Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Veghel

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Veghel
Officiële naam regelingBeleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning
CiteertitelBeleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning; Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 (inclusief 1e wijziging)

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-12-201027-07-201001-01-2018Nieuwe regeling

16-11-2010

Stadskrant Veghel, 29-12-2010

1420/2010/22202

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Het college van burgemeester en wethouders

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 (inclusief 1e wijziging)

Besluit

Vast te stellen de navolgende

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Hoofdstuk 0 Inleiding

0.1 Algemeen

Voor de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn regels opgesteld rond de individuele verstrekkingen aan burgers. De gemeente beoordeelt of iemand in aanmerking komt voor een voorziening. Dit doet de gemeente aan de hand van de wettelijke verordening en de regels die in deze beleidsregels staan. Het is daarnaast de bedoeling dat de beleidsregels de klant houvast bieden. De klant kan met deze regels in de hand zelf precies zien waar hij in een bepaalde situatie recht op heeft. De beleidsregels zijn dan ook bedoeld om de manier waarop de gemeente de Wmo uitvoert voor iedereen helder te maken.

 

Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders mogen bij uitzondering een besluit nemen dat buiten de Wmo-regels valt. Dat is dan altijd wel een besluit dat in het voordeel van de klant uitpakt. Dit is de zogenaamde hardheidsclausule. De hardheidsclausule hoort bij de beleidsregels. Deze clausule zorgt er voor dat de beleidsregels en de wet zo rechtvaardig mogelijk toegepast kunnen worden. Het is niet de bedoeling dat iemand ten onrechte tussen wal en schip belandt.

 

Juridische status van de beleidsregels

De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht:

“Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel voor hem gedelegeerde bevoegdheid.”

Als beleidsregels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen naar worden verwezen. Uiteraard dienen bij gewijzigd beleid ook de beleidsregels te worden aangepast.

 

De verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) is door de gemeenteraad vastgesteld. Het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) en de beleidsregels worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld.

Voor de wet is de verordening hoger in rang dan de beleidsregels. In de beleidsregels kan iedereen terugvinden hoe de toepassing van de verordening in zijn werk gaat. De beleidsregels moeten kloppen met de verordening; niets in de beleidsregels mag de verordening tegenspreken.

 

Compensatiebeginsel

Artikel 4 Wmo, het artikel dat gemeenten de opdracht geeft tot het verstrekken van individuele voorzieningen, luidt:

“Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

  • a)

    een huishouden te voeren;

  • b)

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • c)

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • d)

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.”

 

Net als in de verordening wordt er in de beleidsregels onder het voeren van een huishouden zowel de woonvoorzieningen als de hulp bij het huishouden verstaan. Onder het zich verplaatsen in en om de woning is de rolstoelvoorziening gerekend. Onder het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel worden de vervoersvoorzieningen verstaan.

 

In de beleidsregels wordt regelmatig verwezen naar jurisprudentie. Deze is aan wisseling onderhevig. Het is daarom noodzakelijk dat de beleidsregels regelmatig worden aangepast aan de ontwikkelingen in de jurisprudentie.

Diverse manieren voor verstrekking van individuele voorzieningen

0.2.1 Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt het volgende:

“ Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Uit deze regel blijkt dat het verstrekken van individuele voorzieningen drie mogelijkheden heeft.

  • 1. De voorziening in natura. De gemeente geeft in dat geval geen geld, maar levert de voorziening  kant-en-klaar aan de klant.

  • 2. De voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB).

  • 3. De voorziening via een financiële vergoeding (artikel 7, 2e lid van de Wmo).

 

De derde vorm van verstrekking is de financiële tegemoetkoming. Dit komt voort uit artikel 7, lid 2 Wmo:

“Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.”Deze tegemoetkoming is bedoeld voor bouwkundige aanpassingen aan een woning. De gemeente heeft de plicht om bij bouwkundige woonvoorzieningen de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming te geven. De eigenaar van de woning is niet altijd degene voor wie de voorziening bedoeld is. Om die reden gaat het om een tegemoetkoming en niet om een persoonsgebonden budget.

0.2.2 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt, dan zal toekenning bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt.

0.2.3 Persoonsgebonden budget

Artikel 3 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) bepaalt:

“Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het gemeentelijk financieel besluit neergelegde criteria.”

 

Dit artikel werkt artikel 6 van de Wmo verder uit. De Tweede Kamer is tot de conclusie gekomen dat er uitzonderingen mogelijk zijn. Daarom staat in dit artikel dat het college van B&W per situatie bepaalt of een aanvrager kan kiezen uit de geboden mogelijkheden. Wanneer de kans groot is dat iemand niet met het beschikbare geld om kan gaan, is het verstandiger om de voorziening hoe dan ook in natura aan te bieden.

 

Tegelijkertijd zitten hier ook wat haken en ogen aan. De Tweede Kamer heeft zich daarom ook nog eens in een Algemeen Overleg op 29 maart 2006 uitgesproken over deze regel. De zaak waar het toen om ging staat in relatie tot de Wmo. Het ging over het bovenregionale vervoer Valys. De Tweede Kamer gaf te kennen dat de regel niet bedoeld is om goed draaiende systemen in gevaar te brengen, zoals collectief vervoersystemen. Collectief vervoer is een voorziening in natura. Als een aantal klanten hiervoor in de plaats voor een persoonsgebonden budget kiest, kan dit tot gevolg hebben dat er te weinig geld overblijft om het collectief vervoer, de voorziening in natura, betaalbaar te houden. Mensen die afhankelijk zijn van dit collectieve vervoer, zouden daardoor erg benadeeld worden. Daarom is in de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) nog steeds het primaat van het collectief vervoer opgenomen. Dit betekent dat wanneer iemand een persoonsgebonden budget aanvraagt voor individueel vervoer, maar hij medisch wel in staat is om van collectief vervoer gebruik te maken, de aanvraag afgewezen wordt.

Daarnaast kan het ook voorkomen dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen niet al te lange tijd de te verstrekken voorziening vervangen zal moeten worden door een andere voorziening. En wellicht daarna weer. Het moge duidelijk zijn dat deze situatie zich ook niet leent voor een persoonsgebonden budget, omdat al vaststaat dat de voorziening maar een beperkte tijd bruikbaar zal blijven.

 

Nu is verder nog niet te beoordelen of zich meer situaties gaan voordoen waarin een persoonsgebonden budget geweigerd moet worden. Voortschrijdend inzicht maakt dit vanzelf duidelijk. Mocht dit zo zijn, dan worden die gevallen later aan de regelgeving toegevoegd.

 

PGB en (forfaitaire) financiële tegemoetkoming

In dit artikel vallen de termen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget. Het onderscheid tussen deze begrippen is niet altijd even duidelijk. Daar komt bij dat financiële tegemoetkomingen soms forfaitaire financiële tegemoetkomingen zijn. De verschillen tussen deze verstrekkingswijzen kunnen het beste als volgt worden weergegeven.

 

Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan mede afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn.

 

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal niet op het inkomen van de aanvrager worden vastgesteld. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding. Bij auto- en taxikostenvergoeding is een inkomensgrens opgenomen in de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging). Boven deze inkomensgrens worden de kosten van gebruik van een auto aangemerkt als algemeen gebruikelijk.

 

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Bij een persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage worden gevraagd, tenzij het om een rolstoel gaat.

Het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming is klein. Helder is wel dat bij een bouwkundige woningaanpassing die aan de eigenaar, niet de bewoner, moet worden uitbetaald, niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget.

 

Voorwaarde voor PGB

Artikel 6 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) bepaalt de voorwaarden die van toepassing zijn op het persoonsgebonden budget.

 

De eerste voorwaarde daarbij is dat een persoonsgebonden budget alleen verstrekt wordt ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. Dat vloeit ook voort uit de aard van de algemene voorzieningen: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks-, dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend. Indien een algemeen gebruikelijke voorziening voorhanden is, en in redelijkheid een oplossing biedt voor de hulpvraag van de hulpvrager, dan wordt geen individuele voorziening verstekt.

Daarnaast zal per individuele situatie een beoordeling moeten plaatsvinden of de aanvrager om kan gaan met de verantwoordelijkheid van het besteden van het persoonsgebonden budget aan het doel waarvoor het verstrekt wordt. Ook zal beoordeeld worden of de aanvrager in staat is om verantwoording af te leggen over de besteding van een persoonsgebonden budget volgens de regels die hiervoor zijn vastgesteld.

Als blijkt dat de aanvrager in het verleden een persoonsgebonden budget niet heeft besteed aan het doel waarvoor het verstrekt was of niet in staat is gebleken te voldoen aan de verantwoording van het persoonsgebonden budget, zal deze vorm van verstrekking van een voorziening worden geweigerd.

 

Indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening geen adequate oplossing is, dan kan een aanvraag ingediend worden voor een individuele voorziening op grond van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging).

Omvang van het persoonsgebonden budget.

De omvang van het persoonsgebonden budget zal bepaald moeten worden.

Artikel 6 lid 1 Wmo zegt daarover: “(…) ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget (….) “

Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden:

Enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen als woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan.

Het uurbedrag zal door het college van burgemeester en wethouders worden vastgesteld en kan elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in het besluit maatschappelijke ondersteuning en wel in artikel 5. Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloonbedrag zal moeten zijn.

Wat betreft de voorzieningen zal per toekenning een berekening gemaakt moeten worden. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover

daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd.

Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft.

 

Economische levensduur

Afhankelijk van de kostprijs die de klant heeft betaald voor een tweedehands voorziening wordt fictief de economische levensduur vastgesteld. Als voorbeeld: een nieuwe rolstoel kost € 700,- en een nieuwe rolstoel heeft een levensduur van 7 jaar. De levensduur van een voorziening wordt gerelateerd aan de levensduur die de gecontracteerde leverancier van de gemeente Veghel hanteert. De klant betaald voor de tweedehands rolstoel € 300,-. In dit geval wordt de verwachte levensduur drie jaar (3 x € 100,-). Na deze drie jaar kan weer een nieuwe rolstoel worden aangevraagd.

 

Uitbetaling persoonsgebonden budget.

Als het persoonsgebonden budget berekend is, kan het bij beschikking aan de aanvrager worden bekendgemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is.

Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, hetgeen op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

 

Is de beschikking verzonden, dan wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld. Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

 

Verantwoording van het persoonsgebonden budget

Bij iedere ontvanger van een persoonsgebonden budget wordt aan de hand van:

  • - de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • - een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening

  • - een ingevuld verantwoordingsformulier of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen

nagegaan of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het bestemd is.

Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan overweegt het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet zal afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

 

Indien er een tweedehands voorziening is aangeschaft van het PGB, zal de economische levensduur worden gerefereerd aan de levensduur die de leverancier van de gemeente (Ligtvoet) hanteert. De klant zal achteraf zijn uitgaven moeten verantwoorden.

In het geval er daadwerkelijk een tweedehands voorziening wordt aangeschaft, dienen de kosten daarvan in verhouding te staan tot de levensduur die de voorziening nog heeft. Daarbij geldt de richtlijn dat de levensduur die de leverancier (Ligtvoet) hanteert, leidend is. Voorbeeld: Een rolstoel die via Ligtvoet geleverd wordt, gaat 7 jaren mee en kost de PGB-houder €10.000,-. Een tweedehands voorziening dient dan – naar rato – minimaal dezelfde levensduur te hebben tegen dezelfde prijs.

 

Beëindiging PGB

Bij opzegging van het PGB of bij beëindiging van het PGB door bijvoorbeeld overlijden, wordt het PGB per de datum van opzegging c.q. overlijden beëindigd.

0.2.4 Eigen bijdrage

Artikel 7 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) bepaalt dat bij een te verstrekken individuele voorziening een eigen bijdrage verschuldigd is. Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Alleen wanneer bij wet is bepaald dat er geen eigen bijdrage opgelegd mag worden wordt dit niet gedaan. Dit is het geval bij rolstoelen en voor voorzieningen voor kinderen tot 18 jaar.

 

Inning van de eigen bijdrage door het CAK

Het CAK is bij wet aangewezen als instantie die de eigen bijdragen oplegt en int. De reden hiervoor is dat bij het eigen bijdrage beleid een anticumulatiebeding geldt. Hiermee wordt stapeling van eigen bijdragen voorkomen. Anticumulatie strekt zich uit tot de eigen bijdragen die in het kader van de Wmo en de AWBZ van de klant worden gevraagd. Dit geldt dus eveneens voor het eigen aandeel.

De Wmo is preferent bij de vaststelling van de eigen bijdragen.

Het CAK stelt de maximale eigen bijdrage vast die aan een klant kan worden opgelegd in het kader van de Wmo en/of de AWBZ.

De eigen bijdrage mag de maximale grens, die is vastgelegd in het financieel besluit, niet te boven gaan. Ook mag de eigen bijdrage niet meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening.

 

Wijze van berekening

Het CAK bepaalt aan de hand van het verzamelinkomen van de klant de hoogte van de maximale eigen bijdrage die per periode van vier weken kan worden opgelegd. Het CAK krijgt de gegevens omtrent het verzamelinkomen aangeleverd door de belastingdienst. De eigen bijdrage voor het jaar T wordt gebaseerd op het verzamelinkomen over het jaar T-2 (dus voor het jaar 2011 op het jaar 2009).

 

Omdat het verzamelinkomen af kan wijken van het huidige inkomen, betekent dit dat de opgelegde eigen bijdrage te hoog of te laag kan zijn. Bij een sterke daling van het verzamelinkomen kan bij het CAK een verzoek om herziening worden ingediend. Meer informatie hierover staat op de website van het CAK (www.hetcak.nl).

Rekenhulp

Op de website van het CAK (www.hetcak.nl) staat een rekenprogramma waarmee de eigen bijdrage kan worden berekend. Tevens is het mogelijk om het gratis nummer van het CAK te bellen (0800-1925) om de eigen bijdrage te laten berekenen.

0.2.5 Eigen aandeel

Artikel 7 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) bepaalt dat de aanvrager bij een te verstrekken individuele voorziening een eigen aandeel in de kosten dient te dragen.

Het eigen aandeel wordt opgelegd indien er sprake is van een financiële tegemoetkoming. Dit is van toepassing bij woningaanpassingen. Het eigen aandeel wordt, door het CAK, op dezelfde wijze berekend als de eigen bijdrage. Dit staat als volgt vermeld in artikel 4 van het financieel besluit: “Voor de woonvoorzieningen, genoemd in artikel 13 lid b en d van de Verordening, wordt de eigen bijdrage c.q. het eigen aandeel als bedoeld in artikel 3 lid 6 gedurende een periode van negenendertig maal vier weken in rekening gebracht”.

Hoofdstuk 1 Toetsingskader behandeling aanvraag van voorzieningen

Inleiding

Inwoners van de gemeente Veghel kunnen een aanvraag voor een voorziening indienen met betrekking tot de Wmo. Deze aanvraag wordt behandeld door een Wmo-consulent. Om de aanvraag goed te kunnen behandelen, is het van belang dat de consulent de aanvraag kan toetsen aan een aantal criteria. Deze criteria staan hieronder nader uitgewerkt en worden als toetsingscriteria gebruikt voor de aanvraag.

1.1 Het compensatiebeginsel

De kern van de verstrekking van individuele voorzieningen via de Wmo ligt in artikel 4. Dit is het artikel dat de gemeente opdracht geeft tot de uitgifte van de individuele voorzieningen. Het artikel luidt als volgt.

 

“1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

            a. een huishouden te voeren;

            b. zich te verplaatsen in en om de woning;

            c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

            d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

2. Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.”

 

De compensatieplicht houdt de algemene verplichting in dat het college beperkingen in de zelfredzaamheid compenseert van burgers op het terrein van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en het zich lokaal per vervoermiddel verplaatsen. Deze compensatie geeft een gemeente op het moment dat duidelijk is dat de hulpvrager hiertoe zelf niet meer in staat is en de sociale omgeving van de hulpvrager er ook niet in kan voorzien. De compensatieplicht heeft betrekking op zelfredzaamheid en deelname aan het normale maatschappelijk verkeer.

Onder zelfredzaamheid wordt verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen.

Onder normale deelname aan het maatschappelijk verkeer wordt in ieder geval verstaan het

kunnen voeren van een huishouden, het normale gebruik van een woning, het zich in en om de woning kunnen verplaatsen, het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale vervoerssystemen.

 

Extra bewegingsvrijheid voor gemeente

In de Wmo draait het vooral om het compensatiebeginsel. De betekenis ervan is anders dan die van de oude Wvg-zorgplicht. Grofweg ging het bij deze plicht om algemene oplossingen voor vastgestelde handicaps. Het compensatiebeginsel is evengoed bedoeld om oplossingen voor medische problemen te bieden, maar er is toch wel enig verschil. Allereerst gaat het niet meer over handicaps, maar over beperkingen. Het grootste verschil is dat het compensatiebeginsel de klant en de gemeente wat extra bewegingsvrijheid geeft, waardoor de klant meer op maat geholpen kan worden.

 

Bij de compensatieplicht gaat het college uit van de persoonlijke problematiek van de aanvrager waarbij de compensatie dient te leiden tot omstandigheden waarin de aanvrager zelfredzaam is en de mogelijkheid heeft maatschappelijk te kunnen participeren doordat beperkingen en belemmeringen zijn opgeheven, dan wel verminderd.

 

Een voorbeeld: Een klant zit in een situatie dat hij een keukenaanpassing aanvraagt. In overleg met de gemeente wordt de hele situatie goed bekeken. Uiteindelijk wordt besloten dat de klant ondersteuning in het huishouden krijgt met eventueel een paar kleine aanpassingen in de keuken. Samen met een beetje mantelzorg moet de klant zo goed uit de voeten kunnen. Op deze manier zijn allerlei maatwerkoplossingen denkbaar; oplossingen die dus echt zijn afgestemd op de individuele klant.

 

Voor welke compensatie gekozen wordt, hangt van verschillende zaken af. Het is mogelijk dat de wens van de klant een rol speelt, maar die wens geeft niet de doorslag. Objectieve criteria zijn van belang, bijvoorbeeld leeftijd, de ernst van de beperking, of deze erger gaat worden en of de klant in zijn omgeving mensen heeft die hem kunnen helpen (mantelzorg). Tegelijkertijd worden de kosten van de voorziening ook vergeleken met die van eventuele andere mogelijkheden. Alle punten samen bepalen wat het besluit over de toekenning zal zijn.

 

Het tweede deel van het 2e lid van artikel 4 Wmo verdient extra aandacht. Hier staat in:

 “(…) houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met (…) de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.”

 

Dit is de bepaling die het college van B&W de ruimte geeft om de toekenning van bepaalde voorzieningen af te laten hangen van de hoogte van het inkomen van de klant. Als het verzamelinkomen in een huishouden hoog genoeg is om bijvoorbeeld een woningaanpassing zelf te kunnen betalen, dan krijgt de klant hier geen voorziening voor. Zo’n inkomensgrens was er ook in de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Alleen binnen de Wvg kwam de inkomensgrens voort uit het juridische begrip “algemeen gebruikelijk”. Een begrip uit de rechtsopvatting, de jurisprudentie, van de Centrale Raad van Beroep. Algemeen gebruikelijk ging daarbij vooral over een inkomensgrens voor vervoersvoorzieningen. In de Wmo gebeurt dit veel algemener.

 

Uit het gebruik van de woorden ‘houdt rekening met’ volgt dat ons college verplicht is rekening te houden met de capaciteit van aanvrager om zelf in de maatregelen te voorzien.

Met deze verplichting is uitdrukkelijk niet beoogd aan te sluiten bij de eveneens in de in artikel 15 en 19 WMO opgenomen eigen bijdrage en financiële tegemoetkoming (eigen aandeel). Genoemde artikelen bepalen namelijk: ‘De gemeenteraad kan bij Verordening bepalen dat (…).een eigen bijdrage is verschuldigd’ en (artikel 19): ‘De hoogte van de financiële tegemoetkomingen kan (...) mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen (...).’

1.2 Aanvraag

Een voorziening wordt uitsluitend verstrekt op aanvraag. Op een aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De werking van de Algemene wet bestuursrecht wordt in deze beleidsregels bekend verondersteld. Hier wordt niet nader op ingegaan.

 

Aanvragen in het kader van de Wmo kunnen worden ingediend met behulp van een aanvraagformulier.

 

De aanvraag dient ingediend te worden bij het Wmo-loket. Is op het terrein van de Wmo en op het terrein van de AWBZ tegelijkertijd een aanvraag noodzakelijk, dan kan die aanvraag in één keer worden gedaan. Op deze wijze is voldaan aan het vereiste van de Wmo dat er een relatie gelegd dient te worden tussen de indicatie ten aanzien van de AWBZ en aanvragen ten aanzien van de Wmo.

 

Als het aanvraagformulier volledig is en alle noodzakelijke gegevens verstrekt zijn, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Voor het behandelen van de aanvraag is een termijn van 8 weken beschikbaar.

Als het niet lukt binnen de voorgeschreven 8 weken op een aanvraag een besluit te nemen, dan zal voor het verstrijken van deze termijn betrokkene daarvan op de hoogte moeten worden gesteld, onder vermelding van de nieuwe termijn waarbinnen nu een besluit verwacht kan worden.

1.3 Onderzoek - doelgroep

Het eerste dat bij een aanvraag moet gebeuren is beoordelen of de aanvrager behoort tot de doelgroep van de Wmo. Daarvoor liggen enkele uitgangspunten in de Wmo zelf en aanvullend hierop enkele uitgangspunten in de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging).

In de Wmo zelf liggen de volgende uitgangspunten:

 

Artikel 2 Wmo bepaalt:

“Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.”

