Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Boskoop

Re-integratieverordening gemeente Boskoop 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Boskoop
Officiële naam regelingRe-integratieverordening gemeente Boskoop 2009
CiteertitelRe-integratieverordening gemeente Boskoop 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, artikelen 7, 8 en 10 tweede lid
  2. Wet investering in jongeren, artikel 12 lid 1 onderdeel a
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikelen 34, 35 en 36
  4. de Gemeentewet, artikel 147

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-200901-01-2014Nieuwe regeling

24-09-2009

Gouwe Koerier 30-09-2009

1.844.5 / 6965

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Boskoop;

gelet op de artikelen 7, 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, artikel 12 lid 1 onderdeel a van de Wet investeren in jongeren, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en met inachtneming van artikel 147 van de Gemeentewet;gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders van 18 augustus 2009,overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen aangaande re-integratie en voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling;besluit vast te stellen de

RE-INTEGRATIEVERORDENING GEMEENTE BOSKOOP 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet investeren in jongeren (WIJ), de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders, de Wet stimulering arbeidsparticipatie (stap), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • b.

      uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de WWB, de IOAW of de IOAZ;

    • c.

      jongere: Nederlander of persoon die daarmee wordt gelijkgesteld op grond van artikel 2 WIJ, die in Nederland woonachtig is en 16 jaar of ouder is, maar nog geen 27 jaar;

    • d.

      anw-ers: personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV WERKbedrijf;

    • e.

      nuggers: niet-uitkeringsgerechtigde conform artikel 6 sub a van de WWB, die zijn ingeschreven bij het UWV WERKbedrijf;

    • f.

      voorziening: een instrument dat ingezet wordt en gericht is op arbeidsinschakeling met inbegrip van sociale activering, op grond van de wet, deze verordening en het beleidsplan als bedoelt in artikel 3 eerste lid;

    • g.

      traject: aaneenschakeling van activiteiten die zijn vastgelegd in trajectplan;

    • h.

      werkleeraanbod: aanbod genoemd in artikel 5 lid 1 van de WIJ

    • i.

      trajectplan: een schriftelijk plan waarin de activiteiten staan aangegeven die door de persoon die deelneemt aan een voorziening dienen te worden ondernomen teneinde diens uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid mogelijk te maken;

    • j.

      additionele werkzaamheden: werkzaamheden primair gericht op arbeidsinschakeling of het naast of in aanvulling op reguliere arbeid verrichten van werkzaamheden die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

    • k.

      algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid, niet zijnde werk in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) die algemeen maatschappelijk aanvaard is en geen gewetensbezwaren oproept.

    • l.

      werknemer in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB;

    • m.

      startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2. eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de wet educatie en beroepsonderwijs of een opleiding hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de wet op het voortgezet onderwijs;

    • n.

      inkomen: alle netto inkomsten met toepassing van de artikelen 31 t/m 33 van de WWB;

    • o.

      vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de WWB;

    • p.

      awb: de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1 Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een uitkering op grond van de Anw, niet-uitkeringsgerechtigde evenals personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan, en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2 Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning van de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbenden, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3 Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan. Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie danwel één of meerdere voorzieningen.

  • 4 Het college stemt het werkleeraanbod af of op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. De voorkeuren van de jongere worden in overweging genomen bij de invulling van het werkleeraanbod

  • 5 Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1 De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, evenals de hoogte en wijze van financiering.

  • 2 Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt met een oordeel van de gemeenteraad bij de minister ingediend.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1 Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nuggers evenals personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2 1.Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte en beschikbare voorzieningen gericht op duurzame arbeidsparticipatie.

  • 3 Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 genoemde beleidsplan en de nadere regels.

  • 4 Ten behoeve van de Anw-er en Nugger wordt slechts een bijdrage in de kosten van een voorziening verstrekt indien:

    • a.

      het inkomen van de Anw-er, danwel het gezamenlijk inkomen van de Nugger en diens partner, minder bedraagt dan 125% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in artikel 5 sub c van de WWB; en

    • b.

      het vermogen minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, bedoeld in artikel 34 lid 3 van de WWB, waarbij het vermogen in de zelfbewoonde woning wordt vrijgelaten tot het bedrag genoemd in artikel 34 lid 2 sub d van de WWB.

