Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Centrum

Beleidsregels kwaliteit peuterspeelzaalwerk

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Centrum
Officiële naam regelingBeleidsregels kwaliteit peuterspeelzaalwerk
CiteertitelBeleidsregels kwaliteit peuterspeelzaalwerk
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg, ondersteuning en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Is als bijlage (2) gepubliceerd bij de Verordening peuterspeelzaalwerk stadsdeel Centrum 2009

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: Onbekend

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Boek der besluiten van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum, 17 februari 2009, regnr 09/72

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene wet bestuursrecht, artikel 4:81

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-03-200901-01-201424-01-2014nieuwe regeling

02-03-2009

Publicaties Stadsdeelbestuur 2009, Stadsdeelraad, Besluiten, 22 januari 2009/4-5

Publicaties Stadsdeelbestuur 2009, Bestuurskalender, Vergaderstukken, 22 januari, in voordracht bij agendapunt 4-5

Tekst van de regeling

Inhoud

Inleiding

Bij de Verordening peuterspeelzaalwerk 2009 zijn beleidsregels opgesteld als verdere uitwerking van de kwaliteitseisen. De beleidsregels zijn basiseisen voor kwaliteit, die de stadsdelen van Amsterdam stellen aan de peuterspeelzalen. De ontwikkelingsmogelijkheden, de veiligheid en gezondheid van het kind staan hierbij voorop. Het staat iedere individuele houder van een peuterspeelzaal vrij verder te gaan dan de basiseisen voor kwaliteit. Bij het opstellen van de beleidsregels is gebruik gemaakt van de handleiding peuterspeelzaalbeleid van de VNG en de VVE erkenningcriteria, aangenomen in het LOF (Lokaal Onderwijsforum Amsterdam, later Bestuurlijke regiegroep Jong Amsterdam) van 29 juni 2006. De beleidsregels zijn opgesteld in samenspraak met het werkveld vertegenwoordigd door de OSA (Ondernemerskring Sociale sector Amsterdam).

Ad Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

De Verordening peuterspeelzaalwerk kent drie ambitieniveaus.

a. Ambitieniveau 0: semi-professionele peuterspeelzaal

b. Ambitieniveau 1: reguliere peuterspeelzaal

c. Ambitieniveau 2: VVE peuterspeelzaal

Ad a. Semi-professionele peuterspeelzaal

Spelen en ontmoeten

Op dit niveau is het peuterspeelzaalwerk een plaats waar kinderen onder begeleiding veilig kunnen spelen met andere kinderen. Spelen is essentieel voor de ontwikkeling van het jonge kind. Kinderen die onvoldoende mogelijkheden hebben om te spelen lopen het risico om een ontwikkelingsachterstand op te lopen. Op de peuterspeelzaal worden peuters gestimuleerd om veelzijdige speelervaring op te doen, zowel individueel als met elkaar. Op een peuterspeelzaal doen kinderen vaak voor het eerst ervaring op in het spelen met leeftijdsgenootjes en het ontmoeten van andere volwassenen. Hier leren ze in een veilige omgeving onder begeleiding geleidelijk aan te spelen met andere kinderen, zich aan regels te houden en rekening te houden met elkaar.

Personeel

Het uitvoerende werk op de groep wordt op dit ambitieniveau hoofdzakelijk gedaan door begeleiders. Het gebeurt echter onder supervisie van een beroepskracht die de kwaliteit van het uitvoerend peuterspeelzaalwerk, evenals de relatie met ouders, stadsdeel en aanpalende instellingen bewaakt. Stadsdeel en ouders kunnen op dit niveau niet meer verwachten dan dat het kind een laagdrempelige gelegenheid geboden wordt om contacten en spelervaring op te doen.

Ouderbetrokkenheid

Ouders kunnen meedraaien op de speelzaal. Vaak zal dit zelfs nodig zijn om de continuïteit van de groep in stand te houden. Tevens wordt ouders gelegenheid geboden met elkaar in contact te komen.

Ad b. Reguliere peuterspeelzaal

Spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en doorverwijzen

Bij dit ambitieniveau wordt, naast het spelen en ontmoeten, expliciet aandacht besteed aan de ontwikkeling van de peuters, het signaleren van eventuele ontwikkelingsachterstanden en het doorverwijzen naar hulpverlenende instanties. De peuterspeelzaal heeft een duidelijke rol in de sluitende aanpak nul- tot zesjarigen en de doorgaande ontwikkelingslijn van het kind.

