Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Oost

Verordening op het burgerinitiatief en het referendum Stadsdeel Oost-Watergraafsmeer

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Oost
Officiële naam regelingVerordening op het burgerinitiatief en het referendum Stadsdeel Oost-Watergraafsmeer
CiteertitelVerordening op het burgerinitiatief en het referendum stadsdeel Oost/Watergraafsmeer
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerp
Eigen onderwerpBestuurlijke organisatie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 150, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-10-200627-07-2011geen

05-10-2006

Het Amsterdams Stadsblad, 2006, week 40

2006/49815

Tekst van de regeling

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    burgerinitiatief: een schriftelijk verzoek aan de stadsdeelraad om een besluit te nemen, in te trekken of te wijzigen;

  • b.

    correctief referendum: een volksstemming over formeel niet bindend advies aan de stadsdeelraad over een reeds genomen beslissing van de stadsdeelraad;

  • c.

    kiezers: de ingezetenen van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de stadsdeelraad;

  • d.

    raad: de stadsdeelraad van Oost/Watergraafsmeer;

  • e.

    stadsdeel: het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer;

  • f.

    commissie: de Initiatief - en referendumcommissie;

  • g.

    initiatiefgroep: lid of leden van een burgerinitiatiefgroep.

  • h.

    bestuur: dagelijks bestuur van stadsdeel Oost/Watergraafsmeer

  • i.

    raadscommissie: een commissie gevormd uit leden van de stadsdeelraad

  • j.

    initiatiefnemers: 10 vertegenwoordigers van een initiatiefgroep en ondertekenaars burgerinitiatief

Artikel 1.2 Termijnen

Op de in deze verordening vermelde termijnen is de Algemene Termijnenwet van toepassing.

Artikel 1.3 Bekendmaking beslissingen

Bekendmaking van beslissingen van de raad en van het bestuur in het kader van deze verordening geschiedt overeenkomstig art. 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht door kennisgeving van besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een door het stadsdeel uitgegeven blad of een dag- , nieuws- of huis-aan-huisblad, alsmede door publicatie op de website van het stadsdeel. Indien alleen van de zakelijke inhoud wordt kennisgegeven, wordt het besluit tegelijkertijd ter inzage gelegd, op de plaatsen en de tijden als vermeld in de kennisgeving.

Artikel 1.4 Initiatief- en referendumcommissie

1. De raad stelt een Initiatief- en referendumcommissie in.

2. De raad benoemt voor elke raadsperiode de leden en de plaatsvervangende leden van de commissie; in de commissie zijn alle partijen vertegenwoordigd, elk met één raadslid of één duo-raadslid.

3. De commissie adviseert het bestuur en de raad over de uitvoering van de verordening.

4. De commissie is verder belast met de behandeling van klachten (ingediend na inwilliging van het definitieve verzoek om een referendum) over de informatievoorziening, het budget dat het stadsdeel inzet voor de campagnes (zie art. 5.2) en de wijze waarop campagnes worden gevoerd. De commissie kan besluiten tot bekendmaking van het oordeel van de commissie. De klachten worden afgehandeld volgens de klachtenregeling van het stadsdeel en Hoofdstuk 9 uit de Algemene Wet Bestuursrecht.

Artikel 1.5 Digitale handtekening

Het bestuur is bevoegd, indien dit door wetgeving of anderszins tot de mogelijkheden behoort, een voorziening te treffen waardoor de in deze verordening vermelde handtekeningen langs digitale weg kunnen worden geplaatst.

HOOFDSTUK 2 INITIATIEFFASE

Algemene bepalingen
Artikel 2.1 Voor een burgerinitiatief niet in aanmerking komende onderwerpen

Een burgerinitiatief of referendum kan niet worden gehouden over de volgende besluiten en onderwerpen:

  • a.

    beslissingen van de raad op bezwaar dan wel inzake het voeren van rechtsgedingen;

  • b.

    individuele kwesties, zoals benoemingen, ontslagen, schorsingen en geldelijke voorzieningen voor ambtsdragers en hun nabestaanden;

  • c.

    het voor kennisgeving aannemen van nota’s en rapporten;

  • d.

    het vaststellen van de begroting en de rekening;

  • e.

    het vaststellen van tarieven en belastingen;

  • f.

    beslissingen in het kader van deze verordening;

  • g.

    beslissingen waarvan de inwerkingtreding of uitvoering niet kan worden uitgesteld vanwege de ermee gemoeide spoedeisende stadsdeelbelangen;

  • h.

    beslissingen waarbij het belang van een referendum niet opweegt tegen de verantwoordelijkheid van de raad voor kwetsbare groepen en functies en hun plaats in de samenleving;

  • i.

    beslissingen ter uitvoering van een besluit van het bestuur, een hoger bestuursorgaan, de gemeenteraad of de wetgever, waaromtrent de raad geen beleidsvrijheid heeft;

  • j.

    beslissingen welke naar het oordeel van de raad hun grondslag vinden in een eerder genomen beslissing waarover een referendum is gehouden of kon worden gehouden;

  • k.

    de vaststelling, herziening of intrekking van een bestemmingsplan en aanvraag tot verklaring van geen bezwaar (in het kader van art. 19, lid 1, WRO);

  • l.

    onderwerpen die in strijd zijn met een besluit van de raad genomen in de periode van vier kalenderjaren voorafgaande aan het burgerinitiatief.

Artikel 2.2

1. Initiatiefgerechtigd zijn degenen die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de raad alsmede ingezetenen van het stadsdeel van 12 jaar en ouder die met uitzondering van hun leeftijd voldoen aan de vereisten voor het kiesrecht voor de leden van de stadsdeelraad

2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor initiatiefgerechtigheid is voldaan, is de toestand op de dag van indiening van het verzoek bepalend.

Paragraaf 1 Op zich zelf staand burgerinitiatief
Artikel 2.3 Indiening burgerinitiatief
  • 1. Het burgerinitiatief wordt geadresseerd aan de voorzitter van de betreffende raadscommissie en schriftelijk ingediend bij de raadsgriffie.

