Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Boskoop

Verordening minimabeleid gemeente Boskoop 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Boskoop
Officiële naam regelingVerordening minimabeleid gemeente Boskoop 2010
CiteertitelVerordening minimabeleid gemeente Boskoop 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 147

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201101-01-2015Nieuwe regeling

25-02-2010

Onbekend

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Boskoop;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Boskoop van 19 januari 2010;

overwegende dat door het verstrekken van financiële bijdragen armoede en sociale uitsluiting wordt tegengegaan;

besluit vast te stellen de

VERORDENING MINIMABELEID GEMEENTE BOSKOOP 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Algemene Bepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    de Wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    aanvrager: de persoon die een aanvraag op grond van deze verordening indient;

  • c.

    partner: de echtgenoot of echtgenote, van de aanvrager of de persoon met wie aanvrager geregistreerd staat dan wel een gezamenlijke huishouding voert tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

  • d.

    gezamenlijke huishouding: van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht in de situaties zoals bedoeld in artikel 3 lid 4 van de Wet;

  • e.

    kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

  • f.

    ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie aanvrager of diens partner aanspraak op kinderbijslag kan maken;

  • g.

    voorliggende voorziening: elke voorziening buiten deze verordening waarop de persoon of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven, met toepassing van de artikelen 15 en 16 van de Wet;

  • h.

    middelen: het inkomen en vermogen waarover men beschikt of redelijkerwijs kan beschikken;

  • i.

    inkomen: alle netto inkomsten van aanvrager en diens partner met toepassing van de artikelen 31 tot en met 33 van de Wet exclusief vakantietoeslag;

  • j.

    vermogen: het vermogen van aanvrager, diens partner en de minderjarige kinderen zoals bedoeld in artikel 34 van de Wet;

  • k.

    norminkomen: de van toepassing zijnde normen zoals bedoeld in de artikelen 20 tot en met 30 van de Wet exclusief vakantietoeslag;

  • l.

    zelfstandig wonen: huren van een (deel) van een woning of het in eigendom hebben van een woning;

  • m.

    budgetbegeleiding: alle activiteiten die leiden tot een verantwoorde besteding van het beschikbare budget;

  • n.

    schuldbemiddeling: het oplossen van een schuldsituatie door het bemiddelen tot een regeling met schuldeisers.

Hoofdstuk 2 Personenkring

Artikel 2 Nieuw Artikel

  • 1 De ingezetene van de gemeente Boskoop van 18 jaar en ouder komt in aanmerking voor een bijdrage, budgetbegeleiding en/ of schuldbemiddeling op grond van deze verordening. 

  • 2 Ingezetene zoals bedoeld in lid 1 is de persoon die ingeschreven staat in de Gemeentelijke Basisadministratie, daadwerkelijk op dat adres verblijf houdt en de Nederlandse nationaliteit bezit.

  • 3 De persoon met een vreemde nationaliteit wordt met de Nederlander gelijkgesteld indien er sprake is van een vreemdeling bedoeld in artikel 11 lid 2 en 3 van de Wet.

  • 4 Geen recht op een bijdrage heeft degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Hoofdstuk 3 Bijdrage duurzame gebruiksgoederen

Paragraaf 1 Het recht op de bijdrage duurzame gebruiksgoederen

Artikel 3
  • 1 Aanvrager kan in aanmerking komen voor een bijdrage in de kosten van noodzakelijke aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen.

  • 3 Geen recht op een bijdrage duurzame gebruiksgoederen heeft degene die voor een eerste maal zelfstandig gaat wonen. De periode dat in deze situatie geen recht bestaat, is drie jaar na de datum waarop men zelfstandig is gaan wonen.

Paragraaf 2 Voorwaarden voor de bijdrage duurzame gebruiksgoederen

Artikel 4
  • 1 Een bijdrage duurzame gebruiksgoederen wordt verstrekt indien:

    • a.

      het inkomen in de periode van twaalf maanden, voorafgaande aan de maand waarin de aanvraag is ingediend, niet meer bedraagt dan 110% van het norminkomen; en

    • b.

      voor zover aanvrager over onvoldoende middelen beschikt om in de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen te voorzien; en

    • c.

      er sprake is van een zelfstandig huishouden.

