Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Maasdonk

Verordening Wet inburgering gemeente Maasdonk (2011)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Maasdonk
Officiële naam regelingVerordening Wet inburgering gemeente Maasdonk (2011)
CiteertitelVerordening Wet inburgering gemeente Maasdonk (2011)
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerpInburgering

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, 24A, vijfde lid, 24F en 35 van de Wet inburgering

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

31-12-2010wijziging Wet inburgering

14-12-2010

Streekwijzer

Raad/10-00207

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Maasdonk van 14 december 2010;

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 23 november 2010;

gezien het advies van de opiniërende raad van 14 december 2010;

gelet op artikel 147 van de gemeentewet;

gelet op gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, 24A, vijfde lid, 24 F, en 35 van de Wet inburgering;

BESLUIT:

  • 1.

    de Verordening Wet inburgering 2007 in te trekken;

  • 2.

    de Verordening Wet inburgering 2011 vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdonk;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering;

    • c.

      voorziening: een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

    • d.

      inburgeraar(s): de inburgeringsplichtigen(n) en/of de vrijwillige inburgeraar(s).

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeraars.

Het college draagt er zorg voor dat de inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot de voorzieningen. De wijze van informatieverstrekking is vastgelegd in het ‘communicatieplan Wet inburgering’ dat deel uitmaakt van de beleidsnotitie inburgering regio Maasland 2007 – 2010 vastgesteld d.d. 21-12-2006.

Hoofdstuk 2. Doelgroepen en samenstelling van in inburgeringsvoorziening

Artikel 3 Bepalen van de doelgroepen
  • 2. Het college bepaalt de groepen inburgeraars waaraan een voorziening wordt aangeboden

    • a.

      als bedoeld in artikel 19, eerste lid en artikel 24a, eerste lid van de wet

    • b.

      als bedoeld in de beleidsnotitie inburgering regio Maasland 2007 – 2010 vastgesteld d.d. 21-12-2006.

  • 3. Het college kan prioriteiten stellen in de doelgroepen die een voorziening krijgen aangeboden.

  • 4. Het college kan op schriftelijke aanvraag ontheffing verlenen aan inburgeringsplichtigen die naar hun eigen mening voldoende zijn ingeburgerd, maar geen vrijstellend document kunnen overleggen en uit principiële gronden niet bereid zijn tot het afleggen van een toets. Ontheffing wordt alleen verleend als naar het oordeel van het college de inburgeringsplichtige aantoonbaar voldoende is ingeburgerd.

Artikel 4 De samenstelling van de voorziening
  • 1. Het college stemt de voorziening, met uitzondering van de voorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeraar.

  • 2. Indien de inburgeraar ook een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening en de voorziening gericht op arbeidsinschakeling op elkaar worden afgestemd. De voorziening wordt alleen aangeboden als deze arbeidsmarktrelevant is en de voorziening de mogelijkheid tot structurele inschakeling in het arbeidsproces binnen een redelijke termijn vergroot.

  • 3. Een inburgeringsvoorziening kan naast een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen óf het staatsexamen NT2 en het eenmaal kosteloos afleggen van het inburgeringsexamen of het staatsexamen NT2 meerdere onderdelen bevatten waaronder in ieder geval een inburgerings- onderzoek, trajectbegeleiding en maatschappelijke begeleiding van asielgerechtigden.

Artikel 5 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (PIB)
  • 1. Het college behandelt het schriftelijk verzoek van een inburgeraar om in aanmerking te komen voor een voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget. Onderstaande items worden bij de overweging om een PIB als voorziening aan te bieden, meegenomen;

    • a.

      de inburgeraar dient al meerdere onderdelen van het examen te beheersen en kan dan met een individueel traject sneller opgaan voor een inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II;

    • b.

      de inburgeraar die hele specifieke wensen heeft ten aanzien van een voorziening en die niet passend zijn (te maken) binnen de reguliere trajecten van de gemeente;

    • c.

      de motivatie van de inburgeraar om een PIB traject te volgen wordt door de consulent beoordeeld;

    • d.

      de inburgeraar dient over niveau A-1 te beschikken om in aanmerking te komen voor een PIB;

    • e.

      de inburgeraar mag niet in een ander gemeentelijk inburgeringstraject zitten;

    • f.

      de inburgeringsplichtige krijgt twee maanden de tijd om zijn plan samen met de consulent vorm te geven.

