Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Boskoop

Verordening toeslagen en verlagingen gemeente Boskoop 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Boskoop
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen gemeente Boskoop 2009
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen gemeente Boskoop 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, artikel 8, eerste lid onderdeel c en 30
  2. Wet investeren in jongeren, artikel 12, eerste lid, onderdeel e
  3. Wet investeren in jongeren, artikel 35, eerste lid

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-200901-01-2015Nieuwe regeling

24-09-2009

Gouwe Koerier, 30-09-2009

1.844.5 / 6965

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Boskoop;gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 Wet werk en bijstand;gelet op artikel 12, eerste lid, onderdeel e, en artikel 35, eerste lid Wet investeren in jongeren;gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 september 2009; 

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en verlagingen van uitkeringen bij verordening te regelen; 

besluit vast te stellen de

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN GEMEENTE BOSKOOP 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • b.

      WIJ: Wet investeren in jongeren;

    • c.

      netto minimumloon: het minimumloon zoals omschreven in artikel 37 WWB en artikel 9 WIJ;

    • d.

      verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis;

    • e.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, WWB;

    • f.

      kosten van huur: de bij overeenkomst verschuldigde prijs per maand voor het (gedeeltelijk) gebruik van een woning;

    • g.

      kosten eigen woning: de tot een bedrag per maand omgerekende som van hypotheekrente, rioolrechten, eigenarendeel onroerendezaakbelasting, opstalverzekering en eigenarendeel waterschapslasten.

  • 2 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de WWB, de WIJ en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Doelgroep

  • 1 De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2 De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, WWB onverlet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Toeslagen alleenstaande en alleenstaande ouder

  • 1 De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, WWB en artikel 30 WIJ bedraagt voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen met een ander, aangezien in de woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, 20 procent van het netto minimumloon.

  • 2 De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, WWB en artikel 30 WIJ bedraagt voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen met een ander 10 procent van het netto minimumloon.

  • 3 Er is geen sprake van het delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij een verblijf in de woning van onderstaande personen:

    • a.

      een, niet ten laste komend, kind jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 20, onder a, WWB en artikel 26, onder a, WIJ vermeerderd met 10 procent van het netto minimumloon;

    • b.

      een meerderjarig kind met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

    • c.

      een meerderjarig kind met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

    • d.

      de verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd of de persoon die de verzorgingsbehoevende belanghebbende verzorgt.

  • 4 In afwijking van lid 1 en 2 wordt, gelet op artikel 29 WWB en artikel 34 WIJ, geen toeslag verleend aan de alleenstaande van 21 en 22 jaar.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

  • 1 De verlaging als bedoeld in artikel 26 WWB en artikel 31 WIJ bedraagt voor gehuwden die de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen met een ander, aangezien in de woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben, 10 procent van het netto minimumloon.

  • 2 Een verlaging blijft achterwege in de situaties als bedoeld in het derde lid van artikel 3.

Artikel 5 Verlaging in verband woonsituatie

Gelet op artikel 27 WWB en artikel 32 WIJ bedraagt de verlaging van de norm of toeslag, 20 procent van het netto minimumloon indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of kosten eigen woning verbonden zijn.

Artikel 6 Cumulatie

Indien sprake is van een samenloop van een toeslag en een verlaging of meerdere verlagingen bedraagt de uitkering, tenzij in verband met verwijtbaar gedrag toepassing wordt gegeven aan de Afstemmingsverordening gemeente Boskoop, tenminste als volgt:

  • a.

    de alleenstaande - 40 procent van het netto minimumloon;

  • b.

    de alleenstaande ouder- 60 procent van het netto minimumloon;

  • c.

    de gehuwde - 70 procent van het netto minimumloon indien de gehuwden beiden recht hebben op een uitkering op grond van de WWB of WIJ.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 7 Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, als strikte toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.

Artikel 8 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.

  • 2 Met het in werking treden van deze verordening komt de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand, zoals vastgesteld op 21 februari 2008, te vervallen.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening toeslagen en verlagingen gemeente Boskoop 2009”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad voornoemd, gehouden op 24 september 2009,de griffier,                                                                                                                                   de voorzitter, 

Toelichting 1 Artikelsgewijze toelichting verordening toeslgen en verlagingen gemeente Boskoop 2009