  • 2 Het college stelt voor de toepassing van lid 1 sub b draagkrachtcriteria vast.

Paragraaf 3 Aan de bijdrage verbonden verplichting en de betaling

Artikel 5
  • 1 Aan de vaststelling van de bijdrage wordt de verplichting verbonden dat het bewijsstuk van de gemaakte kosten binnen drie maanden na de datum van de beschikking wordt ingeleverd.

  • 2 De bijdrage wordt zo spoedig mogelijk overgemaakt, doch in ieder geval binnen vijf weken na ontvangst van het bewijsstuk.

Hoofdstuk 4 Bijdrage maatschappelijke participatie

Paragraaf 1 Het recht op de bijdrage maatschappelijke participatie

Artikel 6
  • 1 Een bijdrage in de kosten van maatschappelijke participatie kan worden verstrekt voor deelname aan activiteiten ten behoeve van aanvrager, diens partner en/of een ten laste komend kind.

  • 2 Het college stelt bij nadere regels vast:

    • a.

      voor welke activiteiten de bijdrage in de kosten zoals bedoeld in lid 1 wordt verstrekt;

    • b.

      de hoogte van de maximale jaarlijkse bijdrage.

Paragraaf 2 Voorwaarden voor de bijdrage maatschappelijke participatie

Artikel 7
  • 1 Een bijdrage maatschappelijke participatie wordt verstrekt indien en voor zover er sprake is van onvoldoende middelen om in de kosten van maatschappelijke participatie te voorzien.

  • 2 Het college stelt voor de toepassing van het eerste lid draagkrachtcriteria vast.

Paragraaf 3 Aan de bijdrage verbonden verplichting en de betaling

Artikel 8
  • 1 Aan de bijdrage wordt de verplichting verbonden dat het bewijsstuk van de gemaakte kosten zo spoedig mogelijk wordt ingeleverd, doch in ieder geval binnen één maand na afloop van de periode waarvoor de bijdrage is toegekend.

  • 2 De bijdrage wordt zo spoedig mogelijk overgemaakt, doch in ieder geval binnen vijf weken na ontvangst van het bewijsstuk.  

Hoofdstuk 5 Bijdrage schoolgaande kinderen

Paragraaf 1 Het recht op een bijdrage schoolgaande kinderen

Artikel 9
  • 1 Aanvrager kan in aanmerking komen voor de volgende bijdragen schoolgaande kinderen:

    • a.

      een bijdrage voor de directe schoolkosten;

    • b.

      een bijdrage per schooljaar voor de indirecte schoolkosten.

  • 2 Het college stelt bij nadere regels vast:

    • a.

      voor welke kosten bedoeld in lid 1 de bijdrage wordt verstrekt;

    • b.

      tot welke maximale bedragen;

    • c.

      de termijn waarbinnen voor een zelfde kostensoort recht op een bijdrage bestaat;

    • d.

      aan welke specifieke eisen de doelgroep moet voldoen.

  • 3 Geen recht op een bijdrage schoolgaande kinderen heeft degene die voor bedoelde kosten aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen op een voorliggende voorziening.

Paragraaf 2 Voorwaarden voor het recht op een bijdrage schoolgaande kinderen

Artikel 10
  • 1 Een bijdrage schoolgaande kinderen wordt verstrekt indien en voor zover aanvrager over onvoldoende middelen beschikt om in de kosten van de schoolgaande kinderen te voorzien.

  • 2 Het college stelt voor de toepassing van het eerste lid draagkrachtcriteria vast. 

Paragraaf 3 Aan de bijdrage verbonden verplichting en de betaling

Artikel 11
  • 1 Aan de bijdrage wordt de verplichting verbonden dat het bewijsstuk van de gemaakte kosten zo spoedig mogelijk wordt ingeleverd, doch in ieder geval binnen de navolgende periode:

    • a.

      indien sprake is van een incidentele bijdrage; binnen drie maanden na datum van de beschikking;

    • b.

      indien sprake is van een periodieke bijdrage; binnen één maand na afloop van de periode waarover de bijdrage is toegekend.