Er zal dus altijd moeten worden nagegaan of de aangevraagde voorziening wellicht valt onder andere regelingen. Het gaat hierbij uitsluitend om wettelijke bepalingen.

Daaronder kan de AWBZ worden gerekend, maar ook de WIA.

 

Artikel 4 van de Wmo spreekt van “de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4° , 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie”.

Die persoon uit het eerste lid onder g, onderdeel 4, 5 en 6 is:

“    4° het ondersteunen van mantelzorgers daar onder begrepen steun bij het vinden van adequate oplossingen indien zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede het ondersteunen van vrijwilligers;

     5˚ het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;

     6˚ het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer;”

Het gaat daarbij om

  • 1.

    mantelzorgers,

  • 2.

    mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van deelname aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren;

  • 3.

    mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van voorzieningen ten behoeve van het behouden en bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer.

 

Als het gaat om het onderdeel “mantelzorgers” in relatie tot voorzieningen geldt dat zij alleen voor voorzieningen in aanmerking kunnen komen als zij die voorzieningen zelf nodig hebben. Heeft degene die de mantelzorg ontvangt voorzieningen nodig, dan zullen die uiteraard op zijn of haar naam aangevraagd moeten worden.

Ten aanzien van hulp bij het huishouden kan een uitzondering worden gemaakt. Als de mantelzorger bijvoorbeeld de mantelzorg (bestaande uit persoonlijke verzorging) door overbelasting niet meer (geheel) aan zou kunnen, zou een indicatie hulp bij het huishouden gesteld kunnen worden, zodat de mantelzorger die hulp niet meer hoeft te geven en meer tijd overhoudt voor de persoonlijke verzorging.

Het is dus niet zo dat de mantelzorger hulp bij het huishouden in zijn eigen huishouden aan kan vragen ter ontlasting, zodat de mantelzorg gemakkelijker te verlenen is. Het moet altijd gaan om het huishouden van de zorgvrager. Ten aanzien van bovenstaande wordt opgemerkt dat het Protocol gebruikelijke zorg niet geldt indien de mantelzorger inwonend is. In dat geval kan dus wel hulp bij het huishouden worden aangevraagd door de mantelzorger, omdat hij/ zij deel uitmaakt van het(zelfde) huishouden.

 

Ten aanzien van de onder 2 en 3 genoemde groepen, mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem zal vaak een medisch advies nodig zijn om vast te stellen waar de beperkingen/belemmeringen uit bestaan, of dat te objectiveren is en welke mogelijkheden er zijn om de problemen op te lossen. Daarbij zal gebruik gemaakt worden van de ICF, (International Classification of Functioning, Disability and Health Compilatie). Dit is een classificatiesysteem waar beperkingen in gerangschikt worden. In bijlagen 1 en 2 zijn deze verder uitgewerkt.

 

In de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) is in de verschillende hoofdstukken een eis vastgelegd bestaande uit “beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” of “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek”.

 

Er wordt dus een aanvullende eis gesteld dat er sprake moet zijn van (aantoonbare) beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Ook binnen de Wmo zal, net als binnen de Wvg en de AWBZ, de medische noodzaak centraal staan bij het toekennen van voorzieningen. Op de indicatiestelling wordt in hoofdstuk 7 ingegaan.

 

Als is vastgesteld of er (medisch gezien) sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek en als de beperkingen zijn geïnventariseerd en de oplossingen helder zijn speelt de vraag of er redenen zijn die de verstrekking van een voorziening uitsluiten.

Deels zal deze vraag ook eerder spelen. Immers: het heeft weinig zin een uitgebreid onderzoek te starten als tevoren duidelijk is dat het probleem tijdelijk is en dus niet voldaan kan worden aan het criterium langdurig noodzakelijk.

 

Bij de behandeling van de aanvraag van voorzieningen zijn er enkele algemene beperkingen bij de verstrekking van een voorziening, zoals vastgelegd in de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) in artikel 2. Het gaat daarbij om de begrippen langdurig noodzakelijk (artikel 2 lid 1, aanhef en onder a), goedkoopst adequaat (artikel 2, lid 1 aanhef en onder b) en in overwegende mate op het individu gericht (artikel 2, lid 1 aanhef en onder c).

Verder wordt in een aantal situaties geen voorziening toegekend. Dit is het geval bij een algemeen gebruikelijke zaak (artikel 2, lid 2 aanhef en onder a), als de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Veghel (artikel 2, lid 2 aanhef en onder b), voor zover de ondervonden problemen voortvloeien uit de aard der gebruikte materialen (artikel 2, lid 2 aanhef en onder e), voor zover de aanvraag gericht is op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau sociale woningbouw (artikel 2, lid 2 aanhef en onder f), voor zover geen sprake is van meerkosten (artikel 2, lid 2 aanhef en onder g), voor zover de kosten gemaakt zijn voorafgaand aan het moment van beschikken (artikel 2, lid 2 aanhef en onder h) en tot slot voor zover de aanvraag een verloren gegane zaak betreft (artikel 2, lid 2 aanhef en onder i).

1.4 Een voorliggende voorziening

Iemand kan geen beroep doen op de Wmo als er een andere (voorliggende) regeling bestaat die de  vraag van de klant in behandeling kan nemen. Dit kan zowel om een publiekrechtelijke als om een privaatrechtelijke regeling gaan. De voorliggende voorziening moet ter plaatse wel beschikbaar zijn.

Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen.

Op basis van de hardheidsclausule kan in bijzondere situaties van deze regels worden afgeweken.

Met onderstaande voorbeelden wordt de toepassing van de voorliggende voorziening geïllustreerd.

 

Voorliggende voorziening: AWBZ

Voor bewoners van AWBZ-instellingen betekent dit dat de gemeentelijke compensatieplicht niet verder reikt dan het verstrekken van vervoersvoorzieningen. De verstrekking van rolstoelen en woonvoorzieningen valt onder de verantwoordelijkheid van de AWBZ. Als uitzondering hierop geldt dat bewoners van instellingen voor beschermd wonen, zorgcentra voor ouderen en gezinsvervangende tehuizen (welke als AWBZ-instellingen gelden) naast vervoersvoorzieningen ook in aanmerking kunnen komen voor rolstoelen in het kader van de Wmo.

 

Voorliggende voorziening voor hulp bij het huishouden

Voor hulp bij het huishouden zijn diverse voorliggende voorzieningen te onderscheiden. Voorliggende voorzieningen kunnen o.a. gevonden worden in:

  • - kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang);

  • - oppascentrales;

  • - boodschappendienst

  • - boodschappenplusbus

  • - maaltijdvoorziening.

 

Voorliggende vervoersvoorzieningen

  • - Valys (bovenregionaal vervoer)

  • - NS-begeleiderskaart (begeleiding in openbaar vervoer)

  • - Arboregelingen (woon/werkverkeer)

  • - Regeling leerlingenvervoer (schoolvervoer)

  • - UWV (woon/werkverkeer)

 

Voorliggende rolstoelen

  • - Rolstoelpool (zie ook paragraaf 5.2.3)

  • - UWV (werkgerelateerd)

  • - AWBZ (korte duur en gebruik binnen AWBZ instelling)

 

1.5 Het in de gemeente woonachtig zijn

Om vast te stellen of iemand in de gemeente woonachtig is, volstaat doorgaans het raadplegen van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA).

Bij aanvragen van personen met beperkingen die in een AWBZ-instelling wonen, is het mogelijk dat de aanvrager een postadres hanteert. In dat geval staat de aanvrager niet ingeschreven in de gemeente waar de AWBZ-instelling is gevestigd, maar op het postadres dat vaak een andere gemeente betreft. Op grond van de wet Gemeentelijke Basisadministratie is het mogelijk uit privacy overwegingen een postadres te kiezen dat anders is dan het feitelijk woonadres. De gemeente waar de persoon met beperkingen daadwerkelijk woonachtig is, is ook verantwoordelijk voor het verstrekken van de Wmo-voorzieningen.

Een uitzondering op deze regel betreft het bezoekbaar maken van een woning van iemand die woont in een AWBZ-instelling. In dat geval moet de aanvraag worden ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat en niet de gemeente waar de AWBZ-instelling is gevestigd.

1.6 Langdurig noodzakelijk en wachtlijstproblematiek zorgcentra

De eis dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, heeft te maken met de afgrenzing met het hulpmiddelendepot dat op basis van de AWBZ beschikbaar wordt gesteld. Uit het hulpmiddelendepot kan gedurende drie maanden, eenmaal te verlengen met nog eens drie maanden, een hulpmiddel worden verleend. Na die periode bestaat de mogelijkheid het hulpmiddel tegen betaling te huren. Dat wil evenwel niet zeggen dat de grens van langdurig noodzakelijk op 6 maanden ligt. De grens wordt eerder bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Als iemand een probleem heeft dat 8 of 10 maanden zal duren maar daarna over zal zijn, mag er van worden uitgegaan dat geen sprake is van langdurige noodzaak. Dat geldt overigens niet bij een aanvrager die terminaal is. Als de levensverwachting 4 maanden is, is duidelijk dat het geen tijdelijk probleem is, maar een probleem tot de dood erop volgt. Er moet dan uitgegaan worden van langdurige noodzaak.

 

Het komt voor dat mensen die geïndiceerd zijn voor een plaats in een zorgcentrum (AWBZ) desalniettemin een beroep doen op de Wmo in verband met het aanpassen van hun woning. In dat geval slaat het begrip langdurig niet op de ziekte of handicap maar op de periode die verstrijkt tussen indicatie en daadwerkelijke opname. Het komt voor dat de wachtperiode meer dan een jaar is.

Waar precies de grens tussen kortdurend en langdurig ligt, kan derhalve per situatie verschillen. Het is belangrijk om via het zorgcentrum een indicatie van de wachttijd te krijgen. Blijkt die meer dan een half jaar te zijn, dan zal in alle redelijkheid getracht moeten worden om tot een oplossing te komen. Het opleggen van een verhuisprimaat, als dat al aan de orde is, lijkt weinig zinvol. De oplossing moet in deze situaties komen in overleg met de klant en de Wmo-consulent en dient te volstaan voor de overbruggingsfase tot opname. Het betreft hier kleine noodzakelijke aanpassingen welke ten hoogste het equivalent zijn van de tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing. Overigens kunnen deze personen geen recht doen gelden op de verhuiskostenvergoeding naar een zorgcentrum, omdat dit uitgesloten is in de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging).

De vraag dient nog beantwoord te worden wat de wettelijke afbakening is tussen voorzieningen die menselijkerwijs slechts gedurende een korte en een langdurige periode noodzakelijk zijn. Hierbij dient een onderscheid gemaakt te worden tussen situaties die van ernstig progressieve aard zijn en situaties waarin juist slechts tijdelijk een medische noodzaak bestaat. In het eerste geval betreft het voorzieningen in het kader van de Wmo en in het tweede geval gaat het om voorzieningen in het kader van de AWBZ. Voor bijvoorbeeld een voorziening in de vorm van een rolstoel naar aanleiding van een complexe beenbreuk kan een beroep worden gedaan op de AWBZ. In geval van noodzakelijke hulp bij het huishouden na ontslag uit het ziekenhuis zal eerder sprake zijn van een Wmo voorziening.

1.7 Belanghebbende met een beperkte levensverwachting

Bij een belanghebbende met een beperkte levensverwachting geldt dat bij een aanvraag om een Wmo-voorziening tijdelijk maatwerk noodzakelijk is. Echter, er is nimmer een exacte periode van de levensverwachting te geven, ook niet bij een prognose waaruit blijkt dat iemand terminaal is. Het verstrekken van tijdelijke voorzieningen is dan geen enkel probleem. In overleg met de aanvrager, de medisch adviseur en de gemeente zal naar een passende tijdelijke oplossing gezocht moeten worden.

1.8 Goedkoopst adequaat

Het criterium goedkoopst-adequaat betekent dat een voorziening op de eerste plaats geschikt moet zijn voor het doel waar het voor verstrekt wordt. Als er meer dan één voorziening geschikt is, dan wordt gekozen voor de goedkoopste voorziening.

 

Adequaat

Een voorziening of een combinatie daarvan is adequaat als het de belemmeringen van een persoon wegneemt of vermindert. Met de regels in het achterhoofd wordt bij de keuze voor een voorziening ook rekening gehouden met de persoonlijke wens van de klant:

  • - Als twee voorzieningen qua kosten gelijk zijn, mag de klant kiezen.

  • - Als de klant liever een duurdere uitvoering van de voorziening wil, dan kan dit als de klant het verschil vooraf zelf aan de leverancier bijbetaalt. De risico’s die deze keuze met zich mee kan brengen, zijn voor de klant.

 

Bij de keuze voor de hulpmiddelen in natura gelden ook de volgende regels:

  • - Keuzevrijheid geldt alleen voor de hulpmiddelen die de gemeente van de leverancier kan huren.

  • - De klant kan kiezen uit het aanbod hulpmiddelen van leveranciers die de gemeente hiervoor heeft geselecteerd.

 

Goedkoopst

De goedkoopste voorziening is de voorziening die voor de gemeente het goedkoopst is. Of een voorziening voor de gemeente de goedkoopste is, hangt van meer zaken af dan alleen de prijs. Ook het gemeentelijke beleid en de consequenties daarvan kunnen medebepalend zijn bij het beantwoorden van de vraag of een voorziening de goedkoopste is. Zo is collectief vervoer goedkoper dan individueel vervoer, omdat hier combinatieritten bij mogelijk zijn, die de kilometerprijs laag houden. Voor het collectief vervoer is het dus van belang dat er zo veel mogelijk gebruikers zijn. Hier kan de gemeente voor kiezen, ook als een individuele klant goedkoper uit zou zijn met een andere vervoerswijze. Als de gemeente voor deze klant namelijk een uitzondering zou maken en dit gebeurt vaker, dan is er geen draagvlak meer voor het collectieve vervoer. Collectief vervoer waar toch veel mensen gebaat bij zijn, moet betaalbaar blijven.

1.9 In overwegende mate op het individu gericht

Het verstrekken van een voorziening heeft tot doel om de belemmeringen die de klant zelf ondervindt op te heffen of te verminderen. In principe wordt er geen rekening gehouden met de belemmeringen die door mensen uit de omgeving van de klant worden ondervonden. Huisgenoten en anderen vallen daarom buiten de voorziening. Het gaat om de vraag of de te verstrekken voorziening voor de klant zelf een adequate voorziening is. Zo zal er bijvoorbeeld geen auto worden verstrekt in plaats van CVV omdat de echtgenoot van de cliënt niet in het CVV mee kan reizen.

1.10 Algemeen gebruikelijk

Indien een voorziening algemeen gebruikelijk is, krijgt de aanvrager van deze voorziening geen vergoeding van de gemeente voor de voorziening. Wat algemeen gebruikelijk precies is, wordt regelmatig getoetst aan algemeen maatschappelijke normen. Algemeen gebruikelijk is een voorziening waarvan verwacht kan worden dat ook iemand zonder beperking deze voorziening heeft. Het gaat dan wel om een vergelijk tussen de aanvrager met een beperking en een persoon zonder beperking die in soortgelijke omstandigheden verkeert qua inkomen, leeftijd, etc. Om te bepalen of dit het geval is, wordt door de gemeente op individuele basis beoordeeld. De hoogte van het inkomen van de aanvrager kan daarbij van belang zijn. Een aantal voorzieningen wordt als algemeen gebruikelijk gezien als de aanvrager een inkomen heeft dat boven een bepaalde grens uitkomt. Bijvoorbeeld het bezit en onderhoud van een auto.

 

Het begrip algemeen gebruikelijk gaat volgens de vaste rechtsregels van de Centrale Raad van Beroep op als een zaak voldoet aan de volgende drie criteria:

  • - De voorziening is niet alleen voor iemand met een beperking bedoeld;

  • - De voorziening is voor iedereen gewoon te koop bij bedrijven of winkels;

  • - De voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.

 

Uitzonderingen op algemeen gebruikelijk zijn:

  • - De situatie waarbij een plotselinge ziekte of handicap (bijvoorbeeld door een ongeluk) nopen tot een acute vervanging, of

  • - Indien het gaat om een persoon met beperkingen die qua inkomen niet in staat is de voorziening te betalen. Het gaat dan om een persoon met beperkingen met een inkomen (120%) en vermogen op het minimumniveau (dit is gelijk aan het sociaal minimumniveau dat voor de Wwb gehanteerd wordt), die bovendien al extra kosten heeft in verband met de handicap. Door de hoge kosten zou iemand die dan zelf een algemeen gebruikelijk goed moet kopen, onder het bestaansminimum zakken.

Ter informatie is hieronder een niet-limitatief overzicht opgenomen van een aantal zaken die algemeen gebruikelijk zijn. Er zal altijd een individuele toets plaats vinden om te kijken of de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is.

- Douche (vervangen lavet door douche)

- Douchekop met glijdstang

- Thermosstatische kranen

- Ventilatiesysteem badkamer

- Hendelmengkranen

- Wandbeugels

- Inductie of keramische kookplaat

- Verhoogd toilet

- Vervangen lavet door douche

- Wasdroger

- Waterbed

- Centrale verwarming

- Thermosstatische radiatorkranen

- Meterkast met meerdere groepen

- Zonwering

- Intercom

- Hometrainer

- Mobiele telefoon

- Spartamet of vergelijkbare elo-fiets

- TandemFiets of tandem met hulpmotor

- Fiets met trapondersteuning

- Fiets met lage instap

- Autoaanpassingen zoals:

* Automatische transmissie

* Neerklapbare achterbank

* Rechter buitenspiegel

* Stuurbekrachtiging

* Trekhaak

* (Verwarmde) buitenspiegels

* Elektrisch bedienbare ramen

* Airconditioning

* Kosten APK-keuring

* Elektrische garagedeur opener**

** Een elektrische garagedeuropener wordt alleen verstrekt wanneer aan de betrokken belanghebbende een elektrisch verplaatsingsmiddel (scootermobiel) is verstrekt, deze in de garage moet worden gestald en de elektrische garagedeuropener op medische/ ergonomische gronden noodzakelijk is om de garagedeur te kunnen openen.

 

Tot slot wordt hier opgemerkt dat het voor komt dat hele ruimtes aangepast moeten worden, bijvoorbeeld een op de handicap ingerichte keuken. In principe komen alleen die kosten voor een tegemoetkoming in aanmerking die, gelet op de specifiek op de persoon met beperkingen toegesneden voorziening noodzakelijk zijn. Dus in het voorbeeld van de keuken alleen de meerkosten ten opzichte van een normale keuken.

1.11 Aanvraag voor al verstrekte voorziening

Hier gaat het om een voorziening die de aanvrager al eerder van de gemeente heeft gekregen en waarvan de afschrijvingstermijn nog niet voorbij is. In dat geval komt er geen nieuwe voorziening. Behalve wanneer de voorziening waar het om gaat, buiten de schuld van de aanvrager om niet meer functioneert.

 

Onzorgvuldig gebruik en misbruik

Wanneer de gemeente deze regel opvoert bij een afwijzing, moet deze goed voorbereid en onderbouwd worden. Toch komt het met enige regelmaat voor dat door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik regelmatig reparaties nodig zijn om voorzieningen die door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik kapot zijn gegaan. Bij herhaling van dit soort problemen is het goed eerst met betrokkene te overleggen en duidelijk te maken dat dit in strijd is met de bruikleenovereenkomst. Heeft een dergelijk gesprek geen resultaat, dan kan overgegaan worden tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening zal worden ingenomen. Herhaalt het probleem zich dan weer dan kan tot inname worden overgegaan en hoeft er geen herverstrekking plaats te vinden. Bij grove nalatigheid geldt precies hetzelfde. Zolang de afschrijvingstermijn niet verlopen is, hoeft de gemeente geen nieuwe voorziening te verstrekken.

Ook als iemand een persoonsgebonden budget heeft, kan de gemeente op deze manier ingrijpen.

 

Ingrijpend maar noodzakelijk

Als een voorziening om een van bovenstaande redenen wordt ingenomen, kan dit van grote invloed zijn op het leven van de klant. Zeker wanneer hij afhankelijk is van de voorziening. Toch kan de gemeente niet anders dan ingrijpen in een dergelijke situatie.

1.12 Voorziening is voor de aanvraag aangeschaft

Als iemand een voorziening aanschaft, voordat hij een aanvraag hiervoor bij de gemeente neerlegt, loopt hij grote kans op een afwijzing. De gemeente kan zo geen invloed meer uitoefenen op de aanschaf en staat voor een voldongen feit.

 

Centrale Raad van Beroep: regel gaat niet altijd op!

De rechtsregels van de Centrale Raad van Beroep echter, zeggen dat deze regel niet zomaar door de gemeente mag worden toegepast. Volgens de Centrale Raad van Beroep is de regel ingebouwd om de gemeente de mogelijkheid te bieden de voorziening achteraf te kunnen controleren.Als de klant een woningaanpassing heeft laten doen, dan is na een verbouwing niet meer na te gaan of een goedkopere aanpassing tot de mogelijkheden behoorde. Wanneer dit achteraf wél mogelijk is, dan moet de gemeente de voorziening alsnog toewijzen. Uiteraard hoeft de gemeente dan alleen de goedkoopste en meest adequate voorziening te verstrekken, ook wanneer de klant een duurdere voorziening heeft aangeschaft. Dat is het risico dat de klant neemt door de voorziening pas aan te vragen, nadat hij hem al aangeschaft heeft.

1.13 Niveau sociale woningbouw

Iedereen woont naar zijn inkomen. Iemand met een hoog inkomen kan in een groter huis wonen dan iemand met een laag inkomen. Bij de toekenning van voorzieningen is het niet mogelijk hier rekening mee te houden.