  • 2. De aankondiging bevat ten minste:

    • a.

      een nauwkeurige omschrijving van het burgerinitiatief;

    • b.

      een onderbouwing van het voorstel;

    • c.

      de achternamen, voornamen, adressen en geboortedata en handtekeningen van minimaal tien personen die gerechtigd zijn de initiatiefgroep te vertegenwoordigen.

  • 3. De initiatiefnemer(s) maken aanspraak op 4 uur ambtelijke ondersteuning of een financieel equivalent daarvan, voor het uitwerken van het initiatief.

  • 4. Het burgerinitiatief wordt door de griffie naar het bestuur gestuurd, met als doel de opstelling van een advies.

  • 5. Het bestuur zendt het advies naar de griffie. In dit advies komen onder andere de financiële dekking en de vereisten genoemd in het artikel 2.1. aan de orde.

  • 6. De voorzitter van de raadscommissie beoordeelt of de aankondiging voldoet aan de vereisten genoemd in de artikelen 2.1. en 2.2. en 2.3., tweede lid.

  • 7. Indien de voorzitter van de raadscommissie tot de conclusie komt dat het verzoek moet worden afgewezen wegens strijd met artikel 2.1.,2.2., en 2.3 tweede lid. zal de voorzitter van de raadscommissie de raad van dit oordeel op de hoogte brengen. Hiervan ontvangt de indiener bericht van de raadsgriffie.

  • 8. De raad neemt uiteindelijk een besluit over voortzetting of stopzetting van behandeling van het initiatief.

Artikel 2.4 Agendering en besluit inzake burgerinitiatief

1. De voorzitter van de raadscommissie agendeert het burgerinitiatief voor de eerstvolgende vergadering van de raad, met dien verstande dat ten minste drie weken is gelegen tussen de dag van indiening van het verzoek en de dag van de vergadering, waarin de raad over het verzoek beslist.

2. De raad neemt een besluit over het burgerinitiatief. Indien het burgerinitiatief niet wordt overgenomen, of wordt overgenomen op een andere wijze als de initiatiefgroep voor ogen heeft gestaan, treedt de fase van een mogelijk referendum in werking zoals bedoeld in de artikelen 3.1.en volgende.

Artikel 2.5 Initiatiefnemers in raad

1. De raadsvoorzitter nodigt de initiatiefnemer(s) schriftelijk uit voor de vergadering waarvoor het burgerinitiatief is geagendeerd.

2. Een woordvoerder van de initiatiefnemer(s) wordt in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de behandeling van het burgerinitiatief in de vergadering van de raad kort het woord te voeren.

Paragraaf 2. Burgerinitiatief betrekking hebbend op een voor de raad geagendeerde beslissing
Artikel 2.6 Indiening burgerinitiatief

1.Een burgerinitiatief dat betrekking heeft op een voor de raad geagendeerd besluit vermeldt het conceptbesluit waarop het initiatief betrekking heeft.

2.Een burgerinitiatief, als bedoeld in het eerste lid, moet tenminste veertien dagen voor de vergadering van de raad waarvoor de conceptbeslissing is geagendeerd, schriftelijk worden ingediend bij de raadsgriffie en worden geadresseerd aan de voorzitter van de betreffende raadscommissie.

3. Het initiatief dient te voldoen aan de vereisten van art. 2.1., 2.2., en 2.3. tweede lid.

4. Ten aanzien van de afhandeling van het burgerinitiatief geldt het artikel 2.3, lid 4 en 5.

Artikel 2.7 Agendering en besluit inzake burgerinitiatief

1. De raad agendeert het burgerinitiatief voor dezelfde vergadering waarvoor het conceptbesluit van de raad is geagendeerd.

2. In de eerstvolgende raadsvergadering of zo spoedig mogelijk daarna neemt de raad een beslissing inzake de ontvankelijkheid van het initiatief.

3. Indien de raad het burgerinitiatief geheel of gedeeltelijk verwerpt, schort hij de uitvoering of de inwerkingtreding van het geagendeerde raadsbesluit op, totdat de referendumprocedure is doorlopen of op een eerder moment is beëindigd op de wijze als in hoofdstuk 3 is bepaald.

HOOFDSTUK 3 REFERENDUMFASE

Paragraaf 1. Referendumverzoek op zich zelf staand burgerinitiatief
Artikel 3.1 Verzoek referendum burgerinitiatief

1. De initiatiefgroep kan binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit van de raad op het burgerinitiatief besluiten dat zij het burgerinitiatief voortzet in de vorm van een verzoek om een referendum over dit besluit van de raad. Zij geeft bericht van dit besluit aan het bestuur dat een afschrift stuurt aan de raadsvoorzitter. Het bestuur doet hiervan openbare kennisgeving.

2. De initiatiefgroep kan hierbij aangeven dat zij het burgerinitiatief voortzet in gewijzigde vorm, mits daarbij het onderwerp en de essentie van het voorstel ongewijzigd blijven.

3. Bij een wijziging van het initiatief als bedoeld in het tweede lid, besluit het bestuur, na advies van de commissie, of de wijziging het onderwerp en de essentie van het burgerinitiatief aantast. Indien het besluit van het bestuur strijdig is met het advies van de commissie, wordt het punt aan de raad ter besluitvorming voorgelegd.

4. Een gewijzigd burgerinitiatief wordt nog eenmaal geagendeerd voor de vergadering van de raad. Van het besluit van de raad op het gewijzigd initiatief wordt openbare kennisgeving gedaan.

5. Op het gewijzigde burgerinitiatief is artikel 2.1 van toepassing betreffende voor een burgerinitiatief in aanmerking komende onderwerpen.

6. Voor de besluiten van de initiatiefgroep als bedoeld in het eerste en tweede lid is een meerderheid van de leden van die groep vereist.

Artikel 3.2 Indienen verzoek referendum burgerinitiatief

1. Kiezers kunnen bij de raad een verzoek indienen voor een referendum inzake het in art. 3.1 bedoelde burgerinitiatief binnen zes maanden na de dag waarop een openbare kennisgeving is gedaan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid (verzoek burgerinitiatief referendum), of als bedoeld in art. 3.1, vierde lid (gewijzigd initiatief).