  • 2 De bijdrage wordt zo spoedig mogelijk overgemaakt, doch in ieder geval binnen vijf weken na ontvangst van het bewijsstuk.

Hoofdstuk 6 Budgetbegeleiding en schuldbemiddeling

Paragraaf 1 Het recht op budgetbegeleiding en schuldbemiddeling

Artikel 12

Aanvrager heeft recht op hulpverlening in de vorm van budgetbegeleiding en/ of schuldbemiddeling.

Paragraaf 2 Voorwaarde voor de hulpverlening

Artikel 13

Om voor hulpverlening in aanmerking te komen, dient aanvrager problemen te ondervinden bij het nakomen van de betalingsverplichtingen.

Paragraaf 3 Aan de hulpverlening verbonden verplichtingen

Artikel 14
  • 1 Aan de hulpverlening wordt de verplichting verbonden dat aanvrager:

    • a.

      alle informatie verstrekt welke nodig is om volledig inzicht te krijgen in de financiële situatie;

    • b.

      elke wijziging in de persoonlijke en of financiële situatie direct doorgeeft;

    • c.

      zich houdt aan de gemaakte afspraken;

    • d.

      geen nieuwe schulden maakt.

  • 2 Het college kan aan de hulpverlening de verplichting verbinden dat belanghebbende deelneemt aan een cursus budgetbeheer.

Hoofdstuk 7 Afstemming en de vorm van bijdragen

Paragraaf 1 Afstemming van de bijdragen

Artikel 15
  • 1 Bijdragen op grond van deze verordening worden afgestemd op het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

  • 2 Wanneer sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan de aanvraag worden afgewezen.

Paragraaf 2 De vorm van de bijdragen

Artikel 16

Tenzij in deze verordening anders is bepaald wordt de bijdrage verleend om niet.

Artikel 17

De bijdrage kan worden verleend in de vorm van geldlening indien:

  • a.

    redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om in de kosten te voorzien;

  • b.

    de noodzaak tot het verlenen van een bijdrage het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

Hoofdstuk 8 De procedure

Paragraaf 1 De aanvraag

Artikel 18

De aanvraag voor een bijdrage, budgetbegeleiding en/ of schuldbemiddeling dient te worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier.

Paragraaf 2 De inlichtingenplicht

Artikel 19

Belanghebbende is verplicht het college onmiddellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de uitvoering van deze verordening, onder overlegging van bewijsstukken.

Paragraaf 3 Terugvordering

Artikel 20

Indien als gevolg van herziening van een beschikking ten onrechte of te veel bijdrage is uitbetaald, kan het college het ten onrechte of te veel betaalde bedrag van belanghebbende terugvorderen.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Paragraaf 1 Afwijkende bepalingen

Artikel 21 De eigen-woningbezitter
  • 1 Belanghebbende die eigenaar is van een zelfbewoonde woning met bijbehorend erf kan, in afwijking van de bepalingen in deze verordening, een bijdrage verleend worden, indien en voorzover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring van de woning met bijbehorend erf naar het oordeel van het college in redelijkheid niet kan worden verlangd.

  • 2 De bijdrage bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een geldlening.

Artikel 22 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze verordening, als strikte toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.

Paragraaf 2 Verslaglegging

Artikel 23

Het college brengt jaarlijks verslag uit aan de raad inzake de uitvoering van deze verordening.

Paragraaf 3 Citeerartikel

Artikel 24

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening minimabeleid gemeente Boskoop 2010.

Paragraaf 4 Inwerkingtreding

Artikel 25
  • 1 Deze verordening treedt in werking na de datum van publicatie.

