Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Boskoop

Afstemmingsverordening gemeente Boskoop 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Boskoop
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening gemeente Boskoop 2009
CiteertitelAfstemmingsverordening gemeente Boskoop 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, artikel 8, eerste lid onderdeel b
  2. Wet werk en bijstand, artikel 18
  3. Wet investeren in jongeren, artikel 12, eerste lid, onderdeel b
  4. Wet investeren in jongeren,artikel 41

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-200901-01-2015Nieuwe regeling

24-09-2009

Gouwe koerier 30-09-2009

1.844.5 / 6965

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Boskoop;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand; gelet op artikel 12, eerste lid, onderdeel b, en artikel 41 van de Wet investeren in jongeren;gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 september 2009;

overwegende dat het noodzakelijk is om het verlagen van uitkeringen bij wijze van sanctie bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de

AFSTEMMINGSVERORDENING GEMEENTE BOSKOOP 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • b.

      WIJ: Wet investeren in jongeren;

    • c.

      uitkeringsnorm: de op grond van paragraaf 3.2 WWB en hoofdstuk 4 WIJ van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van paraaf 3.3 WWB en de artikelen 30 tot en met 34 WIJ, bij verordening vastgestelde verhoging of verlaging;

    • d.

      bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35 WWB, en de langdurigheidstoeslag, bedoeld in artikel 36 WWB;

    • e.

      uitkering: de uitkeringsnorm en/of bijzondere bijstand;

    • f.

      maatregel: het verlagen van de uitkering op grond van artikel 18, tweede lid, WWB en artikel 41, eerste lid, WIJ;

    • g.

      benadelingsbedrag: het netto bedrag aan uitkering dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • h.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boskoop

  • 2 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de WWB, WIJ en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1 Een maatregel wordt overeenkomstig deze verordening opgelegd indien:

    • a.

      belanghebbende de uit de WWB, WIJ of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen.

    • b.

      naar het oordeel van het college sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en aanspraak wordt gemaakt dan wel recht bestaat op een WWB uitkering ;

  • 2 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert en kan daarom afwijken van de standaardmaatregel in deze verordening

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1 De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3 De maatregel kan niet meer bedragen dan de uitkering waarop belanghebbende recht zou hebben gehad gedurende de periode waarop de maatregel betrekking heeft, indien er geen grond voor een maatregel zou zijn geweest.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage en het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan drie jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte of te veel uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2 Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan. 

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1 De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan de maatregel worden opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarop de gedraging betrekking heeft, indien:

    • a.

      en voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald;

    • b.

      de uitkering is ingetrokken of beëindigd.

  • 3 Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt binnen drie maanden na de datum van het besluit heroverwogen.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Hoofdstuk 2 Plicht tot arbeidsinschakeling en meewerken aan werkleeraanbod

Artikel 8 Categorie-indeling WWB

Gedragingen van belanghebbende waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de WWB niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:

  • a.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    het niet ondertekenen van het individuele trajectplan;

2. Tweede categorie:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

  • b.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • c.

    gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

3. Derde categorie:het in onvoldoende mate meewerken aan een door het college aangeboden voorziening gericht op de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de WWB, waaronder begrepen sociale activering.4. Vierde categorie:

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • c.

    het weigeren van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de WWB, waaronder begrepen sociale activering.

Artikel 9 Categorie-indeling WIJ

De gedragingen van artikel 45 WIJ worden onderverdeeld in de volgende categorieën.

1. Tweede categorie

  • a.

    onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • b.

    onredelijke eisen stellen in verband met te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

  • c.

    zich niet of onvoldoende onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

2. Derde categorie

  • a.

    onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van zijn arbeidsbekwaamheid;

  • b.

    onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

  • c.

    de opgedragen werkzaamheden of activiteiten niet naar beste vermogen te verrichten.

3. Vierde categorie

  • a.

    niet meewerken aan het behoud of bevorderen van zijn arbeidsbekwaamheid;

  • b.

    niet meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

  • c.

    nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten te verrichten.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      10% van de uitkeringsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      30% procent van de uitkeringsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      50% van de uitkeringsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2 In afwijking van lid 1 sub a kan, indien sprake is van een gedraging genoemd in artikel 8 lid 1 sub a, eerst volstaan worden met het geven van een waarschuwing.