Op de peuterleeftijd maken kinderen een stormachtige ontwikkeling door. Binnen dit ambitieniveau wordt aantoonbaar aandacht besteed aan de sociaal-emotionele ontwikkeling, de taalontwikkeling, de ontwikkeling van de creativiteit, de zintuigen en de motoriek en de cognitieve ontwikkeling. Dit kan een belangrijke aanvulling zijn op de stimulering van de ontwikkeling thuis. Kinderen moeten kunnen opgroeien tot zelfstandige en zelfredzame volwassenen. Gebleken is dat daarvoor in de leeftijd van nul tot vier jaar de basis wordt gelegd. De in deze fase opgelopen achterstand in de ontwikkeling van het kind is naarmate de tijd vordert steeds moeilijker en tegen steeds hogere inspanningen en kosten in te lopen. Binnen dit ambitieniveau wordt naast ontwikkeling de nadruk gelegd op het signaleren van taal- en ontwikkelingsachterstanden.

Personeel

Het uitvoerende werk op de groep wordt op dit ambitieniveau gedaan door een beroepskracht, bijgestaan door een begeleider. De beroepskracht heeft minimaal een opleiding op MBO 3 niveau. Verwacht wordt dat in deze situatie een systeem van signaleren bestaat dat ouders, de basisschool en aanpalende instellingen betrouwbare informatie geeft over de behoefte aan voorzieningen en de ontwikkeling van het kind. Kinderen die zorg nodig hebben die de reguliere peuterspeelzaal niet kan leveren, worden door de beroepskracht geïdentificeerd. De kinderen die zorg nodig hebben die de reguliere peuterspeelzaal niet kan leveren, worden doorverwezen naar externe zorg.

Ouderbetrokkenheid

Bij dit ambitieniveau zal de ouder soms nodig zijn als begeleider naast de beroepskracht. Sommige peuterspeelzalen stellen dit zelfs verplicht.

Er wordt minimaal twee maal per jaar een bijeenkomst georganiseerd voor ouders, waar aandacht geschonken wordt aan het pedagogisch beleid en thema's gerelateerd aan de leeftijd van de kinderen.

Ad c. VVE peuterspeelzaal

Spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren, doorverwijzen, ondersteunen, educatie en monitoring.

Het laatste ambitieniveau sluit aan bij het onderwijs door naast spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren, de peuters ook te ondersteunen bij eventuele ontwikkelingsachterstanden. De peuterspeelzaal krijgt hier nadrukkelijk een rol toebedeeld in de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) of de voorschool door niet alleen ontwikkelingsachterstanden te signaleren, maar ook daadwerkelijk begeleiding te bieden om deze achterstanden te bestrijden.

Door de invoering van VVE heeft de samenwerking van het peuterspeelzaalwerk met het basisonderwijs meer gestalte gekregen, omdat specifieke VVE-programma's zowel in de peuterspeelzaal als in groep 1 en 2 van de basisschool worden uitgevoerd.

Binnen dit ambitieniveau wordt gewerkt met een erkend programma. Het programma is gericht op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden en kent een overdraagbare gestructureerde didactische aanpak. Alleen programma's waarvan de effectiviteit gebleken is worden erkend. Alle peuterspeelzalen op ambitieniveau 2 nemen verplicht deel aan onderzoek en monitoring voor het meten van de effecten.

De doelgroeppeuters maken ten minste 3 dagdelen per week gebruik van de peuterspeelzaal.

De voorschool kent een doorgaande leerlijn van de voorschoolse naar de vroegschoolse periode. De peuterspeelzaal werkt nauw samen met de school. Peuters stromen door naar één van de basisscholen waarmee wordt samengewerkt. Daarbij wordt gezorgd voor een overdracht op kindniveau. Voor alle kinderen wordt het dossier op papier overgedragen en voor de doelgroepkinderen met speciale zorg is er een persoonlijk gesprek tussen de beroepskracht van de peuterspeelzaal en de kleuterleerkracht van de school.