2. Het verzoek dient te worden ondersteund door tenminste 3000 kiesgerechtigden.

3. Bij het verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van door het bestuur verstrekte, gewaarmerkte lijsten, die na de openbare kennisgeving bedoeld in 3.1, eerste lid (verzoek referendum burgerinitiatief) beschikbaar worden gesteld.

4. Ondersteuning van het verzoek vindt plaats door het plaatsen van de voornaam, de achternaam, het adres, de geboortedatum en de handtekening van de kiezers op de in het derde lid bedoelde lijsten.

Paragraaf 2. Bepalingen referendumverzoek met een correctief element
Artikel 3.3 Besluit initiatiefgroep tot voortzetting en inleidend verzoek

1. Met betrekking tot het raadsbesluit inzake het burgerinitiatief, als bedoeld in art. 2.7, is artikel 3.1. van overeenkomstige toepassing, behalve de termijn. Deze is drie weken (in plaats van 6 weken).

2. Na de datum van kennisgeving van het besluit tot voortzetting van het initiatief als in het eerste lid bedoeld, kunnen kiezers bij het bestuur een inleidend verzoek indienen om een correctief referendum te houden over een besluit van de raad als bedoeld in art. 2.7, derde lid, waarbij een burgerinitiatief is verworpen onder opschorting van de uitvoering of inwerkingtreding van het vastgestelde raadsbesluit naar aanleiding waarvan het burgerinitiatief was ingediend.

3. Het in dit artikel bedoelde verzoek dient gedateerd te zijn en te vermelden om welk besluit van de raad het gaat. Het wordt ingediend bij het bestuur binnen drie weken na de dag waarop een openbare kennisgeving is gedaan van het besluit als bedoeld in het eerste lid. Het bestuur stuurt een afschrift van het verzoek aan de raadsvoorzitter en de commissie.

4. Het inleidend verzoek dient te worden ondersteund door ten minste 800 kiezers.

5. Bij het verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van door het bestuur verstrekte, gewaarmerkte lijsten.

6. Ondersteuning van het initiatief vindt plaats door het plaatsen van de voornaam, de achternaam, het adres, de geboortedatum en de handtekening van de kiezers op de in het vijfde lid bedoelde lijsten.

Artikel 3.4 Beslissing op het inleidend verzoek

1. Het bestuur neemt binnen twee weken na de in artikel 3.3, derde lid (inleidend verzoek), vermelde termijn een beslissing; het kan zijn beslissing voor ten hoogste twee weken verdagen.

2. Het bestuur wijst het verzoek af, indien niet is voldaan aan de in artikel 3.3 gestelde eisen.

3. Bij toetsing of een referendumverzoek voldoende ondersteund wordt, kan het bestuur gebruikmaken van de methode van het trekken van een streekproef uit het bestand van handtekeningen. Het onderzoek wordt uitgevoerd op de wijze zoals beschreven in een door het bestuur vastgesteld protocol.

Artikel 3.5 Fase van steunverwerving

1. Kiezers kunnen bij de raad een definitief verzoek indienen voor het houden van een correctief referendum.

2. Dit verzoek wordt ingediend binnen zes weken na de dag waarop van de in 3.4, eerste lid bedoelde beslissing, inhoudende een inwilliging van het inleidende verzoek, een openbare kennisgeving is gedaan.

3. Dit verzoek moet zijn ondersteund door tenminste 3000 kiezers.

4. Voor de vaststelling van de in het derde lid bedoelde aantal worden de kiezers die het inleidende verzoek hebben ondersteund, meegerekend.

5. Bij het verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van door het bestuur verstrekte, gewaarmerkte lijsten, die na de openbare kennisgeving bedoeld in 3.1, eerste lid beschikbaar worden gesteld.

6. Ondersteuning van het initiatief vindt plaats door het plaatsen van de voornaam, de achternaam, het adres, de geboortedatum en de handtekening op de in het vijfde lid bedoelde lijsten.

Paragraaf 3. Beslissingen van de raad en het bestuur op referendumverzoek
Artikel 3.6 Besluit op verzoek

1. De raad neemt uiterlijk in zijn tweede reguliere vergadering na de dag van ontvangst van het definitieve referendumverzoek een besluit.

2. De raad wijst het verzoek toe, tenzij niet is voldaan aan de in artikelen 2.1, 3.2 en 3.5 gestelde eisen.

3 Ten aanzien van het onderzoek van de handtekeningen is artikel 3.4. lid 3 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.7 Datum stemming

1. De raad bepaalt het tijdstip waarop het referendum wordt gehouden, met dien verstande dat een referendum niet eerder plaatsvindt dan zes maanden na de dag waarop het verzoek is ingewilligd.

2. In afwijking van het eerste lid kan een referendum over een besluit van de raad als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2, plaatsvinden vanaf drie maanden na de dag waarop het verzoek is ingewilligd.

3. Indien het tijdstip van het referendum zou vallen binnen een jaar vóór de verkiezing van de stadsdeelraadsleden, of een provinciale, landelijke of Europese verkiezing, kan de raad besluiten, de datum van het referendum te laten samenvallen met de datum van die verkiezing.

4. De raad kan van de in dit artikel genoemde termijnen afwijken teneinde referenda samen te voegen op één stemdag indien hij dit nodig oordeelt in het belang van een goede uitvoering van de verordening.

Artikel 3.8 Vaststelling vraagstelling

1. Indien de raad geen alternatief voorstel aan de kiezers voorlegt, luidt de vraagstelling:“bent u voor of tegen het burgerinitiatief (Titel)?”

2. Indien de raad een alternatief voorstel aan de kiezers voorlegt, of indien een burgerinitiatief een correctief element op dan wel een alternatief voor een (te nemen) raadsbesluit bevat, worden de volgende drie vragen aan de kiezers voorgelegd:

a “bent u voor of tegen het burgerinitiatief (Titel)?”

b “bent u voor of tegen het voorstel van de raad (Titel)”?

3. Indien over dezelfde (concept)beslissing meerdere burgerinitiatieven worden ingediend, kunnen er meer dan bovenstaande vragen aan de kiezers worden voorgelegd.