  • 3 De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Hoofdstuk 3 Niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 Het niet correct nakomen van de inlichtingenplicht zonder gevolgen voor de uitkering

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 WWB en artikel 44 WIJ niet heeft geleid tot het ten onrechte of te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 5% van de uitkeringsnorm gedurende één maand.

  • 2 De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

  • 3 Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 12 Het niet correct nakomen van de inlichtingenplicht met gevolgen voor de uitkering

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 WWB en artikel 44 WIJ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000,--: 10% van de uitkeringsnorm gedurende één maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000,-- tot € 2000,--: 20% van de uitkeringsnorm gedurende één maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000,-- tot € 4000,--: 40% van de uitkeringsnorm gedurende één maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000,-- of meer: 100% van de uitkeringsnorm gedurende één maand.

  • 3 In afwijking van het tweede lid en artikel 3, derde lid, wordt de duur van de maatregel zodanig vastgesteld, waardoor het bedrag van de maatregel gelijk is aan het bedrag dat zou gelden bij toepassing van het tweede lid.

  • 4 Indien een maatregel niet kan worden opgelegd, omdat de uitkering is ingetrokken of beëindigd en ook geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 6 lid 2, worden rente en kosten in rekening gebracht over het benadelingsbedrag.

  • 5 Het college stelt bij nadere regels het rentepercentage en het bedrag van de kosten vast, zoals bedoeld in vierde lid

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 13 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt, indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, anders dan door gedragingen als bedoeld in artikel 9 WWB, heeft betoond, de uitkering verlaagd:

    • a.

      met 100% van de uitkeringsnorm gedurende één maand, indien belanghebbende verwijtbaar geen of geen volledig recht heeft op een uitkering krachtens een sociale verzekering of daarmee naar aard en doel overeenkomende buitenlandse regeling of private verzekering, dan wel het verwijtbaar verliezen van een zodanig recht;

    • b.

      met 100% van de uitkeringsnorm gedurende de periode die belanghebbende niet op bijstand zou zijn aangewezen indien hij op verantwoorde wijze de middelen waarover hij beschikte of redelijkerwijze kon beschikken zou hebben aangewend.

  • 2 Het verlagen van uitkering in verband tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan is niet van toepassing voor een uitkering op grond van de WIJ.

Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen

  • 1 Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB en WIJ, wordt een maatregel opgelegd van tenminste 20% van de uitkeringsnorm gedurende één maand.

  • 2 De maatregel, genoemd in het eerste lid, wordt, overeenkomstig artikel 2, tweede lid, afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden.

  • 3 Onverminderd het tweede lid kan de maatregel bij herhaling van zeer ernstig misdragen worden vastgesteld op 100% van de uitkeringsnorm.

  • 4 Overeenkomstig het agressieprotocol van de gemeente Boskoop, wordt bij zeer ernstig misdragen aangifte gedaan bij de politie en wordt belanghebbende de toegang tot de gemeentelijke gebouwen voor een periode van minimaal drie maanden ontzegd.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 15 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009. 

  • 2 Met het inwerking treden van deze verordening komt de Afstemmingsverordening gemeente Boskoop, zoals vastgesteld op 21 februari 2008, te vervallen.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als:”Afstemmingsverordening gemeente Boskoop 2009”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad voornoemd, gehouden op 24 september 2009,de griffier,                                                                 de voorzitter,

Toelichting 1 Artikelsgewijze toelichting afstemmingsverordening gemeente Boskoop 2009