Personeel

Het uitvoerend werk wordt op dit ambitieniveau gedaan door twee beroepskrachten op minimaal MBO 3 niveau. De beroepskrachten zijn of worden getraind in de methodiek die uitgevoerd wordt binnen de betreffende voorschool. Daarbij wordt verwacht dat de beroepskrachten adviezen geven aan ouders aan de hand van observaties die zij hebben gedaan op de peuterspeelzaal, dat ouders adequate antwoorden krijgen op opvoedingsvragen en dat peuters in de peuterspeelzaal met een (dreigende) ontwikkelingsachterstand extra en effectieve aandacht krijgen. Ook worden de ouders indien nodig adequaat doorverwezen naar andere instanties.

Doelgroepkinderen in relatie tot bezetting

Binnen Amsterdam wordt er met verschillende referentiemodellen gewerkt binnen de voorschool. Afhankelijk van de hoeveelheid doelgroepkinderen in één groep wordt de tweede beroepskracht in gezet:

100 - 50 % doelgroepkinderen: ten minste 4 dagdelen per week dubbele bezetting gekwalificeerd personeel

50 - 30% doelgroepkinderen: ten minste 3 dagdelen per week dubbele bezetting gekwalificeerd personeel

< 30% doelgroepkinderen: ten minste 2 dagdelen per week dubbele bezetting gekwalificeerd personeel

Ouderbetrokkenheid

Binnen de voorschoolprogramma's is de ouderbetrokkenheid een belangrijk structureel onderdeel. Het ouderbeleid wordt geformuleerd op basis van de behoefte van ouders. Uitgangspunt hierbij is dat ouders en beroepskrachten partners zijn in de opvoeding. In veel gevallen zal er een ouderkamer verbonden zijn aan de locatie waar de VVE peuterspeelzaal gebruik van maakt.

Toezicht

Binnen het reguliere toezicht op grond van de Verordening peuterspeelzaalwerk van stadsdeel Centrum zal bij speelzalen die gekozen hebben voor het ambitieniveau 2 jaarlijks een aanvullende toets plaatsvinden. De criteria waaraan voldaan moet worden zijn genomen uit VVE erkenningcriteria zoals die gelden in Amsterdam. Hierin worden de criteria nader toegelicht De erkenningcriteria zijn als bijlage bij deze regeling gevoegd.

Ad Artikel 7. Algemene kwaliteitseisen

Pedagogisch beleidsplan

Het belangrijkste in de peuterspeelzaal is de manier waarop met kinderen wordt omgegaan. Dit wordt vastgelegd in een pedagogisch beleidsplan. Een pedagogisch beleidsplan dient om toetsbaar te maken welk doel nagestreefd wordt en op welke wijze dit in de praktijk vormgegeven wordt. Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen ten minste een beschrijving van:

- het ambitieniveau van de peuterspeelzaal en de wijze waarop dit wordt vormgegeven. Bij ambitieniveau 2 wordt aangegeven met welke methode er gewerkt wordt en hoe de ouderbetrokkenheid geregeld wordt;

- de vier pedagogische basisdoelen die opgesteld zijn voor het volgen van de ontwikkeling van kinderen in de kinderopvang: de wijze waarop emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie en de wijze waarop de overdracht van waarden en normen aan kinderen plaatsvindt;

- de leeftijdsopbouw van de groep en de groepsgrootte;

- de wijze waarop beroepskrachten worden ondersteund bij hun werkzaamheden door andere volwassenen.

De houder en de personen werkzaam bij de peuterspeelzaal handelen in de praktijk naar het door de houder vastgestelde pedagogisch beleidsplan. Dit beleidsplan ligt voor ouders ter inzage in de peuterspeelzaal. Een pedagogisch beleidsplan wordt voor de eerste maal vastgesteld binnen zes maanden na de melding bedoeld in artikel 2 van de verordening.

Medezeggenschap

Bij elke speelzaal vanaf ambitieniveau 1 zal de houder aantoonbaar moeite doen om te bevorderen dat er een oudercommissie komt. De vorm van het overleg met de oudercommissie moet passen bij de organisatievorm van het bedrijf en haalbaar en doelmatig zijn voor ouders.

Als het na aantoonbare moeite niet gelukt is om een oudercommissie te installeren, zullen alle ouders minimaal eenmaal per jaar tijdens een bijeenkomst de gelegenheid krijgen om kennis te nemen van het pedagogisch beleid en hier advies op te geven.