HOOFSTUK 4 STEMMING EN UITSLAG

Artikel 4.1 Vaststellen van de uitslag

De uitslag van het referendum wordt berekend op basis van een gekwalificeerde meerderheid van het totaal uitgebrachte aantal geldige stemmen. Deze meerderheid omvat tenminste vijftig procent van het totaal aantal uitgebrachte geldige stemmen van de laatstelijk gehouden deelraadsverkiezingen.

Artikel 4.2 Gevolgen van de uitslag

De raad neemt naar aanleiding van de uitslag van het referendum uiterlijk binnen vier weken na de dag waarop het referendum is gehouden een beslissing met betrekking tot het onderwerp van het referendum.

HOOFDSTUK 5 OVERIGE ONDERWERPEN

Artikel 5.1 Terugtrekken referendumverzoek

1.De initiatiefnemers kunnen tot drie maanden voor de door de raad vastgestelde datum voor het referendum met een schriftelijke verklaring gericht aan de voorzitter van de raad, met afschrift aan het bestuur, het referendumverzoek intrekken.

2.De schriftelijke verklaring bedoeld in het eerste lid wordt ondertekend door een meerderheid van de initiatiefnemers.

Artikel 5.2 Subsidie

1. Indien het referendumverzoek is ingewilligd zal het bestuur de initiatiefnemers en maatschappelijke organisaties desgevraagd een subsidie toekennen voor de kosten van organisatie en publiciteit ten behoeve van de campagne. De hoogte van de subsidie aan de initiatiefnemer is gelijk aan het bedrag dat het stadsdeel bestemt voor de campagne ter uitdraging van het eigen standpunt. De subsidie wordt verstrekt drie maanden voor de stemming.

2. Het bestuur stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor de in het eerste lid genoemde subsidies.

3. Indien er voldoende aanwijzingen zijn dat de initiatiefnemers over voldoende middelen beschikken voor het voeren van een gelijkwaardige campagne dan kan het bestuur afwijken van artikel 5.2. lid 1.

Artikel 5.3 Stemgerechtigden

1.Stemgerechtigd zijn degenen die op de drieënveertigste dag voor de dag waarop het referendum wordt gehouden, kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de stadsdeelraad.

2.De bepalingen van de Kieswet zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van hoofdstuk Z, paragraaf 1, en met dien verstande dat voor het referendum als hoofdstembureau fungeert het hoofdstembureau ter verkiezing van de leden van de stadsdeelraad.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij die bij de stemming:

  • a.

    stembiljetten of volmachtbewijzen namaakt of vervalst met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • b.

    stembiljetten of volmachtbewijzen die hijzelf heeft nagemaakt of  vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij deze ontving, bekend was, opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken dan wel deze met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, in voorraad heeft met het oogmerk deze wederrechtelijk te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • c.

    als gemachtigde stemt voor een persoon, wetende dat deze is overleden.

Artikel 6.2 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de Verordening op het burgerinitiatief en het referendum stadsdeel Oost/Watergraafsmeer

Artikel 6.3 Overgangsbepaling

De in art. 2.1, onder j. opgenomen uitzonderingsgrond is ook van toepassing met betrekking tot raadsbesluiten die als grondslag dienen voor latere besluiten, en die zijn genomen vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 6.4 Datum van inwerkingtreding

Het bestuur bepaalt de datum van inwerkingtreding van de verordening.

De verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van haar bekendmaking.

Artikel 6.5 Budget organisatie referendum

De algemene reserve bevat voldoende ruimte om de kosten van één à twee referenda per jaar te kunnen dekken.

Toelichting

Algemeen

Leidraad bij deze verordening is het in september 2005 verschenen onderzoek ‘Referendum stadsdeel Oost/Watergraafsmeer’. In dit onderzoek is een voorstel opgenomen over de invulling van genoemde keuzemogelijkheden ten aanzien van de inrichting van een referendum. De voorstellen uit het onderzoek zijn in de verordening opgenomen of in regels vertaald.

In de verordening zijn samengebracht de nieuwe instrumenten van burgerinitiatief en referendum. Dit betekent een belangrijke uitbreiding van de mogelijkheden van burgers om invloed uit te oefenen op het stadsdeelbeleid en past daardoor in het voor de raadsperiode van 2002-2006 afgesloten Programakkoord. Burgers kunnen een initiatiefvoorstel aan de raad voorleggen en vervolgens, als het voorstel niet wordt overgenomen, dit aan de kiezers voorleggen (initiatiefreferendum). Dit proces bevat veel interactiemogelijkheden tussen burger en bestuur. Ook kunnen burgers een (voorgenomen geagendeerd concept-) besluit van de raad via een burgerinitiatief in een (zogenaamd correctief) referendum aan de orde stellen. Het correctief referendum zal door het eerder vermelde interactieve proces naar wordt verwacht, in het algemeen als een uiterste middel gaan fungeren. 

De centrale gemeenteraad en de raad van stadsdeel Amsterdam Centrum hebben inmiddels een soortgelijke regeling vastgesteld. De onderhavige regeling stemt op hoofdpunten daarmee overeen, maar is aangepast voor het stadsdeel, zulks in de lijn van het eerder vermelde onderzoek en de reeds vastgestelde Verordening burgerinitiatief. 

Opbouw regeling

Algemene bepalingen (Hoofdstuk I)

Initiatieffase burgerinitiatief (Hoofdstuk II)

algemene bepalingen

paragraaf 1: op zich zelf staand burgerinitiatief

paragraaf 2: burgerinitiatief betrekking hebbend op een voor de raad geagendeerde beslissing

Referendumfase (Hoofdstuk III)

paragraaf 1: referendumverzoek inzake een op zichzelf staand burgerinitiatief

paragraaf 2: bepalingen inzake verzoek referendum met een correctief element

paragraaf 3: beslissingen van de raad en dagelijks bestuur op definitief referendumverzoek

Stemming en uitslag (Hoofdstuk IV)

Overige onderwerpen (Hoofdstuk V)

Slotbepalingen (Hoofdstuk VI)

Burgerinitiatief aan het begin van elke procedure

In deze opbouw is te herkennen dat aan het begin van elke procedure een burgerinitiatief staat. Daarbij is een tweedeling gemaakt. Een burgerinitiatief kan ontstaan los van de lopende beleids- en besluitvorming van de raad. De raad wordt dan geconfronteerd met een nieuw plan, voorstel, of verzoek. Een burgerinitiatief kan ook een reactie zijn op of een ingreep vormen in een lopend besluitvormingsproces, dat is uitgemond in een reeds geagendeerd (concept-) raadsbesluit.