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. BegripsomschrijvingDe begrippen die in de verordening worden gebruikt sluiten aan bij de omschrijvingen in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Wet investeren in jongeren (WIJ). 'Uitkeringsnorm' is de van toepassing zijnde norm, verhoogd of verlaagd op grond van de Verordening toeslagen en verlagingen in verband met het al dan niet delen van kosten met een ander.In de verordening wordt het begrip 'belanghebbende' gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als 'degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken'.Artikel 2. Het opleggen van een maatregelEerste lid Onderdeel a: De verplichtingen die zowel in de WWB als de WIJ geregeld zijn, zijn de inlichtingen, medewerkings- en identificatieplicht (artikel 17 WWB, artikel 44 WIJ). Daarnaast is in artikel 9 WWB de plicht tot arbeidsinschakeling vastgelegd. Deze verplichting houdt in dat men naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid dient te verkrijgen en te aanvaarden en gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. In artikel 45 WIJ zijn de concreet benoemde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod opgenomen. De Re-integratieverordening regelt welke instrumenten voor de arbeidschakeling en het werkleeraanbod kunnen worden ingezet. Zowel de WWB als de WIJ noemt de gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingsplicht inhoudt: 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) legt ook verplichtingen op. Een aanvraag voor uitkering/werkleeraanbod moet worden ingediend bij Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Men dient daar ook aan de informatieplicht te voldoen.Onderdeel b: Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan is alleen als verplichting opgenomen in de WWB (artikel 18, tweede lid). De WIJ kent deze maatregelgrond niet.Tweede lidUitgangspunt is dat bij het opleggen van een maatregel maatwerk wordt geleverd. Bij de individuele toets moet rekening gehouden worden met de ernst van de gedraging, de mate waarin het gedrag verweten kan worden en de omstandigheden waarin men verkeert. Om zowel aan het uitgangspunt maatwerk te voldoen én om voldoende rechtszekerheid en rechtsgelijkheid te bieden zijn in deze verordening standaardmaatregelen voor de verschillende gedragingen opgenomen. Daarnaast dient elk individueel geval op zichzelf beoordeeld te worden. Dit betekent dat in individuele gevallen afgeweken kan worden van de standaardmaatregel. Als afgeweken wordt van de standaardmaatregel zal dat gemotiveerd moeten worden, met name als er een zwaardere maatregel wordt opgelegd.Bij het beoordelen van elke maatregel zullen de volgende drie stappen worden doorlopen: Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging. Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid. Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van belanghebbende.De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de uitkering wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt het volgende opgemerkt. Als het niet nakomen van de verplichtingen (mede) een gevolg is van de handelwijze van de gemeente, moet daarmee uiteraard rekening gehouden worden. Verder kan een korte duur van de verwijtbare gedraging én het feit dat de tekortkoming uit eigen beweging is hersteld de mate van verwijtbaarheid beperken.Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:- bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is; - sociale omstandigheden;- bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.Artikel 3. De berekeningsgrondslag Eerste lid De maatregel wordt opgelegd over de uitkeringsnorm. Onder de uitkeringsnorm wordt verstaan de wettelijke norm inclusief vakantietoeslag, vermeerderd of verminderd met de toeslag of verlaging in verband met het delen van de kosten van het bestaan met een ander op grond van de Verordening toeslagen en verlagingen.Tweede lid Onderdeel a: 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm. Op grond van artikel 12 van de WWB kan aanvullende bijzondere bijstand worden verleend voor zover de noodzakelijke bestaanskosten uitgaan boven de bijstandsnorm en voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders. Indien de maatregel alleen op de lage jongerennorm zou worden opgelegd, leidt dit tot rechtsongelijkheid ten opzichte van jongeren die 21 jaar of ouder zijn.Onderdeel b: Deze bepaling maakt het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een maatregel oplegt over de bijzondere bijstand, waaronder begrepen de langdurigheidstoeslag. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld het verstrekken van onjuiste en onvolledige informatie en het onverantwoord interen van vermogen.Derde lid Het recht op uitkering kan, door inkomsten, lager zijn dan het percentage van de maatregel. In deze situaties is de maatregel ten hoogste het bedrag aan uitkering waar de belanghebbende recht op zou hebben gehad als de maatregel niet zou zijn opgelegd. Als voorbeeld: het recht op uitkering bedraagt € 100,--, de maatregel is 10% van de uitkeringsnorm (voor gehuwden zonder verlaging) € 130,--; de maatregel bedraagt dan € 100,--.Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel Tegen een besluit kan een belanghebbende bezwaar en beroep aantekenen. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een besluit dient helder omschreven te zijn en te berusten op de artikelen uit de WWB, de WIJ en de verordening. Verder mag de motivering niet ontbreken.Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel Eerste lid Onderdeel a: Het afzien van het opleggen van een maatregel 'indien elke vorm van verwijtbaarheid' ontbreekt, is vastgelegd in artikel 18, tweede lid, WWB en artikel 41, tweede lid, WIJ. Of hiervan sprake is, zal in de regel afhangen van het concrete geval. Te denken valt aan situaties waarbij de belanghebbende door overmacht niet in staat is geweest een of meer afspraken volledig na te komen. In de praktijk zal dit zelden voorkomen. Ook is er geen sprake van verwijtbaarheid als belanghebbende redelijkerwijs niet kon weten dat hij aan een verplichting zou moeten voldoen. Verplichtingen, ook specifiek op de klant toegesneden verplichtingen, worden, ter voorkoming dat de klant niet op de hoogte zou zijn, vastgelegd in een beschikking of bijlage bij deze beschikking.Onderdeel b: Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ('lik op stuk') verdient het aanbeveling de maatregel zo spoedig mogelijk, nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, op te leggen. Dit is echter niet altijd mogelijk, omdat in een aantal situaties pas (veel) later wordt ontdekt dat men zich niet aan de verplichtingen heeft gehouden. Het opnemen van een verjaringstermijn is nodig. Voor de termijn van drie jaar is aangesloten bij de maximale termijn voor periodieke heronderzoeken. Bij, onder andere, het periodiek heronderzoek kan een verwijtbare gedraging geconstateerd worden (men heeft bijvoorbeeld een bankrekening of auto niet opgegeven). Overigens vinden periodieke heronderzoeken in de regel jaarlijks plaats; in incidentele situaties en bij een zéér laag risicoprofiel kan de heronderzoektermijn op drie jaar zijn gesteld. Als de gedraging dus langer dan drie jaar geleden heeft plaatsgevonden, wordt geen maatregel meer opgelegd. Een uitzondering hierop is de situatie dat sprake is van een schending van de inlichtingenplicht én er als gevolg daarvan ten onrechte of te veel uitkering is verleend. In deze laatste situatie geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die gold onder de oude wet (de Algemene bijstandswet). Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.Tweede lid Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.Derde lid Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvakEerste lid Uitgangspunt is dat de maatregel in de toekomst wordt opgelegd. Hiervoor is gekozen omdat het opleggen met terugwerkende kracht ingewikkelder is voor de uitvoering. Dan moet er namelijk altijd een herzieningsbesluit worden genomen en dient de te veel betaalde uitkering (als gevolg van de maatregel) te worden teruggevorderd. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm (wettelijke norm inclusief gemeentelijke toeslag/verlaging).Tweede lid Van het opleggen van een maatregel in de toekomst kan worden afgeweken als het uitkeringsbedrag nog niet (volledig) is uitbetaald en wanneer de uitkering is ingetrokken of beëindigd. De maatregel kan dan met terugwerkende kracht worden opgelegd over de kalendermaand waarop de gedraging betrekking heeft. De uitkering wordt herzien en alsnog lager vastgesteld. Het bedrag van de maatregel wordt verrekend met de nog uit te betalen uitkering of er vindt een terugvordering plaats. Een voorbeeld van onderdeel a: de betaling van de uitkering staat opgeschort omdat er onduidelijkheid is over het recht op uitkering. Dan blijkt dat de inlichtingenplicht geschonden is over een maand die nog niet is uitbetaald. De maatregel kan dan alsnog worden toegepast. Een voorbeeld van onderdeel b: in maand x wordt de inlichtingenplicht geschonden, dit wordt eerst ontdekt bij beëindiging van de uitkering in verband met werkaanvaarding twee maanden later. Een maatregel in de toekomst is dan niet meer mogelijk. Wel kan over de maand x met terugwerkende kracht nog een maatregel worden opgelegd, de uitkering wordt dan herzien en (deels) teruggevorderd.In een zeer gering aantal situaties kan geen toepassing gegeven worden aan zowel lid 1 als lid 2; bijvoorbeeld als het schenden van de inlichtingenplicht tot gevolg heeft dat de uitkering met terugwerkende kracht wordt ingetrokken. Er bestaat dan geen recht op uitkering. In deze situaties wordt de klant er schriftelijk op gewezen dat als men binnen afzienbare tijd weer een beroep op uitkering doet, een maatregel zal worden overwogen. Het besluit dat dan genomen wordt is gebaseerd op artikel 6 lid 1. Zie ook artikel 12 lid 4.Derde lid Dit lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. De standaardperiode is in deze