 

Als iemand een zwembad onder in zijn huis heeft laten aanleggen, krijgt hij hier geen hulp bij het huishouden voor. Heeft iemand aanpassingen in zijn garage nodig, dan zal hij dit in principe zelf moeten oplossen. Behalve wanneer de garage bijvoorbeeld dienst doet als stalling voor een scootermobiel. Het gaat hier om een regel die extra of duurdere uitgaven voor voorzieningen aan banden legt. Als uitgangspunt hiervoor wordt de sociale woningbouw gebruikt. De sociale woningbouw bevindt zich op een niveau waarin er geen geld wordt besteed aan zwembaden in de kelder of garages.

1.14 De gebruikte materialen

Als de problemen voortkomen uit de gebruikte materialen, verstrekt de Wmo geen voorziening. Vaak gaat het dan om aanpassingen aan een woning, dit is bijvoorbeeld het geval bij:

  • - Het gebruik van spaanplaat waarin deformaldehydegas zit;

  • - Halfsteense muren op het westen die veel waterdoorslag geven, waardoor het binnen vochtig wordt;

Iedereen, ongeacht een eventuele handicap, zal met dit soort materialen dezelfde problemen kunnen ondervinden. Het probleem wordt dus niet veroorzaakt door de combinatie handicap-woning, maar door de gebruikte materialen, reden om een voorziening te weigeren.

1.15 Motivering van besluiten

Er is expliciet in de wet opgenomen dat een besluit met betrekking tot de Wmo een motivering moet bevatten. Artikel 26, lid 1 Wmo luidt:

“1. De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.”

In de beschikking die de klant krijgt, staat dus hoe de voorziening hem helpt zelfstandig te functioneren en hoe hij met de voorziening gewoon deel kan nemen aan het maatschappelijk verkeer.

1.15.1 Toekenning van de aanvraag (aansluitend op aangevraagde voorziening)

Als de beschikking een voorziening waar de klant om heeft gevraagd toewijst, is dit waarschijnlijk niet zo moeilijk. In feite is het genoeg als er staat welke mogelijkheden de klant dankzij de voorziening krijgt. Een paar voorbeelden:

  • - Als een klant bijvoorbeeld een traplift krijgt, kan beschreven worden dat de klant nu de verdieping weer kan bereiken waar zijn slaap- en badkamer zijn. Iets wat de klant zonder traplift niet kon.

    - Wanneer een klant een scootermobiel krijgt, kan beschreven worden dat zijn probleem om familie, vrienden en winkels te bezoeken opgelost is.

1.15.2 Toekenning van de aanvraag (afwijkend van de aangevraagde voorziening)

De compensatieplicht kan ook leiden tot een andere voorziening dan de voorziening waar de klant om heeft gevraagd. Indien de klant problemen ondervindt bij de bereiding van de maaltijd kan hij/zij hulp bij het huishouden hebben aangevraagd. Bij de beoordeling van de aanvraag kan echter blijken dat een aanpassing van de keuken de meest adequate voorziening is. In deze gevallen wordt een voorziening verstrekt maar wel een andere dan de voorziening waar de klant in eerste instantie om had gevraagd. In deze gevallen moet de keuze van de voorziening duidelijk worden gemotiveerd.

1.15.3 Afwijzing van de aanvraag

De gemeente moet dan aangeven hoe het besluit een bijdrage levert aan het vergroten van de zelfstandigheid van de klant en zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer. Ook wanneer de gemeente op basis van de regelgeving de aanvraag van een klant afwijst, moet dit gemotiveerd gebeuren en wel volgens artikel 26, 1e lid Wmo.

 

Dit kan niet op dezelfde manier als bij een toewijzing gebeurt. Hier moet gedacht worden aan een motivatie waaruit blijkt dat een voorziening niet noodzakelijk of zelfs onhandig is voor de klant. Dit omdat de klant ook zonder de voorziening zelfstandig kan functioneren en deel kan nemen aan het maatschappelijk verkeer. Een voorbeeld:

  • Als een klant met fibromyalgie een tweetal voorzieningen aanvraagt; een rolstoel om zich rond zijn huis te kunnen bewegen en hulp bij het huishouden. De huisarts heeft de fibromyalgie vastgesteld, maar hij is nog niet behandeld. In deze situatie kan niet zonder meer toegekend worden, omdat daarbij het risico bestaat dat er geen behandeling plaats gaat vinden en er dus afhankelijkheid van zorg en voorzieningen ontstaat terwijl er dus nog behandelmogelijkheden onbenut zijn. De indicatiesteller/ medisch adviseur van de gemeente raadt de klant dan aan terug te gaan naar de huisarts en met de behandeling te starten. In de tussentijd wordt de voorziening niet toegekend. Mocht aanvrager in behandeling gaan, bijvoorbeeld bij een revalidatiecentrum, dan zal hooguit in overleg met de behandelaren besloten worden tot een beperkte of tijdelijke inzet van een rolstoel of hulp bij het huishouden, voor zover deze inzet de behandeling niet in de weg staat.

 

De motivering zal dus kunnen zijn:Door u is een rolstoel en hulp bij het huishouden aangevraagd. Uit medisch onderzoek is gebleken dat er nog behandelingsmogelijkheden zijn. Wanneer wij u nu de voorzieningen zouden toewijzen, bestaat er de kans dat we behandelingsmogelijkheden in de weg staan. Het doel van de Wmo is niet aanvragers afhankelijk te maken van voorzieningen, maar te compenseren als duidelijk is dat er geen verbetering mogelijk is. Daarom zullen wij u op dit moment geen rolstoel noch hulp bij het huishouden toekennen. Mocht uit uw behandeling in overleg met uw behandelaars blijken dat verstrekking past in uw behandeling, dan kunt u opnieuw contact met ons opnemen, onder overlegging van een verklaring van uw behandelaars.

1.15.4 Melden van wijzigingen

In de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) is in artikel 33 opgenomen dat men verplicht is om wijzigingen in de situatie te melden.

“Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.”Ondanks dat deze regel in de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) staat, is het van belang deze voorwaarde ook in de beschikking of in een bijlage bij de beschikking op te nemen, zodat bij elke toekenning de aanvrager hierop weer attent wordt gemaakt.

1.16 Hersteltermijn en buiten behandeling stellen van de aanvraag

Als de aanvraag is ingediend, kan het tijdens de behandeling ervan gebeuren dat de beoordelaars nog een belangrijke vraag hebben, waardoor ze de aanvraag nog niet kunnen afhandelen. Artikel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht biedt dan de mogelijkheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Alvorens de gemeente de aanvraag buiten behandeling stelt dient de klant die de aanvraag heeft ingediend, wel de kans krijgen om “binnen een redelijke termijn” de ontbrekende informatie aan te vullen. Met deze ‘hersteltermijn’ dient de klant de informatie binnen de gestelde termijn te leveren. Er staat niet hoe lang die redelijke termijn precies duurt. Dit kan ook niet, omdat niet elk geval hetzelfde zal zijn.

 

Periode is afgestemd op de individuele klant

Als het om een kopie van een paspoort gaat, kan de klant die binnen een paar dagen op tafel leggen. Maar als het om documenten gaat waarbij je bijvoorbeeld eerst door een hele procedure moet, dan heeft de klant aan een paar dagen niet genoeg. Hoe lang de aanvraagprocedure wordt uitgesteld, is dus afhankelijk van de specifieke vraag aan de individuele klant. De periode die de klant krijgt om de gemeente van de gevraagde informatie te voorzien, wordt niet te strak ingevuld. Als richtlijn kan bij eenvoudige documenten/ zaken worden uitgegaan van 10 werkdagen, bij complexe documenten/ zaken van 20 werkdagen.

1.17 Bezwaartermijn

De klant mag altijd een bezwaarschrift indienen als hij het niet eens is met het besluit dat het college van B&W over zijn aanvraag heeft genomen. Dit kan tot zes weken na dagtekening van de beschikking. Is het bezwaar te laat, dan wordt hier in principe niets meer meegedaan.

 

Wat moet er in elk geval in het bezwaarschrift staan:

  • - Naam, adres en woonplaats van de klant;

  • - Datum

  • - Een omschrijving van de beschikking (het besluit) waartegen bezwaar wordt gemaakt;

  • - De redenen waarom bezwaar wordt gemaakt.

1.18 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders mogen bij uitzondering een besluit nemen dat buiten de Wmo-regels valt. Dat is dan altijd wel een besluit dat in het voordeel van de klant uitpakt. Dit is de zogenaamde hardheidsclausule. De hardheidsclausule hoort bij de beleidsregels. Deze clausule zorgt er voor dat de beleidsregels en de wet zo rechtvaardig mogelijk toegepast kunnen worden. Het is niet de bedoeling dat iemand ten onrechte tussen wal en schip belandt.

1.19 Wmo in relatie tot Wia, AWBZ en Wwb

Niet alle voorzieningen gericht op personen met beperkingen zijn ondergebracht bij de Wmo. Andere instanties dan de gemeente zijn eveneens op grond van wettelijke bepalingen verantwoordelijk voor het verstrekken van voorzieningen. Het onderstaande schema geeft bij de meest voorkomende gevallen aan waar men moet zijn.

 

 

VOORZIENINGENWETUITGEVOERD DOOR:
WoonvoorzieningenWmoGemeente
Hulp bij het huishouden, met uitzondering van:bij indicatie verblijf/volledig pakket thuisandere wijze van financieringWmo   Wmo (toekomstig AWBZ)   Wet uitkering (burger) oorlogsslachtoffersGemeente   Zorgkantoor via CIZ   Pensioen- en Uitkeringsraad
Vervoersvoorzieningen, met uitzondering van-          Vervoer naar werk of opleiding-          vervoer naar medisch specialisten of naar dagbestedingWmo   Wia/ Wwb bij reïntegratietraject   AWBZ/aanvullende verzekeringGemeente   UWV/gemeente   Zorgverzekeraars/gemeente
Rolstoelen, Met uitzondering van-          rolstoel nodig voor vervoer naar of tijdens werk of scholing-          rolstoelen voor mensen in een AWBZ instelling, functie verblijf functie behandeling  -          tijdelijke rolstoelenWmo   Wia     AWBZ   Wmo AWBZ   AWBZ (in principe)Gemeenten   UWV     Zorgverzekeraars   Gemeente Zorgverzekeraars   Zorgverzekeraars
Andere tijdelijke en langdurig noodzakelijke hulpmiddelen, bijv. voor het lopen, zitten, slapen of liggenAWBZZorgverzekeraars
Inkomensondersteunende voorzieningen zoals kledingslijtage, extra stookkosten, dieet en dergelijkeWwb/bijzondere bijstandGemeente/ Optimisd

 

Duidelijk is dat geen Wmo-voorziening wordt toegekend indien sprake is van enig andere wettelijke regeling (publiekrechterlijke regelingen), op grond waarvan aanspraak bestaat.

 

Hoofdstuk 2 Hulp bij het huishouden

Inleiding

De hulp bij het huishouden is afkomstig uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ), waar de functie Huishoudelijke Verzorging één van de zeven functies was die onder de AWBZ vielen en uitgewerkt werden in het besluit zorgaanspraken AWBZ. Op 1 januari 2007 is deze functie uit de AWBZ geschrapt (artikel 41, lid 2 Wmo) en heeft de Wmo op basis van artikel 4 lid 1 sub a deze functie overgenomen. Hierbij wordt gesproken over het “in staat stellen een huishouden te voeren” waaronder in de verordening Wmo zowel hulp bij het huishouden wordt verstaan als de woonvoorzieningen uit de Wvg.In dit hoofdstuk worden de voorzieningen rondom ‘hulp bij het huishouden’ nader uitgewerkt. In hoofdstuk 3 worden de woonvoorzieningen toegelicht.

2.1 Mogelijke voorzieningen

Artikel 8 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) geeft een tweetal mogelijk te verstrekken voorzieningen aan:

a. hulp bij het huishouden in natura;

b. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

 

Hierbij geldt ook de hoofdregel van algemene voorzieningen. Artikel 2 lid 2 sub d van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) bepaalt dat indien er een toereikende algemene voorziening beschikbaar is die ook adequaat is, er geen voorziening wordt toegekend. Dit kan ook gedeeltelijk gelden. Als de klant met behulp van bijvoorbeeld een apparaat in staat is om een bepaald deel van zijn huishouden zelfstandig te voeren, dan krijgt hij hiervoor geen indicatie voor hulp bij het huishouden. Bijvoorbeeld als de klant m.b.v. een wasmachine zijn eigen was nog kan doen.

 Voorliggende voorzieningen (zie paragraaf 1.2 en 2.2) en gebruikelijke zorg (zie paragraaf 2.3) gaan voor op de mogelijke voorzieningen ‘hulp bij het huishouden in natura’ en ‘een pgb te besteden aan hulp bij het huishouden’.

Medische beoordeling

Nagegaan moet worden of er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Die ziekte of dat gebrek kunnen liggen op de terreinen als vermeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wmo: mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. De vaststelling hiervan zal op objectieve wijze plaats moeten vinden. In sommige gevallen kan het noodzakelijk zijn advies te vragen aan een adviseur die daartoe de nodige deskundigheid bezit. Daarbij dient bijzondere aandacht te bestaan voor de zogenaamde medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen (hierna: mmoa’s), waarbij gewaakt moet worden voor het verlenen van anti-revaliderende hulp. Het risico dat geschetst wordt bij de mmoa’s, wordt ondervangen doordat tijdens de indicatiestelling gebruik wordt gemaakt van het MOA-protocol.

 

Het MOA-protocol bestaat uit een drietal voorwaarden waaraan moet worden voldaan om de aandoening als een ziekte of gebrek in de zin van de Wmo te kunnen beschouwen:

  • 1.

    De diagnose moet gesteld zijn door een medisch specialist;

  • 2.

    Psychiatrische en psychosociale problemen als oorzaak van de klachten dienen uitgesloten te zijn;

  • 3.

    Er moet een behandeltraject zijn gevolgd en de behandeling moet zijn afgerond.

 

Mantelzorg en hulp bij het huishouden

Daarnaast kan ook hulp bij het huishouden verstrekt worden in situaties dat de mantelzorg problemen heeft bij de uitvoering daarvan. In situaties dat die problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van hulp bij het huishouden is dat een reden voor toekenning. Daarbij dient er van uitgegaan te worden dat de hulp bij het huishouden plaats vindt bij de hulpvrager, die de mantelzorg ontvangt, en niet bij de mantelzorger thuis, indien die een ander woonadres heeft als de hulpvrager.

De looptijd van de indicatie is afhankelijk van de individuele situatie, maar bedraagt nooit meer dan 5 jaar.

2.2 Voorliggende voorzieningen

Om een toekenning definitief te maken moet er gekeken worden of er voorliggende voorzieningen zijn. Deze voorzieningen moeten wel ook daadwerkelijk beschikbaar zijn en dus direct in te zetten.

 

Bij alle in paragraaf 2.4 genoemde activiteiten geldt dat voorliggende voorzieningen voorgaan. Op basis van de hardheidsclausule kan in bijzondere situaties van deze regel worden afgeweken.

 

Voorliggende voorzieningen, die altijd algemeen gebruikelijk zijn, kunnen gevonden worden in:

  • - Rolstoelpool (zie paragraaf 5.2.3)

  • - Boodschappenplusbus;

  • - Kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang);

  • - Oppascentrales;

  • - Zorg / mantelzorg / vrijwilligershulp;

  • - Klussenteam;

  • - Maaltijdvoorzieningen;

  • - AWBZ

 

De adressen van deze voorzieningen zijn terug te vinden in de gemeentegids en de sociale kaart op de website van de gemeente Veghel. Daarnaast bezorgen de grote supermarkten in Veghel (Albert Heijn en Plus) boodschappen aan huis. In sommige dorpen komt de “SRV-wagen” met de boodschappen aan huis.

Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder 120% van de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten. Wanneer gebruik gemaakt wordt van de warme maaltijdvoorziening van Stichting Welzijn Ouderen of de eetpunten van Brabant Zorg (voorheen Welstaete) is er overigens al sprake van een reductietarief. Er zijn dan geen meerkosten, zodat de toets op inkomen hier niet aan de orde is.

 

Aan de hand van de normtijden zoals genoemd in paragraaf 2.5.2 kan voor de individuele situatie worden bepaald hoeveel tijd noodzakelijk is.

2.3 Gebruikelijke zorg

Artikel 9 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) bepaalt dat men niet in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden “als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten”.  Deze beperking heet “gebruikelijke zorg” en is overgenomen uit de beleidsregels zoals het CIZ deze hanteerde ten aanzien van de functie HV in de AWBZ voorafgaande aan de Wmo.

2.3.1 Definitie gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg wil zeggen dat de klant huisgenoten heeft, die het huishoudelijke werk zouden kunnen doen. Van hen wordt verwacht dat zij de taken opnieuw verdelen en het deel van de klant op hun schouders nemen. In dat geval is er geen noodzaak meer om huishoudelijke hulp te verstrekken.Het uitgangspunt hierbij is het idee dat een leefeenheid, bijvoorbeeld een echtpaar of een gezin, samen verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Dit geldt ook voor huurders voor wat betreft de gehuurde en de gemeenschappelijke ruimte. Als iemand in die leefeenheid niet meer of nog maar gedeeltelijk in staat is om de huishoudelijke taken te doen, dan nemen de anderen dit over. Dit is een principe met een verplichtend karakter en geldt voor alle huisgenoten boven de 18 jaar. Dat is de leeftijd waarop verwacht kan worden dat iemand op zichzelf kan wonen en een 1-persoons huishouden draaiende kan houden. Vanaf 23 jaar mag verwacht worden dat iemand een volledig huishouden kan voeren. Zie hiervoor ook paragraaf 2.5.8.

2.3.2 Doel hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden is aangewezen wanneer disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van gezondheidsproblemen van (één van) de verzorgende (leden) dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging,voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Het doel van hulp bij het huishouden kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.

2.3.3 Leefeenheid primair verantwoordelijk

De leefeenheid van een zorgvrager die een beroep doet op de Wmo blijft altijd primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Dat betekent dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid.

2.3.4 Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Het verzorgen van - overigens gezonde - kinderen valt ook onder de hulp bij het huishouden.

• Niet-uitstelbare taken zijn maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen;

• Wel-uitstelbare taken zijn boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen,  sanitair, keuken, bedden verschonen.

2.3.5 Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen[1] verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke takenen/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

[1] In de zin van “ niet geleerd hebben”

2.3.6 Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van één van de ouders

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles).

Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over.

Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Opvang is niet structureel Wmo hulp bij het huishouden. Verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een Wmo-HBH aanspraak zijn.

 

Eigen oplossingen gaan voor

Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. De Wmo-consulent onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen. Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van ) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed. (de

zogenaamde algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen). Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden.

 

Voorkomen van crisis en ontwrichtingZijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan de functie hulp bij het huishouden worden ingezet. Structurele opvang van kinderen is geen Wmo-voorziening. Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tijdelijk tot een Wmo aanspraak leiden. Verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een Wmo aanspraak (HBH) zijn.

2.3.7 Fysieke afwezigheid

Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat.De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karaker hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland.

Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd. Bij dit onderdeel wordt te allen tijden rekening gehouden met de uitstelbare en niet uitstelbare taken, zoals beschreven in paragraaf 2.2.4.

2.3.8 Uitval van ouder in éénoudergezin

Indien er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat mantelzorg opvangt, en wat vrijwilligers als vervangende mantelzorg, voorliggende voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen opvangen.

Oppas en opvang van gezonde kinderen zijn in principe geen Wmo aanspraak, daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen voorhanden. Wel is er een indicatie mogelijk voor de verzorging van de kinderen conform leeftijd. Gebruik van kinderopvang/crèche als voorliggende voorziening voor oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week is redelijk. Indien er sprake is van wachtlijsten bij kinderopvangorganisaties neemt de Wmo-consulent contact op met de re-integratieconsulent van Optimisd. Er zijn door de gemeente enkele plaatsen ingekocht bij kinderopvangorganisaties voor re-integratieklanten met kleine kinderen. Er wordt nagegaan of hier gebruik van kan worden gemaakt.

Indien de Wmo consulent zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind een indicatie voor HBH mogelijk voor oppas en opvang van gezonde kinderen.

Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (max. 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.

2.3.9 Bijdrage van kinderen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat wij ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

• Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

• Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding

in de wasmand gooien.

• Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

 

Taken van een 18 - 23 jarige

Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18 - 23 jarige wordt verondersteld een éénpersoonshuishouden te kunnen voeren.

De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

• schoonhouden van sanitaire ruimte,

• keuken en een kamer,

• de was doen,

• boodschappen doen,

• maaltijd verzorgen,

• afwassen en opruimen.

Te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen enbegeleiden.

2.3.10 Hoge leeftijd en trainbaarheid

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.

2.3.11 Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting

Een indicatiesteller kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat de indicatiesteller redelijkerwijs moet concluderen dat de betreffende zaken niet door hem uitgevoerd kunnen worden. Een indicatiesteller moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.

Wanneer een partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. Een indicatiesteller moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, dan gaan werk en gebruikelijke zorg voor.

Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven voor gebruikelijke zorg.

In geval de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner / huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner / ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

2.3.12 Kloosters, tehuizen en instellingen

Ten aanzien van kloostergemeenschappen is het uitgangspunt van de gemeente Veghel dat personen die een kamer hebben binnen de gemeenschap worden geïndiceerd op 1:30u. Wanneer men woont in een appartement behorende bij de kloostergemeenschap, maar buiten het gebouw, wordt men geïndiceerd op 3:00u. Daar waar nodig kan bij bijzondere omstandigheden worden afgeweken van bovenstaande uitgangspunten.