In het eerste geval kunnen ruimere termijnen worden gehanteerd dan wanneer de raad – na het reguliere voortraject- op het punt staat een besluit te nemen. In het eerste geval is er sprake van een burgerinitiatief sec, in het andere van een burgerinitiatief met, wat genoemd wordt, een correctief element.

Het correctief referendum-oude stijl, zoals dat in veel gemeenten van kracht was, is veranderd in ‘een burgerinitiatief betrekking hebbend op een voor de raad geagendeerde beslissing’. Indien een burger een referendum wil over een dergelijke, voorgenomen beslissing, moet hij dit gieten in de vorm van een ‘burgerinitiatief betrekking hebbend op...’. Burgerinitiatief is in de verordening gedefinieerd als een ‘schriftelijk verzoek aan de stadsdeelraad (...) om een besluit te nemen, in te trekken, of te wijzigen...”.

Zowel een burgerinitiatief dat op zich zelf staat als een burgerinitiatief dat betrekking heeft op een voor de raad geagendeerde beslissing , kan uitlopen op een referendum over de weigering van de raad om het burgerinitiatief geheel of gedeeltelijk over te nemen. Een burgerinitiatief kan een alternatief voorstel bevatten. In dat geval kunnen twee voorstellen ter discussie komen, uiteindelijk in een referendum. In veel gemeenten bestaat alleen de mogelijkheid van het verhinderen van een raadsbeslissing. Een nieuwe mogelijkheid is ook dat het initiatief betrekking kan hebben op een onderdeel van de conceptbeslissing van de raad, en in zoverre een correctief element bevat.

Referendumfase

Indien het burgerinitiatief wordt verworpen, treedt een fase in dat een referendum mogelijk is (Hoofdstuk 3). De initiatiefgroep krijgt zes weken de tijd om te beslissen of zij het initiatief wil voortzetten, in geval van een op zichzelf staand initiatief en drie weken in het geval van een initiatief met een correctief element. Bij voortzetting kunnen kiezers in het eerste geval binnen zes maanden een (definitief) verzoek indienen, dat dient te zijn ondersteund door 3000 kiezers. In het tweede geval, waar het gaat om een al geagendeerd concept-raadsbesluit waarvan de werking is opgeschort, dient binnen drie weken na het besluit tot voortzetting van het initiatief een inleidend verzoek te zijn ingediend (ondersteund door 800 kiezers). Daarna is er een tweede drempel binnen zes weken van 3000 handtekeningen, de eerder vermelde 800 handtekeningen daarin meegerekend.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 (begripsomschrijvingen)

Het begrip ‘burgerinitiatief’ is ruim omschreven; het hoeft niet te gaan om een ‘voorstel’, wel om een verzoek aan de raad om een besluit te nemen. Dit kan ook betreffen het intrekken van een besluit of de wijziging van een besluit.

Met ‘correctief’ referendum wordt bedoeld een volksraadpleging over een reeds genomen beslissing, te onderscheiden van ‘consultatieve’ referenda waarbij de burgers om een mening wordt gevraagd voordat een concept-besluit of besluit is genomen. Met correctief wordt niet bedoeld dat de burgers met een referendum een besluit direct kunnen corrigeren. Het referendum, zoals beschreven in deze verordening blijft een advies aan de raad. Zie hierover verder de toelichting bij artikel 4.2.

Artikel 1.2 (termijnen)

De Termijnenwet voorziet in het geval dat het einde van een termijn op een zaterdag of zondag of een erkende feestdag zou vallen. Dan wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende dag.

Artikel 1.3 (bekendmaking beslissingen)

Indien het een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht betreft, is voor inwerkingtreding een openbare bekendmaking vereist. Deze en andere beslissingen die in de verordening zijn opgenomen, worden bekend gemaakt op de in het stadsdeel gebruikelijke manier, via publicatie in een huis-aan-huisblad en op de website van het stadsdeel. Het artikel is zodanig geformuleerd dat ook van beslissingen die geen besluit zijn in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht, een openbare kennisgeving wordt gedaan. Het is in het belang van een goede werking van de regeling zoveel mogelijk geïnteresseerde burgers op de hoogte te brengen van beslissingen. Uiteraard worden de initiatiefnemers (ook) direct geïnformeerd.

Artikel 1.4 (Initiatief- en referendumcommissie)

De Initiatief- en referendumcommissie wordt door de raad ingesteld. De leden worden voor elke raadsperiode benoemd. Iedere partij is vertegenwoordigd door één raadslid of één duo-raadslid. Hierdoor is (een afvaardiging van de) raad direct betrokken bij belangrijke beslissingen die bij de uitvoering van de verordening aan de orde komen. De raad benoemt ook plaatsvervangende leden. Daardoor is in voorkomende gevallen de commissie compleet en loopt de voortgang geen vertraging op.

Uitgangspunt is dat alle fracties in de commissie vertegenwoordigd kunnen zijn; of en hoe een fractie daar gebruik van maakt, is aan elke fractie ter beoordeling. De raad stelt voor de werkwijze van de commissie net als voor andere raadscommissies een regeling vast. De commissie adviseert de raad en het college terzake van de uitvoering van de verordening.

Advisering aan het bestuur is niet zuiver dualistisch (raadscommissies adviseren in het dualisme aan de raad), maar in dit geval nodig om in het belang van de initiatiefnemers de interactie zo snel en goed mogelijk te laten verlopen. Het bestuur kan dan snel de mening of het advies van de commissie daarin betrekken. Bijvoorbeeld als het gaat om de vraag of een wijziging door de initiatiefgroep het onderwerp en de essentie van het initiatief aantast (art.3.1, derde lid). Eerst indien op dit punt een verschil van mening tussen bestuur en commissie naar voren komt, wordt het punt aan de raad voorgelegd alvorens met de procedure verder te gaan. De commissie behandelt –indien een definitief verzoek om een referendum is ingewilligd- klachten over de informatievoorziening en de wijze waarop campagnes worden gevoerd.