Artikel 5 Verplichtingen van de belanghebbende

  • 1 De persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2 De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen, deze verordening, evenals aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3 De persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b, c, d en e is verplicht mee te werken aan een aangeboden voorziening om de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling te onderzoeken, zodat een trajectplan op maat kan worden opgesteld.

  • 4 Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde of een jongere, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 5 Indien voor een jongere die een werkleeraanbod heeft, wijzigingen optreden in omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere danwel de jongere niet voldoet aan de verplichtingen op grond van de WIJ en hem dit te verwijten valt, kan het college het werkleeraanbod intrekken.

Artikel 6 Doelstelling re-integratie

  • 1 Elke uitkeringsgerechtigde krijgt na inschrijving bij het UWV WERKbedrijf een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2 Elke jongere heeft op aanvraag recht op een werkleeraanbod.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

Artikel 7 Budget- en subsidieplafond

  • 1 Het college kan een subsidie- of budgetplafond vaststellen voor de voorzieningen.

  • 2 Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1 In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden, evenals de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.daarover in het beleidsplan is bepaald, nadere regels vast.

  • 2 Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden. Deze nadere verplichtingen worden schriftelijk vastgelegd. 

  • 3 Voorzieningen kunnen als onderdeel van een traject en separaat, al dan niet aansluitend op een traject worden ingezet. 

  • 4 4.Het college kan een voorziening beëindigen:a.indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de WWB danwel artikel 45 van de WIJ niet nakomt;b.indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;c.indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van aangeboden voorziening;d.indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling. 

  • 5 Het college stelt ten aanzien van de voorzieningen, met inachtneming van hetgeen

Artikel 9 Werken met behoud van uitkering

  • 1 Het college kan aan de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b en d, met behoud van uitkering werk aanbieden voor een periode van maximaal 24 maanden voor maximaal 36 uur per week.

  • 2 Het college kan aan de jongere als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub c die recht heeft op een werkleeraanbod en de nugger die op grond van artikel 1 lid 1 sub e, een voorziening zoals omschreven in lid 3 aanbieden voor een periode van maximaal 24 maanden voor maximaal 36 uur per week.

  • 3 Het doel van deze voorziening voor de personen bedoeld in lid 1 en 2 is:-het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie of-het opdoen en/of behouden van arbeidsritme om op korte termijn te kunnen uitstromen naar de arbeidsmarkt (Workfirst) of-de persoon te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid, waarna de instelling of het bedrijf de betrokkene (bij voldoende functioneren) een arbeidscontract aanbiedt voor tenminste een periode van een jaar (proefplaatsing).

  • 4 Indien de omvang van de plaatsing minder is dan de omvang van de arbeidsverplichting, houdt de persoon zich beschikbaar om in het kader van het traject activiteiten uit te voeren, die gericht zijn op arbeidsinschakeling danwel het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie.

  • 5 Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 6 In een schriftelijke overeenkomst wordt tenminste vastgelegd, de periode, de omvang, doel en de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt. Bij proefplaatsing wordt in een schriftelijke overeenkomst tevens vastgelegd de criteria voor het beoordelen van het functioneren van de betrokkene en het uitzicht op een arbeidscontract.

Artikel 10 Sociale activering

  • 1 Het college kan aan de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b, c, d en e als onderdeel van een traject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2 Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten en/of activiteiten gericht op persoonlijke ontwikkeling ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 11 Participatie baan (gesubsidieerde arbeid)

  • 1 Het college kan een uitkeringsgerechtigde of een jongere een dienstverband aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2 De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever, inlenende organisatie en werknemer.

  • 3 Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 4 Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van de gemeente het werkgeverschap voor de banen, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

Artikel 12 Participatieplaats

  • 1 Het college kan met behoud van uitkering een voorziening in de vorm van een participatieplaats aanbieden.

  • 2 Het college biedt aan uitkeringsgerechtigde die op grond van artikel 10a WWB een voorziening in de vorm van een participatieplaats aangeboden heeft gekregen en niet beschikt over een startkwalificatie, binnen zes maanden na aanvang van de voorziening, een voorziening in de vorm van scholing of opleiding die bijdraagt aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling.