 

Voor AWBZ-instellingen geldt dat huishoudelijke verzorging in de functie verblijf is opgenomen en dus niet geïndiceerd kan worden.

Voor particuliere tehuizen die verzorging bieden geldt dat daar hulp bij het huishouden voor het eigen appartement of de eigen kamer geïndiceerd kan worden in zoverre de zorg niet reeds door de betrokkene wordt betaald. Dan gaat het immers om reeds aanwezige professionele zorg en is er geen tekort of probleem. Dit geldt ook voor door het tehuis verzorgde wasverzorging of maaltijdverzorging.

2.4 Omschrijving van de huishoudelijke werkzaamheden

De activiteiten hulp bij het huishouden zijn onderverdeeld in drie niveaus, namelijk HBH 1, HBH 2 en HBH3.

In het kader van de regionale aanbesteding hulp bij het huishouden is afgeweken van de landelijke indeling. Niveau 1 is alleen van toepassing wanneer de cliënt in staat is tot zelfregie en planning van de activiteiten.

Op basis van de indicatie bepaalt de gemeente welk niveau wordt ingezet.

Hieronder is het onderscheid van de huishoudelijke werkzaamheden schematisch weergegeven naar ‘aard van de activiteiten’, ‘activiteiten’ en ‘personeel’.

Schema huishoudelijke werkzaamheden [Klik hier om het document te downloaden]

2.4.1 HBH3

Door de beperking van de cliënt of door bijzondere kenmerken van de huishouding kan het nodig zijn om personeel met een bepaalde expertise of specifieke vaardigheden (HBH3) in te zetten. De noodzaak hiervan ligt dan niet in de huishoudelijke werkzaamheden, maar in de werkomgeving. Voorbeelden hiervan zijn:

a. Hoe om te gaan met psychiatrische patiënten;

b. Hoe om te gaan met dementerenden;

c. Hoe om te gaan met kinderen in het huishouden;

d. Hoe te werken met/bij iemand die een chemokuur heeft gehad;

e. Hoe om te gaan met een stervende en diens familie.

Deze situaties vragen een zorgvuldige afweging van het in te zetten niveau.

2.4.2 Woningschoonmaak

Voor wat betreft de procedures rondom woningschoonmaak in het geval van vervuilde woningen wordt de procedure gevolgd zoals beschreven in de notitie ‘Betaling schoonmaken woningvervuiling door gemeenten in Brabant-Noordoost’ van de GGD Hart voor Brabant uit december 2006.

In deze notitie is onderstaande beslisboom opgenomen die doorlopen wordt in het geval van een woningschoonmaak.

Beslisboom voor gemeenten, bij aanvraag door team bemoeizorg, voor financiering schoonmaakkosten bij woningvervuiling [Klik hier om het document te downloaden]

2.5 Tijdnormering hulp bij het huishouden

Is er geen sprake van gebruikelijke zorg, dan dient de omvang van de hulp bij het huishouden te worden vastgesteld.

Hiervoor moet bepaald worden voor welke activiteiten de hulpvrager gecompenseerd dient te worden en welke normtijden hiervoor gelden. Er is, in navolging van de AWBZ gekozen voor normtijden, om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden.

 

De normtijden zijn afkomstig uit het protocol huishoudelijke verzorging van het CIZ en samengesteld in overleg met de landelijke koepel van thuiszorginstellingen. Normering door de gemeente is nodig om een uitgangspunt te hebben en eindeloze discussies te voorkomen over de benodigde tijd voor bepaalde activiteiten. De tijdnormering is indicatief. Er moet altijd een individuele afweging gemaakt worden. Als er reden is om af te wijken van de normering kan dat, mits dit deugdelijk onderbouwd is.

Bij de tijdnormering is geen rekening gehouden met voorliggende voorzieningen (paragraaf 2.5.1). Ook hierop dient een individuele afweging gemaakt te worden. Daarnaast wordt bij de normering geen rekening gehouden met de taken die de cliënt zelf kan uitvoeren. Wanneer de cliënt zelf nog bepaalde onderdelen van bijvoorbeeld de licht huishoudelijke werkzaamheden kan uitvoeren, wordt de normtijd hierop worden aangepast.

 

HH alleenstaande (seniorenwoning/flat)

Nr. ActiviteitenMinutenUren
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5   1.6 1.7Boodschappen doen voor het dagelijks leven Broodmaaltijd bereiden Warme maaltijd bereiden Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc.) Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc.) De was doen (kleding/linnengoed wassen) Huishoudelijke spullen in orde houden60 p week 15 p keer 30 p keer 60 p week 90 p week   60 p week      -         1u 1u45 3u30 1u 1u30   1u

 

 

Veel voorkomende combinatiesMinutenUren
1.4 + 1.5 1.4 + 1.6 1.5 + 1.6 1.4 + 1.5 + 1.6 1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6Licht + zwaar Licht + was Zwaar + was Licht + zwaar + was Brood (7x) + licht + zwaar + was150 120 150 210 3152u30 2u 2u30 3u30 5u15
       

 

HH alleenstaande (eengezinswoning)

Nr. ActiviteitenMinutenUren
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5   1.6 1.7Boodschappen doen voor het dagelijks leven Broodmaaltijd bereiden Warme maaltijd bereiden Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc.) Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc.) De was doen (kleding/linnengoed wassen) Huishoudelijke spullen in orde houden60 p week 15 p keer 30 p keer 60 p week 180 p week   60 p week      -           1u 1u45 3u30 1u 3u   1u

 

Veel voorkomende combinatiesMinutenUren
1.4 + 1.5 1.4 + 1.6 1.5 + 1.6 1.4 + 1.5 + 1.6 1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6Licht + zwaar Licht + was Zwaar + was Licht + zwaar + was Brood (7x) + licht + zwaar + was240 180 240 300 4054u 3u 4u 5u 6u45
       

 

HH twee- of meerpersoonshuishouden (woonsituatie niet van belang)

Nr. ActiviteitenMinutenUren
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5   1.6 1.7Boodschappen doen voor het dagelijks leven Broodmaaltijd bereiden Warme maaltijd bereiden Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc.) Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc.) De was doen (kleding/linnengoed wassen) Huishoudelijke spullen in orde houden60 p week (evt +) 15 p keer (evt +) 30 p keer (evt +) 90 p week (evt +) 180 p week (evt +)   90 p week (evt +)        -                       1u 1u45 3u30 1u30 3u   1u30

 

Veel voorkomende combinatiesMinutenUren
1.4 + 1.5 1.4 + 1.6 1.5 + 1.6 1.4 + 1.5 + 1.6 1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6Licht + zwaar Licht + was Zwaar + was Licht + zwaar + was Brood (7x) + licht + zwaar + was270 180 270 360 4654u30 3u 4u30 6u 7u45
       

‘evt. +’ houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing, etc.

 

HH overige activiteiten alleenstaande/twee- of meerpersoonsleefeenheden

Nr.ActiviteitenMinutenUren
2.1 2.2 2.3 2.4  Anderen helpen in huis met zelfverzorging Anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd Dagelijkse organisatie van het huishouden Advies, instructie, voorlichting * Tot max 40 uur per week  Tot max 40 uur per week 30 p week 30 p keer (max 3 keer p week, 6 weken)    0u30 1u30

* Als het gaat om het aanleren van het huishouden, dan geen tijd indiceren, maar aan te leren activiteiten indiceren in tijd en aangeven dat het om aanleren van die activiteiten gaat.

Normtijden:

Tijden worden afgerond naar boven op halve uren.

Bij de bepaling van de omvang van de indicatie worden de onderstaande uitgangspunten gehanteerd.

  • a. De tijd waarmee de hulp bij het huishouden wordt geïndiceerd is noodzakelijk en niet meer dan nodig om verantwoorde hulp bij het huishouden (op het gebied van hygiëne, voeding en dergelijke) te bieden in de directe leefruimten van de cliënt.

  • b. De normtijden zijn gebaseerd op ‘normale’ huishoudens. Als er sprake is van bijvoorbeeld medische of praktische problematiek bij de verzekerde en/of zijn huishouden, zoals dieet, (ernstige) vervuiling van het huis, incontinentie, speekselvloed, overmatige transpiratie, allergie, COPD en dergelijke, wordt aanvullend op de basisminuten extra tijd berekend.

    c. Het is niet mogelijk om extra tijd te berekenen vanwege de persoonlijke voorkeur van de ondersteuningsvrager zonder dat daar een noodzaak voor is.

 

2.5.1 Indicatiestelling; de factoren voor hulp bij het huishouden:

 

 ActiviteitenFactoren meer/ minder hulpFrequentie
 
1.1 Boodschappen doenBoodschappenlijst samenstellenBoodschappen inkopen en opslaan – wekelijksAls het gezin/leefeenheid bestaat uit meer dan 4 personen, en/of er zijn kinderen jonger dan 12 jaar, dan kan er een indicatie gesteld worden voor twee keer per week boodschappen; + 30 minuten, wanneer de afstand tot de winkels groot is. 
 
1.2 + 1.3 Broodmaaltijd bereiden en warme maaltijd bereidenBroodmaaltijd klaarzettenTafel dekken en afruimenKoffie/thee zettenAfwassen (machine – handmatig)Eten bereiden   voorbereidenkokenOpslaan en beheer levensmiddelenvoorraadAfwassen en opruimen  Aanwezigheid kinderen jonger dan 12 jaar: + 20 minuten per keer.   
 
1.4 Licht huishoudelijk werk Afwassen, als er geen indicatie is voor maaltijdvoorbereiding, handmatig 15-30 min per keerMachine in- en uitruimen: 10 minuten per keerHand- en spandienstenOpruimen: totaal dagelijkse beurt interieur is afhankelijk van de grootte van de woning en de                      specifieke kenmerken van het gezin/leefeenheid: 15 tot 40 minuten per keer.Stof afnemen/ragenBedden opmaken  Persoonsgebonden problematiek/ communicatieproblemenAantal kinderen onder de 12 jaarHuisdieren (bij allergie eerst sanering)Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woningErnstige beperkingen in gebruik van armen en handenAlleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Voor een cliënt zonder kinderen max.      20 minuten per keer, voor een cliënt met kinderen jonger dan 12 jaar maximaal 30 minuten per keer  In principe maximaal 3 maal per week 20-30 minuten  
 
1.5 Zwaar huishoudelijk werk De hoeveelheid ondersteuning is meer afhankelijk van de grootte en inrichting van de woning, dan van de aanwezigheid van een extra persoon.StofzuigenSchrobben, dweilen, soppen: sanitair en keukenBedden opmaken/ verschonenOpruimen huishoudelijk afvalHier worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.In grote woningen met veel bewoners, meer vervuiling, COPD-problematiek (na sanering) of aanwezigheid van jonge kinderen kunnen meer uren  vastgesteld worden. Verzorgen van huisdieren is bespreekbaar.   
 
1.6 De was doenKleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachineCentrifugeren, ophangen, afhalen.Was drogen in droogmachineVouwen, strijken (alleen bovenkleding), opbergenOphangen, afhalen wasgoed.Aantal kinderen jonger dan 16 jaar: + 30 minuten per kind per weekBedlegerige patiënten: + 30 minutenextra wassen i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.: + 30 minuten  Eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3 keer per week.  
 
2.1 en 2.2 Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden Wassen en aankledenHulp bij eten en/of drinkenMaaltijden voorbereidenSfeer scheppen, spelenOpvoedingsactiviteiten  Aantal kinderenLeeftijd kinderenGezondheidssituatie/ functioneren kinderen/huisgenotenAanwezigheid gedragsproblematiekSamenvallende activiteiten   Tijdsduur is afhankelijk van de situatie, indien kinderen jonger zijn dan 6 jaar gecombineerd met HBH-activiteiten tot maximaal 40 uur per week. 
 
2.3 Dagelijkse organisatie van het huishouden Administratieve werkzaamheden t.b.v. de klant (alleen in combinatie met andere huishoudelijke activiteiten, valt bij beperkt regelvermogen onder ondersteunende begeleiding).Organisatie huishoudelijke activiteitenPlannen en beheren van middelen m.b.t. het huishoudenCommunicatieproblemenAantal huisgenoten, vooral kinderen jonger dan 16(Psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden  1 keer per week, maximaal 5.9 uur
 
2.4 Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden Instructie bijomgaan met hulpmiddelenlicht huishoudelijk werktextielverzorgingboodschappen doenkokenCommunicatieproblemen  3 keer per week maximaal 6 weken  

 

 

2.6 Persoonsgebonden budget (PGB) of hulp in natura

Artikel 6 van de wet bepaald dat er bij de aanspraak op een individuele voorziening een keuze geboden moet worden tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

Zoals bij alle individuele Wmo-voorzieningen in principe het geval is, kan ook bij de hulp in het huishouden een PGB worden verstrekt. Dit kan op verzoek van de klant (artikel 8, sub b Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging)). Deze verplichting van het verstrekken van een PGB is echter niet absoluut, want er kunnen altijd overwegende redenen zijn om deze keuze niet te bieden aan een cliënt. De gemeente kent geen PGB toe als:

 

“Artikel 6, lid 6:

  • a. het een voorziening betreft waarin een algemene of collectieve voorziening kan voorzien;

  • b. het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager niet in staat is om:

    1o. de verantwoordelijkheid tot besteding van een persoonsgebonden budget aan de voorziening waarvoor deze wordt toegekend aan te kunnen, of

    2o. te voldoen aan de regels ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget;

  • c. bij een eerder toegekend persoonsgebonden budget, de aanvrager verwijtbaar het budget niet of niet geheel heeft besteed aan de voorziening waarvoor dit budget was toegekend, of zich niet heeft gehouden aan de regels ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • d. op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een andere voorziening vervangen dient te worden, dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een persoonsgebonden budget.”

 

Wanneer er geen overwegende bezwaren bestaan kan het persoonsgebonden budget bij beschikking worden toegekend. De beschikking dient te voldoen aan het bepaalde in artikel 6, lid 2 en de algemene motiveringseis in artikel 26 lid 1 van de Wmo.

 

Bruto-PGB

De gemeente Veghel verstrekt een bruto-PGB. Dit houdt in dat bij de vaststelling van de hoogte geen rekening wordt gehouden met een eventuele eigen bijdrage. Het CAK stelt de eigen bijdrage formeel vast en zorgt voor het innen ervan. De gegevens van de klant dienen ten behoeve van het innen van de eigen bijdrage door de gemeente te worden ingevoerd in het systeem van het CAK.

De hoogte van het PGB is afhankelijk van het niveau van de werkzaamheden en het aantal geïndiceerde uren. De klant dient tot het brutobedrag te verantwoorden.

 

Hulp in natura

Naast de keuze tussen PGB en hulp in natura bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid, namelijk de keuze voor hulp in natura bij één van de door de gemeente gecontracteerde aanbieders. Indien gekozen wordt voor hulp in natura mag de cliënt zelf aangeven van welke aanbieder hij deze hulp wenst te ontvangen. Indien de cliënt zelf geen keuze wil maken, mag de Wmo-consulent adviseren om te kiezen voor de goedkoopst adequate aanbieder waar op dat moment ruimte is om de hulp te leveren.

 

Indien een cliënt kiest voor hulp in natura, dan kan de hulp bij het huishouden bij beschikking worden toegekend en tevens doorgegeven worden aan de instelling die deze gaat verzorgen. Hierbij is relevant dat de instelling de inhoudelijke opbouw van de indicatie kent. Daardoor kan voorkomen worden dat activiteiten worden uitgevoerd waarvoor geen hulp is toegekend.

 

Bij hulp in natura heeft de cliënt de keuze uit de volgende aanbieders:

  • - Thuiszorg in Holland

  • - Gezinszorg Brabant

  • - T-zorg

  • - Axxicom Thuishulp

  • - Thuiszorgservice Nederland

  • - Actief Huiszorg

  • - Breederzorg

  • - Brabantschoon

  • - Huishoudelijke hulp Pantein

2.6.1 Algemene uitgangspunten PGB

- De budgethouder maakt gebruik van de door de gemeente Veghel voorgeschreven formulieren voor aanvraag en verantwoording.

- De gemeente Veghel stelt voor de toekenning en vaststelling van het PGB geen andere voorwaarden aan de budgethouder dan de voorwaarden die in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging), het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging), en in deze beleidsregels worden genoemd.

2.6.2 Aanvraag en indicatie

- Bij een eerste aanvraag of 6 weken voor afloop van een indicatieperiode vraagt de aanvrager/ budgethouder (her-)indicatie aan bij de Wmo-consulent van de gemeente Veghel. De aanvrager/ budgethouder maakt gebruik van aanvraag en inlichtingenformulier van de gemeente Veghel.

- De wijze van aanvraag en onderzoek (inclusief indicatiestelling) is vastgelegd in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging), bijbehorend Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) en in de beleidsregels. De gemeente Veghel indiceert in principe zelf. De gemeente kan besluiten een externe organisatie opdracht te verlenen om een indicatieadvies op te stellen.

2.6.3 Toekenningsbeschikking

Een PGB kan uitsluitend worden verleend als:

o De aanvrager in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (artikel 8, onder a t/m e en l) rechtmatig verblijft in Nederland en woonachtig is in de gemeente Veghel;

o De aanvrager niet opgenomen is in een AWBZ- of ZVW-instelling;

o Conform het bepaalde in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) en bijbehorend besluit en beleidsregels is vastgesteld dat hulp bij het huishouden geïndiceerd is en dat er geen redenen aanwezig zijn op grond waarvan de aanvrager niet in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget;

o De hulp bij het huishouden niet tegelijkertijd anders gefinancierd is (via een andere regeling of Wmo-hbh in natura).

Een PGB is uitsluitend bestemd voor de bekostiging van:

o hulp bij het huishouden (betaling dienstverleners);

o daarmee noodzakelijk verbonden onvermijdbare kosten, waaronder beëindigingkosten, uitbetaling van vakantiedagen bij het einde van de arbeidsovereenkomst, doorbetaling van loon tijdens opzegtermijn, uitbetaling eenmalige uitkering bij het einde van een overeenkomst van rechtswege.

Geen verantwoording hoeft te worden afgelegd over 1,5 % van het totale jaarbudget, met een minimum van € 250,00 en een maximum van € 1.250,00. Heeft het budget betrekking op een deel van het jaar, dan wordt het minimum en maximum naar rato vastgesteld.

Het PGB-bedrag op jaarbasis is gebaseerd op het geïndiceerde niveau van de hulp bij het huishouden en het geïndiceerde aantal uren per week. De bedragen behorend bij niveau en uren zijn vastgelegd in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging). In de toelichting bij het besluit is de wijze van berekening uitgelegd.

Als de budgethouder langer dan zes weken aaneengesloten in het buitenland verblijft, vervalt het recht op PGB. Bij terugkeer in Nederland kan opnieuw PGB worden aangevraagd.

De gemeente Veghel levert de gegevens van de budgethouder op de voorgeschreven wijze aan bij het CAK. Het CAK stelt de inkomensafhankelijke maximum eigen bijdrage vast en meldt dit aan de budgethouder.

Het CAK zorgt voor inning van de eigen bijdrage bij de budgethouder en betaalt de geïnde eigen bijdrage door aan de gemeente Veghel. De budgethouder ontvangt per 4 weken een nota van het CAK. De budgethouder kan het CAK machtigen om de eigen bijdrage automatisch af te schrijven van zijn rekening.

Als voor de belanghebbende het recht op PGB is vastgesteld geeft de gemeente Veghel een toekenningsbeschikking af aan de budgethouder, waarin tenminste is opgenomen:

o De geldigheidsduur van de indicatie (indicatieperiode);

o De hoogte van het budgetbedrag en de budgetperiode;

o De voorschotperioden;

o De data waarop de verantwoording moet zijn ingediend;

o Informatie over de berekening en inning van de eigen bijdrage door het CAK;

o Een herinnering dat een nieuwe indicatie 6 weken voor afloop van de indicatieperiode aangevraagd dient te worden.

De toekenningsperiode vangt aan op de door de budgethouder gewenste startdatum PGB. Deze datum kan niet liggen vóór de datum waarop de aanvraag is ingediend.

De toekenningsperiode eindigt:

o uiterlijk op de laatste dag van de indicatieperiode;

o als de budgethouder schriftelijk aangeeft geen PGB meer te willen ontvangen;

o als de budgethouder wordt opgenomen in een AWBZ-instelling en deze opname een definitief karakter heeft;

o als de budgethouder langer dan 2 maanden aaneengesloten is opgenomen in een instelling (bijvoorbeeld een ziekenhuis, revalidatiekliniek of AWBZ-instelling);

o als de budgethouder langer dan 6 weken in het buitenland verblijft. Er wordt in deze situaties beëindigd op de dag van vertrek;

o als de budgethouder gebruik maakt van Wmo-hulp in natura;

o als de budgethouder recht heeft op hulp bij het huishouden/huishoudelijke verzorging in het kader van een andere regeling (bijvoorbeeld AWBZ-Volledig Pakket Thuis, Wet uitkering burger oorlogsslachtoffers);

o als de budgethouder verhuist naar een andere gemeente of het buitenland;

o als de gezinssamenstelling wijzigt waardoor een gezinslid van de budgethouder de gebruikelijke zorg voor het huishouden op zich kan nemen;

o als de budgethouder overlijdt.

 

Als de budgethouder het PGB fout besteedt of zijn verplichtingen niet nakomt kan de gemeente Veghel het PGB beëindigen en terugvorderen.

Meerdere op elkaar aansluitende toekenningsperioden binnen een kalenderjaar worden voor de vaststelling van het PGB geacht één toekenningsperiode te zijn.