verordening één maand. Op grond van artikel 2, derde lid, kan afhankelijk van de individuele situatie en de mate van verwijtbaarheid de maatregel (in hoogte en duur) afwijkend worden vastgesteld. Dit vereist dan een gedegen motivatie. Als de maatregel voor meer dan drie maanden wordt opgelegd, dan dient er, conform de bepaling in artikel 18, derde lid WWB, en artikel 41, derde lid, WIJ een herbeoordeling plaats te vinden. Deze herbeoordeling dient te gebeuren binnen drie maanden nadat het besluit is genomen. Bij deze herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: beoordeeld dient te worden of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet.Artikel 7. Samenloop van gedragingenIn dit artikel wordt geregeld dat bij een samenloop van gedragingen de zwaarste, van toepassing zijnde, maatregel wordt gehanteerd.Hoofdstuk 2. Plicht tot arbeidsinschakeling en meewerken aan werkleeraanbodArtikel 8. Categorie-indeling WWBDe gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, zijn onderverdeeld in vier categorieën. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.Eerste lid De eerste categorie, onderdeel a, betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV WERKbedrijf en ingeschreven te blijven staan. Onderdeel b. betreft de verplichting om het trajectplan, waarin de gemaakte afspraken gericht op reïntegratie staan vermeld, te ondertekenen.Tweede lid De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt. Het gaat hier om de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld actief te solliciteren, te voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen en een positieve opstelling in een sollicitatieprocedure.Derde lid De derde categorie betreft de verplichting om in voldoende mate mee te werken aan een door het college aangeboden voorziening gericht op de arbeidsinschakeling. Belanghebbende dient zich volledig in te zetten om de voorziening, waarbij gedacht kan worden aan noodzakelijke scholing, sociale activering als voortraject voor reïntegratie, werkervaringstrajecten en workfirst, met goed gevolg af te ronden. De voorzieningen die de gemeente kan aanbieden zijn vastgelegd in de Re-integratieverordening.Vierde lid De vierde categorie betreft de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, arbeid te behouden en gebruik te maken van door het college aangeboden voorzieningen gericht op de arbeidsinschakeling.Artikel 9. Categorie-indeling WIJ De WIJ is van toepassing op jongeren tot 27 jaar. Aan het werkleeraanbod zijn verplichtingen verbonden. De jongere dient mee te werken aan de totstandkoming van het werkleeraanbod, door bijvoorbeeld mee te werken aan een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden. Ook dient de jongere naar beste vermogen mee te werken aan het werkleeraanbod, zodra dat vastgesteld is. In de WIJ is het recht op uitkering een afgeleide van het recht op een werkleeraanbod. De WIJ kent de mogelijkheid van óf verlagen van de uitkering óf in het geheel geen recht (als gevolg van uitsluiting of intrekking werkleeraanbod). Doel van de WIJ is bevordering duurzame arbeidsinschakeling door onder andere het behalen van een startkwalificatie. Uitgangspunt hierbij is dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken, gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Gelet op dit uitgangspunt geeft de wetgever de voorkeur aan verlagen boven intrekken. Als in het geheel niet wordt meegewerkt, is de wetgever echter duidelijk, dan is er geen recht op een werkleeraanbod en dus ook geen recht op uitkering.De verwijtbare gedragingen zijn in deze verordening ingedeeld in de categorieën die aansluiten bij de categorie-indeling WWB.Eerste lid De gedragingen in deze categorie betreffen het onvoldoende meewerken aan onderzoek naar mogelijkheden voor de arbeidsinschakeling en de gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren. De jongere mag niet zodanige eisen aan de arbeid stellen dat hierdoor het krijgen of behouden van die arbeid wordt belemmerd. Als voorbeeld wordt in de memorie van toelichting genoemd: het belemmeren van een bemiddelingspoging door afwijkend gedrag, het stellen van irreële eisen of ongebruikelijke werktijden (zie ook CRvB 04-07-2006 LJN: AY2200).Tweede lid De gedragingen van de derde categorie betreffen het onvoldoende meewerken aan door het college aangeboden voorzieningen gericht op de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen scholing of opleiding of sociale activering. Verschil met de tweede categorie is, dat de gedraging ernstiger is en dus meer verwijtbaar. De instrumenten die het college kan aanbieden zijn vastgelegd in de Re-integratieverordening.Derde lid De vierde categorie betreft zeer ernstig verwijtbare gedragingen. Verschil met de derde categorie is, dat in deze categorie sprake is van in het geheel niet meewerken. In de WIJ is geregeld dat als de jongere weigert aan de verplichtingen te voldoen (inlichtingenplicht artikel 44 WIJ, meewerken aan werkleeraanbod artikel 45 WIJ), dat het werkleeraanbod wordt ingetrokken (artikel 21 WIJ) en dat er dan ook geen recht bestaat op uitkering (artikel 42 WIJ). Zodra de jongere weer een aanvraag indient en hij blijk geeft zich aan de verplichtingen te willen houden, wordt weer een werkleeraanbod gedaan en bestaat er weer eventueel recht op uitkering. In het belang van continuering van het werkleeraanbod kan het opleggen van een maatregel een betere optie zijn dan toepassing geven aan intrekking van werkleeraanbod en uitkering. Zodoende is de maatregel van de vierde categorie ook in deze verordening opgenomen.Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel Eerste lid De hoogte van de maatregel wordt vastgesteld over de toegekende uitkeringsnorm, inclusief de eventuele toeslag of verlaging in verband met het delen van kosten met een ander. Naar gelang de ernst van de gedraging wordt een bepaald percentage van de bijstandsnorm als maatregel in mindering gebracht. Doel is om met het opleggen van de maatregel een gedragsverandering bij belanghebbende te bewerkstelligen.In de eerste categorie (van toepassing voor WWB) gaat het om het niet beschikken over een geldig inschrijfbewijs bij het UWV WERKbedrijf het niet ondertekenen van het individuele trajectplan. Wanneer belanghebbende deze verplichting niet correct nakomt, zal eerst een hersteltermijn worden geboden en het recht op uitkering worden opgeschort. Wanneer binnen deze termijn alsnog aan de verplichting wordt voldaan, zal de uitkering worden voortgezet, maar wordt wel een maatregel opgelegd van 10%. Uitzondering hierop vormt de inschrijving bij het UWV WERKbedrijf, dan kan eerst een waarschuwing worden gegeven (zie tweede lid). Bij een maatregel in de tweede categorie gaat het om gedragingen die te maken hebben met de inzet van belanghebbende. Een actieve en positieve opstelling gericht op de arbeidsinschakeling wordt verwacht.Bij de derde categorie wordt gebruik gemaakt van een door college aangeboden voorziening gericht op de arbeidsinschakeling. De voorzieningen zijn vastgelegd in de Re-integratieverordening. Bij het gebruik maken van de voorziening wordt in onvoldoende mate meegewerkt. Betrokkene zet zich onvoldoende in om (dit onderdeel van) het traject/ werkleeraanbod succesvol af te ronden. Bij het volgen van noodzakelijke scholing wordt bijvoorbeeld zonder geldige reden verzuimd of men komt bij herhaling te laat als werkervaring wordt opgedaan.De vierde categorie betreft zeer ernstig verwijtbare gedragingen. Het is overduidelijk dat belanghebbende weigert mee te werken of door eigen toedoen heeft men geen arbeid verkregen of behouden. Hierbij past de zwaardere maatregel van 100%.Tweede lid Wanneer de inschrijving bij het UWV WERKbedrijf niet in orde is, kan eerst een waarschuwing gegeven worden. lemand kan zich positief en actief opstellen richting re-integratie, maar de inschrijving vergeten zijn tijdig te verlengen. Het direct verlagen van de uitkering wordt dan als een te zware maatregel gezien. Belanghebbende krijgt een hersteltermijn om de inschrijving alsnog in orde te maken.Derde lid Indien binnen een jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook wanneer de maatregel wegens dringende redenen (artikel 5 tweede lid) niet is opgelegd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging opnieuw verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld. Daarbij zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene (artikel 2, derde lid).Hoofdstuk 3. Niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplichtArtikel 11. Het niet correct nakomen van de inlichtingenplicht zonder gevolgen voor de uitkeringEerste lid Bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt een maatregel opgelegd van 5% gedurende één maand, als de gedraging geen gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. Een voorbeeld van een dergelijke gedraging is het te laat inleveren van het verantwoordingsformulier. Op dit formulier dienen gegevens te worden vermeld die van invloed zijn op het recht en/of de hoogte van de uitkering. De betaling van de uitkering zal in een dergelijke situatie eerst worden opgeschort en belanghebbende zal in de gelegenheid worden gesteld het verzuim te herstellen. Wordt het verzuim hersteld binnen de gegeven termijn dan zal de uitkering worden voortgezet en zal een maatregel worden opgelegd, waarbij uiteraard eerst beoordeeld moet worden of toepassing kan worden gegeven aan het derde lid.Tweede lidZie de toelichting op artikel 10 derde lid.Derde lid Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling van de gedraging in principe een maatregel wordt opgelegd zonder toepassing van de recidivemaatregel.Artikel 12. Het niet correct nakomen van de inlichtingenplicht met gevolgen voor de uitkeringEerste lid In artikel 17, eerste lid, WWB en artikel 44 WIJ is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling/ het werkleeraanbod of het recht op uitkering. Zodra bepaalde informatie van belang is voor het recht op uitkering/ het recht op een werkleeraanbod, zal