Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

ONDERLINGE REGELING zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende de samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingONDERLINGE REGELING zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende de samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba.
CiteertitelSamenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba
Vastgesteld door
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De Samenwerkingregeling is goedgekeurd voor de Nederlandse Antillen bij de landsverordening van 28 augustus 1985 (P.B. 1985, 88), die in werking is getreden met ingang van 1-1-1986.

De vereiste instemming met de ontwerp-regeling is verleend bij het Besluit van 4 oktober 1985 (Stb. 542), houdende instemming met de ontwerp-Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba, dat is afgekondigd in P.B. 1985, no. 164.

Deze regeling is ingevolge artikel 75, eerste lid, in werking getreden op het tijdstip van inwerkingtreding van de Rijkswet tot wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, houdende losmaking van Aruba uit het staatsverband van de Nederlandse Antillen (zie Stb. 1985, 476).

Artikel 5, onder 8°, is nog niet in werking getreden.

Artikel 68 is ingevolge artikel 75, derde lid, in werking getreden met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het bovengenoemde Besluit van 4 oktober 1985 (Stb. 542), houdende instemming met de ontwerp-Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba is geplaatst.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, art. 38, eerste lid

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Aanpassingsregeling eenvormige landsverordeningen (P.B. 1985, 190)

Eenvormige Landsverordening Constitutioneel Hof Nederlandse Antillen en Aruba

Eenvormige landsverordening op de rechterlijke organisatie

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-08-1985Nieuwe regeling

28-08-1985

P.B. 1985, no. 88

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

ONDERLINGE REGELING zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende de samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1.
  • 1. De Nederlandse Antillen en Aruba, zo nodig tezamen in het vervolg aan te duiden als de landen en elk afzonderlijk als land, werken binnen het Koninkrijk der Nederlanden samen door middel van de organen, met betrekking tot de aangelegenheden en op de wijze, bij deze onderlinge regeling bepaald.

  • 2. Deze onderlinge regeling kan worden aangehaald als "Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba" en wordt in het vervolg aangeduid als Samenwerkingsregeling.

  • 3. Voorzover de nadere uitvoering van deze Samenwerkingsregeling bij landsverordening dient plaats te vinden, geschiedt deze door de landen bij eenvormige landsverordening, tot stand te brengen overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV.

  • 4. De aangelegenheden, die niet tot een der in artikel 4 genoemde categorieën behoren, vallen, voor zover zij niet aangelegenheid van het Koninkrijk zijn en onverminderd het bepaalde in de artikelen 37, 38 en 39 van het Statuut, onder de uitsluitende en volledige bevoegdheid van elk land afzonderlijk.

Artikel 2.
  • 1. De landen nemen bij hun wetgeving en bestuur de bepalingen van deze Samenwerkingsregeling in acht.

  • 2. De landen kunnen regelingen treffen met betrekking tot onderwerpen waarin bij deze Samenwerkingsregeling of bij eenvormige landsverordening is voorzien, mits de regelingen daarmede niet in strijd zijn.

Artikel 3.

Elk der landen draagt zorg voor de verwezenlijking van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zoals neergelegd in het op 4 november 1950 te Rome gesloten Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat in het Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden is bekendgemaakt.

HOOFDSTUK II De aangelegenheden die voorwerp zijn van samenwerking en de mate van samenwerking

Artikel 4.

Met betrekking tot de samenwerking tussen de landen worden onderscheiden:

  • 1°.

    aangelegenheden die bij eenvormige landsverordening dienen te worden geregeld;

  • 2°.

    aangelegenheden die zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze geregeld dienen te worden;

  • 3°.

    aangelegenheden waarover door de Ministeriële Samenwerkingsraad een de regeringen der landen bindend besluit dient te worden genomen;

  • 4°.

    aangelegenheden met betrekking tot welke de Regering van een land de Regering van het andere land, aangaande de inhoud van een voorgenomen besluit, dient te informeren, met dat andere land overleg dient te plegen, dan wel na dit overleg omtrent een genomen besluit dient te informeren;

Artikel 5.