  • 3 Het college verstrekt aan uitkeringsgerechtigde die op grond van artikel 10a WWB een voorziening in de vorm van een participatieplaats aangeboden heeft gekregen en additionele werkzaamheden verricht een premie van € 250.-

  • 4 Het recht op een premie als bedoeld in het derde lid wordt elke zes maanden beoordeeld

  • 5 De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de uitkeringsgerechtigde de aan de voorziening verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 6 Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7 derde lid van de WWB voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

  • 7 De jongere die recht heeft op een werkleeraanbod op grond van de WIJ is uitgesloten van aanspraak op een participatieplaats.

Artikel 13 Maatschappelijke participatie

  • 1 Maatschappelijke participatie, waaronder vrijwilligerswerk, kan plaatsvinden indien er geen of niet meer sprake is van een re-integratietraject. In dat geval vervalt het verplichtende karakter.

  • 2 Ten aanzien van het soort activiteit of de instelling waar de activiteit of het vrijwilligerswerk wordt verricht, geldt het maatwerk principe en is gericht op bestendiging.

Artikel 14 Loonkostensubsidies

  • 1 Het college kan aan een werkgever, die met de persoon bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b, c, d en e een arbeidsovereenkomst sluit voor de minimale duur van 12 maanden, een loonkostensubsidie verstrekken.

  • 2 Het college stelt nader te bepalen regels ten aanzien van de duur, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3 De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 15 Scholing

  • 1 Het college kan aan personen als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b, c, d en e, een bijdrage verstrekken in de kosten van scholing, opleiding of training die noodzakelijk wordt bevonden voor de inschakeling in arbeid.

  • 2 De bijdrage wordt niet verleend indien en voor zover aanspraak kan worden gemaakt op een voorliggende voorziening.

  • 3 Het college kan afzien van het opleggen van scholing of opleiding, indien het de krachten of bekwaamheden te boven gaat.

  • 4 Het college stelt bij nadere regels de noodzakelijk te maken kosten en de duur van de bijdrage vast.

Artikel 16 Inkomstenvrijlating

  • 1 De persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b en d, die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag bedoeld in artikel 5 sub c van de WWB, kan in aanmerking komen voor een vrijlating van inkomsten uit arbeid zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder n van de WWB.

  • 2 Het eerste lid is slechts van toepassing voor maximaal 6 maanden en als de arbeid een positieve bijdrage levert aan de arbeidsinschakeling.

  • 3 De jongere die recht heeft op een werkleeraanbod op grond van de WIJ is uitgesloten van aanspraak op inkomstenvrijlating.

Artikel 17 Stimuleringspremie

  • 1 Het college kan aan een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b, d en e, die een actieve bijdrage levert aan de uitvoering van het traject, een premie toekennen.

  • 2 Een stimuleringspremie kan worden verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      bij het aanvaarden van vrijwilligerswerk als onderdeel van een re-integratietraject voor minimaal 16 uur per week of de omvang van de arbeidsverplichting.

    • b.

      bij het aanvaarden van een dienstverband voor minimaal 2 maanden, als onderdeel van een re-integratietraject, waarbij de uitkering eindigt of is aangegaan naar de omvang van de arbeidsverplichting.

    • c.

      aan een persoon, die op grond van artikel 55 van de WWB een noodzakelijke behandeling van medische aard heeft afgerond.

    • d.

      aan een persoon, die op basis van een trajectplan scholing, opleiding of training die noodzakelijk wordt bevonden voor de inschakeling van arbeid, met goed gevolg heeft afgerond.

  • 3 Indien naar het oordeel van het college een persoon in het kader van een traject een bijzondere positieve bijdrage levert, die arbeidsinschakeling bevordert, kan het college op grond van bijzondere individuele omstandigheden een stimuleringspremie verstrekken.

  • 4 De stimuleringspremie wordt slechts éénmaal per kalenderjaar verstrekt.

  • 5 De jongere die recht heeft op een werkleeraanbod op grond van de WIJ is uitgesloten van aanspraak op een stimuleringspremie.