  • 2. Het college keurt het voorstel van de inburgeraar voor het volgen van een (duaal) inburgeringsprogramma goed, indien dit programma:

    • a.

      naar het oordeel van het college passend is om hem voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II; en

    • b.

      wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf of re-integratiebedrijf dat voldoet aan de volgende vereisten:

    • -

      staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • -

      zorgt ieder kwartaal voor een voortgangsrapportage;

    • -

      zorgt dat de doorlooptijd van het traject maximaal 24 maanden is, te rekenen vanaf datum aanmelding bij het bedrijf;

    • -

      zorgt voor een op maat geschreven plan van aanpak.

  • 3. Het college keurt het voorstel van de inburgeraar voor het volgen van een taalkennisvoorziening goed indien deze taalkennisvoorziening:

    • a.

      naar het oordeel van het college passend is om hem de kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2, en;

    • b.

      wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf of re-integratiebedrijf dat voldoet aan de volgende vereisten:

    • -

      staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • -

      zorgt ieder kwartaal voor een voortgangsrapportage;

    • -

      zorgt dat de doorlooptijd van het traject maximaal 24 maanden is, te rekenen vanaf datum aanmelding bij het bedrijf;

    • -

      zorgt voor een op maat geschreven plan van aanpak.

  • 4. Als het college de voorziening in de vorm van een PIB heeft vastgesteld, sluiten het college en de inburgeraar een overeenkomst met het inburgeringsbedrijf.

Artikel 6 De inning van de eigen bijdrage
  • 1. De eigen bijdrage , bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in ten hoogste 10 maanden betaald.

  • 2. Het college legt in de beschikking tot toekenning van een inburgeringsvoorziening de termijnen van betaling vast. Als het college de eigen bijdrage wil verrekenen met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

  • 3. Het college sluit bij de inning van de eigen bijdrage aan bij de geldende invorderingssystematiek van de afdeling Werk en Inkomen.

  • 4. In afwijking van het eerste lid, is de vrijwillige inburgeraar met wie een voorziening is overeengekomen en die op last van het college, dan wel een andere instantie als bedoeld in artikel 21, tweede lid van de wet, een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 24 b, eerste lid, dient te volgen, geen eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 7 Opleggen van verplichtingen/ aangaan van een overeenkomst

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking dan wel de vrijwillige inburgeraar bij overeenkomst een of meer van de volgende verplichtingen opleggen dan wel overeenkomen:

  • a.

    Het deelnemen aan de aangeboden voorziening;

  • b.

    Het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    Het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    Het voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald en in ieder geval binnen de looptijd van de voorziening;

  • e.

    Het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan.

Hoofdstuk 3. Het aanbod van een voorziening

Artikel 8 De procedure van het doen van een aanbod
  • 1. Het college doet een aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, dan wel bedoeld in artikel 24 a, eerste of tweede lid, van de wet.

  • 2. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de voorziening die wordt aangeboden en van de rechten en verplichtingen die aan de voorziening worden verbonden.

  • 3. De inburgeraar aan wie een aanbod wordt gedaan, dient binnen maximaal 2 weken aan te geven of hij/zij het aanbod aanvaardt.

  • 4. Wanneer de inburgeraar het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen 8 weken na ontvangst van deze akkoordverklaring het besluit tot toekenning van de inburgeringsvoorziening, dan wel stelt zij samen met de inburgeraar een overeenkomst op, overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 9 De inhoud van de beschikking en overeenkomst

Het besluit tot toekenning van een voorziening, bij beschikking als bedoeld in artikel 22 , dan wel bij overeenkomst als bedoeld in artikel 24d, tweede lid van de wet, bevat in ieder geval:

  • a.

    Een beschrijving van de voorziening;

  • b.

    Een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeraar;

  • c.

    De datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

  • d.

    De termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage;

  • e.

    Ingeval van een vrijwillige inburgeraar: de sancties die kunnen worden toegepast wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen;

  • f.

    Ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete

Artikel 10 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt ₠ 250,= indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt ₠ 500,= indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde voorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 7 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ₠ 500,= indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. De bestuurlijke boete bedraagt ₠ 1.000,= indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 5. Indien de inburgeringsplichtige belanghebbende is in de zin van de WWB of de Wet investeren in jongeren (WIJ) wordt, inachtnemend artikel 37 van de wet, geen bestuurlijke boete opgelegd, maar een maatregel in het kader van de WWB of WIJ.

Artikel 11 Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst

Indien de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet of in onvoldoende mate nakomt, kan het college hem de volgende sanctie opleggen:

  • 1.

    De sanctie bedraagt ₠ 500,= indien de vrijwillige inburgeraar geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde voorziening, bedoeld in artikel 24d van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 7 van deze verordening.

  • 2.

    Als de vrijwillige inburgeraar geen of onvoldoende medewerking blijft verlenen aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde voorziening kan de sanctie onder het eerste lid verhoogd worden tot de gemaakte kosten van het traject. Tevens kan het college besluiten de vrijwillige inburgeraar uit te sluiten van de voorziening.

  • 3.

    het college kan afzien van het opleggen van een sanctie als daarvoor dringende redenen zijn;

  • 4.

    Indien de vrijwillige inburgeraar belanghebbende is in de zin van de WWB of de Wet investeren in jongeren (WIJ) wordt, inachtnemend artikel 37 van de wet, geen bestuurlijke boete opgelegd, maar een maatregel in het kader van de WWB of WIJ.

Artikel 12 Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar

Het college stelt de identiteit van de vrijwillige inburgeraar vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011. Gelijktijdig wordt de Verordening Wet inburgering vastgesteld op 27 februari 2007 ingetrokken.

Artikel 14 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering gemeente Maasdonk.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van 14 december 2010

De raad voornoemd,

griffier, voorzitter,

drs. M.J.H.N. Collombon         drs. R.H. Augusteijn

Toelichting op de gewijzigde verordening

Op 1 januari 2010 is de wijziging van de Wet inburgering (Wi) in werking getreden. Het gaat om de volgende wijzigingen:

  • -

    De vrijwillige inburgering wordt in de wet geregeld;

  • -

    De mogelijkheid om op verzoek van de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (PIB) is in de wet opgenomen;

  • -

    De twee handhavingstermijnen die in de wet zijn opgenomen, zijn geharmoniseerd. Voor alle inburgeringsplichtigen geldt dezelfde termijn waarbinnen het inburgeringsexamen moet zijn behaald. Deze termijn is drieënhalf jaar.

  • -

    De eenmalige verlenging van de handhavingstermijn met ten hoogste tweeënhalf jaar voor inburgeringsplichtigen die een alfabetiseringscursus volgen of hebben gevolgd.

  • -

    De mogelijkheid voor gemeenten om zelf te bepalen of (bepaalde groepen) vrijwillige inburgeraars een eigen bijdrage moeten betalen.

  • -

    Gemeenten moeten in hun verordening regels stellen die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, vijfde lid Wi).

Op 7 september 2010 is een wijziging in het Besluit inburgering in werking getreden. De wijziging heeft betrekking op de mogelijkheid die het college geboden wordt om ontheffing te verlenen van de inburgeringsplicht aan de inburgeringsplichtige die aantoonbaar is ingeburgerd (“evident ingeburgerden”).

Ten aanzien van de vrijwillige inburgeraars moeten gemeenten in de verordening het volgende vastleggen:

  • -

    Regels die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan een vrijwillige inburgeraar, inclusief de mogelijkheid om deze voorzieningen aan te bieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 24a, vijfde lid Wi).

  • -

    Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan vrijwillige inburgeraars ter zaken van hun rechten en plichten uit hoofde van de wet, de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen, de niet-nakoming van de overeenkomst alsmede het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar (artikel 24f Wi);

  • -

    Facultatief: bepalen dat voor alle of bepaalde categorieën vrijwillige inburgeraars geen eigen bijdrage is verschuldigd of een eigen bijdrage die lager is dan het bedrag genoemd in de wet (artikel 24e, tweede lid Wi).

Algemene toelichting

De Wet inburgering (WI) regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven.