Hoofdstuk 2 Initiatieffase

Dit hoofdstuk regelt de fase van het burgerinitiatief. Het onderscheidt twee soorten van initiatief: een op zich zelf staand initiatief en een initiatief dat betrekking heeft op een al geagendeerd concept-besluit van de raad. Voor de laatste categorie zijn strakkere termijnen nodig. Er is ook een fase van een inleidend verzoek ingebouwd. Indien in die fase niet voldoende ondersteuning wordt gevonden, eindigt dan de procedure al. In de inleidende algemene bepalingen wordt onder meer geregeld welke onderwerpen van een burgerinitiatief zijn uitgezonderd (art. 2.1).

Artikel 2.1 (uitgezonderde onderwerpen)

De raad kan niet in alles zelf het finale besluit kan nemen om een probleem tot een oplossing te brengen. Misschien heeft bijvoorbeeld de centrale gemeenteraad op een bepaald terrein een doorslaggevende bevoegdheid behouden. Verder brengt het dualistische stelsel met zich dat besluiten die wettelijk aan het dagelijks bestuur zijn toebedeeld, niet door de raad zelf kunnen worden genomen; de raad kan in die gevallen die besluiten dus niet zelf nemen, maar daar bijvoorbeeld wel kaderstellende besluiten over nemen, ter uitvoering door het dagelijks bestuur. Het uitgangspunt van de verordening is dat de initiatieven alle onderwerpen kunnen bestrijken, maar dat de raad in de manier waarop hij zijn besluiten formuleert en inricht, rekening dient te houden met de wettelijk vastgelegde bevoegdheidsverdelingen.

Met onderdeel a. moet worden voorkomen dat het burgerinitiatief andere procedures zoals de bezwaar- of de klachtprocedure doorkruist.

In onderdeel j. gaat het om besluiten die voortvloeien uit een eerder raadsbesluit, waarover - om welke reden dan ook - geen referendum is gehouden. Die besluiten zijn uitgezonderd omdat anders de eerste beslissing alsnog in de uitvoering zou kunnen worden geblokkeerd. Terzake is een overgangsbepaling opgenomen in art. 6.3; de uitzondering is ook van toepassing met betrekking tot raadsbesluiten die zijn genomen voor de inwerkingtreding van de onderhavige verordening toen er nog geen referendummogelijkheid was.

Onderdeel k. heeft betrekking op bestemmingsplannen die evenals in de centrale stad, zijn uitgezonderd. Jurisprudentie heeft daar namelijk uitgewezen dat de termijnen van de Wet Ruimtelijke Ordening niet door een lokale regeling mogen worden doorkruist. Dit is ook van toepassing op het vragen van een verklaring van geen bezwaar in het kader van artikel 19, lid 1 WRO. In de meeste stadsdelen is dit verzoek gedelegeerd aan het dagelijks bestuur en zou dit buiten een referendumverordening vallen. In stadsdeel Oost/Watergraafsmeer is de raad bevoegd tot het doen van een dergelijke verzoek. De uitzondering heeft geen betrekking op stedenbouwkundige programma’s van uitgangspunten.

In onderdeel l. gaat het om onderwerpen die in strijd zijn met een besluit van de raad genomen in de periode van vier jaar voorafgaande aan het burgerinitiatief. Indien bijvoorbeeld een besluit is genomen om a te doen, en niet b, is het naar voren brengen van alternatief b of c of d in een later stadium niet meer aan de orde. Hiermee wordt een opeenstapeling van referenda over hetzelfde onderwerp voorkomen.

Bovendien wordt hiermee voorkomen dat een raadsbesluit waartegen geen (correctief) burgerinitiatief is ingediend korte tijd later toch weer ter discussie kan worden gesteld. De raad beslist van geval tot geval zelf of er strijd is met een eerder genomen besluit.

Het is echter wel mogelijk dat er over een project tweemaal een referendum kan worden gehouden wanneer een project in de loop van de tijd wezenlijk is veranderd. Ook hierover beslist de raad van geval tot geval.

Artikel 2.3 (indiening burgerinitiatief)

Het burgerinitiatief dient te worden geadresseerd aan de voorzitter van de raadscommissie. De raad is uiteraard het aangesproken orgaan, maar het dagelijks bestuur dient (snel) een aantal voorbereidende handelingen uit te voeren. Daarom is bepaald dat de griffie het bestuur informeert.

De initiatiefnemers maken aanspraak op maximaal vier uur ambtelijke bijstand voor het uitwerken van een burgerinitiatief.

Het artikel voorziet in het vijfde lid in een toets door de voorzitter van de raadscommissie aan het begin van de procedure van de toelaatbaarheid van een burgerinitiatief. Hierbij wordt de voorzitter ondersteunt door de griffie. Er is voor gekozen het besluit hierover uiteindelijk door de raad te laten nemen. Het bestuur schrijft een advies, de commissie adviseert, en de raad beslist of het burgerinitiatief wordt toegelaten of niet. De burger kan tegen dit (positieve of negatieve) besluit eventueel in bezwaar en beroep komen bij de raad.

Artikel 2.7 (agendering en besluit inzake burgerinitiatief)

De raad neemt een besluit over verwerping of overnemen van het initiatief. Het geagendeerde besluit wordt vastgesteld, maar de raad schort de uitvoering of inwerkingtreding ervan op, totdat de referendumprocedure is doorlopen. Inherent aan de procedure en een onvermijdelijk gevolg is dat een vertraging kan optreden bij de inwerkingtreding of uitvoering van een (voorgenomen) besluit. Voor het geval spoedeisende stadsdeelbelangen zich tegen uitstel verzetten, is toepassing van art. 2.1, onder g. mogelijk (betreffende voor een burgerinitiatief in aanmerking komende onderwerpen). De raad dient op voordracht van het bestuur te besluiten of zich zo een geval voordoet.