Artikel 18 Uitstroompremie

  • 1 Het college kan aan een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b, d en e, van 27 jaar of ouder die uitstroomt naar een dienstbetrekking of zelfstandig beroep of bedrijf, een uitstroompremie toekennen. De premie wordt toegekend onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      de dienstbetrekking dient aangegaan te worden voor een periode van minimaal 6 maanden;

    • b.

      bij uitstroom als startende ondernemer naar zelfstandig beroep of bedrijf wordt voor een periode van minimaal 6 maanden geen beroep gedaan op algemene bijstand.

  • 2 De uitstroompremie wordt éénmaal per 3 jaar verstrekt.

  • 3 Het college stelt bij nadere regels de hoogte van de premie vast.

  • 4 De jongere die recht heeft op een werkleeraanbod op grond van de WIJ is uitgesloten van aanspraak op een uitstroompremie.

Hoofdstuk 4 Flankerend beleid

Artikel 19 Bijdrage voor kinderopvang

  • 1 Het college kan, aan een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b, c, d en e, een bijdrage toekennen voor de noodzakelijk te maken kosten van kinderopvang, voor zover geen beroep kan worden gedaan op kinderopvang op grond van de wet kinderopvang.

  • 2 De bijdrage wordt toegekend onder de volgende voorwaarden:- het gaat om kinderen in de leeftijd van de basisschool.- de ouder maakt gebruik van een door het college aangeboden re-integratie voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 3 Het college stelt bij nadere regels de voorwaarden voor het recht op kinderopvang, de hoogte en de duur van de bijdrage.

Artikel 20 Onkostenvergoeding

  • 1 Het college kan een vergoeding verstrekken aan personen zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b, c, d en e voor de noodzakelijk te maken kosten die gemaakt worden in verband met een aangeboden voorziening.

  • 2 Reiskosten worden vergoed tot maximaal het goedkoopste tarief openbaar vervoer en na overleg van de reisdocumenten en/of aanwezigheidsverklaring.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 21 Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt. 

Artikel 22 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.

  • 2 De verordening, Reïntegratieverordening gemeente Boskoop van 21 februari 2008 wordt met ingang van 1 oktober 2009 ingetrokken.

Artikel 23 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Re-integratieverordening gemeente Boskoop 2009“.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad voornoemd, gehouden op 24 september 2009,de griffier,                                                                                                                                                       de voorzitter,

Toelichting 1 Artikelsgewijze toelichting re-integratieverordening gemeente Boskoop 2009

 

Hoofdstuk1. Algemene bepalingen

Artikel 1. BegripsomschrijvingenIn dit artikel is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in jongeren.

Hoofdstuk 2. Beleid en financiën

Artikel 2. Opdracht collegeEerste lid In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de WWB.

Tweede lid Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg.

Derde lid Het derde lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan de artikelen 11 lid 1 en 13 van de WIJ. Het betreft jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod. Het recht op een werkleeraanbod geldt desgevraagd. De jongere dient kortom een werkleeraanbod aan te vragen (artikel 14 lid 1 WIJ) Onder voorziening wordt verstaan in aanvulling op hetgeen in de begripsbepaling is opgenomen, een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen.

Vierde lid Uitgangspunt is dat maatwerk wordt geboden en het werkleeraanbod wordt afgestemd op de omstandigheden (externe factoren) en krachten en bekwaamheden (interne factoren). Het college bepaalt de inhoud van het werkleeraanbod. Dat geldt ook voor de vraag of het accent komt te liggen op werken of leren. Het is dus niet zo dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze kan opeisen. De uiteindelijke invulling van de aard en de samenstelling van het aanbod is voorbehouden aan het college.

Het college kan afzien van het aanbieden van een werkleeraanbod op grond van sociale, lichamelijke of psychische/geestelijke problemen. Zorgtaken kunnen worden aangemerkt als reden van sociale aard; voor zover daarmee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening.Voor alleenstaande ouders geldt dat desgevraagd het aanbod vanwege zorgtaken wordt ingevuld met scholing of opleiding (artikel 17 WIJ). Anders dan in de WWB is de maximale ontheffingsperiode van 6 jaar voor jongeren niet van toepassing.

Vijfde lid Het vijfde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden.

Artikel 3. BeleidsplanDe gemeente heeft gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en nadere regels.

Eerste lid Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een beleidsplan opstelt, waarin in ieder geval aandacht wordt besteed aan prioriteiten, hoogte en wijze van financiering.