Een nieuwe toekenningsbeschikking wordt afgegeven bij

o een nieuwe indicatie na afloop van de indicatieperiode;

o tussentijdse indicatie vanwege wijziging in de hulpbehoefte (niveau en/of uren) of de gezinssamenstelling (gebruikelijke zorg);

o aanvang van de nieuwe budgetperiode;

o tussentijdse wijziging van het beleid, zowel op landelijk (wet c.a.) als lokaal (verordening en bijbehorend besluit en beleidsregels).

 

2.6.4 Bevoorschotting

Er wordt eens per vier weken bevoorschot. De vierwekelijkse perioden sluiten aan bij de door het CAK gehanteerde perioden voor het opleggen van eigen bijdragen.

De gemeente Veghel stort het eerste voorschot zo snel mogelijk na verzending van de toekenningsbeschikking op rekening van de budgethouder. De volgende voorschotten worden op basis van de toekenningsbeschikking uiterlijk op de 4e dag van elke nieuwe periode uitbetaald.

2.6.5 Overeenkomst budgethouder-hulpverlener

De budgethouder zoekt hulp en sluit zelf overeenkomst(en) met hulpverlener(s): personen of instellingen.

De budgethouder kan gratis gebruik maken van de modelovereenkomsten en ondersteunende diensten van het Servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank (www.svb.nl/pgb) met uitzondering van de loonstrookservice bij een dienstverband tot 4 dagen in de week (regeling dienstverlening aan huis, hierbij is geen loonadministratie vereist).

De budgethouder betaalt van het verleende voorschot de hulpverlener(s) conform overeenkomst(en) tussen de budgethouder en de hulpverlener(s).

2.6.6 Verantwoording en controle

De budgethouder legt periodiek verantwoording af over de besteding van het bruto PGB bedrag via de door de gemeente Veghel verstrekte verantwoordingsformulieren. Per hulpverlener dient een afzonderlijk formulier ingevuld te worden.

De verantwoording over de perioden moet binnen drie weken na afloop van de periode worden ingeleverd, middels de toegestuurde verantwoordingsformulieren.

De budgethouder registreert per individuele hulpverlener naam, adres, woonplaats, burgerservicenummer (BSN), de data waarop gewerkt is, het aantal gewerkte uren, het uurtarief en het betaalde bedrag óf levert een contract met een vast maandbedrag aan óf levert een loonstrook van de SVB aan;

De budgethouder registreert per hulpverlenende instelling naam, adres, woonplaats, inschrijfnummer Kamer van Koophandel (KvK), de bedragen van de betaalde nota’s en de periode waarop de nota betrekking heeft.

Indien een arbeidsoverkomst is afgesloten waarvoor de budgethouder verplicht is loonheffing en sociale premies in te houden en af te dragen (volledig werkgeverschap) of indien de budgethouder op basis van een overeenkomst met hun hulpverlener verplicht is tot inhouding en afdracht van loonheffing (“opting-in”) dient een salarisadministratie te worden bijgehouden. Wanneer de hulp 4 of meer dagen per week komt, kan de budgethouder de salarisadministratie gratis laten uitvoeren door het Servicecentrum PGB van de SVB. Bij minder dan 4 dagen kan worden volstaan met de regeling dienstverlening aan huis, wil de budgethouder toch gebruik maken van de salarisadministratie van de SVB dan kan dit tegen kostprijs.

De budgethouder vermeld op het verantwoordingsformulier per individuele hulpverlener naam, adres, woonplaats, burgerservicenummer (BSN voorheen Sofinummer) en per periode/loonstrook de uitbetaalde en afgedragen bedragen.

De gemeente Veghel controleert de periodieke verantwoording steekproefsgewijze.

Indien niet akkoord: de gemeente Veghel stuurt de budgethouder binnen 6 weken na indiening van de verantwoording een aankondiging tot nader onderzoek en verzoek om toezending nadere gegevens; deze groep vormt de input voor intensieve controle.

De gemeente Veghel checkt bij intensieve controle op:

o Hulplevering conform beschikking;

o Getekende hulpovereenkomst(en);

o Feitelijke aanwezigheid van declaraties, facturen en/of loonstroken.

De budgethouder verneemt het oordeel van de gemeente Veghel pas nadat de volgende bevoorschotting reeds heeft plaats gevonden. Verrekening met of mindering op het volgende voorschot kan altijd plaatsvinden.

Bij gedeeltelijke dan wel volledige verwijtbaar foute besteding kan bevoorschotting onmiddellijk worden gestopt en het budget van de budgethouder worden teruggevorderd. Dit wordt schriftelijk en met redenen medegedeeld. De budgethouder kan tegen dit besluit bezwaar aantekenen.

Bij onderuitputting (niet volledige besteding van de voorschotten) neemt de gemeente Veghel contact op met de budgethouder over eventuele aanpassing van de bevoorschotting.

Vaststelling/ afrekening van het budget vindt plaats na afloop van het kalenderjaar, nadat de budgethouder de verantwoording over de laatste voorschotperiode heeft ingediend. De vaststelling wordt voor 1 april schriftelijk medegedeeld aan de budgethouder.

Terugvordering vindt plaats na definitieve vaststelling van het budget.

Stopt het PGB tijdens het kalenderjaar, dan vindt vaststelling plaats binnen 2 maanden na ontvangst van de verantwoording over de laatste voorschotperiode.

De gemeente stelt het budget vast op het volgens de regels verantwoorde bedrag (de ingekochte hulp) verhoogd met het bedrag waarover geen verantwoording verschuldigd is. Het verschil tussen dit bedrag en de uitbetaalde voorschotten wordt teruggevorderd of verrekend. Dit wordt schriftelijk en met redenen medegedeeld. De budgethouder kan tegen dit besluit bezwaar aantekenen.

Hulplevering conform beschikking;

Getekende hulpovereenkomst(en);

Feitelijke aanwezigheid van declaraties, facturen en/of loonstroken.

De gemeente Veghel informeert de belastingdienst op de voorgeschreven wijze.

2.6.7 Nieuwe indicatie/ beëindiging/ onderbreking PGB

De budgethouder kan bij de gemeente Veghel 6 weken voor afloop van een indicatieperiode een nieuwe indicatie aanvragen. Een nieuwe toekenningbeschikking doet een voorgaande toekenningbeschikking vervallen. Er zijn 3 redenen denkbaar voor het aanvragen van een nieuwe indicatie:

o verandering bestaande hulpvraag (cliënt doet een aanvraag vanwege de behoefte aan een wijziging van een indicatie);

o verstrijken geldigheidstermijn (cliënt vraagt een indicatie omdat de geldigheidsduur van de toekenningbeschikking is verlopen);

o verandering woonsituatie en gezinssamenstelling.

Bij tijdige aanvraag van een nieuwe indicatie bij verstrijken van de geldigheidstermijn en bij tussentijdse veranderingen sluiten de aflopende en nieuwe indicatie in de tijd/ geldigheidstermijnen op elkaar aan. De budgethouder of zijn zaakwaarnemer meldt tijdig wijzigingen in de situatie of beëindiging op eigen initiatief met opgaaf van reden aan de gemeente Veghel. De gemeente Veghel stelt de budgethouder schriftelijk op de hoogte van beëindiging ingeval van onjuiste besteding of niet nakoming van verplichtingen. Resterende onvermijdbare kosten en verplichtingen uit overeenkomsten met zorgverleners als gevolg van de beëindiging kunnen uit het PGB betaald worden. Bij opzegging van het PGB of bij beëindiging van het PGB door bijvoorbeeld overlijden, wordt het PGB per de datum van opzegging c.q. overlijden beëindigd.

2.7 Voorlichting over verschuldigde eigen bijdrage en bijzondere bijstand

Voor de hulp bij het huishouden is een eigen bijdrage verschuldigd. De klant dient hierover tijdig geïnformeerd te worden. De Wmo-consulent geeft aan waar de klant de informatie kan vinden om de eigen bijdrage zelf te berekenen of ondersteunt de klant bij het maken van een berekening.Verder wijst de Wmo-consulent de klant – indien van toepassing – op de mogelijkheid van compensatie door bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

Inleiding

In artikel 4 van de Wmo gaat het over de ondersteuning bij het voeren van een huishouden. Onder die regel kan zowel een woonvoorziening worden verstaan als de hulp bij het huishouden. In hoofdstuk 2 is de hulp bij het huishouden reeds besproken. In dit hoofdstuk komen de woonvoorzieningen aan bod.

3.1 Uitsluitingen

Voor alles zal bepaald moeten worden of één van de uitsluitingen van artikel 16 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) van toepassing is:

“De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.”

 

Deze uitsluitingen gaan over woonvormen die niet als hoofdwoning dienst doen en die niet permanent bewoond worden. Daarnaast gaan deze uitsluitingen over gebouwen waarvan verwacht kan worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn.

Onder ‘specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen’ worden in ieder geval begrepen:

a. gebouwen die worden beheerd door instellingen voor ouderenzorg of gehandicaptenzorg en

b. gebouwen die aantoonbaar uitsluitend bewoond worden door en bestemd zijn voor ouderen (65 jaar en ouder) en gehandicapten (zoals gelijkvloers en aanwezigheid van een lift).Is er sprake van één van deze mogelijkheden dan is afwijzing op voorhand mogelijk.

3.2 Vormen van woonvoorzieningen

Artikel 12 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) bepaalt dat er drie mogelijkheden zijn om een woonvoorziening te verstrekken:

  • a.

    een woonvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming.

 

Onder deze verstrekkingsmogelijkheden kunnen de volgende concrete voorzieningen vallen:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte;

  • e.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • f.

    tijdelijke huisvesting;

  • g.

    huurderving;

  • h.

    verwijderen van voorzieningen.

3.3 Algemene woonvoorzieningen

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan het toepassen van algemene woonvoorzieningen door klussendiensten of vrijwilligersdiensten. Een algemene voorziening wordt door de gemeente georganiseerd, gefaciliteerd en ter beschikking gesteld en is bedoeld om de druk op Wmo voorzieningen te verminderen en maakt onderdeel uit van het gemeentelijk voorzieningenbeleid.

Kenmerk van algemene voorzieningen is dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Algemene voorzieningen hebben voorrang op individuele voorzieningen.

3.4 Primaat verhuizing

Artikel 14 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) regelt het primaat van de verhuizing. Dat wil zeggen dat als vast staat dat een aanpassing noodzakelijk is, eerst beoordeeld wordt of verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning, of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een oplossing is die in aanmerking komt.

 

In de Wvg-jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Onder de Wmo zal dan ook van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt ter compensatie van woonproblemen. In feite gaat het bij het hanteren van het primaat van de verhuizing om een uitwerking van het principe dat wordt gekozen voor de goedkoopst adequate oplossing.

 

Het binnen de Wvg geldende beleid, dat een verhuizing buiten de woonkern alleen aan de orde is wanneer de aanvrager hier zelf de voorkeur aan geeft, wordt voortgezet en is vastgelegd in artikel 14 lid 4 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging).

 

Er zijn echter wel grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing, met name op het gebied van:

  • - De woonlasten

  • - Het (medisch aanvaardbare) tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden

  • - De verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de gevolgen voor de aanvrager.

  • - Het wegvallen van essentiële mantelzorg

 

In alle gevallen zal een goed gemotiveerd besluit moeten worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de belanghebbende. Als op verantwoorde wijze inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, is daarmee een adequate oplossing geboden en heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan.

Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming.

Voor de gemeente Veghel geldt dat indien de woning waar naartoe kan worden verhuisd buiten de woonkern van de aanvrager ligt, het primaat van de verhuizing niet van toepassing is (artikel 14 lid 4 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging)).

3.4.1 De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Uit de Wvg-jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatie-advies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.

3.4.2 Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de klant

Alle belangrijke woonlasten worden in de besluitvorming meegenomen. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de huidige woonlasten en die van de mogelijk andere woning.

 

Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is, zal een verhui­zing of woningaan­passing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft bijvoorbeeld andere financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning.

 

Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan.

Een voorbeeld hiervan is de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optre­den. Een eigenaar heeft doorgaans geld ge­leend en/of een hypotheek op het huis. Ook indien de aanvrager, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Aan de andere kant kan verhuizing juist een goede oplossing zijn, omdat iemand die gehandicapt raakt, veelal negatieve inkomstengevolgen zal ervaren.

3.4.3 Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte

Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

  • - Huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;

  • - de kosten van de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

  • - de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

  • kosten van het eventueel vrijmaken van de woning

  • - een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurder­ving.

 

Deze kosten zijn het uitgangspunt bij de afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen.

 

3.4.4 Rekening houden met sociale factoren

Uit ontwikkelde jurisprudentie blijkt dat het primaat niet alleen afhankelijk is van een financieel plaatje. Het primaat geldt namelijk niet indien een verhuizing, vanwege sociale omstandigheden van de persoon met beperkingen, geen redelijke en billijke oplossing vormt voor het probleem van die persoon met beperkingen. Om die afweging te maken dient sprake te zijn van tenminste één van de volgende aantoonbare factoren:

 

  • - De binding met de buurt en de aanwezigheid van mantelzorg

  • - De aanwezigheid en afstand tot verschillende voorzieningen

  • - De gevolgen voor de woonlasten van de persoon met beperkingen

  • - De afstand tot de werkplek.

 Toch moeten deze factoren bij de besluitvorming zo objectief mogelijk bekeken worden. Als er in de buurt van het huis van de klant een woning is die al geschikt is of die makkelijker aan te passen is dan de huidige woning, dan weegt de sociale factor minder zwaar en wordt er toch voor de verhuisvergoeding gekozen. Dit kan ook het geval zijn als er een woning gevonden wordt die dichter bij voorzieningen ligt. Voorzieningen als winkels, werk, openbaar vervoer, etc. Zo wordt ook al meegenomen dat er in de toekomst minder vervoersvoorzieningen nodig zijn voor de klant.

Mantelzorg

Verhuizing naar een geschikte woning wordt als niet-adequaat beschouwd indien als gevolg van de verhuizing de reeds aanwezige mantelzorg komt te vervallen. Met andere woorden de mantelzorg moet onomstotelijk verbonden zijn aan de huidige woonsituatie. Hiervan is sprake indien:

  • - Cliënt afhankelijk is van mantelzorg. Relevante zorg bestaat onder andere uit hulp bij transfers, aankleden, wassen, voeden, enzovoort. Huishoudelijke taken, koken en het doen van boodschappen vallen niet onder mantelzorg; cliënt kan hiervoor een beroep doen op diverse hulporganisaties en diensten die niet gebonden zijn aan de huidige woonsituatie.

  • - De noodzakelijke mantelzorg wordt geleverd door personen die geen deel uitmaken van het huishouden van de cliënt. De echtgenoot en/of inwonende kinderen van cliënt zullen immers met cliënt mee verhuizen naar een nieuwe woning.

  • - De noodzakelijke mantelzorg wordt geleverd door personen uit de directe woonomgeving van de cliënt. Als de verzorgende personen in de oude woonsituatie reeds een reisafstand moeten afleggen die bij verhuizing niet significant zal toenemen, is de mantelzorg niet onomstotelijk verbonden aan de oude woonsituatie.

    - De mantelzorg moet op het moment van de aanvraag reeds aanwezig zijn. Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat de cliënt wellicht in de toekomst afhankelijk zal worden van mantelzorg.

3.4.5 De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing

Er wordt rekening gehouden worden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen dan een huurwoning. Een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen

wonin­gen, de gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen en het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruim­te.

Consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden.

 

Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingenaan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang.

 

Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing en aanpassen.

 

Terugbetalingsplicht

Bij het verstrekken van woningaanpassingen, en in het bijzonder dure woningaanpassingen in de vorm van een aanbouw, is vaak sprake van een waardestijging van de woning. Op grond van artikel 9 van het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) 2010 wordt voor woonvoorzieningen een terugbetalingsverplichting gehanteerd. De terugbetaling bedraagt in het eerste jaar na definitieve toekenning van de woonvoorziening 100% en wordt vervolgens jaarlijks verminderd met een afschrijvingspercentage van 10% van de vastgestelde meerwaarde.

 

Vertrouwde woonomgeving

Als de klant de mogelijkheid van verhuizen krijgt aangeboden, is dit vaak niet wat hij wil. Dit betekent namelijk dat hij uit zijn vertrouwde woonomgeving weg moet. Als de besluitvorming in het voordeel van een verhuizing uitpakt, dan telt eigenlijk niet meer mee dat de klant het liefst in zijn eigen oude woning blijft. Als de klant vervolgens de aangeboden woningen weigert, beoordeelt het college van B&W in hoeverre de onwil om te verhuizen hierbij een rol speelt en of de gemeente genoeg heeft gedaan om een oplossing te bieden.

Na deze afwegingen kan een beslissing worden genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de verhuizing.

 Toepassing van het primaat van verhuizing laat echter onverlet dat een belanghebbende ervoor kan kiezen om zelf de eigen woning conform het vastgestelde programma van eisen aan te passen. Dit gebeurt dan (in principe) op eigen kosten. De uitgespaarde verhuiskostenvergoeding kan dan als stimuleringsbijdrage gelden nadat de woning op het programma van eisen is gecontroleerd.

3.4.6 Financiële tegemoetkoming als verhuiskostenvergoeding

Als in de besluitvorming gekozen wordt voor de verhuizing, dan gaat de verhuiskostenvergoeding een rol spelen. Een verhuiskostenvergoeding wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming toegekend. Dit is in drie situaties mogelijk aan de orde.

  • 1.

    De aanvrager gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuizen naar een adequate woning;

  • 2.

    De aanvrager vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst adequate oplossing te zijn voor het woonprobleem. Ook mogelijk is dat de betreffende woning niet kan worden aangepast;

  • 3.

    Iemand zonder beperkingen die in een aangepaste woning woont, maakt deze op verzoek van de gemeente vrij.

 

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten is bedoeld als goedkoopst adequaat alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen, zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren.

De hoogte van de verhuiskostenvergoeding is bepaald in artikel 11 van het financieel besluit voorzieningen maatschappelijk ondersteuning 2010.

 

Zorginstellingen

Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning, zoals in artikel 18, aanhef en onder f van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) wordt bepaald.

 

ADL-woning of het vrijmaken van een woning

Een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van een verhuizing op de goedkoopst adequate wijze kunnen worden opgelost. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning (ADL staat voor Activiteiten van het Dagelijks Leven en het gaat hierbij om woningen die zijn aangepast voor mensen met een bepaalde handicap) en evenmin in situaties waarin het gaat om een persoon buiten de Wmo-doelgroep een aangepaste woning te laten vrijmaken. Alleen als het vrijmaken van de woning op verzoek van het college gebeurt, is er aanspraak op een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten            

 

Aanvraag na verhuizing         

Het college verstrekt in beginsel geen financiële tegemoetkoming voor verhuizing en herinrichting, indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan, is dat reden voor afwijzing.

3.5 Aanpassen

3.5.1 Primaat losse woonunit

Komt verhuizing niet in aanmerking, dan zal beoordeeld moeten worden welke aanpassingen noodzakelijk zijn.

Hierbij geeft de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) nog een tweede primaat aan, te weten het primaat van de losse woonunit (artikel 15 verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging)):

Het college kan een herplaatsbare losse woonunit verstrekken, mits daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan, indien:

a. een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijkeverbouwing van een woning en

b. deze woning niet het eigendom is van de aanvrager en de verhuurder niet bereid is de aangepaste woning  blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning.

 

Dit primaat heeft een plaats gekregen om te voorkomen dat grote bedragen over een gering aantal jaren afgeschreven moeten worden: na aanpassing van een eigen woning is de kans op hergebruik immers gering.

 

Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van betrokkene een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel.

 

Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

Is een losse unit niet mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

3.5.2 Overige (bouwkundige) voorzieningen

Voor een overige (bouwkundige) voorziening moet het het normale gebruik van de woning betreffen.

Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij in ieder geval om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.

 

Wat valt er buiten het normale gebruik van de woning?

  • - Aanpassingen met een therapeutisch doel, zoals een dialyseruimte of speciaal bad;

  • - Aanpassingen met een incidenteel karakter of die als noodvoorziening dienen (bijvoorbeeld een vluchtweg of een branddeur);

  • - Aanpassingen voor het gebruik van ruimtes die geen elementaire woonfunctie hebben (bijvoorbeeld een hobbykamer of een studeerkamer).

 

Uitzondering

Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer. Deze voorziening heeft een specifiek doel, namelijk het tot rust doen komen van personen met een specifieke beperking.

 

Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre hulp bij het huishouden en AWBZ-functies kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblematiek.

Verder vloeit uit uitspraken van de Centrale Raad van Beroep voort dat ook beoordeeld moet worden of de problemen op te lossen zijn door de hulp van huisgenoten in te roepen (inclusief oppasmaatregels voor kinderen). Dit alles vanzelfsprekend binnen redelijke grenzen.

Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen, zoals:

  • - Een reorganisatie van taken;

  • - Een andere indeling van de woning;

  • - Een andere opstelling van de meubels en overige inrichtingselementen in de woning.

3.6 Beperkingen

3.6.1 Hoofdverblijf

Artikel 17 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) bepaalt in lid 1:

“Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.”

 

Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkenezijn vaste woon- en verblijf­plaats heeft en in degemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven. Ook kan het gaan om het feitelijke adres, indien de betrokkene een postadres heeft. De gemeente waar de woning staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de Wmo-doelgroep verhuist van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding behoort dan tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente.

 

Meerdere hoofdverblijven

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.

 

Uitzondering

Artikel 17 biedt in de leden 2 tot en met 5 een uitzondering op deze hoofdregel:

  • 2.

    “In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3.

    Een voorziening als bedoeld in lid 2 wordt alleen verstrekt indien de aan te passen woning in de gemeente Veghel staat.