  • 2 Met de inwerkingtreding van deze verordening komt de Verordening minimabeleid, zoals vastgesteld d.d. 30 september 2004, te vervallen.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad voornoemd, gehouden op 25 februari 2010,

De griffier, De voorzitter,

 

(mw. drs. J.A.M. Timmerman) (J. Rijsdijk)

1 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING VERORDENING MINIMABELEID GEMEENTE BOSKOOP 2010

Hoofdstuk I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.Dit artikel behoeft nauwelijks toelichting. Voor de beschrijving van de meeste bepalingen is aangesloten bij de begripsomschrijvingen van de Wet werk en bijstand (de Wet). De omschrijving van de andere bepalingen spreekt voor zich. Gekozen is voor inkomen en norminkomen exclusief vakantietoeslag, omdat dit voor de uitvoering het meest praktisch is.Bij norminkomen gaat het om de normen die, gelet op de van toepassing zijnde situatie, op grond van de Wet worden gehanteerd. In de artikelen 20 tot en met 24 van de Wet worden de algemeen geldende normen genoemd. De artikelen 25 tot en met 30 hebben betrekking op het gemeentelijk beleid voor het verhogen en verlagen van deze normen. Voor dit laatste wordt verwezen naar de Verordening toeslagen en verlagingen gemeente Boskoop 2009.

 

Hoofdstuk II. PERSONENKRING

Artikel 2.De personenkring waarvoor deze verordening geldt, is de meerderjarige inwoner van de gemeente Boskoop. Men dient ingeschreven te staan in de Gemeentelijke Basisadministratie en op dat adres ook daadwerkelijk te wonen. Verder dient men in het bezit te zijn van de Nederlandse nationaliteit. Lid 3 van dit artikel regelt dat bepaalde vreemdelingen met de Nederlander worden gelijkgesteld. Aangesloten wordt bij de kring van rechthebbenden voor een uitkering op grond van de Wet.De persoon in detentie heeft, zoals ook geregeld in de Wet, geen recht op een bijdrage. Het Ministerie van Justitie voorziet in die situaties in zowel de algemene als bijzondere noodzakelijke bestaanskosten.

 

Hoofdstuk III. BIJDRAGE DUURZAME GEBRUIKSGOEDEREN

§ 1. Het recht op de bijdrage duurzame gebruiksgoederen

Artikel 3.De kosten van aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor personen die al wat langer van een minimaal inkomen moeten leven, blijkt het vaak onmogelijk om voor deze kosten te reserveren. Met het verstrekken van een bijdrage voor gebruiksgoederen wordt hierin tegemoetgekomen. De noodzaak van de aanschaf of vervanging dient redelijkerwijs aangetoond te worden.In het Besluit nadere regels en draagkrachtcriteria is geregeld voor welke gebruiksgoederen een bijdrage kan worden verstrekt. Ook zijn hierin de maximale bedragen, termijnen en specifieke eisen die gesteld worden aan de doelgroep vastgelegd.In het derde lid is de persoon die voor het eerst zelfstandig gaat wonen van het recht op een bijdrage duurzame gebruiksgoederen uitgesloten. In een dergelijke situatie wordt men geacht in deze kosten zelf te voorzien. De relatie is hier gelegd met het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (zie ook artikel 15). Hierbij is er van uitgegaan dat er voldoende mogelijkheden zijn om te sparen, eventueel voor tweedehands goederen, als men nog niet zelfstandig woont. Een termijn van drie jaar is opgenomen dat dan geen recht bestaat. Hiermee wordt duidelijkheid gegeven over wat verstaan wordt onder ‘voor het eerst zelfstandig wonen’.

§ 2. Voorwaarden voor de bijdrage duurzame gebruiksgoederen

Artikel 4.Een eerste voorwaarde om in aanmerking te komen voor een bijdrage duurzame gebruiksgoederen is dat het inkomen gedurende de periode van 12 maanden voorafgaande aan de maand waarin de aanvraag is ingediend niet meer bedraagt dan 110% van het norminkomen. Deze voorwaarde is opgenomen om in redelijkheid te kunnen stellen, dat men voorafgaande aan de aanvraag niet heeft kunnen reserveren. Een tweede voorwaarde is dat men op het moment van de aanvraag over onvoldoende middelen beschikt om in de kosten te voorzien. Een en ander is vastgelegd in het Besluit nadere regels en draagkrachtcriteria. Hierin is de inkomens- en vermogensgrens geregeld en is, afhankelijke van de financiële middelen, de eventuele eigen bijdrage vastgelegd.Dat er sprake dient te zijn van een zelfstandig huishouden spreekt voor zich.