Tweede lid Het tweede lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB en WIJ schrijven voor dat door het college elk jaar een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Voor de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het SISA.

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning In de wet is de aanspraak op voorzieningen geregeld.

Eerste lid Het eerste lid vermeldt uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie aanspraak op voorzieningen voor uitkeringsgerechtigden.

Tweede lidHet tweede lid vermeldt uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie het recht op een werkleeraanbod voor jongeren. Doel is duurzame arbeidsparticipatie. Hieronder wordt verstaan de arbeidsinschakeling waarbij de jongere gedurende langere tijd en op eigen kracht aan het arbeidsproces kan deelnemen en arbeid verrichten dat past bij zijn kennis en vaardigheden of deze kennis en vaardigheden bevordert. Doel van de inzet van voorzieningen is het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme, maatschappelijke participatie dan wel op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

Derde lid In het derde lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van belanghebbende en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar het beleidsplan en de nadere regels.

Vierde lid In het vierde lid is geregeld dat bij het verstrekken van een financiële bijdrage in de kosten van een voorziening voor de Anw-er en Nugger rekening wordt gehouden met inkomen en vermogen. Wanneer het inkomen meer bedraagt dan 125% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en/of het vermogen meer bedraagt dan de vrij te laten bedragen op grond van de WWB, bestaat er geen recht op een bijdrage. Voor de uitkeringsnorm en vrij te laten bedragen wordt aangesloten bij wat hierover geregeld is in de WWB. De bedragen worden door het rijk periodiek aangepast. Uiteraard bestaat in deze situatie wel aanspraak op begeleiding.

Artikel 5. Verplichtingen van de belanghebbende In de WWB en WIJ is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering danwel werkleeraanbod. Dit artikel vermeldt de verplichtingen nogmaals uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie.

Eerste en tweede lid In het eerste en tweede lid zijn de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Derde lid In dit lid wordt benadrukt dat belanghebbende verplicht is om mee te werken aan voorzieningen die gericht zijn op het vaststellen van een diagnose, zodat een trajectplan op maat kan worden opgesteld. Dit kan ook betrekking hebben op het moment vanaf de dag van melding en het recht op uitkering nog niet is vastgesteld voor wat betreft uitkeringsgerechtigden. Voor jongeren hebben de verplichtingen betrekking vanaf het moment dat de jongere een aanvraag voor een werkleeraanbod indient.

Vierde lid Voor Nuggers en Anw-ers kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. In het vijfde lid is daarom de mogelijkheid opgenomen dat de gemeente in die gevallen (een deel van) de kosten die gemaakt zijn kan terugvorderen.

Vijfde lid De WIJ kent de mogelijkheid van of verlagen van de uitkering/inkomensvoorziening of in het geheel geen recht (als gevolg van uitsluiten of intrekken werkleeraanbod). De wetgever geeft daarbij de voorkeur aan verlagen boven intrekken. In de afstemmingsverordening is hierbij aansluiting gezocht. Intrekken is slechts aan de orde als er een situatie is ontstaan dat niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voorgezet en een andere invulling evenmin aan de orde is. Voorbeelden van situaties zijn, zich herhaaldelijk misdragen tegen deelnemers of begeleiders op de leerwerkplek of veelvuldig verzuim. De individuele situatie dient vanzelfsprekend zorgvuldig overwogen te worden.

Artikel 6. Doelstelling re-integratieDe gemeente regelt in dit artikel van de verordening hoe omgegaan wordt met personen die een aanvraag voor een uitkering danwel werkleeraanbod aanvragen.

Eerste en tweede lid Het eerste en tweede lid geeft de algemene formulering voor uitkeringsgerechtigden en jongeren.

Derde en vierde lid Het derde lid geeft aan dat afwijking mogelijk is op personen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen danwel een werkleeraanbod niet aan de orde is.

Artikel 7. Budget- en subsidieplafondEerste lid In dit lid wordt geregeld dat het college de bevoegdheid heeft om een budget- of subsidieplafond in te stellen. Op deze manier tracht de gemeente het beschikbare budget verantwoord in te zetten om zo een evenwichtig aanbod te bieden aan de doelgroep.

