Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Oost

Garageverordening Stadsdeel Oost-Watergraafsmeer

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Oost
Officiële naam regelingGarageverordening Stadsdeel Oost-Watergraafsmeer
CiteertitelGarageverordening Oost-Watergraafsmeer
Vastgesteld doorgedelegeerde functionaris
Onderwerp
Eigen onderwerpBelastingen, retributies en heffingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-04-201028-12-2012nieuwe regeling

28-04-2010

Stadsdeelkrant Oost-Watergraafsmeer,  29 april 2010

"-"

Tekst van de regeling

Garageverordening Oost-Watergraafsmeer

Art. 1
  • In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. motorrijtuig: een motorrijtuig in de zin van de Wegenverkeerswet;

    b. garage: een geheel of gedeeltelijk besloten ruimte, alsmede een niet tot de openbare weg

    behorende open ruimte, bestemd tot of in gebruik voor het plaatsen van een of meer

    motorrijtuigen, ongeacht het doel waarvoor dit geschiedt, met uitzondering van een ruimte waarin

    uitsluitend motorrijtuigen op twee wielen en/of gehandicaptenvoertuigen met motoraandrijving

    aanwezig zijn;

    c. garagevergunning: de vergunning bedoeld in art. 2, lid 1 of art. 2, lid 2;

    d. eigenaar van een garage: de eigenaar van een besloten of open ruimte, als bedoeld onder b van

    dit artikel welke is bestemd om te worden gebruikt als garage.

    e. het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost-Watergraafsmeer.

Art. 2
  • 1. Het is de eigenaar van een garage met een oppervlakte kleiner dan 40 m2, welke niet wordt

    gebruikt voor onderhouds- of herstelwerkzaamheden aan motorrijtuigen, verboden, deze garage

    te hebben, te gebruiken of te doen gebruiken zonder vergunning van het dagelijks bestuur of in

    strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

    2. Het is de rechthebbende op het gebruik van een garage die een oppervlakte heeft van 40 m2 of

    meer, of die wordt gebruikt voor onderhouds- of herstelwerkzaamheden aan motorrijtuigen,

    verboden, deze garage te gebruiken zonder vergunning van het dagelijks bestuur of in strijd met

    de aan de vergunning verbonden voorschriften.

    3. De vergunning als bedoeld in lid 1 is niet vereist, ingeval de bestemming tot garage voor de

    gemeente is vastgesteld bij goedgekeurd bestemmingsplan of geregeld bij erfpachtvoorwaarden.

Art. 3
  • 1. Voor het aanvragen van een vergunning als bedoeld in art. 2, wordt gebruik gemaakt van een

    door het dagelijks bestuur vastgesteld formulier.

    2. Als de aanvraag een garage betreft met een oppervlakte van 40 m2 of meer, moeten drie

    plattegrondtekeningen worden overgelegd, op een schaal van ten minste 1 : 100 van de ruimte die

    als garage zal worden gebruikt.

    3. Het dagelijks bestuur neemt de aanvraag niet in behandeling alvorens de verschuldigde leges is

    voldaan.

Art. 4
  • 1. Behalve in geval van strijd met het bepaalde in andere wettelijke regelingen kan een

    garagevergunning slechts worden geweigerd, indien naar redelijke verwachting ook het stellen

    van voorschriften niet kan voorkomen, dat het hebben, gebruiken of doen gebruiken van de

    garage:

    a. op de aangrenzende wegen en de wegen in de directe omgeving de vrijheid van het verkeer,

    de veiligheid op de weg of een behoorlijke verkeersgeleiding of verkeersregeling in gevaar

    brengt;

    b. aanleiding geeft tot ernstige hinder aan het openbaar vervoer;

    c. een verkeersaantrekkende werking heeft, welke met het oog op een optimaal gebruik van het

    wegennet ongewenst is;

    d. een evenwichtige verdeling van de noodzakelijke parkeergelegenheid over de stad of het

    stadsdeel belemmert;

    e. voor zover het een inrichting betreft die niet vergunning-dan wel meldingplichtig is ingevolge

    de Wet milieubeheer, het leefmilieu van de omgeving aantast.

    2. Het dagelijks bestuur kan bij openbare kennisgeving in nadere regels een uitwerking geven van

    de gevallen waarin de in het eerste lid onder a. tot en met e. vermelde omstandigheden zich

    voordoen.

Art. 5
  • 1. Met het oog op de in art. 4, lid 1 onder a. tot en met e, vermelde elementen kan het dagelijks

    bestuur aan een garagevergunning voorschriften verbinden met betrekking tot de inrichting en het

    gebruik van de garage. Deze voorschriften kunnen mede de openbaarheid van gebruik en de

    structuur van de parkeertarieven betreffen.