Algemene toelichting

Hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand (WWB) en hoofdstuk 4 van de Wet investeren in jongeren (WIJ) kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik te worden gemaakt. De regels voor het verhogen en verlagen van deze basisnormen dienen bij verordening te worden vastgesteld.BasisnormenVoor personen van 21 jaar tot 65 jaar bestaan er op grond van artikel 21 WWB een drietal basisnormen, te weten:1. gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon; 2. alleenstaande ouders: 70% van het wettelijk minimumloon; 3. alleenstaanden: 50% van het wettelijk minimumloon.De normen van de WIJ komen overeen met de normen van de WWB. Op grond van de WIJ heeft alleen de jongere tot 27 jaar recht op een uitkering (inkomensvoorziening). De uitkering is onlosmakelijk verbonden aan het recht op een werkleeraanbod. Als bij gehuwden één van de partners geen recht heeft (bijvoorbeeld 27 jaar of ouder is, geen recht op een werkleeraanbod, verblijf in detentie of geen verblijfstitel), geldt er een norm afhankelijk van de gezinssituatie (al dan niet kinderen), die gelijk is aan de alleenstaande norm of alleenstaande ouder norm. De basisnormen op grond van de WIJ zijn vastgelegd in de artikelen 26 tot en met 29.ToeslagenEen toeslag wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder, indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden met een ander. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning; dan kunnen zaken als huur, gas, water, licht, krant etc. gedeeld worden.De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van het wettelijke minimumloon. In zowel de WWB als de WIJ is geregeld dat de alleenstaande en de alleenstaande ouder die de kosten niet kan delen met een ander, recht heeft op deze maximale toeslag (artikel 30 WWB, artikel 35 WIJ).De criteria voor het verhogen van de basisnorm zijn vastgelegd in hoofdstuk 2 van de verordening.In de WIJ gelden afwijkende normen voor gehuwden waarvan één van de partners geen recht heeft op een uitkering (zie basisnormen). Van belang is hier op te merken dat, naar de letter van de WIJ, toeslagen niet van toepassing zijn voor deze doelgroep. Op grond van de WIJ is de toeslag namelijk beperkt tot de 'feitelijke' alleenstaande (ouder) (artikel 30, eerste lid, in verbinding met artikel 26 sub b en 27 sub b WIJ). Zie ook de toelichting op de hardheidsclausule, artikel 7.VerlagingenIn beide wetten worden de situaties genoemd waarin het college kan besluiten de basisnorm te verlagen of de toeslag lager vast te stellen. Dit is dus een bevoegdheid. Dat zijn de volgende situaties: • de gehuwde kan de noodzakelijke kosten van het bestaan geheel of gedeeltelijk delen met een ander;• belanghebbende heeft lagere algemeen noodzakelijke bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie;• belanghebbende is een alleenstaande van 21 of 22 jaar;• belanghebbende is schoolverlater.De criteria voor het verlagen van de basisnorm of de toeslag zijn vastgelegd in hoofdstuk 3 van de verordening.De verlaging van de gehuwdennorm is alleen van toepassing als beiden 21 jaar of ouder zijn en jonger dan 65 jaar (artikel 2 lid 1 verordening). Bovendien is verlaging van de WIJ gehuwdennorm alleen aan de orde als beiden recht hebben op een WIJ uitkering (artikel 31 in verbinding met artikel 28 eerste lid onderdeel d en tweede lid onderdeel d WIJ). Heeft één van de partners geen recht op WIJ, dan is de norm lager, namelijk gelijk aan de norm voor een alleenstaande (ouder).Voor de schoolverlater is geen verlaging in de verordening opgenomen, dit was ook zo geregeld in de vorige verordening. De overweging is dat niet gesteld kan worden dat de noodzakelijke algemene kosten van het bestaan voor een schoolverlater lager liggen dan voor de niet schoolverlater.Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. BegripsomschrijvingEerste lid Onderdeel c: De normen voor personen tussen 21 en 65 jaar zijn rechtstreeks gekoppeld aan het netto minimumloon. Zodra het minimumloon wijzigt, wijzigen de normen. In artikel 37 WWB en artikel 9 WIJ wordt omschreven wat verstaan wordt onder netto minimumloon. De toeslag of verlaging op grond van deze verordening betreft een percentage van het netto minimumloon. Voor de duidelijkheid is deze bepaling in de begripsomschrijving opgenomen.Onderdeel d: Om een persoon als verzorgingsbehoevende in de zin van de verordening aan te kunnen merken, moet belanghebbende aannemelijk maken, dat deze door hem verzorgende persoon bij ontsteltenis van de verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingstehuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de behoefte aan verzorging kan worden