Tweede lid Ook voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening kan door het college een plafond ingesteld worden om de kosten beheersbaar te houden.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen

Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningenIn de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe de zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen.

Eerste lid Het eerste lid geeft aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat, maar dat in het beleidsplan noodzakelijke voorzieningen opgenomen kunnen worden.

Tweede lid Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden vanuit het oogpunt van maatwerk. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een belanghebbende gedurende het traject op gezette tijden met de klantmanager de voortgang bespreekt of de uitkomst van een onderzoek terugkoppelt.

Derde lid Het derde lid geeft aan dat de voorziening niet per definitie onderdeel hoeft uit te maken van een traject maar op elk moment gedurende de uitkeringsperiode danwel het werkleeraanbod kan worden aangeboden. De volgende voorzieningen kunnen in ieder geval worden ingezet; diagnose en opstellen trajectplan, budget cursus, budgetbeheer, aanbodversterking, test en training, scholing, werken met behoud van uitkering (in het kader van het werkleeraanbod), sociale activering, begeleiding, Workfirst en bemiddeling en nazorg.

Vierde lid Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever. Het beëindigen van een voorziening betekent overigens niet per definitie dat een werkleeraanbod van de jongere wordt beëindigd. Het kan namelijk zijn dat een werkleeraanbod bestaat uit verschillende voorzieningen (bijvoorbeeld scholing en werken in het kader van het werkleeraanbod).

Vijfde lid Het vijfde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

Artikel 9. Werken met behoud van uitkering Eerste lid Het eerste lid geeft de algemene bepaling aan voor het aanbieden van werk met behoud van uitkering aan belanghebbende, die vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, om onbeloonde additionele werkzaamheden te laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. Werken met behoud van uitkering is onderdeel van een re-integratietraject.

Tweede lid Het tweede lid is vanuit kenbaarheid opgenomen voor jongeren die op grond van een werkleeraanbod deze voorziening krijgen aangeboden, ongeacht of deze jongere naast het werkleeraanbod ook een uitkering (inkomensvoorziening) heeft. Deze voorziening kan tevens aangeboden worden aan nuggers.

Derde lid Dit lid behoeft geen verdere toelichting.

Vierde lid Het vierde lid geeft aan dat belanghebbende bij werken met behoud van uitkering verplicht is om activiteiten te verrichten voor de omvang van de arbeidsverplichting.

Vijfde lid Het vijfde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaatsvindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het gaat om additioneel werk of wordt uitgevoerd bij een erkend leerbedrijf. Tevens mag er binnen dat bedrijf recentelijk geen ontslag hebben plaatsgevonden op economische gronden.

Zesde lid In het zesde lid wordt aangegeven dat naast het doel van werken met behoud van uitkering, de plaatsing aan een aantal voorwaarden moet voldoen en schriftelijk moet worden vastgelegd.Bij een proefplaatsing is tevens van belang, dat in een schriftelijke overeenkomst met de werkgever de criteria voor het beoordelen van het functioneren van de betrokkene wordt beschreven en het uitzicht op een arbeidsovereenkomst bij voldoende functioneren.

Artikel 10. Sociale activeringSociale activering wordt alleen ingezet als onderdeel van een re-integratietraject.

Eerste lidIn het eerste lid is aangegeven dat sociale activering onderdeel uitmaakt van een traject. Dit betekent dat sociale activering niet vrijblijvend is en er verplichtingen aan zijn verbonden. De periode dat deelgenomen wordt aan sociale activering is afhankelijk van de individuele omstandigheden.

Tweede lidDe activiteiten in het kader van sociale activering zoals in het tweede lid omschreven kan ondermeer bestaan uit creatieve, sportieve en culturele activiteiten, een training of vrijwilligerswerk.

Artikel 11. Participatie baan (gesubsidieerde arbeid)Eerste lid Het college kan aan uitkeringsgerechtigden en jongeren een dienstverband aanbieden. Doel van deze voorziening is dat de persoon die een uitkering ontvangt met het dienstverband een netto salaris ontvangt dat gelijk is aan of meer bedraagt dan de voor hem geldende uitkering.

Deze voorziening kan tevens aangeboden worden aan personen die een aanvraag voor een WWB uitkering hebben ingediend en deze nog niet is toegekend. Voorzover deze persoon aan de overige voorwaarden uit de wet en deze verordening voldoet. Voor jongeren geldt dat zij recht hebben op een werkleeraanbod.