Aangelegenheden die bij eenvormige landsverordening dienen te worden geregeld zijn:

  • 1°.

    de instelling en de regeling van de rechtsmacht van het Constitutioneel Hof, voorzover niet in deze Samenwerkingsregeling geregeld;

  • 2°.

    de inrichting en de samenstelling van de rechterlijke macht, voorzover niet in deze Samenwerkingsregeling geregeld;

  • 3°.

    het burgerlijk-, straf- en tuchtprocesrecht;

  • 4°.

    het faillissementsrecht;

  • 5°.

    de regeling van de kennisneming, behandeling en beslissing van geschillen betreffende de rechtstoestand van ambtenaren;

  • 6°.

    de regeling van de kennisneming, behandeling en beslissing van geschillen betreffende heffing en invordering van belastingen;

  • 7°.

    de regeling van de kennisneming, behandeling en beslissing van geschillen betreffende de toelating en vestiging van beroepspersonen, in geval en voor zover een of beide landen aan het toelatingsbeleid voorwaarden verbinden inzake huisvesting en middelen van bestaan;

  • 8°.

    de regeling der basisuitkeringen en basis-premiepercentages van de volksverzekeringen;

  • 9°.

    het systeem van classificatie, de wijze van informatievergaring en verwerking van economische en monetaire gegevens;

  • 10°.

    de regeling ter voorkoming van dubbele belasting op inkomsten en winsten;

  • 11°.

    de regeling van het tariefposten-classificatiesysteem met betrekking tot de invoerrechten.

Artikel 6.

Aangelegenheden die zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze geregeld dienen te worden zijn:

  • 1°.

    het burgerlijk recht, het handelsrecht, het strafrecht en het notarisambt;

  • 2°.

    de arbeidswetgeving voor zover deze verband houdt met de voor de beide landen geldende internationale verplichtingen;

  • 3°.

    de basis-wetgeving inzake de volksverzekeringen;

  • 4°.

    de luchtvaartwetgeving;

  • 5°.

    de wetgeving inzake de scheepvaart;

  • 6°.

    de faciliteitenwetgeving met betrekking tot de investeringen;

  • 7°.

    de wetgeving met betrekking tot de gezondheidszorg;

  • 8°.

    de wetgeving met betrekking tot de leerplannen en met betrekking tot de opleidingseisen van leerkrachten van het kleuter-, basis-, voortgezet-, algemeen vormend- en hoger beroepsonderwijs.

  • 9°.

    de inrichting van het handelsregister;

  • 10°.

    de tarieven-differentiatie inzake de directe belastingen.

Artikel 7.

Aangelegenheden waarover door de Ministeriële Samenwerkingsraad een de regeringen der landen bindend besluit dient te worden genomen zijn:

  • 1°.

    ontwerpen van eenvormige landsverordeningen, zulks zowel met betrekking tot de inhoud van de ontwerpen als met betrekking tot het doen vaststellen ervan;

  • 2°.

    ontwerpen tot wijziging van de Samenwerkingsregeling;

  • 3°.

    de benoeming van de president van het Constitutioneel Hof;

  • 4°.

    aanbevelingen tot de benoeming, de schorsing en het ontslag van de leden van de rechterlijke macht, voor zover deze door de Koning geschieden;

  • 5°.

    de uitvoering van de hoofdlijnen van het luchtvaartprotocol, het protocol betreffende de scheepvaart, het protocol betreffende de exploratie, exploitatie en batenverdeling van de zeebodemrijkdommen, het telecommunicatie protocol en het protocol betreffende de meteorologische dienst van de Nederlandse Antillen, welke protocollen aan deze Samenwerkingsregeling gehecht zijn;

  • 6°.

    het beleid met betrekking tot de economische samenwerking voor zover betreft de vrijhandelszone voor lokaal geproduceerde goederen, de restitutie van invoerrechten en accijnzen bij doorvoer van goederen naar het andere land, en het vrije onderlinge verkeer van diensten;

  • 7°.

    de benoeming en het ontslag van rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg;

  • 8°.

    het beleid inzake toelating en vestiging van beroepspersonen uit de landen;

  • 9°.

    de benoeming en het ontslag van de Griffier bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie;

  • 10°.

    de vaststelling van de procentuele afwijking van de hoogte van de invoerrechten en accijnzen op produkten afkomstig uit derde landen;

Artikel 8.
  • 1. Aangelegenheden met betrekking tot welke de Regering van een land de Regering van het andere land aangaande de inhoud van een voorgenomen besluit dient te informeren zijn:de wijziging van de wisselkoers, de wijziging van het disconto, de hoofdlijnen van het buitenlands beleid binnen de marges van het Statuut en het toezicht op het bank- en kredietwezen;