    2. De voorschriften, bedoeld in lid 1, kunnen door het dagelijks bestuur worden gewijzigd of

    uitgebreid, dan wel aan een reeds bestaande vergunning worden toegevoegd, indien dit naar hun

    oordeel met het oog op de in art. 4, lid 1 onder a. tot en met e. vermelde bezwaren noodzakelijk is.

Art. 6
  • Het dagelijks bestuur kan eisen, dat de voorschriften welke aan de vergunning worden verbonden op

    een door hen aan te geven wijze in de garage ter kennis van de gebruiker worden gebracht.

Art. 7
  • 1. Het dagelijks bestuur kan met het oog op de in art. 4, lid 1 onder a. tot en met e. vermelde

    bezwaren een garagevergunning voor een bepaalde termijn verlenen.

    2. De in het vorige lid bedoelde termijn kan door het dagelijks bestuur slechts eenmaal worden

    verlengd voor een tijdsduur die ten hoogste gelijk is aan de vorenbedoelde termijn.

    3. Het dagelijks bestuur zal voor het verstrijken van de in lid 2 bedoelde verlengingstermijn beslissen

    omtrent het verlenen van een definitieve garagevergunning.

Art. 8
  • 1. De garagevergunning vervalt, indien:

    a. de eigenaar als bedoeld in art. 2, lid 1, of de rechthebbende als bedoeld in art. 2, lid 2,

    ophoudt eigenaar of rechthebbende te zijn;

    b. de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard, van de garagevergunning geen gebruik te

    willen maken;

    c. de garage, anders dan door calamiteit, teniet gaat.

    2. Het bepaalde in lid 1, onder a, is niet van toepassing gedurende een jaar na overlijden van de

    vergunninghouder. Gedurende die periode worden de erfgenamen geacht vergunninghouder te

    zijn

Art. 9
  • Het dagelijks bestuur kan een garagevergunning intrekken indien:

    • a.

      dit met het oog op de in art. 4, lid 1 onder a. tot en met e. vermelde elementen noodzakelijk is

      geworden;

      b. de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd;

      c. de garage langer dan een jaar niet is gebruikt voor het in de vergunning omschreven doel.

Art. 10
  • Het dagelijks bestuur beslist op een aanvraag om een garagevergunning binnen acht weken na de

    dag waarop de aanvraag is ontvangen. Het kan zijn beslissing eenmaal voor ten hoogste acht weken

    verdagen.

Art. 11
  • Degene die handelt krachtens een garagevergunning is verplicht, deze vergunning op eerste

    aanvraag aan de in art. 13 vermelde ambtenaren ter inzage te geven.

Art. 12
  • Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten

    hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.

Art. 13
  • De zorg voor de handhaving van deze verordening is, behalve aan de in art. 141 van het Wetboek van

    Strafvordering vermelde opsporingsambtenaren, opgedragen aan daartoe door het dagelijks bestuur

    bij openbare kennisgeving aangewezen ambtenaren.

Art. 14
  • Zo dikwijls als de zorg voor de nakoming van de bepalingen van deze verordening dit vereist, wordt

    hierbij aan de in art. 13 vermelde ambtenaren de last verstrekt, te allen tijde de woningen, de lokalen

    en de in art. 1 bedoelde besloten of open ruimten van de ingezetenen, huns ondanks, binnen te

    treden of te betreden, zulks voor zover het woningen betreft met inachtneming van het bepaalde bij de

    Algemene wet op het binnentreden (Wet van 22 juni 1994, Staatsblad 1994, nr. 572).

Art. 15 Overgangsbepalingen.
  • Vergunningen, als bedoeld in art. 2, eerste of tweede lid van de Garageverordening Amsterdam,

    vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 januari 1972, nr. 1325 (Gemeenteblad 1973, afd. 3,

    volgn. 143), en laatstelijk gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad van 23 februari 1994, nr. 93

    (Gemeenteblad 1994, afd. 3, volgn. 42), worden geacht vergunningen te zijn in de zin van de

    onderhavige verordening.

Art. 16 Slotbepaling.
  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na de officiële bekendmaking.

    2. Bij het in werking treden van deze verordening vervalt de Garageverordening Amsterdam,

    vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 januari 1972, nr. 1325 (Gemeenteblad 1973,

    afd. 3, volgn. 143), en laatstelijk gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad van 23 februari 1994,

    nr. 93 (Gemeenteblad 1994, afd. 3, volgn. 42), voor zover het betreft het grondgebied van het

    stadsdeel Oost-Watergraafsmeer.