Bij het invulling geven van de inburgeringverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsplicht is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

Het college heeft de bevoegdheid om aan inburgeringsplichtigen die aantoonbaar zijn ingeburgerd op diens verzoek ontheffing van de inburgeringsplicht te verlenen (artikel 2.8a Besluit inburgering). Deze bevoegdheid is gecreëerd als uitzondering op de algemene inburgeringsplicht, waarbij de Minister van Wonen, Wijken en Integratie verwacht dat “prudent wordt omgegaan met de ruimte die het college hiermee is gegeven om inburgeringsplichtigen van deze plicht te ontheffen.”

Daarnaast is in de WI ook de vrijwillige inburgering geregeld. De bepaling in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen.

Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars (verder: inburgeraars) in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan inburgeraars een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlandse als tweede taal. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeraars die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden.

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringsplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden. Het ligt voor de hand dat het college ook toezicht houdt of de overeenkomst door de vrijwillige inburgeraar wordt nagekomen en indien dat niet het geval is zo nodig een maatregel neemt.

In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • 1.

    Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeraars, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot voorzieningen (artikel 8 en 24 f WI).

  • 2.

    Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid WI).

  • 3.

    Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 WI).

  • 4.

    het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars (artikel 24a tot en met 24 f WI)

  • 5.

    Het persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, tweede lid en artikel 24a , tweede lid WI)

Het aanbodstelsel ten behoeve van inburgeringsplichtigen

In deze verordening is géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 19a WI biedt om het college de bevoegdheid te geven de voorziening vast te stellen, zonder dat eerst een aanbod aan de inburgeringsplichtigen wordt gedaan. De verwachting is dat de gemeente voornamelijk aan vrijwillige inburgeraars een traject zal aanbieden. Voorzieningen kunnen vaststellen is alleen van toepassing op inburgeringsplichtigen en bijna alle inburgeringsplichtigen zijn reeds benaderd.

Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars.

De artikelen 8 en 24f WI bepalen dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van voorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.

Regels met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen aan inburgeringsplichtigen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen.

Het aanbod bestaat uit een inburgeringsvoorziening die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal gratis afleggen van dat examen. Een inburgeringsvoorziening kan ook een duale voorziening zijn. Dit is een voorziening die met het oog op de actieve deelname van de inburgeringsplichtige aan de Nederlandse samenleving mede voorziet in activiteiten die in samenhang, en ten minste voor een deel gelijktijdig met het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving worden uitgevoerd.

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding.

Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid WI).

De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270,- te betalen voor de voorziening.

De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

  • De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

  • De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

  • De vaststelling door het college van een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI).

  • De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI).

Het aanbieden van voorzieningen aan vrijwillige inburgeraars

De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen. In artikel 24a van de Wi wordt geregeld dat het college aan de vrijwillige inburgeraar een aanbod kan doen voor een (duale)

Inburgeringsvoorziening die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, of een taalkennisvoorziening.

Artikel 24d van de wet regelt dat indien een vrijwillige inburgeraar in aanmerking komt voor een voorziening, het college een aanbod doet aan de vrijwillige inburgeraar. Als de vrijwillige inburgeraar het aanbod aanvaard, sluit het college met hem een overeenkomst.

De gemeenteraad stelt in een verordening in ieder geval regels over de procedure die het college volgt voor het doen van een aanbod en de criteria die daarbij worden gehanteerd, de wijze waarop met de vrijwillige inburgeraar in overleg wordt getreden om te komen tot een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 24a, vijfde lid).

Op grond van artikel 24e Wi is de vrijwillige inburgeraar met wie een voorziening is overeengekomen de in artikel 23, tweede lid vastgestelde eigen bijdrage verschuldigd. Vrijwillige inburgeraars die een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 24b, eerste lid van de wet moeten volgen, hoeven geen eigen bijdrage te betalen (artikel 24e, derde lid Wi).

De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat alle of bepaalde categorieën geen eigen bijdrage hoeven te betalen of een lager bedrag dan het bedrag ad €270,- dat in artikel 24e van de wet is vastgelegd. Artikel 24f draagt gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de informatieverstrekking aan vrijwillige inburgeraars ter zaken van hun rechten en plichten uit hoofde van de wet, de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling en termijnen, de niet-nakoming van de overeenkomst alsmede het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar.