belanghebbende dit dus aan de gemeente moeten doorgegeven. Met 'onverwijld uit eigen beweging' wordt in ieder geval bedoeld, dat de bedoelde inlichtingen zo spoedig mogelijk vermeld worden op het verantwoordingsformulier dan wel op het mutatieformulier. In dit artikel gaat het om het onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen met gevolgen voor de uitkering en/of het werkleeraanbod. Er is dan sprake van fraude. Op grond van de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude geldt als hoofdregel, dat bij een fraudebedrag van € 10.000,-- of hoger proces verbaal wordt opgemaakt en aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie. Dubbele bestraffing voor een zelfde feit is niet de bedoeling en zou in strijd zijn met het beginsel van 'ne bis in idem'. Zolang de gedraging wordt onderzocht door het OM wordt geen maatregel opgelegd. Als tot strafvervolging is overgegaan, blijft het opleggen van een maatregel definitief achterwege. (Zie ook artikel 7 van de Handhavingsverordening). Afstemming met het OM is belangrijk. Uitgangspunt is dat ten onrechte of te veel verstrekte uitkering wordt teruggevorderd. Als overgegaan wordt tot het opleggen van een maatregel komt de ernst van de gedraging tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dit is het door de gemeente te veel betaalde netto bedrag aan uitkering.Tweede lidDe hoogte van het percentage is afhankelijk van het te veel of ten onrechte ontvangen bedrag aan uitkering.Derde lid De bedoeling van het derde lid is, dat het bedrag van de maatregel niet beïnvloed wordt door het gestelde in artikel 3, derde lid (hierin is geregeld dat de maatregel niet meer kan bedragen dan het recht op uitkering als de maatregel niet zou worden toegepast). De duur van de maatregel kan dan afwijkend worden vastgesteld, zodat het bedrag dat als maatregel wordt toegepast gelijk is aan het bedrag op grond van het tweede lid.Vierde lid Indien een maatregel noch in de toekomst, noch met terugwerkende kracht kan worden opgelegd, worden in elk geval rente en kosten in rekening gebracht bij belanghebbende. De incasso vindt plaats door Cannock Chase die een en ander dan ook in rekening brengt.Vijfde lid In de door het college vast te stellen nadere regels over terugvordering van bijstand wordt het rentepercentage en het bedrag van de kosten, zoals bedoeld in het vierde lid, opgenomen.Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregelArtikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheidEerste lid In artikel 18 lid 2 WWB is geregeld dat de uitkering kan worden verlaagd als sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Deze verplichting geldt voor de WWB reeds voordat een uitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de aanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een uitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de uitkering hiermee rekening kan houden door het opleggen van een maatregel.Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:- een onverantwoorde besteding van vermogen; - geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening (zoals WW en WIA); - door eigen toedoen geen recht op een voorliggende voorziening (maatregel op WW); - het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering.Tweede lidHet tekortschietend besef is niet geregeld in de WIJ. De WIJ regelt het recht op een werkleeraanbod, ambtshalve wordt uitkering verstrekt. In de WIJ ontbreekt de mogelijkheid om aan de jongere nadere verplichtingen op te leggen die zijn gericht op het beperken van de uitkering (denk aan het instellen van een alimentatievordering of het aanvechten van een ontslag). Het belang van duurzame arbeidsparticipatie van de jongere heeft voor de wetgever geprevaleerd boven het kunnen opleggen van verplichtingen op dit vlak (zie ook artikel 2 lid 1 onderdeel b).Artikel 14. Zeer ernstige misdragingen Eerste lid Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan. Er moet sprake zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Er kan alleen een maatregel worden opgelegd, indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het recht op een uitkering en/of het recht op een werkleeraanbod. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB en WIJ. Een op maat te nemen besluit is van belang. Daarom is gekozen voor een maatregel van tenminste 20%. Belanghebbende heeft ook een inlichtingenplicht jegens het UWV WERKbedrijf. Daarom kan geconcludeerd worden dat ook zeer ernstig misdragen jegens (medewerkers van) het UWV WERKbedrijf, zou kunnen leiden tot een verlaging van de uitkering. Dat geldt ook voor zeer ernstig misdragen tegenover medewerkers van het re-integratiebureau, omdat deze personen in opdracht van het college werken en de misdraging van negatieve invloed is op de op belanghebbende uit hoofde van de uitkering rustende verplichting tot arbeidsinschakeling (zie Rechtbank Rotterdam 26-03-2008, nr. 07/1478). Overigens heeft de Centrale Raad van Beroep zich hier tot dusver nog niet over uitgelaten.