Tweede lidDe werknemer wordt gedetacheerd bij een onderneming. Het kan echter ook een interne detachering zijn bij de organisatie die in opdracht van de gemeente het werkgeverschap uitvoert.

Derde lid Het derde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaatsvindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Tevens mag er binnen dat bedrijf recentelijk geen ontslag hebben plaatsgevonden op economische gronden. Uitgangspunt voor de plaatsing is het opdoen van werkervaring en de intentie dat de persoon bij deze onderneming duurzaam kan blijven werken.

Vierde lidHet college kan de uitvoering van het werkgeverschap in opdracht geven aan een organisatie. Op grond van de gegeven opdracht, de overeenkomst en overige documenten als inkoopvoorwaarden en werkprotocol worden afspraken gemaakt over de uitvoering. Afspraken omvatten ondermeer wijze van aanmelding en acceptatie, facturering en betaling, duur, omvang en het verstrekken van informatie op klantniveau en managementniveau.

Artikel 12. ParticipatieplaatsDit artikel is opgenomen in de verordening op grond van de verplichting opgenomen in de WWB, artikel 8 lid 1 WWB en artikel 10a WWB.

Deze verordening biedt de voorziening werken met behoud van uitkering (artikel 9 verordening) die een ruimere toepassing kent als de participatieplaats. In de praktijk zal hier dan ook de voorkeur naar uit gaan.

Artikel 13. Maatschappelijke participatie Maatschappelijke participatie bestaat uit het onbetaald verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten, zoals vrijwilligerswerk en mantelzorg. Maatschappelijke participatie wordt vastgelegd in een trajectplan tussen belanghebbende en de gemeente. Het is vooral een praktisch document om te kunnen monitoren welke maatschappelijke activiteiten belanghebbende doet. Maatschappelijke participatie is geen voorziening die wordt uitbesteed aan een externe organisatie zoals een re-integratiebedrijf.

Eerste lid Het eerste lid geeft aan dat er geen sprake is van een verplichtend karakter. Dit betekent tevens dat meer op afstand wordt bekeken of er ontwikkelingen zijn.

Tweede lid Dit lid behoeft geen toelichting.

Artikel 14. Loonkostensubsidies Eerste lid Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie. Een loonkostensubsidie wordt alleen verstrekt als regulier werk wordt aanvaard. Het moet gaan om een arbeidsovereenkomst van minimaal 12 maanden.

Tweede lidHet tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc).

Derde lid Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel 9 lid 5 van deze verordening.

Vierde lidDit lid behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 15. Scholing Eerste lid Scholing kan noodzakelijk worden bevonden als voorziening om inschakeling in arbeid mogelijk te maken. Scholing kan noodzakelijk zijn, als de persoon leerbaar is, geen opleiding heeft gevolgd, nog geen startkwalificatie heeft of het volgen van een opleiding de kans op arbeidsinschakeling vergroot.

Tweede lidWanneer en voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening bestaat er geen recht op de scholingsbijdrage. Hierbij kan gedacht worden aan een tegemoetkoming op grond van de Wet studiefinanciering.

Derde lid Afzien van het aanbieden van scholing of opleiding kan aan de orde zijn voor alleenstaande ouders. Het college kan oordelen dat vanwege zorgtaken scholing of opleiding niet aan de orde is voor de jongere, omdat het de krachten en bekwaamheden van de jongere te boven gaat. Voor personen met een uitkering op grond van de WWB is artikel 9a WWB van toepassing. In de overweging wordt in ieder geval meegenomen, de omvang en duur van de scholing, de beschikbaarheid van kinderopvang en medische beperkingen van oudere en/of kind(eren)

Vierde lid Het vierde lid behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 16. InkomstenvrijlatingEerste lid Met dit artikel wordt toepassing gegeven aan artikel 31 tweede lid onder n van de WWB. Hierin is geregeld dat eenmalig gedurende een onafgebroken periode van 6 maanden een deel van het inkomen uit arbeid kan worden vrijgelaten alvorens dit in mindering wordt gebracht op de uitkering. Het percentage is 25% van de inkomsten met een maximum bedrag per maand, dat door de WWB wordt bepaald.