Maatschappelijke verantwoording

De houder van een peuterspeelzaal op ambitieniveau 1 en 2 zorgt dat zijn organisatie in contact is en blijft met andere relevantie instanties in de buurt en heeft hier indien nodig overleg mee.

Organisatorische verantwoording

De houder heeft protocollen opgesteld met betrekking tot plaatsing en beëindiging van de plaatsing, zorgkinderen, klachten, privacy en observatie van de kinderen.

Ad Artikel 8. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

1. De houder voert een verantwoord veiligheids- en gezondheidsbeleid en voert hiertoe risico-inventarisaties uit. Voor het maken van een risico-inventarisatie zijn modellen ontwikkeld die aan de houder ter beschikking gesteld zijn. Uiteraard gelden ook de verplichtingen uit de van toepassing zijnde overige wet- en regelgeving. Een risico-inventarisatie bevat:

a. een beschrijving van de veiligheids- en gezondheidsrisico's die de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes (ook de buitenruimte) met zich brengt;

b. een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen en binnen welk termijn deze maatregelen zijn respectievelijk worden genomen in verband met de onder a. bedoelde risico's.

2. De beschrijving van de risico's, bedoeld in het eerste lid onder a., beschrijft op het terrein van de veiligheid van kinderen in ieder geval de risico's ten aanzien van verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden.

3. De beschrijving van de risico's, bedoeld in het eerste lid, onder a., beschrijft op het terrein van gezondheid van kinderen in ieder geval de risico's ten aanzien van het voorkomen van ziektekiemen, het binnenmilieu in de peuterspeelzaal, het buitenmilieu bij de peuterspeelzaal en medisch handelen.

4. Een risico-inventarisatie ten aanzien van de veiligheid van de op te vangen kinderen bevat tevens een lijst van ongevallen waarop de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum waarop het ongeval zich heeft voorgedaan wordt geregistreerd. Tevens is er een overzicht van de maatregelen die de houder naar aanleiding van elk ongeval heeft getroffen ter voorkoming van verdere ongevallen.

5. De houder zorgt er voor dat personen werkzaam bij de peuterspeelzaal en ouders kennis kunnen nemen van de voor die peuterspeelzaal vastgestelde risico-inventarisatie.

6. De houder stelt jaarlijks voor elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal een risico-inventarisatie op. Tevens stelt de houder een risico-inventarisatie op ingeval van een ingrijpende verbouwing of gewijzigd gebruik van een door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal.

Ad Artikel 9. Oppervlakte speelruimte

Het uitgangspunt bij het inrichten van de ruimtes (zowel binnen als buiten) is dat het een stimulerende en leerrijke omgeving is met op de leeftijd aangepaste materialen. Voor de speelzalen op ambitieniveau 2 geldt dat zij ingericht zijn conform de eisen die het betreffende VVE programma stelt.

Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto oppervlakte aan voor spel ingerichte binnenspeelruimte beschikbaar.

De buitenspeelruimte is voor alle kinderen goed en veilig bereikbaar. Indien de buitenruimte niet aangrenzend is, zal uit een eenduidige werkinstructie moeten blijken op welke wijze toegang en gebruik van de openbare ruimte geregeld is. Voor peuterspeelzalen die gebouwd zijn voor de inwerkingtreding van deze verordening geldt geen oppervlakte eis aan de buitenruimte.

In, na inwerkingtreding van deze verordening, nieuw te bouwen peuterspeelzalen is voor ieder kind minimaal 4 m² bruto-oppervlakte aan buitenspeelruimte beschikbaar. Het dagelijks bestuur is bevoegd in die gevallen waarin de toepassing hiervan, naar haar oordeel, leidt tot een bijzondere hardheid, ten gunste van de houder hiervan af te wijken.

Ad Artikel 10. Groepen en groepsgrootte

De groepsgrootte is afhankelijk van de leeftijd van de kinderen die geplaatst zijn in de peuterspeelzaal. Onderstaande groepsgrootte geldt voor alle 3 ambitieniveaus.