  • 4.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente vast te leggen maximumbedrag.

  • 5.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan gebruiken.”

 

Deze uitzondering heeft geen verplicht karakter en komt oorspronkelijk uit de Wvg, waarin het zogenaamde bezoekbaar maken verder gaat dan de wet voorschrijft. Ook onder de Wmo heeft het deze bovenwettelijke vorm. Deze uitzondering staat dus niet in de wet, is niet verplicht, maar borduurt op de wet voort. En omdat het hier om een bovenwettelijke voorziening gaat, betreft het alleen de volgende zaken:

  • - Het kunnen bereiken van de woonruimte;

  • - Het kunnen bereiken van de woonkamer;

  • - Het kunnen bereiken van het toilet.

 

Dit lijkt misschien wat vreemd, maar aanpassingen om een woning te kunnen gebruiken, zijn vaak duur en een bovenwettelijke taak hoort geen hoge kosten met zich mee te brengen.

De kosten zijn gebonden aan een maximum omdat volledige aanpassing vaak hoge kosten met zich meebrengt, hetgeen niet past bij een bovenwettelijke taak.

 

3.6.2 Overige weigeringsgronden woonvoorzieningen

Als het gaat om woonvoorzieningen zijn er nog een aantal weigeringsgronden, zoals in de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) vastgelegd in artikel 18:

 

 “De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

a. er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning;

 

b. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

 

c. de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

 

d. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

 

e. de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

f. de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

g. de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

h. de kosten gelijk zijn aan of meer bedragen dan € 45.378,00, tenzij weigering van die voorziening, gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen, zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.”

 

Verhuizing van geschikt naar ongeschikt

De onder b. genoemde beperking ziet vooral op situaties waarbij vanuit een aangepaste en geschikte woning verhuisd wordt naar een niet of minder aangepaste en geschikte woning. Deze verhuizingen van adequaat naar inadequaat kunnen alleen leiden tot aanpassingen als daar een belangrijke reden voor is. Daaronder kan verstaan worden het aannemen van een functie op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is, de situatie na een echtscheiding waarbij de aangepaste woning niet meer bewoond kan blijven worden enz. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de aanvrager tevoren contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst adequate oplossing is.

 

Meest geschikte woning

Onder c. wordt aangegeven dat (uiteraard) bij verhuizing gezocht wordt naar de meest geschikte woning, gezien de omstandigheden van betrokkene. Dat betekent dat als er een keuze is tussen een geschikte en een (minder) niet geschikte woning, gekozen dient te worden voor de geschikte woning. Gebeurt dat niet, dan zal dat aanleiding zijn tot afwijzing. Daarbij kan meegewogen worden of tevoren overleg heeft plaatsgevonden. Ook kan rekening gehouden worden met kennis die een gemeente heeft van op enig moment beschikbare geschikte woningen.

 

Gemeenschappelijke ruimten

Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, gelimiteerd worden. Dit uitgangspunt is onder punt d. vastgelegd. Andere dan de limitatief opgesomde voorzieningen hoeven niet verstrekt te worden. De keuze voor de limitatieve lijst moet natuurlijk wel gemotiveerd worden.

 

Eigen verantwoordelijkheid

Onder e. worden uitzonderingen gemaakt voor algemeen gebruikelijke verhuizingen en verhuizingen die te voorzien zijn. Op dit punt wordt sterk aangesloten bij de eigen verantwoordelijkheid van de aanvragers. Wie weet dat traplopen, wat nu al lastig is, binnen 5 jaar onmogelijk gaat worden, moet op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan gaat aan deze eigen verantwoordelijkheid voorbij en kan daarom aanleiding zijn tot afwijzing.

 

Hoogte van de vergoeding

De punten onder f en g tenslotte, zijn bij de verhuiskostenvergoeding al besproken.

 

Onder de Wvg waren de woningaanpassingen aan een maximumbedrag gekoppeld. Met de Wmo is niet beoogd het verstrekkingenbeleid op dit punt uit te breiden. Vanuit deze overweging is de bepalling onder h vanuit de Wvg-verordening overgenomen.

 

Maximum bedrag

Indien de kosten, bedoeld onder h, meer zijn dan €45.378,00, wordt de woonvoorziening geweigerd. Er kan in uitzonderlijke gevallen gebruik worden gemaakt van de hardheidsclausule. Het College van B&W besluit per casus of en, zo ja, hoe hoog het bedrag is dat de gemeente vergoed.

3.7 Overige woonvoorzieningen

3.7.1 Uitbreiding van ruimten

Als het gaat om uitbreiding van ruimten worden er maxima aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt.

In het schema hieronder staat het aantal m² per vertrek in een zelfstandige woning waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend op grond van artikel 13 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging)

 

Soort vertrekAantal m² waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrekAantal m² waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek
Woonkamer Keuken Eenpersoons slaapkamer Tweepersoons slaapkamer Toiletruimte Badkamer - wastafelruimte - doucheruimte entree/gang/hal berging30 10 10 18  2    2  3  5  66 4 4 4 1   1 2 2 4

 

3.7.2 Bouwkundige en niet-bouwkunidige voorzieningen

Of de cliënt in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt af van:

  • - de bouwkundige situatie van de woning

  • - de ondervonden beperkingen en belemmeringen

 

Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, douche/toiletstoelen, douchestretchers, badtransfer-planken. Waar mogelijk zal uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Zoals al vermeld gaat het hier niet om inrichtingselementen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden middels een bouwkundige voorziening. Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en adequaat alternatief zijn voor een vaste voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank.

 

Ook zal bij voorkeur met losse voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of in andere situaties waarin de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar waarin de verstrekking van vaste woonvoorzieningen als risico met zich meebrengt dat deze voorziening op zichzelf niet efficiënt is. Voorbeelden zijn terminale situaties, maar ook situaties waarin mensen een slooppand bewonen.

 

3.7.3 Traplift

Een traplift is een bouwkundige woonvoorziening (artikel 13, lid b Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging)) die bedoeld is om ergonomische belemmeringen bij het traplopen op te heffen (verticaal verplaatsen). Afhankelijk van de situatie in de betreffende woning en/of de handicap zijn de volgende trapliften mogelijk:

  • - stoeltraplift

  • - plateaulift

  • - stalift

Een plateaulift of stalift wordt alleen in bijzondere situaties verstrekt.

Voor verstrekking van de trapliften wordt gebruik gemaakt van leverancier Otto Ooms.

 

Beoordelingscriteria

De gehandicapte dient belemmeringen te ondervinden bij het traplopen en traplopen is medisch gezien niet meer mogelijk of medisch gezien niet meer verantwoord. Er dient altijd een afweging gemaakt te worden of goedkopere, adequate voorzieningen mogelijk zijn om de belemmeringen die de aanvrager ondervindt bij het traplopen te verminderen en/of op te heffen. Te denken valt hierbij aan bijv. een extra trapleuning e.d. De voorziening wordt alleen geplaatst als de primaire woonfuncties van de belanghebbenden op meerdere woonlagen gelegen zijn. De trapliften of delen van trapliften zijn herbruikbaar. Hierdoor is hergebruik mogelijk. De trapliften worden aan de klant in gebruik gegeven (gemeente blijft eigenaar van de traplift). De traplift kan worden verwijderd na verhuizing/overlijden van de klant. De gemeente Veghel heeft in het kader van dergelijke verstrekkingen afspraken gemaakt met de leverancier die de verwijderde traplift in depot houdt tot deze herverstrekt kan worden.

 

Bij een woningaanpassing worden de kosten van de traplift (en plaatsing ervan) meegenomen bij het totaal bedrag van de woningaanpassing, omdat de traplift als voorziening deel uitmaakt van de compensatie van de beperkingen van de klant.

 

Er is een gezamenlijk depot voor trapliften met de gemeenten Boxmeer, Lith, Maasdonk, Oss, Uden en Veghel. Aan het einde van het jaar wordt door de leverancier een overzicht aangeleverd welke gemeente gebruik heeft gemaakt van welke traplift(en). Aan de hand van dat overzicht kan bepaald worden wat er per gemeente voor de traplift(en) moet worden verrekend.

3.7.4 Tillift

Er is een collectieve voorziening, in de vorm van een tillift, beschikbaar voor de kloosters in Veghel. De tilliften zijn voor algemeen gebruik in eigendom verstrekt aan de Stichting Teresia van Miert. Deze Stichting neemt ook het beheer en onderhoud van de tilliften voor haar rekening.

Deze collectieve voorziening wordt aangemerkt als algemene voorziening als bedoeld in artikel 1, sub i van de verordening.

Bij individuele aanvragen van bewoners is hiermee sprake van een voorliggende voorziening en zal alleen tot verstrekking van een individuele voorziening worden overgegaan wanneer deze voorliggende voorziening niet adequaat is.

3.7.5 Woonsanering in verband met CARA

Financiële tegemoetkoming voor woningsanering

Men kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) noodzakelijk zijn. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en -gedrag bepaald. Het college kan hierover advies vragen eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde CARA-verpleegkundige. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkene zelf maatregelen treft ter voorkoming van CARA-klachten.

In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien:

- de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat CARA zou ontstaan/verergeren;

- vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

 

Geen vergoeding wordt verstrekt indien:

- het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

- de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

 

De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd indien de aanvrager jonger is dan vier jaar.

 

Afschrijvingstermijn

Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.

 

Hierbij wordt voor de hoogte van de vergoeding als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

 

Geen vergoeding wordt verstrekt:

  • - indien het artikel acht jaar of ouder is;

  • - bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

3.7.6 De uitraasruimte

De uitraasruimte was voorheen, onder de Wvg, omschreven in de wet zelf, maar is onder de Wmo omschreven in de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging). Artikel 13, aanhef en onder d luidt dan ook:

“De in artikel 12 genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit: (……)

d. een uitraasruimte.”

 

Het gaat om een ruimte die alleen ten behoeve van de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te doen komen. Dit vloeit ook voort uit de algemene beperking dat individuele Wmo-voorzieningen in hoofdzaak op het individu gericht zijn.

De uitraasruimte is uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking.

 

Voor de verstrekking van een uitraaskamer gelden een aantal voorwaarden:

  • 1.

    De klant valt onder de Wmo-doelgroep of is iemand die als gevolg van een ziekte of gebrek aantoonbare belemmeringen tegenkomt in zijn woonsituatie en bij het zich bewegen in en rond de woning;

  • 2.

    De klant heeft een gedragsstoornis, waardoor hij ongeremd gedrag vertoont. Het gaat hierbij over stoornissen die bij voorkeur objectief dienen te worden beoordeeld door een psychiatrisch of psychologisch expert;

  • 3.

    om tot rust te komen is het noodzakelijk dat de klant zich kan terugtrekken in ruimte zonder prikkels van buitenaf waar de klant zonder lichamelijk gevaar tot rust kan komen.

 

Ad 2

Indien de klant in het bijzijn van een toezichthouder geen ongeremd gedrag vertoont, dan is er voor de Wmo geen sprake van ernstig ontremd gedrag. Van de ouders of begeleiders van de klant kan verwacht worden dat zij continu toezicht houden op de klant. Dit betekent zeven dagen per week, 24 uur per dag. Wanneer de klant alleen ongeremd gedrag vertoont in afwezigheid van een toezichthouder, is er geen indicatie voor een uitraaskamer.

 

Ad 3

In heel veel gevallen kan de slaapkamer van de klant voldoen als ruimte zonder prikkels van buitenaf. In dit geval is er geen speciale uitraaskamer nodig. Een klant kan soms zo gewelddadig zijn dat hij het risico loopt zichzelf wat aan te doen. Een uitraaskamer moet dan aan bepaalde veiligheidseisen voldoen. Elementen die daarbij een rol kunnen spelen, zijn bijvoorbeeld een verankerd bed, veiligheidsglas of tralies voor de ramen, afsluitbare deuren of een zachte wand en vloerbedekking.

 

Dit kan betekenen dat een aanvraag voor een uitraaskamer leidt tot de verstrekking van een reeks van voorzieningen. Hoe meer hier voor nodig is, des te groter het risico dat er in de woning van de klant geen ruimte is voor een dergelijke voorziening. Het is mogelijk om dan met een verhuisvergoeding en een medische urgentie een andere woning te zoeken waar een extra ruimte is voor een uitraaskamer. Mocht er geen mogelijkheid tot verhuizen bestaan, dan is het mogelijk dat overgegaan wordt tot een aanpassing in de vorm van een aanbouw. Is dit het geval dan is het ook mogelijk de slaapkamer van de klant zo aan te passen dat hij hier niet alleen in kan slapen, maar ook in kan uitrazen.Alle woningaanpassingen die nodig zijn om een ruimte veilig genoeg te maken om als uitraaskamer te dienen, vallen binnen de verstrekkingsmogelijkheden. Zaken die buiten de verstrekkingen voor uitraaskamers vallen zijn bijvoorbeeld meubels, rustgevende muziek (-installaties), spreek-luisterverbindingen, videobewakingssystemen en diverse inrichtingselementen, zoals ballenbaden, knuffelmuren en lichtprojectors.

3.8 Procedure bij aanvraag bouwkundige woonaanpassing

- Vaststellen programma van eisen

Na indiening van de aanvraag volgt de indicatie, waarbij een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst-adequate woningaanpassing opstelt. De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen enkele offertes bij aannemers op. Huurders dienen een toestemmingsverklaring door de woningeigenaar te laten ondertekenen.

- Goedkoopst-adequaat

Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst-adequate oplossing biedt – De gemeente beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming of welke offerte als basis geldt voor het vaststellen van het PGB..

- Het college geeft toestemming

Het college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing op voorwaarde dat niet al zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft.

- De eigenaar of particuliere huurder voert uit

De woningeigenaar of particuliere huurder is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

- Het college kan controleren

Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing indien de door het college aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt in beide gevallen achteraf plaats. De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in de bescheiden en tekeningen van de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren. Overigens is controle een bevoegdheid van het college en vormt geen verplichting.

- Uitbetaling aan de woningeigenaar of particuliere huurder en gereedmelding

De financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de woningeigenaar of particuliere huurder. Direct na de voltooiing van de werkzaamheden verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald (de woningeigenaar of particuliere huurder) aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding). Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. Daarom wordt de factuur meegezonden. De gereedmelding gaat tevens vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden, waaronder het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is verleend. Degene aan wie het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

3.9 Voorwaarden PGB en uitbetaling

Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende tegemoetkoming ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook middels de beschikking aan de aanvrager en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de aanvrager is, worden bekendgemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden.

 

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

a. Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

b. Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

c. Aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

d. Aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

e. Direct na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 15 maanden na het toekennen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen (PvE);

f. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming;

g. De gereedmelding, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.

 

Terugbetalingsverplichting

De terugbetaling bedraagt in het eerste jaar na definitieve toekenning van de woonvoorziening 100% en wordt vervolgens jaarlijks verminderd met een afschrijvingspercentage van 10% van de vastgestelde meerwaarde.

 

3.10 Kosten van woningaanpassingen

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van (het persoonsgebonden budget of) de financiële tegemoetkoming:

 

1. De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

2. De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

3. Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

4. De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

5. De leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

6. De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

7. Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

8. De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

9. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

10. De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

Indien de gemeente ook de administratiekosten van de verhuurder wil vergoeden kan het volgende opgenomen worden:

11. De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de persoon met beperkingen, kunnen in aanmerking komen voor vergoeding. De hoogte van de vergoeding is opgenomen in bijlage 1 van het financieel besluit.

3.11 Opstalverzekering

Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

3.12 Verwijderen van voorzieningen

De Wmo verplicht niet tot het verwijderen van woonvoorzieningen nadat deze niet meer nodig zijn. Het uitgangspunt is dan ook om zo weinig mogelijk voorzieningen uit woningen te verwijderen en aangepaste woningen zo veel mogelijk aan andere gehandicapten toe te wijzen. Dat geldt zeker wanneer bijvoorbeeld de badkamer en de keuken aangepast zijn voor een persoon die rolstoelafhankelijk is.

Trapliften worden wél verwijderd wanneer een volgende bewoner daar geen gebruik van maakt. Trapliften kunnen (gedeeltelijk) hergebruikt worden. Soms wordt een voorziening wél verwijderd als deze niet in de woning hergebruikt kan worden en het niet terughalen van de voorziening tot teveel kapitaalverlies leidt.

Hoofdstuk 4 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding

Artikel 22 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) luidt:

“De te verstrekken voorziening, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen kan bestaan uit:

a. een collectieve vervoersvoorziening;

b. een vervoersvoorziening in natura;

c. een persoonsgebonden budget”

 

Bij een vervoersvoorziening kan de klant er niet van uitgaan dat al zijn wensen ingewilligd worden. Voor een vervoersvoorziening geldt dat de klant in staat gesteld moet worden om in zijn eigen omgeving deel te kunnen nemen aan het normale dagelijkse verkeer en het dagelijkse leven.

 

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) is onder de Wvg meerdere keren tot de conclusie gekomen dat een gemeente bij vervoersvoorzieningen het collectieve vervoer op de eerste plaats mag zetten. Als het primaat ligt bij het collectief vervoer dan hoeft de gemeente bij de toezegging van een vervoersvoorziening niet te laten meewegen dat een klant met eigen auto een grotere mobiliteit heeft. De gemeente erkent wel dat de reikwijdte van de klant met eigen vervoer groter is dan wanneer de klant het van het collectieve vervoer moet hebben. Dit betekent echter niet dat het collectieve vervoer als vervoersvoorziening niet voldoet of ongeschikt zou zijn.

 

Vervoer in het leven van alledag

De aanvrager kan dankzij de verstrekking van een vervoersvoorziening deelnemen aan het maatschappelijke verkeer oftewel het ‘leven van alledag’. Onder het leven van alledag kunnen we allerhande activiteiten scharen. Het gaat om activiteiten op het maatschappelijke en sportieve vlak die zich met regelmaat voordoen, activiteiten in de directe omgeving van de klant.

Het vervoer dat de klant nodig heeft in verband met medische behandelingen hoort hier niet bij.

 

De vervoersvoorziening richt zich op het vervoer van de klant in zijn directe woon- en leefomgeving. De reden hiervoor is dat het dagelijkse leven van iemand zich daar veelal afspeelt. Van de gemeente mag worden verwacht dat zij het vervoerspatroon van de klant meeneemt in haar afweging en dan vooral het vervoer dat de klant nodig heeft om zijn sociale contacten te onderhouden. Op die manier zorgt de gemeente er voor dat de voorziening op maat geleverd wordt, toegesneden op de klant.

 

Bovenregionaal vervoer

Bij dreigende vereenzaming van de klant heeft de gemeente geen verplichting naar de klant als het gaat om bovenregionaal vervoer. Voor bovenregionaal vervoer kan de aanvrager terugvallen op het bovenregionale vervoer van Valys. De gemeente heeft wel de mogelijkheid om haar bestaande voorzieningen in te zetten.

 

4.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

Mogelijke vervoersvoorzieningen

  • - Vervoersvoorziening in natura

  • - Vervoersvoorziening in de vorm van een PGB

  • - Vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming

  • - Collectieve vervoersvoorzieningen

Wanneer een klant vervoersproblemen ondervindt en een aanvraag voor een vervoersvoorziening indient, kijkt de gemeente altijd eerst of algemene of voorliggende voorzieningen een snelle en eenvoudige oplossing kunnen bieden. Mocht dit niet zo zijn, dan wordt er gekeken naar de mogelijkheden van het collectieve vervoer. Als ook het collectief vervoer geen afdoende oplossing biedt, komen andere voorzieningen in aanmerking.

4.1.1 De algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die een probleem snel en effectief uit de wereld kunnen helpen. De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:

  • - het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft;

  • - het gaat om een voorziening voor lichte, niet complexe zorg, of

  • - het gaat om een voorziening voor een incidentele zorgbehoefte.

 

Als het gaat om een vervoersvoorziening zijn de algemene voorzieningen voor het overgrote deel nog in ontwikkeling. Zo kan gedacht worden aan het opzetten van een scootermobielpool. Deze pool is bedoeld voor personen die (heel) af en toe van een scootermobiel gebruikmaken of gebruik willen maken. Dit is een voorbeeld van een mogelijke algemene voorziening die voor deze groep mensen absoluut een adequate oplossing kan zijn. Bovendien levert zo’n scootermobielpool een besparing voor de gemeente op, doordat zij minder scootermobielen hoeft te verstrekken voor permanent gebruik.

 

Korte en lange afstand

Vervoersvoorzieningen zijn er op twee terreinen:

  • - Vervoer op korte afstand. Dit is vervoer in de woonomgeving, het zogenaamde “loop- en fietsvervoer”.

  • - Vervoer op de wat langere afstand. Voor het vervoer op de wat langere afstand zou een niet-aanvrager van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

 

Als de klant vervoersproblemen heeft op zowel de korte als de langere afstand, wordt voor beide gekeken welk oplossingen noodzakelijk zijn. Dit betekent dus niet dat de klant ook voor beide een oplossing aangeboden krijgt. Alleen als iemand maar heel weinig kan lopen en dan moet gedacht worden aan een maximale afstand van 100 meter, dan vereisen de rechtspraakregels van de Centrale Raad van Beroep dat er op beide terreinen een oplossing moet komen. In andere gevallen kan het overigens best noodzakelijk zijn dat er voor de korte en de wat langere afstand een oplossing gevonden wordt, maar dan is het niet zo dwingend voorgeschreven.

 

Voorliggende voorzieningen

Daar het openbaar vervoer en Valys de voorliggende voorzieningen zijn voor de Wmo-voorzieningen is een korte introductie van deze begrippen op zijn plaats.

