| Overheidsorganisatie | Deelgemeente Amsterdam - Oost |
|---|---|
| Officiële naam regeling | Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen voor Stadsdeel Oost |
| Citeertitel | Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen betreffende Stadsdeel Oost |
| Vastgesteld door | gedelegeerde functionaris |
| Onderwerp | financiën en economie |
| Eigen onderwerp | Ambtelijke organisatie |
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: -
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
|---|---|---|---|---|---|
| 05-05-2010 | 04-05-2010 | 19-03-2014 | nieuwe regeling | 04-05-2010 Amsterdams Stadsblad, 2010, 18 | 147863 |
1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet en de artikelen in de belastingverordeningen van het stadsdeel waarin aan het Dagelijks Bestuur de bevoegdheid wordt gegeven nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen.
2. Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.
3. De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen buiten toepassing.
1. De belastingplichtige aan wie niet binnen één maand na het ontstaan van de belastingplicht een aangiftebiljet is uitgereikt, is gehouden, binnen veertien dagen na afloop van die periode bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een verzoek tot uitreiking in te dienen.
2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar ontstaat, moet de belastingplichtige binnen veertien dagen na het tijdstip waarop de belastingplicht is ontstaan, bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar schriftelijk verzoeken om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.
De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.
1. Het percentage van de invorderingsrente volgt het percentage dat op grond van artikel 29 van de Invorderingswet 1990 voor het betreffende kalenderkwartaal voor de rijksbelastingen is vastgesteld.
2. Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vindt de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.
Met betrekking tot:
a. de precariobelasting vinden de artikelen 2, 3 en 4 toepassing;
b. de leges vinden de artikelen 3 en 4 toepassing;
c. de marktgelden, de afvalstoffenheffing en de reinigingsrechten vindt artikel 4 toepassing.
Voor zover de prestatie aan omzetbelasting is onderworpen wordt deze aan de belastingplichtige in rekening gebracht.
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen betreffende stadsdeel Oost.