1.5 tot 4 jaar: maximaal 10 kinderen per groep

2 tot 4 jaar: maximaal 12 kinderen per groep

2.5 tot 4 jaar: maximaal 15 kinderen per groep

Ad Artikel 11. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

Beroepskrachten beschikken over een voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie in overeenstemming met de collectieve arbeidsovereenkomst welzijn en maatschappelijke dienstverlening. Er zijn altijd minimaal twee volwassenen (beroepskrachten en/of begeleiders) tijdens de openingsuren op een peuterspeelzaalgroep aanwezig.

- Voor ambitieniveau 0 geldt dat het uitvoerende werk op de groep hoofdzakelijk gedaan wordt door begeleiders. Dit gebeurt echter onder supervisie van een beroepskracht die voor minimaal 50% van de openingsuren aanwezig is in de peuterspeelzaal.

- Voor ambitieniveau 1 geldt dat het uitvoerende werk op de groep wordt gedaan door een beroepskracht, bijgestaan door een begeleider.

- Voor ambitieniveau 2 geldt dat het uitvoerend werk gedaan wordt door twee beroepskrachten eventueel bijgestaan door een begeleider.

Ad Artikel 12. Overeenkomst tussen houder en ouder

Elke houder sluit een schriftelijke overeenkomst af met de ouder waarin in ieder geval opgenomen wordt:

a. de plaatsingsprocedure;

b. de leveringsvoorwaarden;

c. de huisregels;

d. de voorwaarden bij beëindiging van de plaatsing.

Ad Artikel 13. Informatieplicht naar ouders

De houders van een peuterspeelzaal zijn verplicht de ouders voordat zij een contract ondertekenen te informeren over:

a. het ambitieniveau;

b. het pedagogisch beleid;

c. het beleid met betrekking tot veiligheid en gezondheid;

d. de wijze van verdere informatie uitwisseling;

e. de klachtenprocedure.

Voor ambitieniveau 1 geldt dat er minimaal éénmaal per jaar een observatie van het kind en een kindbespreking met de ouder wordt gehouden. Bij ambitieniveau 2 wordt een peutervolgsysteem gehanteerd. De overdracht naar de basisschool gaat volgens de eisen van de gehanteerde methode.

Ad Artikel 14. Verklaring omtrent gedrag

De verordening eist in het kader van veiligheid een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) - afgegeven volgens de Wet justitiële documentatie - voor beroepskrachten en begeleiders werkzaam in het primaire proces. Indien de inzet zodanig kortstondig is dat de aanvraagprocedure langer duurt dan de aanwezigheid van de betreffende persoon wordt het paard achter de wagen gespannen. Het overleggen van een VOG is wel noodzakelijk voor begeleiders, die minimaal één keer per week gedurende minimaal drie maanden werkzaam zijn.

Aanvullende toets voor de voorschoolse educatie gebaseerd op de VVE toetsingscriteria

1. AANBOD

* Het aanbod is gebaseerd op een erkend VVE-programma:

- Het programma is door de stuurgroep VVE erkend;

- De VVE-doelen en -ontwikkelingslijnen moeten schriftelijk vastgelegd zijn;

- De VVE-doelen en -ontwikkelingslijnen moeten in de praktijk gevolgd worden.

2. PEDAGOGISCH KLIMAAT

* De inrichting van de ruimte is aantrekkelijk, uitnodigend en spel- en taaluitlokkend:

- De ruimte is ingericht met materialen die taal uitlokken dan wel met materiaal dat talig van aard is;

- De materialen zijn gegroepeerd naar functie (en gelabeld);

- Er zijn verschillende ‘hoeken', zoals huis-, kunst-, bouw-, taal- en denkhoeken, een ontdektafel, een muziektafel, een atelier en een tafel met ontwikkelingsmateriaal;

- Er is ontwikkelingsmateriaal voor de grove motoriek;

- De ruimte is ook uitnodigend voor ouders om betrokken te zijn bij het kind of om met de beroepskracht te communiceren.

3. OUDERS

* De ouders zijn voorafgaand aan de plaatsing van hun peuter adequaat geïnformeerd over het beleid en ambitieniveau van de voorschool:

- Er is rekening gehouden met de taal, de cultuur en het ontwikkelingsniveau van de ouders.