Hoofdstuk 3 Referendumfase

Algemeen

De situatie dat de raad beslist over een referendum naar aanleiding van een op zichzelf staand burgerinitiatief is geregeld in paragraaf 1. Enkele andere bepalingen betreffen de situatie van een concept-raadsbesluit waarvan de uitvoering is opgeschort: paragraaf 2 inzake referendum met correctieve elementen. In paragraaf 3 zijn bepalingen over de referendumprocedure voor beide gevallen opgenomen.

Artikel 3.1 (burgerinitiatief en mogelijk referendum)

Wanneer de raad het burgerinitiatief overneemt zullen de initiatiefnemers naar alle waarschijnlijkheid het initiatief niet verder willen doorzetten richting een referendum. Als de raad het burgerinitiatief afwijst, of gedeeltelijk overneemt, is het aan de initiatiefnemers om te bepalen of zij het burgerinitiatief een vervolg geven. Na het besluit van de raad op het burgerinitiatief hebben de initiatiefnemers zes weken de tijd om te besluiten of zij het initiatief zullen doorzetten in de vorm van een referendumverzoek. Indien zij het initiatief niet doorzetten, is dát initiatief van de baan.

Anderen kunnen dit niet alsnog overnemen om bijvoorbeeld een referendum te willen uitlokken. De interactie vindt plaats tussen bestuur/raad en initiatiefnemers die met een voorstel zijn gekomen.

Dit is op zichzelf een heldere procedure. Inmenging door anderen die niet bij het initiatief zijn betrokken, zou een en ander erg ondoorzichtig kunnen maken. Zo zou het willen entameren van een referendumverzoek, terwijl de initiatiefgroep zelf van voortzetting van haar initiatief afziet, de goede gang van zaken verstoren. Na de periode van zes weken moet er duidelijkheid zijn over de verdere procedure. Anders blijft over een gestopt initiatief de mogelijkheid van een referendumverzoek door derden lange tijd in de lucht hangen.

Het kan zijn dat de initiatiefnemer(s) naar aanleiding van de behandeling in de raad het initiatiefvoorstel willen aanpassen. Een dergelijke aanpassing is toegestaan zolang het onderwerp en de essentie van het voorstel maar ongewijzigd blijven. Het bestuur beoordeelt dit na advies van de commissie. Deze procedure werkt soepeler en sneller dan dit besluit door de raad te laten nemen. Dit is in het belang van een goede voortgang van het initiatief. Het bestuur verneemt van de commissie die politiek breed is samengesteld hoe het gevoelen van de commissie is. Wel beslist de raad indien door verschil van mening de voortgang stagneert. Het gewijzigde burgerinitiatief wordt vervolgens nog éénmaal voor de raad geagendeerd. Hiermee wordt voorkomen dat de referendumprocedure wordt gestart over een voorstel dat wellicht in gewijzigde vorm wel acceptabel is voor de raad. Ook op het gewijzigde voorstel is de toetsing van toepassing als bedoeld in art. 2.1, waarin bepaald wordt welke onderwerpen voor een burgerinitiatief in aanmerking komen. In het geval van een gewijzigd initiatief gaan de termijnen van zes maanden en drie weken (voor het starten van een referendum door kiezers) lopen na het besluit van de raad op het gewijzigde initiatief.

Artikel 3.2 (indienen verzoek referendum)

Het burgerinitiatief dat na het besluit van de raad tot verwerping, en het besluit van de initiatiefgroep tot voortzetting van het initiatief in de lucht hangt, kan voorwerp worden van een referendum, voor een periode van zes maanden. Een verzoek daartoe moet door kiezers worden ondersteund.

Voor een geldig referendumverzoek zijn 3000 handtekeningen van kiesgerechtigden nodig.

Dit aantal is de uitkomst van de berekening op basis van de kiesdeler: het aantal kiesgerechtigden gedeeld door het aantal raadszetels. Voor een inleidend verzoek wordt in de verordening een aantal handtekeningen geëist dat gelijk is aan een halve kiesdeler. Voor een definitief verzoek is tweemaal de kiesdeler noodzakelijk.

Dit idee is afkomstig uit het voorstel voor lokale referenda, ontwikkeld door de Staatscommissie Biesheuvel in 1985. Volgens de Verordening op de stadsdelen geeft het inwoneraantal van het stadsdeel recht op 25 raadszetels. Zou het stadsdeel een ‘gewone’ gemeente zijn dan zou het, volgens de Gemeentewet, recht hebben op 31 raadszetels. Deze verordening gaat uit van het aantal raadszetels volgens de Gemeentewet omdat dit de uitgangspositie is van de voorstellen van de Staatscommissie Biesheuvel.

In maart 2005 was het aantal kiesgerechtigden in stadsdeel Oost/Watergraafsmeer 48.045. Wanneer dit aantal gedeeld wordt door 31 raadszetels dan leidt dit tot een kiesdeler van 1550. Conform het uitgangspunt van de halve en dubbele kiesdeler vereist een inleidend verzoek 775 handtekeningen (halve kiesdeler) en een definitief verzoek 3100 handtekeningen (tweemaal de kiesdeler). Voor de helderheid heeft de raad besloten deze getallen af te ronden naar resp. 800 en 3000.

Artikel 3.3 (inleidend verzoek)

In de situatie dat een raadsbesluit was geagendeerd, het burgerinitiatief is verworpen, het raadsbesluit is opgeschort, de initiatiefgroep heeft besloten het burgerinitiatief door te zetten richting een referendum, hebben kiezers drie weken de tijd voor om een inleidend verzoek voor een referendum daarover. Het gaat om 800 handtekeningen (zie voor de toelichting op de berekening art. 3.2.). Gedurende de referendumprocedure is de uitvoering of inwerkingtreding van het desbetreffende besluit opgeschort. Dit pleit voor een kortere termijn (drie weken) dan bij het op zich zelf staand burgerinitiatief (zes weken).