Tweede lidBij het vaststellen van de maatregel, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:a. verbaal geweld (schelden); b. discriminate; c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk); d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); e. mensgericht fysiek geweld; f. combinatie van agressievormen.Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Het is denkbaar dat de maatregel kan oplopen tot 100% van de uitkeringsnorm.Derde lid In de WIJ is geregeld (artikel 22 eerste lid) dat het college de jongere, bij herhaaldelijk zeer ernstig misdragen, kan uitsluiten van het recht op een werkleeraanbod. Een dergelijk besluit moet uiterlijk binnen een maand heroverwogen worden. Uit de memorie van toelichting wordt opgemaakt dat tijdens de uitsluiting geen recht op uitkering bestaat. Artikel 42 WIJ, dat daarvoor de grondslag zou moeten bieden, kent '(tijdelijke) uitsluiting van het recht op een werkleeraanbod bij zeer ernstig misdragen' niet als afzonderlijke uitsluitingsgrond voor de uitkering. Het is wel denkbaar dat het bij herhaling zeer ernstig misdragen kan worden aangemerkt als houding en gedragingen van de jongere waaruit ondubbelzinnig blijkt dat deze de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 WIJ, niet wil nakomen. Dit zal echter niet in alle gevallen opgaan. Om onzekerheid op dit punt uit te sluiten wordt in deze verordening de mogelijkheid gegeven tot verlaging naar 100%, zodat feitelijk een (tijdelijke) uitsluiting ontstaat.Vierde lid Het opleggen van een maatregel staat los van het doen van aangifte bij de politie. Gelet op het agressieprotocol van de gemeente Boskoop, zal in alle gevallen van directe bedreiging, belediging of geweld aangifte worden gedaan bij de politie. Daarna volgt er een gebouwontzegging van minimaal drie maanden.Hoofdstuk 5. SlotbepalingenArtikel 15 en 16. Inwerkingtreding en citeertitelDeze artikelen behoeven geen toelichting.