aangenomen, bij voorkeur een verklaring die is afgegeven door een onafhankelijk arts (bijvoorbeeld van CIZ of GGD). Dit geldt ook als de belanghebbende zelf verzorgingsbehoevend is.Onderdeel e: Voor het begrip 'woning' wordt aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag: "een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel ander onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden". Omdat in de WIJ de gelijkstelling voor een woonwagen en woonschip met een woning niet is opgenomen, is dit in deze verordening geregeld gelijk aan de WWB.Onderdelen f en g: De omschrijving van de begrippen 'kosten huur' en 'kosten eigen woning' spreken voor zich. Deze omschrijving is van belang voor toepassing van artikel 5 van de verordening (verlagen in verband met woonsituatie).Tweede lidVerder is er voor gekozen om de begrippen die reeds omschreven zijn in de WWB, WIJ en Awb niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de wet ook de verordening moet worden gewijzigd.Artikel 2. DoelgroepEerste lid De bepalingen van de verordening gelden alleen voor personen van 21 tot 65 jaar.Op grond van artikel 30 WWB en artikel 25 WIJ hebben alleenstaanden en alleenstaande ouders jonger dan 21 jaar geen recht op een toeslag. In de artikelen 29 WWB en 34 WIJ is geregeld dat de gemeente de toeslag voor de alleenstaande van 21 en 22 jaar afwijkend kan vaststellen. Van deze bevoegdheid wordt in deze verordening gebruik gemaakt (zie artikel 3 lid 4).Zowel de WWB als de WIJ (artikel 26 WWB en artikel 31 WIJ) regelt dat wel een verlaging kan worden toegepast op de norm van gehuwden jonger dan 21 jaar, voor zover er lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan zijn als gevolg van het delen van kosten met een ander. De normen voor personen jonger dan 21 jaar zijn echter al laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als ook nog op grond van deze verordening de uitkering verlaagd zou worden.In artikel 22 WWB zijn de normen geregeld voor personen van 65 jaar en ouder. Deze normen sluiten aan bij het AOW niveau. Het toeslagen- en verlagingenbeleid is zodoende niet van toepassing op personen van 65 jaar en ouder die aanvullende bijstand ontvangen, omdat zij in verband met onvoldoende verzekerde jaren niet de maximale AOW krijgen.Tweede lidIn het tweede lid is geregeld dat bij het verhogen of verlagen van de bijstandsnorm artikel 18 eerste lid WWB van toepassing is. Op grond van artikel 30 lid 4 WWB is toepassing van artikel 18 eerste lid WWB voorgeschreven; voor alle duidelijkheid is deze bepaling ook in de verordening opgenomen. Artikel 18 eerste lid regelt dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. De individualiseringsplicht is dus ook aan de orde voor WWB situaties waarin de verordening niet voorziet. De individualiseringsplicht geldt echter niet voor de WIJ inkomensvoorziening.Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3. Toeslagen alleenstaande en alleenstaande ouderEerste lid De hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is vastgelegd in de wet (artikel 30 lid 2 onder a WWB en artikel 35 lid 2 onder a WIJ). Het bedrag genoemd in het tweede lid van artikel 25 WWB en 30 WIJ is gelijk is aan 20 procent van het netto minimumloon. De wetgever heeft deze verplichting in de wet opgenomen, omdat deze groep in een situatie verkeert waarin zij doorgaans de algemeen noodzakelijke bestaanskosten in het geheel niet met een ander kunnen delen. De eerste toetsing of de belanghebbende inderdaad alleen woont, zal plaatsvinden aan de hand van het bevolkingsregister. Indien er twijfels zijn, zal verder onderzoek plaatsvinden aan hand van bewijsstukken en/of een huisbezoek. De feitelijke situatie is doorslaggevend. Zie ook onder Algemene toelichting 'Toeslagen'.Tweede lid Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (zoals huur en energie). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van het netto minimumloon. Gedacht kan worden aan de kamerbewoner, kostganger, kostgever en het verdienend inwonend kind (uitgezonderd het kind genoemd in lid 3 onder a). Indien sprake is van kamerbewoner, kostganger of kostgever zullen er bewijsstukken zoals een huurcontract en/of betaalbewijzen moeten worden ingeleverd. Onderzocht wordt of er daadwerkelijk sprake is van een commerciële relatie en dat een gezamenlijke huishouding niet aan de orde is.Derde lid Onderdelen a, b en c: Hierin worden een aantal situaties geregeld, dat het delen van kosten met kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, niet aan de orde is. Onder a betreft het +een kind jonger dan 21 jaar, waarvoor geen kinderbijslag meer wordt ontvangen. Dit kind werkt, maar de inkomsten zijn nog erg laag. Er kan dan niet verwacht worden dat dit kind de kosten kan delen met de ouder. Bij de onderdelen b en c is nadrukkelijk overwogen, dat op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken, dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn. De ouder zal dus bewijsstukken moeten inleveren van inkomen kind dan wel recht op studiefinanciering.Onderdeel d: In dit onderdeel is geregeld dat bij inwoning van een iemand die verzorging behoeft er geen sprake is van het delen van kosten met een ander. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Dat gaat ook op als belanghebbende zelf verzorgingsbehoevend is.Vierde lid Artikel 29 WWB en artikel 34 WIJ bieden de mogelijkheid om de toeslag voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar afwijkend vast te stellen, indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de normen gezien de hoogte van het minimumjeugdloon zodanig zijn dat uitstroom naar de arbeidsmarkt daardoor zou worden belemmerd. Met een groter verschil tussen de hoogte van de uitkering en het wettelijk minimum jeugdloon, zal gestimuleerd worden dat jongeren sneller werk zullen aanvaarden. In het vierde lid is zodoende geregeld om 21 en 22 jarigen geen toeslag toe te kennen.Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslagArtikel 4. Verlaging gehuwdenEerste lid In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van het netto minimumloon. De verordening is van toepassing als beide partners 21 jaar of ouder zijn (artikel 2 lid 1). Zie ook onder Algemene toelichting 'Verlaging'.Tweede lid In het tweede lid wordt geregeld dat de verlaging achterwege blijft in de situaties van het derde lid van artikel 3. Voor de toelichting wordt verwezen naar dit artikellid.Artikel 5. Verlaging in verband woonsituatieNaast het verhogen en verlagen van de norm in verband met het kunnen delen van kosten met een ander, kunnen er aanzienlijk lagere bestaanskosten zijn als gevolg van het ontbreken van bepaalde kosten. Artikel 27 WWB en 32 WIJ geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag lager vast te stellen voorzover belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie. In artikel 5 van de verordening is geregeld dat de norm of de toeslag wordt verlaagd, indien aan de woning geen kosten van huur of kosten eigen woning verbonden zijn. Hierbijkan gedacht worden aan de situatie van krakers of in het geval een derde, bijvoorbeeld de onderhoudsplichtige, de woonlasten van de woning betaalt. Veelal maakt deze betaling dan onderdeel uit van de alimentatieverplichting. Het financiële voordeel rechtvaardigt een lager bedrag aan uitkering.Artikel 6. CumulatieDit artikel bepaalt dat de uitkering bij een cumulatie van een toeslag en een verlaging en/of meerdere verlagingen tenminste wordt vastgesteld op een percentage van het minimumloon. Dit artikel is in de verordening opgenomen om duidelijkheid te verschaffen over het minimale bedrag waarop belanghebbende recht heeft om in de algemene kosten van het bestaan te voorzien. De combinatie van delen kosten en geen woonkosten kan een financieel voordeel opleveren van 30 procent van het minimumloon. Dit afgezet tegen het minimaal vastgestelde inkomen, wanneer van het vorenstaande geen sprake is, levert het percentage in het onderhavige artikel op. Voor alle duidelijkheid is hier de uitzondering vermeldt dat toepassing wordt gegeven aan de Afstemmingsverordening bij verwijtbaar gedrag (bijvoorbeeld schending informatie- of arbeidsplicht). Daarnaast is voor gehuwden voor alle duidelijkheid nog opgenomen dat beiden recht moeten hebben op WWB of WIJ uitkering. Zie voor afwijkende WIJ norm voor gehuwden onder Algemene toelichting 'Basisnormen' en 'Verlagingen'.

 

Hoofdstuk 4. SlotbepalingenArtikel 7. HardheidsclausuleIn bijzondere gevallen kan het wenselijk zijn om van hetgeen in deze verordening geregeld is ten gunste van belanghebbende af te wijken. Het strikt uitvoeren van de verordening kan in bepaalde gevallen leiden tot een ongewenste situatie. De motieven om af te wijken dienen uit de rapportage te blijken.Een ongewenste situatie kan zich voordoen als één van de gehuwden geen recht heeft op een WIJ uitkering. Dit is bijvoorbeeld het geval als de andere partner niet over een geldige verblijfstitel beschikt of in detentie verblijft. De WIJ gerechtigde ontvangt dan de norm voor een alleenstaande (ouder) (50% c.q. 70% van het wettelijk minimumloon) en heeft naar de letter van de wet geen recht op een toeslag. Als dit leidt tot een ongewenste situatie, kan op grond van de hardheidsclausule toch een toeslag worden gegeven.Artikelen 8 en 9. Inwerkingtreding en CiteertitelDeze artikelen behoeven geen toelichting.