* Er is een intake waarbij de ouders gevraagd worden over kenmerken van hun kind, over het gezin en over hun eigen wijze van opvoeden;

- Er is informatie bekend over gezondheid en opvallende gedragskenmerken van het kind, de samenstelling van het gezin en de plaats van het kind daarin en de wijze van opvoeden: rol van beide ouders, tijd voor het kind, eet- en slaapritme, belonen en straffen, thuistaal, enz.

* De ouders worden door de beroepskrachten adequaat en regelmatig geïnformeerd over de ontwikkeling van hun kind, vooral als het om zorgpunten gaat:

- Er vinden informele gesprekken plaats bij het brengen en halen van het kind;

- Er is sprake van meer systematische rapportage over de kinderen, bespreking van zorg- en/of handelingsplannen en bespreking van de kinderen die in een breder ketentraject zitten.

* De ouders voeren thuis VVE-activiteiten uit met hun peuters:

- Ouders krijgen materialen mee (werkboekjes e.d.) om thuis met de kinderen te oefenen;

- Ouders worden door de beroepskrachten van de voorschool geïnformeerd over hoe ze met de kinderen kunnen oefenen.

4. ONTWIKKELING, ZORG EN BEGELEIDING VOOR PEUTERS

* De beroepskracht volgt regelmatig en systematisch de ontwikkeling van alle kinderen:

- De beroepskracht volgt de ontwikkeling van alle kinderen regelmatig en systematisch, doorgaans aan de hand van de bij het programma behorende observatiesystematiek;

- De gehanteerde observatie-instrumenten (of toetsen) moeten aansluiten bij de doelstellingen en de ontwikkelingslijnen;

- De observatie- en eventuele toetsgegevens zijn vastgelegd in een peuterdossier en geven zicht op de ontwikkeling (of de eventuele stagnatie) waarin onder meer staat hoe de ouders worden geïnformeerd en worden betrokken bij de zorg.

* De beroepskracht volgt regelmatig en systematisch de taalontwikkeling van alle kinderen:

- De beroepskracht volgt de ontwikkeling van alle kinderen regelmatig en systematisch, doorgaans aan de hand van de bij het programma behorende observatiesystematiek;

- De gehanteerde observatie-instrumenten (of toetsen) moeten aansluiten bij de doelstellingen en de ontwikkelingslijnen;

- De observatie- en eventuele toetsgegevens zijn vastgelegd in een peuterdossier en geven zicht op de ontwikkeling (of de eventuele stagnatie) waarin onder meer staat hoe de ouders worden geïnformeerd en worden betrokken bij de zorg.

NB: Als gewerkt wordt met genormeerde toetsen (van bijvoorbeeld het Cito) kunnen die gebruikt worden om de effectiviteit van de voorschool te meten en te beoordelen.

5. INBEDDING IN EEN BREDERE ZORGKETEN

* Kinderen die zorg nodig hebben die de voorschool niet kan leveren, zijn door de beroepskracht geïdentificeerd:

- Van de peuters die zorg hebben van ‘buiten', is die zorg in het ontwikkelingsplan vastgelegd;

- Het betreft zowel de zorg die de kinderen hebben gekregen vóór zij naar de voorschool gingen als de zorg tijdens de voorschool.

* De kinderen die zorg nodig hebben die de voorschool niet kan leveren, zijn doorverwezen naar externe zorg:

- De peuters die zorg nodig hebben van ‘buiten' maken (volgens de beroepskrachten en de ouders) gebruik van die zorg.

6. PERSONEEL EN HUISVESTING

* Alle beroepskrachten zijn toereikend gecertificeerd:

- ‘Gecertificeerd' heeft betrekking op het met goed gevolg gevolgd hebben van een specifieke scholing/training voor een bepaald VVE-programma.

* Er zijn op voldoende dagdelen per week twee gekwalificeerde beroepskrachten per groep (dubbele bezetting):

- Afhankelijk van de doelgroep is de minimale dubbele bezetting bepaald;

- Deze norm wordt gehanteerd, er is een regeling in geval van ziekte etc.

7. KWALITEITSZORG

* Voorscholen evalueren de kwaliteit van hun educatie:

- Ten minste één keer per jaar wordt de kwaliteit van het eigen functioneren geëvalueerd in het licht van de mogelijkheden en de vorderingen van de peuters. Van de resultaten van die evaluatie is een verslag beschikbaar;

- De ouders vormen hierbij een belangrijke informatiebron.