Tweede lid De arbeid moet een positieve bijdrage leveren om (eventueel op termijn) volledig uit te stromen naar werk. Het kan ook gaan om bestendiging van de bestaande arbeidsmarktpositie dan wel het behoud van het dienstverband. Alleen dan wordt de vrijlating toegepast.

Derde lid Deze voorziening is niet van toepassing voor de jongere op grond van de wet WIJ. Incentives zijn door de wetgever nadrukkelijk uitgesloten voor jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod.

Artikel 17. StimuleringspremieEerste lid Indien de betrokken persoon een positieve bijdrage levert aan de uitvoering van het traject, kan het college als stimulering een premie verstrekken.

Tweede lid In het tweede lid staan gevallen beschreven op basis waarvan het college een stimuleringspremie kan verstrekken. Het moet in ieder geval gaan om bijdrage die de betrokken persoon levert of heeft geleverd en dat de bijdrage een positieve ontwikkeling heeft voor inschakeling op de arbeidsmarkt.

Derde lid Naast de gevallen genoemd in het tweede lid, heeft het college de mogelijkheid om op grond van bijzondere individuele omstandigheden een premie toe te kennen. In dit lid gaat het om het maatwerkprincipe. Daarnaast moet het net als in lid twee, gaan om een bijdrage die de betrokken persoon levert en dat de bijdrage een positieve ontwikkeling heeft voor inschakeling op de arbeidsmarkt.

Vierde lid De premie wordt slechts éénmaal per kalenderjaar verstrekt en is belastingvrij.

Vijfde lid Deze voorziening is niet van toepassing voor de jongere op grond van de wet WIJ. Incentives zijn door de wetgever nadrukkelijk uitgesloten voor jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod.

Artikel 18. UitstroompremieEerste lidIndien de betrokken persoon uitstroomt naar arbeid of zelfstandig beroep of bedrijf, kan men in aanmerking komen voor een uitstroompremie. De betrokken persoon dient 27 jaar of ouder te zijn. De dienstbetrekking dient minimaal voor 6 maanden te worden aangegaan. In geval van uitstroom naar zelfstandig beroep of bedrijf, moet de persoon een startende ondernemer zijn, die minimaal 6 maanden geen beroep heeft gedaan op algemene bijstand. Onder algemene bijstand wordt in dit lid verstaan een beroep op de Wet werk en bijstand of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).

Tweede lidDe premie wordt slechts éénmaal per 3 jaar verstrekt en is belastingvrij.

Derde lid Het derde lid behoeft geen nadere toelichting.

Vierde lid Deze voorziening is niet van toepassing voor de jongere op grond van de wet WIJ. Incentives zijn door de wetgever nadrukkelijk uitgesloten voor jongeren die recht hebben op eenwerkleeraanbod.

Hoofdstuk 4. Flankerend beleid

Artikel 19. Bijdrage voor kinderopvangEerste lid In het eerste lid staat, dat het college de mogelijkheid heeft een bijdrage te geven voor noodzakelijke kosten voor kinderopvang, voor zover geen beroep kan worden gedaan op een vergoeding op grond van de wet kinderopvang. Voor de doelgroep wordt aangesloten bij de voorwaarden zoals deze gelden in de wet kinderopvang.

Tweede lid Om in aanmerking te komen voor een vergoeding in de kosten van kinderopvang dient het te gaan om kinderen in de leeftijd van de basisschool. Voor de ouder is inzet van kinderopvang noodzakelijk vanwege een aangeboden voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling.

Derde lidHet derde lid behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 20. onkostenvergoedingEerste lid Voor noodzakelijk te maken kosten in verband met scholing en overige voorzieningen op grond van deze verordening kan een vergoeding worden gegeven. Het betreft in dit artikel kosten die daadwerkelijk gemaakt zijn en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de aangeboden voorziening danwel het werkleeraanbod. Voorbeelden zijn reiskosten, kosten voor een verklaring van gedrag en kosten voor veiligheidskleding.

Tweede lid Het tweede behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 21, 22 en 23 Hardheidsclausule, Inwerkingtreding en CiteertitelDeze artikelen behoeven geen nadere toelichting.