Het vaststellen van de bedragen van de bestuurlijke boete

Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Het persoonlijk inburgeringsbudget (PIB).

Op grond van artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid Wi, kan het college een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aanbieden in de vorm van een PIB als de inburgeraar daarom verzoekt.

Een inburgeraar kan niet zonder meer aanspraak doen op een PIB. Hij dient daartoe een verzoek te doen aan het college. Hij zal in beginsel zelf op zoek moeten naar een inburgeringsbedrijf/re-integratiebedrijf dat een inburgeringsprogramma kan bieden dat past bij zijn voorkeur en ambities. Het college heeft als taak de inburgeraars bij de vormgeving van hun inburgering en de keuze van een bedrijf te begeleiden (artikel 4.27, eerste lid Besluit inburgering). De inburgeraar moet een voorstel voor een inburgeringsprogramma bij het college indienen. Het voorstel behoeft de goedkeuring van het college (artikel 4.27, tweede lid Besluit inburgering). Het college beoordeelt het voorstel of het geschikt is om de betrokkene voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, en in het geval van een taalkennisvoorziening of deze geschikt is om de betrokkene kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2. Het bedrijf dient te voldoen aan de eisen die in de verordening zijn gesteld.

De inburgeraar krijgt geen geld in handen. Het geld voor het betalen van de inburgeringcursus gaat rechtstreeks van de gemeente naar het (inburgering- of re-integratie)bedrijf.

Gemeenten moeten in hun verordening regels opnemen die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorzienig in de vorm van een PIB (artikel 19, vijfde lid en artikel 24a, vijfde lid WI).

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Omwille van de leesbaarheid van de verordening wordt het begrip ‘voorziening’ gebruikt (eerste lid, onderdeel c). Een voorziening kan zowel een (duale) inburgeringsvoorziening als een taalkennisvoorziening inhouden.

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Bestuit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeraars

De gemeente heeft als taak de inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeraars wordt georganiseerd. Wel bepalen de artikelen 8 en 24f WI dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeraars, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod en de toegang tot voorzieningen.

Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. Gemeenten kunnen er voor kiezen om in de verordening alleen de kaders vast te stellen voor een adequate informatievoorziening door het college aan de inburgeraars. Er kan ook voor worden gekozen om in de verordening vast te leggen welke middelen het college (in ieder geval) moet aanwenden om de informatievoorziening aan inburgeraars te organiseren.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeraars. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan de raad.

De informatievoorziening aan inburgeraars kan op allerlei manieren worden vormgegeven. Zo kunnen gemeenten een apart informatiepunt inrichten (het inburgeringsloket) al dan niet in combinatie met een digitaal loket. Ook is het mogelijk om de informatievoorziening aan inburgeraars onder te brengen bij een centraal informatiepunt (bijvoorbeeld het zorgloket). Ook kunnen gemeenten bepaalde organisaties (bijvoorbeeld educatie-instellingen, bibliotheken, moskeeën of andere zelforganisaties) een rol geven bij de informatievoorziening aan inburgeraars.

Artikel 3 Bepalen van de doelgroepen

Artikel 19, eerste lid, WI bepaalt dat het college aan twee groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kán aanbieden:

  • 1.

    inburgeringsplichtigen die algemene bijstand of een uitkering op grond van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen ontvangen;

  • 2.

    oudkomers die geen inkomsten uit werk of uitkering hebben.

De gemeenteraad moet bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan deze twee groepen inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI). Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt het college opgedragen om vast te stellen aan welke groepen inburgeringsplichtigen (binnen de twee doelgroepen van artikel 19, eerste lid, WI) bij voorrang een inburgeringsvoorziening zal worden aangeboden. Bovendien wordt in dit artikel vastgelegd binnen welke kaders het college tot zijn keuze van doelgroepen moet komen. Het is van belang dat deze kaders (in casu het aanwijzen van groepen waaraan een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden) niet te eng te definiëren. Het college zal binnen deze kaders gedurende een aantal jaren groepen moeten kunnen aanwijzen. Het alternatief is dat de verordening op dit onderdeel steeds opnieuw moet worden gewijzigd. Een andere reden om de kaders niet te strak vast te stellen is dat gemeenten op dit moment geen duidelijk zicht hebben op de precieze omvang van de groep oudkomers zonder werk of uitkering waaraan een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden. Te strenge criteria zouden wel een kunnen leiden tot het niet benutten van de beschikbare middelen voor het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen.