§ 3. Aan de bijdrage verbonden verplichting en de betaling

Artikel 5.Betaling van een bijdrage op grond van deze verordening vindt eerst plaats, nadat een bewijsstuk van de gemaakte kosten is ontvangen. Aan de bijdragen op grond van deze verordening wordt de verplichting verbonden dat het bewijsstuk van de gemaakte kosten binnen een vastgestelde periode wordt ingeleverd. Dit is met name bepaald, omdat de noodzaak van een bepaalde voorziening twijfelachtig wordt, wanneer er een te lange periode zit tussen de aanvraag en het moment waarop de kosten worden gemaakt. Wanneer men het bewijsstuk echter niet binnen de gestelde periode inlevert, kan op grond van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht het eerder genomen besluit worden ingetrokken of ten nadele worden herzien. Alvorens dit gebeurt, zal aanvrager, uit oogpunt van zorgvuldigheid, nog een redelijke termijn worden gegeven om alsnog aan de verplichtingen te voldoen. Betaling vindt zo spoedig mogelijk na ontvangst van het bewijsstuk plaats. Op verzoek van aanvrager kan op nota ook rechtstreeks aan leverancier, instelling en dergelijke betaald worden. In het kader van de efficiëntie worden de betalingen eenmaal per maand gedaan. De termijn van 5 weken heeft hierop betrekking.

 

Hoofdstuk IV. BIJDRAGE MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE

§ 1. Het recht op de bijdrage maatschappelijke participatie

Artikel 6.Een actieve deelname aan de samenleving is voor het welzijn van burgers van essentieel belang. In de praktijk blijkt, dat personen die rond moeten komen van een minimaal inkomen geen of weinig ruimte in het inkomen hebben om in de kosten van deelname aan sociaal-, culturele- en sportieve activiteiten te voorzien. Met deze bijdrage wordt actieve deelname bevorderd.In het Besluit nadere regels en draagkrachtcriteria is vastgelegd voor welke activiteiten en tot welk maximaal bedrag per persoon per jaar een bijdrage kan worden verstrekt.

§ 2. Voorwaarden voor de bijdrage maatschappelijke participatie

Artikel 7.Voorwaarde om voor een bijdrage maatschappelijke participatie in aanmerking te komen is dat men over onvoldoende middelen beschikt om in de kosten te voorzien. Voor de vaststelling hiervan wordt verwezen naar het Besluit nadere regels en draagkrachtcriteria. In dit besluit zijn de inkomens- en vermogensgrenzen gesteld en is, afhankelijk van de financiële middelen, de eventuele eigen bijdrage in de kosten vastgelegd.

§ 3. Aan de bijdrage verbonden verplichting en de betaling

Artikel 8.Voor de toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de toelichting op artikel 5.

 

Hoofdstuk V. BIJDRAGE SCHOOLGAANDE KINDEREN

§ 1. Het recht op de bijdrage schoolgaande kinderen

Artikel 9.Voor gezinnen die rond moeten komen van een minimaal inkomen vormen de school- en studiekosten van de kinderen veelal een zware last. Met dit artikel wordt hierin tegemoet gekomen. Er kan een bijdrage verstrekt worden voor een aantal directe en indirecte kosten, waarvoor geen andere tegemoetkoming bestaat. Directe kosten zijn kosten zoals zwembusvervoer, schoolreisje en peuterspeelzaal; indirecte kosten een schooltas, agenda, fiets en regenkleding. In het Besluit nadere regels en draagkrachtcriteria is een en ander wat betreft bedragen, kosten, termijnen en dergelijke vastgelegd.

§ 2. Voorwaarden voor het recht op de bijdrage schoolgaande kinderen

Artikel 10.Voorwaarde voor de bijdrage schoolgaande kinderen is dat men over onvoldoende middelen beschikt om in de kosten te voorzien. De regels hiervoor zijn vastgelegd in het Besluit nadere regels en draagkrachtcriteria. In dit besluit is de inkomens- en vermogensgrens vastgesteld en is, afhankelijk van de financiële middelen, de eventuele eigen bijdrage in de kosten geregeld. Geen recht bestaat er voor kosten waarvoor een voorliggende voorziening is. Hierbij wordt met name gedacht aan de Wet tegemoetkoming studiekosten.