  • 2. Aangelegenheden met betrekking tot welke de Regering van een land aangaande de inhoud van een voorgenomen besluit met de Regering van het andere land overleg dient te plegen zijn: het verlenen van marktbescherming, de hoogte van de door elk der landen vast te stellen invoerrechten en accijnzen op produkten afkomstig uit derde landen, met dien verstande, dat de afwijking nimmer meer zal mogen bedragen dan een door de Ministeriële Samenwerkingsraad vast te stellen percentage, het te voeren loon-, prijs- en tariefbeleid, het monetaire beleid en de betalingsbalanspolitiek;

  • 3. Aangelegenheden met betrekking tot welke de Regering van een land aangaande de inhoud van een voorgenomen besluit met de Regering van het andere land overleg dient te plegen en na dit overleg omtrent een genomen besluit dient te informeren zijn: het buitenlands beleid binnen de marges van het Statuut voor zover het betreft de in artikel 3 bedoelde grondrechten;

  • 4. De uitvoering van een besluit als bedoeld in de voorgaande leden vindt niet plaats dan na verloop van een termijn van twee dagen volgende op de dag waarop de informatie bedoeld in het eerste lid is verschaft, of het overleg bedoeld in het tweede en derde lid heeft plaats gehad.

HOOFDSTUK III De Ministeriële Samenwerkingsraad

Artikel 9.

Er is een Ministeriële Samenwerkingsraad van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Artikel 10.
  • 1. De Ministeriële Samenwerkingsraad bestaat uit de Minister-President van de Nederlandse Antillen en twee ministers, door de Raad van Ministers van de Nederlandse Antillen uit zijn midden aangewezen, en uit de Minister-President van Aruba en twee ministers, door de Raad van Ministers van Aruba uit zijn midden aangewezen. De aanwijzing kan door een Raad van Ministers gewijzigd worden zo vaak hem dit wenselijk voorkomt.

  • 2. De Ministeriële Samenwerkingsraad staat gedurende de eerste helft van elk kalenderjaar onder het voorzitterschap van de Minister-President van de Nederlandse Antillen of degene die hem als zodanig vervangt, en gedurende de tweede helft van elk kalenderjaar onder dat van de Minister-President van Aruba of degene die hem als zodanig vervangt.

  • 3. Als secretaris van de Ministeriële Samenwerkingsraad treedt op de secretaris van de Raad van Ministers uit welks midden de voorzitter afkomstig is.

Artikel 11.
  • 1. De voorzitter roept de Ministeriële Samenwerkingsraad zo dikwijls bijeen als hij of de Minister-President van het andere land nodig oordeelt.

  • 2. De vergaderingen worden gehouden ter plaatse door de voorzitter bepaald.

Artikel 12.
  • 1. De Ministeriële Samenwerkingsraad kan niet besluiten indien van elk land niet ten minste twee ministers, onder wie de Minister-President of degene die hem vervangt, ter vergadering waarin het besluit genomen moet worden, aanwezig zijn.

  • 2. De Ministeriële Samenwerkingsraad besluit met eenparigheid van stemmen.

  • 3. Wordt bij de stemming over een besluit de eenparigheid niet bereikt, dan wordt de beslissing uitgesteld tot een volgende vergadering welke, behoudens een gemeenschappelijk besluit van de Minister-Presidenten van de landen tot een uitstel van langere duur, binnen twee weken wordt gehouden.

  • 4. Indien in de tweede vergadering de eenparigheid wederom niet bereikt wordt, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

Artikel 13.
  • 1. De Ministeriële Samenwerkingsraad stelt bij besluit het reglement van orde voor zijn vergaderingen vast.

  • 2. Het reglement voorziet in de mogelijkheid, dat een onderwerp van bespreking of besluitvorming op verzoek van de Minister-President van een land van de agenda van de vergadering waarop het behandeld zou worden, wordt afgevoerd. Betreft het aangelegenheden, waarover door de raad een besluit dient te worden genomen, dan is voor een afstel alsmede voor een uitstel van langere duur van de behandeling een besluit van de Ministeriële Samenwerkingsraad in de zin van artikel 12 vereist.

Artikel 14.