Artikel 3.6 (besluit op verzoek)

Het artikel betreft zowel op een op zichzelf staand burgerinitiatief als een initiatief met een correctief element. Het artikel brengt tot uitdrukking dat de raad in principe het verzoek om een referendum toewijst, mits aan de formele vereisten is voldaan. Dit betreft het aantal vereiste handtekeningen, maar ook de toepassing van art. 2.1 kan (opnieuw) relevant zijn. Het valt niet uit te sluiten dat de omstandigheden zich in de loop van de tijd hebben gewijzigd.

Artikel 3.7 (datum stemming)

Een referendum vindt niet eerder plaats dan zes maanden na de toewijzing door de raad van het referendumverzoek. De termijn van zes maanden is opgenomen om te garanderen dat er voldoende tijd is voor maatschappelijk debat in de periode voorafgaande aan de stemming.

In het tweede lid is een uitzondering gemaakt voor referenda met een correctief element. Dit type referendum kan plaatsvinden vanaf vier maanden na de toewijzing van het verzoek. Gedurende de referendumprocedure is de uitvoering of inwerkingtreding van het desbetreffende besluit opgeschort. Dit pleit voor niet te lange termijnen. Uit het oogpunt van kostenbesparing, ter voorkoming van verkiezingsmoeheid, en ter voorkoming van meerdere referenda in één jaar, zullen referenda zoveel mogelijk geconcentreerd worden op één stemdag per jaar. Daarom is het vierde lid toegevoegd, waarin de raad speelruimte heeft om van de vermelde termijnen af te wijken, indien strikte toepassing daarvan naar zijn oordeel niet in het belang is van een goede uitvoering van de verordening.

Artikel 3.9 (vraagstelling referendum)

Bij het tweede lid is overweging gemaakt dat het de expliciete bedoeling is van het initiatiefstelsel is om ‘negatieve’ referenda waarbij kiezers alleen een voorstel kunnen afwijzen, zoveel mogelijk te voorkomen door het voorleggen van een keuze tussen een voorstel van de raad en een voorstel van de initiatiefgroep. Het tweede lid geldt in elk geval ook voor een referendum met een correctief element op dan wel een alternatief voor een (te nemen) raadsbesluit. In het eerste lid is de situatie geregeld waarin de raad géén alternatief voorstel in stemming brengt, bijvoorbeeld wanneer de raad het niet eens kan worden over een alternatief.

Hoofdstuk 4 Stemming en uitslag

Artikel 4.1 (vaststelling uitslag)

De uitslag wordt bepaald volgens de methode van de gekwalificeerde meerderheid. Het benoemde percentage is echter afgeleid van de meerderheid van opgekomen kiezers bij de stadsdeelverkiezingen van 2002. 

Deze bepaling is gebaseerd op een dubbele eis, te weten:

een (gewone) meerderheid bij het referendum,

deze meerderheid moet bestaan uit een meerderheid van het aantal kiezers dat bij de laatste verkiezing voor de raad een stem heeft uitgebracht.

Door de dubbele eis kan worden bereikt dat een beslissing van een vertegenwoordigend orgaan dat gekozen is door een relatief groot aantal kiezers minder gemakkelijk kan worden verworpen dan een beslissing van een vertegenwoordigend orgaan met een kleiner mandaat. Dit vindt de raad overeenkomen met haar streven om te waken voor de positie van het vertegenwoordigend orgaan.

Bovenstaande zou in het stadsdeel betekenen dat wanneer 11186 kiezers bij een referendum voor of tegen besluit zouden stemmen de uitslag geldig is (op basis van de raadsverkiezingen en aantal kiesgerechtigden in 2002).

Omgerekend kwam dit in 2002 neer op 25% van de kiesgerechtigden.

De raad heeft vanwege de helderheid naar de burger gekozen voor het benoemen van dit percentage in plaats van een elke verkiezing weer veranderend aantal opgekomen kiezers.

Artikel 4.2 (gevolgen uitslag)

De raad neemt uiterlijk vier weken na het referendum een beslissing met betrekking tot het onderwerp van het referendum. Een juridische binding van de raad aan de uitslag is niet mogelijk op grond van artikel 126, zesde lid, van de Grondwet: de leden van de gemeenteraad stemmen zonder last. Raadsleden kunnen desgewenst wel, individueel of gezamenlijk, vooraf aangeven of zij de uitslag zullen respecteren. Zij kunnen dit uitspreken per referendum of voor een hele bestuursperiode. Het gaat hierbij uitdrukkelijk om politieke zelfbinding en niet om een juridische binding. De zelfbinding past om die reden niet in de verordening.

Hoofdstuk 5 Overige onderwerpen

Artikel 5.1 (terugtrekken referendumverzoek)

De initiatiefnemers kunnen tot uiterlijk drie maanden voor de stemming het referendumverzoek intrekken, bijvoorbeeld als zij van mening zijn dat de raad voldoende is tegemoetgekomen aan het initiatiefvoorstel. De termijn van drie maanden is gekozen omdat daarna de meeste kosten voor de organisatie van de stemming al gemaakt zijn.

Artikel 5.2 (subsidie)

In de verordening is opgenomen dat de initiatiefnemers een bedrag krijgen gelijk aan het bedrag dat het stadsdeel voor de eigen inhoudelijke campagne uittrekt. De subsidie voor de campagnefase wordt uitbetaald drie maanden voor de stemming. Op dat moment is namelijk zeker dat de stemming doorgang zal vinden; de initiatiefgroep kan tot drie maanden voor de stemming het initiatief terugtrekken. Tegen een eventuele weigering van het bestuur om subsidie te verstrekken staat (zoals beschreven in de Algemene Wet Bestuursrecht) de procedure van bezwaar en beroep open.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.3 (overgangsbepaling)

Deze bepaling doet recht aan de strekking van de uitzonderingsgrond met betrekking tot besluiten die als grondslag dienen voor latere besluiten. Een dergelijk besluit kan genomen zijn vóór de inwerkingtreding van de verordening.

Artikel 6.4 (datum inwerkingtreding)

Het bepalen van de datum van inwerkingtreding is opgedragen aan het dagelijks bestuur omdat het functioneren van de verordening afhankelijk is van een aantal voorbereidingen dat moet zijn getroffen.