§ 3. Aan de bijdrage verbonden verplichting en de betaling

Artikel 11.Voor de toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de toelichting op artikel 5.

 

 

Hoofdstuk VI. BUDGETBEGELEIDING EN SCHULDBEMIDDELING

§ 1. Het recht op budgetbegeleiding en schuldbemiddeling

Artikel 12.Rondkomen van een minimaal inkomen is geen eenvoudige zaak; veel gezinnen kampen met problematische schulden. In de praktijk blijkt echter dat ook mensen met een hoger inkomen dan minimaal in financiële problemen verkeren. Deze problemen kunnen leiden tot verarming of ontwrichting van de leefsituatie. De gemeente Boskoop draagt zorg voor zijn inwoners met financiële problemen en regelt, zonder een inkomeneis te stellen, met dit artikel het recht op hulpverlening. Deze hulpverlening bestaat uit budgetbegeleiding en schuldbemiddeling. Budgetbegeleiding moet, met behulp van een financieringsplan, leiden tot een verantwoorde besteding van het beschikbare budget. Onderdeel van de begeleiding is het adviseren van aanvrager gebruik te maken van inkomensafhankelijke voorzieningen (huurtoeslag, heffingskortingen, bijzondere bijstand e.d.). In sommige situaties, wanneer het inkomen van aanvrager een gemeentelijke uitkering is, kan het nodig zijn dat alle vaste lasten rechtstreeks betaald worden. Aanvrager ontvangt dan alleen een bedrag voor het huishoudgeld. Doel van de begeleiding is evenwel dat aanvrager in de nabije toekomst weer zelf de financiële zaken kan regelen. Budgetbegeleiding is van groot belang ter voorkoming van problematische schuldsituaties.Bij schuldbemiddeling wordt, met behulp van een plan, geprobeerd een betalingsregeling te treffen met de schuldeisers. Doorgaans heeft een regeling een looptijd van drie jaar. Na afloop wordt het restant van de schuld, al dan niet op voorhand, door de schuldeisers kwijtgescholden.Mocht een minnelijke regeling niet tot stand komen, omdat bijvoorbeeld niet alle schuldeisers met de regeling akkoord gaan of als er geen afloscapaciteit is, dan kan de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) de oplossing bieden voor een toekomst zonder schulden. In het kader van deze wet dient, onder gemeentelijke verantwoordelijkheid, bij het verzoek aan de rechtbank een verklaring afgegeven te worden, waarin het minnelijke traject is omschreven en waaruit blijkt dat het traject is mislukt.Het ministerie van SZW werkt momenteel aan een wetvoorstel ‘Gemeentelijke schuldhulpverlening’. Het zal nog wel enige tijd duren voordat een wet van kracht wordt. Voor zolang kan het huidige beleid gehandhaafd blijven.

§ 2. Voorwaarde voor de hulpverlening

Artikel 13.Een verzoek tot hulpverlening zal niet gedaan worden, wanneer er geen financiële problemen zijn. Toch is deze voorwaarde opgenomen om uit te sluiten dat budgettering, waaronder de mogelijkheid van het rechtstreeks betalen van vaste lasten, voor het gemak wordt aangevraagd. Alleen wanneer blijkt dat de persoon het zelf niet kan, wordt de hulpverlening geboden.