Dit artikel regelt dat de groepen die het college aanwijst bij voorrang een inburgeringsvoorziening krijgen aangeboden. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen die niet behoren tot de groep of de groepen die hij heeft aangewezen (maar wel behoren tot de doelgroepen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, WI). Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht te gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een inburgeringsvoorziening kan aanbieden.

Voorbeelden van criteria die in de verordening kunnen worden neergelegd en op basis waarvan het college de doelgroep(en) kan aanwijzen zijn:

  • hebben van een opvoedingstaak;

  • hebben van een relatief korte afstand tot de arbeidsmarkt;

  • een wijkgerichte aanpak;

  • een bepaalde inkomensgrens;

  • het ontvangen van een bepaalde uitkering;

  • bevordering van emancipatie van vrouwen.

Gemeenten zouden er ook voor kunnen kiezen om geen voorrang te geven aan specifieke groepen, maar in plaats daarvan prioriteit te geven aan oud- en nieuwkomers die graag voor een inburgeringsvoorziening in aanmerking willen komen (bijvoorbeeld voorrang op basis van eigen aanmelding of gemotiveerdheid). Criteria op basis waarvan het college doelgroepen aanwijst, kunnen ook worden ontleend aan andere beleidsterreinen, zoals bijvoorbeeld ‘leefbaar, sociaal en veilig’. Daarmee kan de uitvoering van de WI een onderdeel vormen van een integrale aanpak van sociaal beleid.

Op grond van de actieve informatieplicht van het college aan de raad (artikel 169, tweede lid, Gemeentewet) ligt het voor de hand dat het college zijn besluit aan welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang een aanbod zal worden gedaan ter kennisname aan de raad aanbiedt.

Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om op aanvraag ontheffing te verlenen aan inburgeringsplichtigen die naar hun mening voldoende zijn ingeburgerd, maar geen vrijstellend document kunnen overleggen en uit principiële overwegingen niet bereid zijn tot het afleggen van een toets. Voorwaarde hiervoor is dat de inburgeringsplichtige die de ontheffing aanvraagt, naar het oordeel van het college aantoonbaar voldoende is ingeburgerd. Die beoordeling is aan het college en zal per geval moeten worden gemaakt. Het ligt voor de hand dat het college zijn oordeel onderbouwt met verschillende bewijzen waaruit een voldoende mate van ingeburgerdheid van betrokkene blijkt. Te denken valt aan documenten als een arbeidscontract of een verklaring van de werkgever (met duur dienstverband en niveau Nederlandse taal), of bewijzen van publieke optredens of bestuurs- of vrijwilligersfuncties, waaruit blijkt dat de aanvrager in zijn functie-uitoefening mondeling en schriftelijk in het Nederlands communiceert. Tevens kan de aanvrager documenten overleggen die aantonen dat met goed gevolg een opleiding is gevolgd die weliswaar niet wordt erkend als vrijstellingsgrond, maar waaruit wel een voldoende mate van ingeburgerdheid blijkt. Deze toelichting beoogt niet een limitatieve opsomming voor ontheffingsgronden te geven. Per geval zal een beoordeling moeten worden gemaakt, waarbij het college prudent dient om te gaan met haar bevoegdheid om ontheffing te verlenen.

Artikel 4 De samenstelling van de voorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met in begrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, en artikel 24a, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een inburgeringsvoorziening, kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • De kennis van de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

  • De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.

  • De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar . Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar moet vervullen.

Voor de mogelijkheden van het aanbieden van duale inburgeringsvoorzieningen wordt verwezen naar de toelichting bij het Besluit Inburgering.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeraar die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de voorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een voorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Indien in deze specifieke situatie geen re-integratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen inburgeringsvoorziening aanbieden. Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, WI).

Het tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan de inburgeraar kan aanbieden. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (artikel 19, derde lid, WI).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, zesde lid, WI). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan de inburgeraar kan aanbieden, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeraar. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die geen inburgeringsvoorziening krijgen aangeboden in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.

Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de inburgeringsvoorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.

Artikel 5 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (PIB).