 

Het openbaar vervoer (OV)

Het OV is een vervoersvoorziening waarvoor het rijk en de provincies verantwoordelijk zijn. Het OV bestaat uit trein, bus, tram en metro. Het openbaar vervoer is voor iedereen in Nederland toegankelijk. Het gaat hier niet om vervoer dat speciaal voor personen met een beperking in het leven is geroepen, al kunnen ze er vanzelfsprekend wel gebruik van maken. Voor personen met een beperking die met het OV willen reizen is de OV-begeleiderskaart (dit was de NS-begeleiderspas) bedacht. De uitvoering van deze kaart nemen de Nederlandse Spoorwegen op zich. Met deze kaart kan een begeleider gratis samen met de aanvrager met het OV meereizen. De begeleider moet dan overigens wel ook daadwerkelijk alle begeleiderstaken op zich nemen.

 

Valys-systeem

Het Valys-systeem valt onder verantwoordelijkheid van de provincies. Met een Valyspas kan iemand met beperkingen per jaar een bepaald aantal kilometers tegen een speciaal tarief reizen. Het Valys-systeem is geldig in het reguliere openbaar vervoer, maar ook voor het collectieve vervoer. Een persoon met beperkingen kan van Valys gebruikmaken in het buitenregionaal vervoer. Bij de uitvoering van Valys zijn alle vervoerders van collectieve vervoerssystemen betrokken. Dit heeft het mogelijk gemaakt dat personen met een beperking soepel en goed op elkaar afgestemd, met een zo minimaal mogelijk aantal overstapsituaties, in dit buitenregionaal vervoer van deur tot deur reizen.

 

Specifieke informatie is te vinden op de internetsites www.ns.nl en www.valys.nl.

4.1.2 Primaat collectief vervoer

Uit artikel 23 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) blijkt verder dat er een primaat ligt bij het collectief vervoer. Ingevolge dit primaat komt een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek het openbaar vervoer niet kan bereiken of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer allereerst – indien dit medisch mogelijk is – in aanmerking voor collectief vervoer.

 

 

‘Taxihopper / Regiotaxi Brabant noord-oost’

Gemeenten en provincie dragen de verantwoordelijkheid voor het collectief vraagafhankelijke vervoer binnen de regio. Het CVV bestaat uit een landelijk netwerk van collectieve vervoerssystemen. In deze regio rijdt het CVV tot 31-12-2010 onder de naam ‘Taxihopper’. Per 1-1-2011 rijdt het CVV onder de naam “Regiotaxi Brabant nood-oost).

Het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Kleinschalig Collectief Vervoer bepaalt jaarlijks de hoogte van het tarief voor gebruik van het CVV.

 

De aanvrager die alleen onder begeleiding van het reguliere openbaar vervoer gebruik kan maken, maar die wel zelfstandig, dus zonder begeleiding, met het CVV op pad kan dankzij de deur-tot-deur service, komt ook in aanmerking voor een CVV-pas. Dit geldt bijvoorbeeld voor mensen met visuele beperkingen, mensen met psychische beperkingen of bewoners van instellingen voor beschermd wonen.

 

Wie problemen heeft op de afstanden gelijklopend met het openbaar vervoer komt op basis van artikel 23 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) in aanmerking voor collectief vervoer indien dit medisch gezien adequaat is. Dat zal het in zeer veel gevallen zijn: uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat alleen bij onbeheersbare incontinentie (hetgeen zelden voorkomt) of bij ernstige gedragsproblemen of in andere uitzonderlijke situaties collectief vervoer niet adequaat geacht moet worden. In bijna alle andere situaties is collectief vervoer de eerste voorziening die in aanmerking komt voor verstrekking.

Bij collectief vervoer zal veelal een tarief betaald moeten worden. Dat bedrag is geen eigen bijdrage in de zin van de Wmo, maar een algemeen gebruikelijk tarief, zoals ook gebruikers van elk openbaar vervoer een tarief betalen.

 

Indien de klant een OV-begeleiderskaart heeft, dan kan de begeleider gratis mee. Dit moet doorgegeven worden bij de ritreservering. Een OV-begeleiderskaart kan aangevraagd worden via de NS Folderlijn: 0900-1462 (€ 0,10 p.m.) of via www.ns.nl. Indien de klant een indicatie heeft voor een gratis medische begeleider, dan moet deze verplicht mee. De begeleider dient minimaal 12 jaar oud te zijn en dient zelfstandig te kunnen reizen. Is er in een dergelijk geval geen begeleider, dan zal de chauffeur de klant weigeren.

Criterium voor loopafstand

De uitdrukking ‘het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer’ wordt door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geoperationaliseerd middels het loopafstandscriterium “maximale loopafstand 800 meter”. Kan men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men dat wel, maar is het onmogelijk in het openbaar vervoer te komen, dan ook komt men voor vervoersvoorzieningen in aanmerking.

Er ligt overigens geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is geen aanleiding een vervoersvoorziening te verstrekken. Indien nog gefietst kan worden over grotere afstanden kan hier ook rekening mee worden gehouden.

4.1.3 Forfaitaire vergoeding

Indien geen gebruik kan worden gemaakt van het CVV, kan een forfaitaire vergoeding worden toegekend.

Personen met een beperking die onder begeleiding met het openbaar vervoer kunnen reizen, krijgen geen forfaitaire vergoeding. De begeleider kan namelijk gratis meereizen.

De hoogte van de forfaitaire vergoeding staat vermeld in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging). De gebruikers van een rolstoeltaxi krijgen een hogere vergoeding dan de gebruikers van een ‘gewone’ taxi of een gewone auto.

4.1.4 Medisch noodzakelijke begeleiding in het CVV

Indien de klant een OV-begeleiderskaart heeft, dan reist de begeleider gratis mee. Dit moet doorgegeven worden bij de ritreservering. Een OV-begeleiderskaart kan aangevraagd worden via de NS Folderlijn: 0900-1462 (€ 0,10 p.m.) of via www.ns.nl. Indien de klant een indicatie heeft voor een gratis medische begeleider, dan moet deze verplicht mee. De begeleider dient minimaal 12 jaar oud te zijn en dient zelfstandig te kunnen reizen. Is er in een dergelijk geval geen begeleider, dan zal de chauffeur de klant weigeren.

De chauffeur is verantwoordelijk voor het vervoer van de klant vanaf de voordeur van diens woning tot aan de voordeur van de plaats van bestemming. De chauffeur is geen begeleider, zelfs al heeft hij (deels) begeleidende taken. Tijdens de rit is het echter heel goed mogelijk dat medische begeleiding vereist is. In een dergelijke situatie is de aanvrager verplicht één begeleider (gratis) mee te laten reizen. Als er een indicatie is voor medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer van de klant, dan komt dit in de beschikking te staan en wordt de vervoerder hiervan op de hoogte gesteld.

 

Situaties voor een indicatie voor medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer:

  • - als er eventueel medische zorg nodig is tijdens de rit, bijvoorbeeld het ongepland moeten toedienen van medicatie (oraal) of het bedienen van medische apparatuur;

  • - als er sprake is van gedragsproblemen van of angst bij de klant die de begeleiding weg kan nemen;

  • - als tijdens de reis ADL-hulp noodzakelijk is. Dit zijn eenvoudige verzorgende handelingen, zoals het afvegen van mond en neus, wanneer de mondmotoriek en handfunctie van de klant gestoord zijn;

  • - In het geval van een wooncomplex kan het zijn dat de klant de afstand van de voordeur tot de centrale hal niet zelfstandig kan overbruggen. De gemeente besluit in dat geval wat de goedkoopste en meest adequate oplossing is: het verstrekken van CVV inclusief medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer of het verstrekken van een (rolstoel)taxikostenvergoeding.

 

4.1.5 Contra-indicatie voor CVV

De aanvrager heeft een contra-indicatie voor CVV in de volgende situaties:

  • - sociaal storend gedrag (agressie, onrust, etc.) dat ook een eventuele begeleider niet kan voorkomen of corrigeren;

  • - incontinentie voor faeces;

  • - infectiegevoeligheid. Als het reizen met anderen extra infectiegevaar oplevert en daardoor gezondheidsschade kan ontstaan;

  • - aantoonbare fobische klachten waarvoor geen behandelingsoptie is;

  • - ernstige, aantoonbare bronchiale hyperreactiviteit, waarbij de benauwdheid erger wordt door luchtjes van andere passagiers en de eventuele aanwezigheid van (geleide-)honden;

  • - relatief frequente (één tot twee keer per week) insulten bij optimaal ingestelde epilepsie;

  • - als de klant maar minder dan één uur zonder verzorging kan reizen.

4.1.6 Inkomensgrens

Artikel 24 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) biedt de mogelijkheid een inkomensgrens te stellen voor bepaalde vervoersvoorzieningen. Er is voor gekozen om de inkomensgrens te leggen bij anderhalf maal het voor belanghebbende geldende norminkomen. Op grond van deze keuze kunnen aanvragers met een inkomen boven deze grens bepaalde vervoersvoorzieningen niet krijgen. Het zijn dan de voorzieningen die de auto betreffen of voorzieningen die daaraan gelijk te stellen zijn, zoals de taxi. Voor een rolstoeltaxi geldt, dat als de auto algemeen gebruikelijk is, van de rolstoeltaxi alleen het taxigedeelte algemeen gebruikelijk is. Dat wil zeggen dat als vergoeding of persoonsgebonden budget uitsluitend het verschil tussen beide vergoedingen kan worden toegekend.

4.1.7 Geen PGB bij aanwezigheid CVV

De Tweede Kamer heeft op 29 maart 2006 tijdens een Algemeen Overleg over het bovenregionaal vervoer Valys uitgesproken dat bij aanwezigheid van collectief vervoer geen persoonsgebonden budget hoeft te worden verstrekt aangezien het niet de bedoeling is het collectief vervoer in gevaar te brengen.

4.1.8 Collectief vervoer niet adequaat

Als collectief vervoer niet adequaat is, zal een andere voorziening gekozen moeten worden. Het kan dan gaan om een voorziening in natura (een bruikleenauto, een auto-aanpassing, een gesloten buitenwagen) of een persoonsgebonden budget, als alternatief voor een voorziening in natura of een geldbedrag bedoeld voor een zelf te regelen voorziening (autokostenvergoeding, taxikostenvergoeding, rolstoeltaxikostenvergoeding).

4.2 Doel van het vervoer

De compensatieplicht voor vervoer is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken en vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.

Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootermobielen of een meeneembare scootermobiel, vallen dan ook niet onder de compensatieplicht.

 

Verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving

Voor de voorzieningen die vergelijkbaar zijn met het openbaar vervoer, zoals het collectief vervoer, geldt dat uitsluitend rekening gehouden moet worden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. Artikel 25 lid 1 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) bepaalt hierover:

“1.

Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.”

De directe woon- en leefomgeving kan het beste beschreven worden in te bereiken bestemmingen.

 

Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een Wmo-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden. Een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op incidentele recreatie en ontspanning, wordt echter niet in het kader van de Wmo verstrekt. Te denken valt hierbij aan bewoners van een AWBZ-instelling die de voorziening uitsluitend aanvragen om het vervoer van het jaarlijkse uitje te kunnen bekostigen/regelen.Onder de Wvg is een uitgebreide jurisprudentie ontstaan uit zaken die handelden om het doel van het vervoer. Deze jurisprudentie behoudt zijn betekenis onder de Wmo en fungeert dan ook als kader voor de Wmo-compensatieplicht.

4.3 Nuances en uitzonderingen binnen het compensatiebeginsel vervoer

4.3.1 Vervoer in verband met werk

Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk. Voor mensen die in dienstbetrekking werken en mogelijk voor zelfstandigen zijn er voorliggende voorzieningen, zoals de voormalige Wet-Rea-voorzieningen die zijn overgeheveld naar WAO/WIA, Wajong, Waz en ZW. Deze regelingen worden uitgevoerd door het UWV. Werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorzieningen (Wsw) kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO-Wsw een beroep doen op hun werkgever.

4.3.2 Vervoer in verband met vrijwilligerswerk

Ook (extra) vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen, zo heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald.De Centrale Raad gaat er van uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt.

4.3.3 Vervoer in verband met therapie, dagbehandeling/dagopvang of bezoek aan medische behandelaars

Vervoer van en naar medische behandelaars is in beginsel niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag. Bovendien zijn er voor bepaalde situaties voorliggende voorzieningen, zoals de Regeling Zorgverzekering. Echter, door het Algemeen Bestuur van de GR Taxihopper is op 22 september 2008 besloten tot het invoeren van de reismogelijkheid van en naar zorgverleners. Dat betekent dat vervoer van en naar zorgverleners is toegestaan.

4.3.4 Vervoer in verband met het volgen van onderwijs

Vervoer in verband met onderwijs valt niet onder de Wmo-compensatieplicht. Er zijn voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving, en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt, de voormalige Wet-Rea-voorzieningen.

4.3.5 Vervoer van kinderen door ouders met een beperking

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen moet rekening worden gehouden met het verzorgen van kinderen door ouders met een beperking. Daarbij kan echter ook rekening worden gehouden met alternatieven voor vervoer door de ouders zelf, zo stelt de Centrale Raad van Beroep.

4.3.6 Diversen

Vervoer van uitsluitend goederen, dieren of welke andere zaken dan ook horen niet tot de verplichting die de gemeente heeft als het gaat om een vervoersvoorziening. De klant moet in dat geval op zoek naar andere, eigen oplossingen.

4.4 Andere vervoersvoorzieningen buiten het CVV om

4.4.1 Financiële tegemoetkomingen voor vervoer

Als collectief vervoer geen optie is, omdat het niet voldoet door bijvoorbeeld een contra-indicatie, moet er een alternatief komen. De alternatieven zijn in drie vormen op te delen:

  • - Een voorziening in natura (bijvoorbeeld een autoaanpassing of een gesloten buitenwagen)

  • - Een persoonsgebonden budget, als alternatief voor een voorziening in natura

  • - Een geldbedrag bedoeld voor een zelf te regelen voorziening als een autokostenvergoeding, taxikostenvergoeding of een rolstoeltaxikostenvergoeding.

 

Artikel 25, lid 2 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) geeft, als gevolg van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, aan welke omvang in kilometers geboden moet worden.

“2.

De te verstrekken vervoersvoorziening is erop gericht maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer en ten hoogste 2000 kilometer mogelijk te maken.”

 

Op basis van dit artikel moet iedereen tenminste 1500 kilometer, met een uitloop (bandbreedte) van 500 km, af kunnen leggen met de combinatie van voorzieningen die zijn verstrekt. Op deze manier wordt een compensatie geboden die voldoet aan de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad.

 

Inkomensgrenzen voor vervoersvoorzieningen

Artikel 24 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) geeft aan wanneer er sprake is van een algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening. Elke aanvrager met een inkomen dat boven deze grens uitkomt, moet rekening houden met een afwijzing. Het gaat dan om voorzieningen voor de auto of gelijkwaardige voorzieningen als de taxi. Voor een rolstoeltaxi geldt, dat als de auto algemeen gebruikelijk is, het taxigedeelte ook algemeen gebruikelijk is. Als vergoeding of persoonsgebonden budget wordt dan uitsluitend het verschil tussen de kosten voor een taxi en de kosten voor een rolstoeltaxi toegekend.

 

Inkomensgrens bij gebruik eigen auto

Voor de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto stelt de gemeente een inkomensgrens in. Alle vervoerskosten voor de auto die boven deze grens uitkomen, worden als algemeen gebruikelijk gezien. De tegemoetkoming is een forfaitaire vergoeding.

 

De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten voor de (eigen) auto, staat vermeld in artikel 16 van het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) 2010. De klant moet wel echt aangewezen zijn op dit gebruik van de eigen auto.

 Een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto kan alleen in combinatie met het aanpassen van de eigen auto worden verstrekt als dit de goedkoopst-adequate oplossing is voor de individuele vervoersbehoefte van de aanvrager.

4.4.2 Gebruik van de taxi

Als de klant een contra-indicatie heeft voor het CVV én hij heeft geen eigen auto of kan hier geen gebruik van maken, dan kan hij een financiële tegemoetkoming krijgen voor een taxi. De klant declareert de kosten bij de gemeente, die hiervoor een maximum bedrag per jaar hanteert. Dit bedrag is terug te vinden in artikel 16 van het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) 2010.

4.4.3 Gebruik van de rolstoeltaxi

De aanvrager kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor de rolstoeltaxi wanneer CVV, de eigen auto of de gewone taxi niet voldoet. Dit is het geval in de volgende situaties:

  • - Het is onmogelijk voor de klant om in en uit te stappen, zelfs wanneer hij daar hulp bij heeft;

  • - De klant is rolstoelafhankelijk en het is voor hem onmogelijk om zelfstandig van de ene voorziening naar de andere te komen;

  • - Voor de klant is liggend vervoer noodzakelijk.

De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten voor een rolstoeltaxi is vastgesteld in artikel 16 van het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) 2010.

4.4.4 Scootermobiel

Personen met een beperking die moeilijkheden ondervinden bij het bereiken van een bestemming bij hen in de buurt, kunnen in aanmerking komen voor een scootermobiel.

 

Het gaat om de bestemmingen in de buurt van het huis van de klant; dit zijn de bestemmingen die een beperkte loopafstand hebben. De scootermobiel dient als voorziening wel de goedkoopste en meest adequate oplossing te zijn voor het vervoersprobleem van de klant.

Aangezien de scootermobiel bedoeld is voor het vervoer in de directe woonomgeving van de cliënt, heeft de gemeente geen zorgplicht voor het meenemen of vervoeren van scootermobiel, bijvoorbeeld naar vakantiebestemmingen.

 

Voorwaarden

Om voor een scootermobiel in aanmerking te komen, gelden de volgende voorwaarden:

  • - De klant kan zelfstandig een overstap tussen twee vervoermiddelen maken;

  • - De klant is in staat enkele meters te lopen (maximaal 100 meter);

  • - De klant heeft voldoende zitbalans en een redelijke arm-/handfunctie;

  • - De klant kan de scootermobiel goed en veilig (leren) bedienen;

  • - De klant heeft voldoende verkeersinzicht en verkeersvaardigheid;

  • - De klant is bestand tegen weersinvloeden, kou, regen en mist, gedurende een groot deel van het jaar, eventueel met gebruik van hulpmiddelen;

  • - De klant is rijgeschikt, heeft voldoende visus, cognitieve vermogens en dergelijke om de scootermobiel te bedienen c.q. het verkeer in te schatten;

  • - De klant kan door het volgen van rijlessen voldoende verkeersinzicht en verkeersvaardigheid verwerven.

 

Vervoersbehoefte

De klant heeft zonder twijfel de behoefte om mobiel te zijn en zich te kunnen verplaatsen, dit moet voor de gemeente onomstotelijk vast komen te staan. De klant wil zich voort kunnen bewegen in zijn eigen woonomgeving. In de besluitvorming rond de aanvraag van de voorziening is dat een belangrijk element. Meegewogen wordt:

  • - Het sociale leven van de klant en de mogelijkheid hieraan zelfstandig te blijven deelnemen;

  • - De verwachte frequentie van het gebruik;

  • - De gevolgen van het niet toekennen van de scootermobiel;

  • - De mogelijke alternatieven, zoals het CVV, een vervoerskostenvergoeding of een handbewogen rolstoel;

  • - De scootermobiel moet wezenlijk bijdragen tot het opheffen van verplaatsingsbelemmeringen van de klant;

  • - In geval het CVV niet afdoende is om het probleem op te lossen, waardoor de scootermobiel een gepaste invulling kan bieden.

 

Scootermobiel met kinderzitje

Indien een klant recht heeft op (en behoefte heeft aan) een scootermobiel én indien er in dat geval sprake is van een kind dat nog niet in staat is zich zelfstandig (lopend of per fiets) te verplaatsen, wordt een scootermobiel met kinderzitje verstrekt.

Aan de klant wordt de verplichting opgelegd dat hij aan de gemeente meldt wanneer het kind in staat is om zich zelfstandig loslopend of per fiets te verplaatsen.

Ter beoordeling van de voortzetting van het gebruik van de scootermobiel wordt halfjaarlijks een telefonische check uitgevoerd.

 

Stalling

Belangrijk is verder dat er een stallingmogelijkheid voor de scootermobiel is. Indien dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen worden overwogen. Als de stalling niet te realiseren is, kan de aanvrager nog wel in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding.

 

Medisch noodzakelijke aanpassingen en accessoires

Als de scootermobiel aangepast moet worden of moet worden voorzien van accessoires, dan komen deze alleen voor vergoeding in aanmerking als er sprake is van een medische noodzaak.

4.5 Persoonsgebonden budget (PGB)

Zoals in principe bij alle individuele Wmo-voorzieningen, kan ook bij de meeste vervoersvoorzieningen een PGB worden verstrekt als de aanvrager hierom verzoekt (artikel 22, lid c verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging)).

 

De gemeente kent geen PGB toe als:

“Artikel 6, lid 6:

  • a.

    het een voorziening betreft waarin een algemene of collectieve voorziening kan voorzien;

  • b.

    het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager niet in staat is om:

    1o. de verantwoordelijkheid tot besteding van een persoonsgebonden budget aan de voorziening waarvoor deze wordt toegekend aan te kunnen, of

    2o. te voldoen aan de regels ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget;

 

In artikel 15 van het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) 2010 staat dat het PGB ten hoogste de tegenwaarde van de aanschafprijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie (dat door het College aan de leverancier zou worden betaald bij een verstrekking in natura) bedraagt. Daarbij wordt uitgegaan van de economische levensduur die bij verstrekking in natura van toepassing zou zijn.