§ 3. Aan de hulpverlening verbonden verplichtingen

Artikel 14.In dit artikel worden de verplichtingen vermeld waaraan men tijdens het hulpverleningstraject moet voldoen. Voor het slagen van de hulpverlening is het van groot belang dat de verplichtingen worden nagekomen. Zolang aanvrager zich volledig inzet om uit de problemen te komen, zal de gemeente alle mogelijke hulp bieden. Mocht men het laten afweten, dan zal de hulpverlening worden beëindigd. Aan de hulpverlening kan de verplichting worden verbonden dat belanghebbende een cursus budgetbeheer volgt.Hoofdstuk VII. OVERIGE VOORWAARDE EN DE VORM VAN DE BIJDRAGEN

§ 1. Afstemming van de bijdragen

Artikel 15.Bijdragen worden afgestemd op het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Aanvrager dient al het mogelijke in het werk te stellen om zelf in de kosten te voorzien. Dit blijkt ook uit de wijze waarop men met de middelen waarover men beschikt, of kan beschikken, omgaat. Wanneer in alle redelijkheid kan worden voorzien dat men binnen afzienbare tijd een beroep zal moeten doen op een bijdrage, zoals bedoeld in deze verordening, dient er op verantwoorde wijze met inkomen en vermogen te worden omgegaan. Een afweging van de individuele omstandigheden zal telkens plaats moeten vinden.

§ 2. De vorm van de bijdragen

Artikel 16.De bijdrage op grond van deze verordening wordt, tenzij anders bepaald, verstrekt “om niet”. Dit houdt in dat de bijdrage niet terugbetaald hoeft te worden. Dit neemt niet weg dat in bepaalde gevallen terugvordering van een (ten onrechte of te veel) verstrekte bijdrage aan de orde kan zijn.

Artikel 17.In dit artikel zijn een tweetal de situaties genoemd, waarin besloten kan worden een bijdrage te verlenen in de vorm van geldlening. Aanleiding hiertoe kan zijn dat redelijkerwijs kan worden aangenomen (bijvoorbeeld vanwege het bestaan van een aanspraak) dat belanghebbende binnen afzienbare tijd over voldoende middelen beschikt om zelf in de kosten te voorzien. Ook wanneer de aanvraag te maken heeft met een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, kan dat aanleiding zijn om de bijdrage te verstrekken in de vorm geldlening (zie ook de toelichting op artikel 15).

 

Hoofdstuk VIII. DE PROCEDURE

§ 1. De aanvraag, § 2. De inlichtingenplicht en § 3. Terugvordering

Artikel 18, 19 en 20.Deze artikelen worden hier slechts summier weergegeven, aangezien alle bepalingen rondom het nemen van besluiten opgenomen zijn in de Algemene wet bestuursrecht (hoofdstuk 3 en 4).

 

 

 

 

 

Hoofdstuk IX. SLOTBEPALINGEN

§1. Afwijkende bepalingen

a. De eigen-woningbezitter

 

Artikel 21.In afwijking van de bepalingen in deze verordening kan een bijdrage verleend worden aan degene die eigenaar is van een zelfbewoonde woning en daarmee over voldoende draagkracht beschikt (zie voor de vrijlatingen in de woning het Besluit nadere regels en draagkrachtcriteria). Voorwaarde is, dat in alle redelijkheid niet kan worden gevergd dat de woning wordt verkocht, dan wel met een (extra) hypothecaire lening wordt bezwaard. De bijdrage wordt als geldlening verstrekt.De individuele situatie dient dus beoordeeld te worden. Voor personen die reeds bijstand onder verband van krediethypotheek ontvangen, wordt de bijdrage toegevoegd aan de krediethypotheek. Personen met een ander inkomen dan bijstand kunnen in de regel tegen een geringe maandelijkse lastenverhoging voldoende vermogen liquide maken. Daarbij wordt aangetekend dat voor veel oudere woningbezitters geldt, dat hun woning niet of nauwelijks nog met hypotheek is bezwaard, waardoor de maandelijkse vaste woonlasten laag liggen.

b. Hardheidsclausule

Artikel 22.In bijzondere gevallen kan het wenselijk zijn om van hetgeen in deze verordening is geregeld ten gunste van de aanvrager af te wijken. Het strikt uitvoeren van de verordening kan in bepaalde gevallen leiden tot een ongewenste situatie. De motieven om af te wijken dienen uit de rapportage te blijken.

§ 2. Verslaglegging, § 4. Citeerartikel en § 5. Inwerkingtreding

Artikel 23, 24 en 25.Deze artikelen behoeven geen toelichting.