Op grond van artikel 19, tweede lid en 24a, tweede lid WI, kan het college de voorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (PIB) als de inburgeringsplichtige dan wel de vrijwillige inburgeraar daarom verzoekt. Op grond van het vijfde lid van respectievelijk artikel 19 en 24a WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over de procedure die door het college wordt gevolgd bij het behandelen van verzoeken om een PIB en de criteria die worden gehanteerd bij het toekennen van een PIB.

In het eerste lid legt de gemeente vast op welke wijze verzoeken van inburgeringsplichtigen of vrijwillige inburgeraars om toekenning van een PIB worden behandeld. In de verordening kunnen de volgende onderwerpen worden geregeld:

  • -

    De wijze waarop het verzoek moet worden ingediend: schriftelijk of mondeling.

  • -

    De wijze van begeleiding door de gemeente van de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar bij vormgeving bij zijn inburgering en de keuze van een inburgerings- of re-integratiebedrijf. Op grond van artikel 4.27, eerste lid , Besluit inburgering moet het college deze taak op zich nemen.

  • -

    De termijn die de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar krijgt om op zoek te gaan naar een inburgerings- of re-integratiebedrijf dat past bij zijn voorkeur en ambities.

Op grond van artikel 4.27, tweede lid, Besluit inburgering moet het college het voorstel van de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar voor het volgen van een inburgeringsprogramma of taalkennisvoorziening goedkeuren. Dit voorstel zal in de praktijk worden opgesteld door het inburgerings- of re-integratiebedrijf. Het tweede en derde lid van dit artikel leggen de criteria vast aan de hand waarvan het college het voorstel voor het volgen van respectievelijk een inburgeringsprogramma en een taalkennisvoorziening goedkeurt.

De eerste eis is dat het inburgeringsprogramma naar het oordeel van het college passend is om de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II. De taalkennisvoorziening dient gericht te zijn op verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding (MBO 1 en 2).

Het tweede vereiste is dat het inburgeringsprogramma of de taalkennisvoorziening wordt verzorgd door een inburgerings- of re-integratiebedrijf dat voldoet aan de eis of de eisen die de verordening aan die bedrijven stelt. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan één of meer van de volgende voorwaarden:

  • -

    ingeschreven zijn bij de Kamer van Koophandel;

  • -

    beschikken over aantoonbare ervaring en deskundigheid op het gebied van het verzorgen van inburgeringsprogramma ’s of taalkennisvoorzieningen.

Artikel 4.27, derde lid, Besluit inburgering bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening bepaalt wie met het inburgerings- of re-integratiebedrijf een overeenkomst met betrekking tot de inburgering van de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar sluit. Dit kan de betrokkene zijn, het college, het college en de betrokkene, een andere partij of een combinatie van de hiervoor genoemde partijen. In het vierde lid van dit artikel wordt dit geregeld, waarbij de raad zelf een keuze zal moeten maken. Het kan van belang zijn de partijen bij verordening niet te eng te definiëren . Dat kan bijvoorbeeld van belang zijn, indien de gemeente samen met werkgevers inburgering op de werkvloer organiseert of wil gaan organiseren.

Artikel 6 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige of van de vrijwillige inburgeraar door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, artikel 24e, eerste lid WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgesteld in de wet en bedraagt € 270,=.

Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).

De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat vrijwillige inburgeraars geen eigen bijdrage hoeven te betalen. Het is ook mogelijk bij verordening te regelen dat de vrijwillige inburgeraar een lagere eigen bijdrage betalen dan het wettelijk geregelde bedrag of dat bepaalde categorieën vrijwillige inburgeraars geen eigen bijdrage of een lager bedrag betalen (artikel 24e, tweede lid WI). In artikel 5 van de verordening is geregeld dat zowel de inburgeringsplichtige als de vrijwillige inburgeraar het in de wet genoemde bedrag als eigen bijdrage moeten betalen. Het is een relatief laag bedrag aan eigen bijdrage ten opzichte van de hoge kosten die de voorzieningen de gemeente kosten. Voor de vrijwillige inburgeraar betekent het tevens het wegnemen van enige vrijblijvendheid om tussentijds te stoppen met de inburgering.

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot toekenning van de inburgeringsvoorziening.