 

PGB

De gemeente Veghel kiest voor een zogenaamd bruto-PGB. Dit houdt in dat het CAK de eigen bijdrage formeel vaststelt en incasseert. Bij de toekenning van de hoogte van de voorziening wordt geen rekening gehouden met een eventuele eigen bijdrage.

 

Verplichtingen persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen

Elke PGB houder dient te voldoen aan de onderstaande verplichtingen.

  • - de budgethouder gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor betaling van een voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • - de voorziening die wordt aangeschaft voldoet aan het programma van eisen en is kwalitatief verantwoord en voldoet indien van toepassing aan het Kwaliteiten Bruikbaarheids Onderzoek van Hulpmidden (KBOH) keurmerk en/of komt voor op de lijsten van het TNO-keurmerk dan wel gelijkwaardig keurmerk goedgekeurde hulpmiddelen;

  • - In geval van een rolstoel- of vervoersmiddel dient de vervoersvoorziening te worden ingekocht bij een leverancier die erkend is volgens de Erkenningsregeling Revalidatietechnisch Bedrijf (ERB) en voldoet aan de eisen van het zogenaamde Revakeur;

  • - De budgethouder legt over het verleende persoonsgebonden budget verantwoording af door de nota en het betalingsbewijs van de gerealiseerde voorziening te overleggen;

  • - de budgethouder bewaart de rekening(en) en het betalingsbewijs (betalingsbewijzen) gedurende 7 jaren en stelt deze desgewenst ter beschikking aan het college;

  • - de budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het persoonsgebonden budget.

 

Voor algemene bepalingen omtrent het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt verwezen naar paragraaf 0.2.3 van deze beleidsregels.

Hoofdstuk 5 Verplaatsen in en om de woning

Inleiding

Artikel 4 lid 1 Wmo, aanhef en onder b luidt:

“1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4° , 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

a.  (………)      

b. zich te verplaatsen in en om de woning;

c. (………)”

5.1 Verplaatsen in en om de woning

Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel.

Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel, net als in de Wvg eerder het geval, onder de Wmo. De andere voorzieningen vallen onder andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van artikel 3 Wmo uitgesloten.

 

Er is van af gezien – net als in de Wvg – om een begripsomschrijving van een rolstoel te geven. Het is, ook na jaren proberen, nog steeds niet gelukt een kwalitatief goede begripsomschrijving van een rolstoel te formuleren. Daarom blijft staan als eerder onder de Wvg: onder rolstoel dient te worden verstaan wat daar over het algemeen in het dagelijkse taalgebruik onder wordt verstaan: een rolstoel is een voorziening ter verplaatsing in en om de woning, soms ook in de directe woon- en leefomgeving, waarbij het gaat om 4 wielen, soms alle vier even groot (een transportrolstoel), soms 2 grote wielen achter en 2 kleine wielen voor, waarbij de rolstoel met de handen aan de achterste wielen kan worden aangedreven. Een rolstoel kan inderdaad met de hand worden aangedreven, maar ook elektrisch. Ook zijn er motoren die op een rolstoel aangebracht kunnen worden om het rijden met de rolstoel te ondersteunen, lichter te maken.

Naast rolstoelen voor verplaatsing zijn er ook rolstoelen, speciaal voor verplaatsing bij sportbeoefening, de zogenaamde sportrolstoelen.

5.2 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Artikel 26 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) bepaalt dat er drie mogelijkheden zijn om rolstoelen te verstrekken:

- rolstoel in natura;

- persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoel;

- forfaitaire financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel.

5.2.1 Rolstoel in natura en pgb

Voor de persoon met beperkingen die dagelijks een rolstoel nodig heeft voor verplaatsing in en om de woning kan op basis van het gestelde in artikel 27, lid 1 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) een rolstoel toegekend worden. Dit kan ingevolge artikel 26 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging), aanhef en onder a en b als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget.

Via een medisch onderzoek zal bepaald worden of er een indicatie is voor een rolstoel en zo ja, in welke vorm. Daarbij is de wens van de aanvrager bepalend en zal een persoonsgebonden budget uitsluitend geweigerd worden als daarvan sprake is op basis van artikel 3 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) en artikel 2 onder 2.2 van het financieel besluit.

 

Sportrolstoel

Tot slot is het nog mogelijk een sportrolstoel aan te vragen. Voor een sportrolstoel komt men ingevolge artikel 27, lid 2 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) in aanmerking als sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk is door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Dit om het ook mogelijk te maken aan niet-rolstoelgebruikers via een sportrolstoel aan sport te kunnen doen.

Het gebruik van een sportrolstoel voor teamsporten is helder. Daarnaast zijn er ook individuele sporten (marathon bijvoorbeeld) waar men een sportrolstoel voor aan zal vragen. Recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend, met uitzondering van dansen. De aanvraag voor een sportrolstoel om in de natuur te zijn zal dan ook afgewezen worden. Om deze reden wordt wel de eis gesteld dat men actief lid is van een gehandicaptensportvereniging.

 

Financiële tegemoetkoming voor sportrolstoel

Een sportrolstoel wordt uitsluitend als financiële tegemoetkoming verstrekt. Dit is een forfaitaire financiële tegemoetkoming die niet kostendekkend hoeft te zijn. De hoogte van dit bedrag wordt vermeld in artikel 17, lid 2 van het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) 2010. Het bedrag is bedoeld als bijdrage in de aanschaf, de eventuele aanpassing en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

 

Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Deze regeling is daar niet voor bedoeld. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.

 

Geen eigen bijdrage.

Ingevolge artikel 4.1, lid 4 Wmo mag voor een rolstoel nooit een eigen bijdrage worden gevraagd.

5.2.2 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners

Bewoners van AWBZ-instellingen die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen zijn erkend komen, ingevolge artikel 28 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging), slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ van toepassing is.

 

Artikel 15 Bza luidt:

“1.

Voor zover gepaard gaande met verblijf in dezelfde instelling, omvat de zorg, bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14, tevens:

a. geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg;

b. farmaceutische zorg;

c. hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg;

d. tandheelkundige zorg;

e. kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling;

f. het individueel gebruik van een rolstoel.

2.

De zorg, bedoeld in het eerste lid, aanhef, omvat niet het verkrijgen van onderwijs, kleedgeld en zakgeld.”

 

De zorg als bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14 bestaat uit: de functie behandeling, ziekenhuiszorg en revalidatiezorg.

Dat betekent dat de combinatie verblijf en behandeling, ontvangen in dezelfde instelling, het verblijf in een ziekenhuis en het verblijf in een revalidatiecentrum redenen zijn om een rolstoel uit de AWBZ te ontvangen. Wie in een ziekenhuis of revalidatiecentrum bezig is terug te gaan naar huis zal uiteraard een rolstoel aanvragen in het kader van de Wmo.

 

Door ontwikkelingen als extramuralisering zijn er steeds meer voorzieningen ontstaan waarbij het niet zonder meer duidelijk is of er sprake is van een toegelaten instelling. In die situatie zal moeten worden nagegaan of op betrokken persoon één of meer facetten van de werking van artikel 15 Besluit zorgaanspraken van toepassing is. Hiernaar kan geïnformeerd worden bij de zorgaanbieder of bij het zorgkantoor.

5.2.3 Rolstoelpool

Er liggen drie redenen ten grondslag aan het instellen van een rolstoelpool. Dit zijn:

  • - Een besparing op de Wmo kosten;

  • - Laagdrempelig gebruik van de stoelen;

  • - Het voorkomen van niet gebruikte rolstoelen binnen de zorginstelling.

 

Er kan een rolstoelpool aanwezig zijn op de volgende locaties.

  • - Joachim & Anna

  • - Aatrium

  • - Simeonshof

  • - Watersteeg (AWBZ-instelling)

 

Met deze locaties zijn afspraken gemaakt over de uitleen van de rolstoelen, eventueel scootermobielen en eventueel de duofiets. Voor wat betreft het onderhoud en reparatie van de genoemde voorzieningen is de locatie op onderdelen zelf verantwoordelijk. In het geval de voorzieningen vervangen dienen te worden wegens slijtage (einde economische levensduur), neemt de gemeente de verantwoordelijkheid om te zorgen voor vervanging van de voorzieningen. Indien de voorzieningen vervangen dienen te worden om andere redenen, waarbij sprake is van verwijtbaar gedrag, dan neemt het betreffende verzorgingshuis deze kosten voor haar rekening.

 

De rolstoelpool is in het kader van de Wmo een voorliggende voorziening. De aanwezigheid van een rolstoelpool kan daarom een reden zijn om geen individuele rolstoel te verstrekken.

 

Voor nadere (gedetailleerde) afspraken rondom de rolstoelpool wordt verwezen naar de overeenkomst die is gesloten met de vier bovengenoemde locaties.

5.3 Persoonsgebonden budget (PGB)

Zoals in principe bij alle individuele Wmo-voorzieningen, kan ook bij rolstoelen een PGB worden verstrekt als de aanvrager hierom verzoekt.

 

De gemeente kent geen PGB toe als:

“Artikel 6, lid 6:

  • c.

    het een voorziening betreft waarin een algemene of collectieve voorziening kan voorzien;

  • d.

    het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager niet in staat is om:

    1o. de verantwoordelijkheid tot besteding van een persoonsgebonden budget aan de voorziening waarvoor deze wordt toegekend aan te kunnen, of

    2o. te voldoen aan de regels ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget;

 

In artikel 17, lid 1 van het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging) staat dat de hoogte van het PGB voor rolstoelen ten hoogste de tegenwaarde van de aanschafprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals door het college aan de leverancier zou worden betaald bij een verstrekking in natura.

 

Geen eigen bijdrage

Het PGB wordt rechtstreeks uitbetaald aan de klant. Voor deze voorziening is geen eigen bijdrage verschuldigd. Het heffen van een eigen bijdrage voor rolstoelen is wettelijk niet toegestaan.

 

Verplichtingen persoonsgebonden budget voor rolstoelen

Elke PGB houder dient te voldoen aan de onderstaande verplichtingen.

  • - De budgethouder gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor betaling of huur van een voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • - De voorziening die wordt aangeschaft voldoet aan het programma van eisen en is kwalitatief verantwoord en voldoet indien van toepassing aan het Kwaliteiten Bruikbaarheids Onderzoek van Hulpmidden (KBOH) keurmerk en/of komt voor op de lijsten van het TNO-keurmerk dan wel gelijkwaardig keurmerk goedgekeurde hulpmiddelen;

  • - In geval van een rolstoel- of vervoersmiddel dient de vervoersvoorziening te worden ingekocht bij een leverancier die erkend is volgens de Erkenningsregeling Revalidatietechnisch Bedrijf (ERB) en voldoet aan de eisen van het zogenaamde Revakeur;

  • - De budgethouder legt over het verleende persoonsgebonden budget verantwoording af door de nota en het betalingsbewijs van de gerealiseerde voorziening te overleggen;

  • - De houder van het persoonsgebonden budget bewaart de rekening(en) en het betalingsbewijs (betalingsbewijzen) gedurende 7 jaren en stelt deze desgewenst ter beschikking aan het college;

    - De budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 6 Voorzieningen voor kinderen

De Wmo kent het begrip kindvoorziening niet. Toch wordt een apart hoofdstuk besteed aan deze doelgroep omdat er speciale voorzieningen verstrekt worden die alleen op kinderen zijn gericht.

Een voorziening in het kader van de Wmo voor een persoon onder de 18 wordt aangevraagd door (één van) de ouders/ voogden. Aan personen onder 18 jaar wordt, ingevolge artikel 3, lid 7 van het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Veghel, 2010 (inclusief 1e wijziging), geen eigen bijdrage opgelegd.

 

Voor een woningaanpassing geldt in principe een eigen aandeel. Aan de ouder(s)/ voogd(en) van een persoon onder de 18 jaar wordt wel een eigen aandeel opgelegd. Dit wordt onder andere gedaan met het oog op de zorgplicht van de ouders voor een kind.

 

Voorbeelden van kindvoorzieningen zijn:

 

  • - Aangepaste kleedtafel en/of een aangepaste box voor kinderen. Er wordt een persoonsgebonden budget verstrekt in de meerkosten ten opzichte van een normale commode of normale box. Deze voorziening betreft een roerende woonvoorziening. De aangepaste kleedtafel en/of aangepaste box kan worden verstrekt vanwege beperkingen van het kind of vanwege beperkingen van de verzorger.

  • - Zitondersteuningselementen. Hiermee worden bedoeld kuipstoeltjes met of zonder onderstellen voor binnen- of buitengebruik. Het zijn voorzieningen die sterk op de individuele beperkingen zijn aangepast. De zitondersteuningselementen zijn geschikt voor kinderen vanaf ongeveer 14 maanden, die veel ondersteuning en correctie nodig hebben om te kunnen zitten. Zitondersteuningselementen voor het gebruik als kinderstoel worden vergoed via de AWBZ.

  • - Douche/toiletstoel op wielen. Voor de dagelijkse verzorging van kinderen met beperkingen in de leeftijd van 2 tot 15 jaar zijn douchestoelen en gecombineerde douche/toiletstoelen op wieltjes ontwikkeld.

  • - Fiets- en autozitjes. Er bestaan voor kinderen met beperkingen speciale zitjes voor op de fiets of in de auto. Feitelijk gaat het om een vervoersprobleem van de ouders en niet van het kind, dat immers geen eigen vervoersbehoefte heeft. Toch wordt deze vorm van een vervoersvoorziening door de Wmo vergoed, mits de noodzaak blijkt uit een medisch advies en indien de ouders genoodzaakt zijn om hun kind met beperkingen mee te nemen bij hun verplaatsingen in het kader van het leven van alledag. Een fietszitje op een scootermobiel van een ouder met beperkingen wordt niet verstrekt, tenzij de leverancier van de scootermobiel akkoord is met het plaatsen van een fietszitje.

  • - Een aangepaste buggy kan noodzakelijk zijn bij kleine kinderen tot 5 jaar. Een medisch advies is noodzakelijk. Is het kind ouder dan 5 jaar en een buggy is medisch noodzakelijk, dan worden de kosten geheel vergoed (dit gebeurt niet vaak, immers het kind kan meestal in een kinderduwrolstoel).

    De buggy wordt verstrekt indien:

  • * regelmatig behoefte bestaat aan verplaatsing buiten de woning;

  • * het kind met beperkingen geen of een beperkt loopvermogen heeft;

  • * in de verplaatsingsbehoefte voor de korte afstand niet kan worden voorzien via een algemeen gebruikelijk middel of, indien dit de goedkoopst adequate oplossing is, een aangepast verplaatsingsmiddel voor de korte afstand.

  • - Kinderrolstoelen kunnen worden verstrekt aan een kind met beperkingen op het moment waarop in principe kinderen zonder beperkingen leren lopen. Kinderen leren in het algemeen zeer snel om te gaan met hun rolstoel, en de rolstoel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het kind. Zelf rondrijden in een rolstoel (geduwd of met een hoepel) stimuleert het kind om zelfstandig te worden en zo veel als mogelijk te spelen met kinderen zonder beperkingen. Een elektrische kinderrolstoel is soms noodzakelijk. Een medisch advies is voor elke kinderrolstoel noodzakelijk.

  • - Speelvoertuigen. Er bestaan voor jonge kinderen met beperkingen voorzieningen, die het midden houden tussen therapeutische speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Bijvoorbeeld kruipwagens en kruiphulpmiddelen. Na een positief medisch advies kunnen deze voorzieningen worden verstrekt. Belangrijk bij de vaststelling van de noodzaak is dat er geen alternatief algemeen gebruikelijk speelvoertuig mogelijk is.

  • - Vervoerskosten kinderen. Er bestaat een relatie tussen leeftijd en vervoersbehoefte. Indien in individuele gevallen het tegendeel niet blijkt wordt ervan uitgegaan dat:

    * er bij kinderen jonger dan 5 jaar geen sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte. De ouders nemen hen mee zoals ook gebruikelijk is met kinderen zonder beperkingen;

    * kinderen van 5 tot 12 jaar een geringe zelfstandige vervoersbehoefte hebben, omdat zij veelal door hun ouders worden begeleid, zoals ook gebruikelijk is met kinderen zonder beperkingen;

    * kinderen van 12 tot en met 14 jaar een zelfstandige vervoersbehoefte ontwikkelen en vanaf 15 jaar een zelfstandige vervoersbehoefte hebben die overeenkomt met die van volwassenen.

Op grond van het bovenstaande wordt een eventuele tegemoetkoming in de kosten van auto of individuele taxi voor kinderen als volgt vastgesteld:

- aan een kind met beperkingen jonger dan 5 jaar wordt geen vervoersvoorziening toegekend;

- aan een kind met beperkingen van 5 tot en met 11 jaar wordt een vervoersvoorziening toegekend met een korting van 50%;

- aan een kind met beperkingen van 12 tot en met 14 jaar wordt een vervoersvoorziening toegekend met een korting van 25%;

-  aan een kind met beperkingen dat de leeftijd van 15 jaar heeft bereikt wordt een volledige vervoersvoorziening toegekend.

In het kader van de compensatieplicht zal echter in ieder individueel geval moeten worden beoordeeld in hoeverre en sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte dan wel in hoeverre een korting voor kinderen beneden 15 jaar van toepassing kan zijn.

  • - Driewielfiets/vierwielfiets. Deze fietsen worden door kinderen in het algemeen voor een korte periode gebruikt. Voorkeur gaat uit naar verstrekking in natura omdat de voorziening voor hergebruik kan worden ingezet. Een driewiel- of vierwielfiets voor kinderen wordt verstrekt indien:

  • * er sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte;

  • * het kind met beperkingen 5 jaar of ouder is (tot en met 4 jaar is er geen sprake van een zelfstandige vervoersbehoefte);

  • * de beperkingen van het kind het gebruik van een normale fiets gevaarlijk maakt (slecht evenwicht, verstandelijke handicap, gestoorde motoriek etc.).

  • - Aangepaste fietsen in verband met vervoer van een kind met beperkingen. Deze fietsen kunnen worden verstrekt indien met de fiets wordt voorzien in de dagelijkse verplaatsingsbehoefte en de verplaatsingen niet plaats kunnen vinden met een normale fiets met een aangepast kinderzitje.

  • - Duofiets. Per individueel geval dient te worden beoordeeld in hoeverre een duofiets kan worden verstrekt ter compensatie van de beperkingen.

Hoofdstuk 7 De indicatiestelling

Eén-loket

De wetgever heeft nadrukkelijk beoogd dat met de invoering van de Wmo er een zogenaamd één-loket is voor de klant voor zijn aanvragen Wmo, maar ook voor de aanvragen in het kader van de AWBZ waar het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) nog een verantwoordelijkheid in heeft.

De wetgever wil dat de klant geen last heeft van het feit dat het hier gaat om twee gescheiden verantwoordelijkheden.

 

Indicatiestelling

De Wmo brengt grote financiële risico’s voor de gemeenten met zich mee. Een belangrijk sturingsinstrument dat de gemeente binnen de Wmo voor de individuele verstrekkingen in handen heeft, is de indicatiestelling. Van belang is dan ook te bepalen op basis van welke criteria en door welke organisatie de indicatiestelling wordt uitgevoerd.

In de Wmo is overigens geen verplichting opgenomen om te indiceren. De gemeente is vrij om te bepalen of zij wil indiceren, welke criteria gesteld worden en door wie het uitgevoerd wordt. De enige verplichting die ten aanzien van indiceren geldt is dat er sprake moet zijn van een integrale indicatiestelling. Dit houdt in dat bij het onderzoek naar iemands zorgbehoefte niet alleen wordt gekeken naar de zorg en voorzieningen die onder de Wmo vallen maar ook een mogelijk beroep op de zorg en voorzieningen op grond van de AWBZ wordt bezien.

 

Indiceren is een vereiste om grip te houden op de toegang tot de zorg en voorzieningen in het kader van de Wmo. Zeker nu het de verwachting is dat de komende jaren de vraag naar zorg en voorzieningen zoals vermeld in de Wmo alleen al door de dubbele vergrijzing (toename aantal ouderen plus stijging gemiddelde leeftijd) zal toenemen.

 

Werkwijze indiceren

In principe worden de indicaties door de Wmo-consulenten gesteld. Er kunnen omstandigheden zijn waardoor toch een extern medisch advies wordt ingewonnen, bijvoorbeeld bij een hoge werkdruk (om toch te zorgen voor een snelle afhandeling) of in het geval een Wmo-consulent nog weinig ervaring heeft met indiceren.

Indien er sprake is van een afwijzing, wordt altijd een extern medisch advies gevraagd. Uitzondering hierop is als de afwijzing een procedurele grond of een inkomensgrond heeft.

 

Gebruikelijke zorg en ICF-classificatie

Met name is van belang toepassing van de gebruikelijke zorg bij de hulp bij het huishouden (zie hoofdstuk 2) en de zogenaamde ICF-classificatie.Mede omdat  bij de indicatiestelling van de diverse functies in de AWBZ eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt, kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de AWBZ en de Wmo vergemakkelijken. Zowel bij eenvoudige als complexe indicaties zal gebruik worden gemaakt van de ICF-classificatie. In bijlage 1 staat een overzicht van de functies en bijlage 2 een overzicht van activiteiten en participatie.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

8.1 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning”.

8.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking en werken terug tot 27 juli 2010. Alsdan vervallen de op 28 april 2009 vastgestelde beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009.

Ondertekening

 

Aldus vastgesteld door Burgemeester en wethouders van Veghel

in de vergadering van 16 november 2010

 

 

 

Burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel.

 

De secretaris,

R.E.C. Kleijnen.

 

De burgemeester,

 

mr. I.R. Adema.