Verder wordt aangesloten bij de op dat moment geldende invorderingssystematiek van de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Oss.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, WI). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

In het vierde lid van dit artikel in de verordening is geregeld dat de vrijwillige inburgeraar geen eigen bijdrage verschuldigd is, als met hem of haar een voorziening is overeengekomen en hij/zij op last van het college , dan wel een andere instantie als bedoeld in artikel 21, tweede lid van de wet , een gecombineerde voorziening, als bedoeld in artikel 24b, eerste lid van de wet, dient te volgen.

Artikel 7 Opleggen van verplichtingen/aangaan van een overeenkomst

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan de inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening deze verplichtingen vast.

Hetzelfde geldt voor de op te leggen verplichtingen voor de vrijwillige inburgeraars. Dezelfde verplichtingen die voor inburgeringsplichtigen gelden, gelden ook voor de vrijwillige inburgeraars. Deze worden dan echter niet in een beschikking maar in een overeenkomst vastgelegd (artikel 24d, tweede lid WI). Dit artikel is dus teven de uitwerking van artikel 24f.

Artikel 8 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college een aanbod van een voorziening aan de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar (op schriftelijke dan wel mondelinge wijze) doet.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking of de overeenkomst (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid). Instemming met het aanbod door de vrijwillige inburgeraar betekent dat het college een overeenkomst met die inburgeraar aangaat. Aanbod en overeenkomst hebben dan dezelfde inhoud (het vierde lid).

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeraar het aanbod aanvaardt, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld, dan wel (voor wat betreft de vrijwillige inburgeraar) door het ondertekenen van de overeenkomst.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeraar aan de gemeente meldt dat hij wel een voorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen gehaald moet hebben. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn). Het verdient de aanbeveling dat het college deze handelwijze vastlegt in beleidsregels, zodat tevoren voor betrokkenen duidelijk is (of zou kunnen zijn) wat de gevolgen zijn van het weigeren van een aanbod voor een inburgeringsvoorziening.

Artikel 9 De inhoud van de beschikking en overeenkomst

Het besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. Voor de vrijwillige inburgeraar komt het college de aangeboden voorziening overeen in een overeenkomst. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking of de overeenkomst moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van een beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 6 van de verordening.

Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen drieënhalf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat). De precieze datum waarop de voorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de voorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgeringsexamen.

De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar over het toekennen van een voorziening zal dezelfde onderwerpen bevatten als de beschikking tot het vaststellen van een voorziening voor inburgeringsplichtigen.

Artikel 10 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.

De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

In het kader van de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedragingen (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Artikel 11 Sanctie bij niet-nakoming overeenkomst

Op grond van artikel 24 f WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over de niet-nakoming van de overeenkomst. In dit artikel legt de raad de sancties vast die het college kan toepassen als de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet nakomt. Gedacht kan worden aan de volgende soorten sancties:

  • -

    een maximale boete, waarbij het bedrag van de boete vergelijkbaar is met of lager dan de bestuurlijke boetes die het college kan opleggen als een inburgeringsplichtige de verschillende verplichtingen niet nakomt;

  • -

    een maximale boete in de vorm van een bepaald percentage van de kosten van de voorziening, waarbij de maximale hoogte van de boetebedragen gelijk is aan de kosten van de voorziening.

In dit artikel is gekozen voor een maximale boete gelijk aan de bestuurlijke boete die aan een inburgeringsplichtige kan worden opgelegd bij het voor de eerste maal niet nakomen van de verplichtingen (eerste lid). Bij herhaling kan het college besluiten tot een boete ter hoogte van de trajectkosten en de vrijwillige inburgeraar tevens uit te sluiten van de voorziening. (tweede lid).

Het derde lid geeft het college de mogelijkheid om af te zien van het opleggen van een sanctie als daarvoor dringende redenen zijn.

In het kader van de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedragingen (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen (vierde lid).

Artikel 12 Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar.

Artikel 24 f Wi draagt de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen over het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar. Dit artikel in de verordening is een uitwerking van deze verplichting. Dit artikel is gelijk aan artikel 27 Wi, waarin is geregeld op welke wijze het college de identiteit van een inburgeringsplichtige vaststelt.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 14 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.