De leden van de Ministeriële Samenwerkingsraad genieten uit hoofde van het zitting hebben in de raad geen bezoldiging en hebben geen aanspraak op pensioen. De regeling omtrent vergoeding van reis- en verblijfkosten en omtrent vacatiegelden wordt door elk land voor zijn ministers, die leden zijn van de Ministeriële Samenwerkingsraad, geregeld.

Artikel 15.
  • 1. Op verzoek van de Ministeriële Samenwerkingsraad stelt elk der landen een of meer ambtenaren of personen met wie door de overheid van het land een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan ter beschikking van de raad, hetzij tijdelijk ter voorbereiding van of advisering inzake een of meer bepaalde onderwerpen, hetzij voor onbepaalde tijd ter voorbereiding van of advisering inzake alle onderwerpen of alle onderwerpen van eenzelfde soort waarover de Ministeriële Samenwerkingsraad dient te beraadslagen.

  • 2. Bij het doen van dergelijke verzoeken wordt het beginsel van pariteit zoveel mogelijk in acht genomen.

  • 3. Op de ter beschikking gestelde ambtenaren of andere personen blijven de in het land dat hen ter beschikking stelt geldende rechtspositionele regelingen van toepassing.

  • 4. De kosten worden gedragen door het land, dat de terbeschikkingstelling verricht.

Artikel 16.
  • 1. In bijzondere gevallen kan de Ministeriële Samenwerkingsraad besluiten een persoon, die niet in dienst is van een der landen, aan te wijzen ter voorbereiding van of advisering inzake een of meer bepaalde onderwerpen.

  • 2. Een dergelijk besluit houdt tevens in de aanwijzing van het land, dat met de betrokken persoon terzake een rechtsverhouding zal aangaan en de verdeling van de daaraan verbonden kosten tussen de landen.

HOOFDSTUK IV De totstandkoming van eenvormige Landsverordeningen

Artikel 17.

Eenvormige landsverordeningen komen tot stand door de vaststelling daarvan in beide landen met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk.

Artikel 18.
  • 1. Over alle ontwerpen van eenvormige landsverordeningen, al dan niet door de Staten van een der landen aan de Ministeriële Samenwerkingsraad toegezonden, wordt door de Ministeriële Samenwerkingsraad beraadslaagd.

  • 2. Bij besluit van de Ministeriële Samenwerkingsraad wordt de tekst van de ontwerpen van eenvormige landsverordeningen vastgesteld, waarna deze door de Gouverneurs aan de Staten van elk der landen wordt toegezonden.

Artikel 19.
  • 1. Indien tijdens de schriftelijke of mondelinge behandeling in de Staten van een of beide landen wijzigingen van een ontwerp-eenvormige landsverordening worden voorgesteld welke door het betrokken Statencollege worden aanvaard, wordt de behandeling, zodra de mogelijkheid tot het voorstellen en aanvaarden van zulke wijzigingen volgens de orde van behandeling niet langer bestaat, geschorst en de ontwerp-eenvormige landsverordening met de aanvaarde wijzigingen aan de Ministeriële Samenwerkingsraad toegezonden.

  • 2. De griffier van de Staten waarin zich het in het eerste lid bedoelde geval heeft voorgedaan, verwittigt daarvan en van de inhoud van de aanvaarde wijzigingen onverwijld de voorzitter van de Staten van het andere land.

  • 3. De voorzitter van de Staten van het andere land doet na ontvangst van het bericht van de griffier de behandeling, indien die nog niet is voltooid, voortgang vinden, totdat ook in die Staten de mogelijkheid als bedoeld in het eerste lid niet langer bestaat. Met aanvaarde wijzigingen wordt verder gehandeld als in het eerste en het tweede lid van dit artikel voorgeschreven.

Artikel 20.
  • 1. De Ministeriële Samenwerkingsraad beraadslaagt over de teruggezonden ontwerp-eenvormige landsverordening en over de door de Staten van een of beide landen aanvaarde wijzigingen en beslist of en in hoeverre en op welke wijze deze wijzigingen in het oorspronkelijke ontwerp zullen worden opgenomen.

  • 2. Vervolgens stelt de Ministeriële Samenwerkingsraad bij besluit opnieuw de tekst van de ontwerp-eenvormige landsverordening vast. Artikel 18, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21.

Een voor de tweede maal, al dan niet gewijzigd aan de Staten der landen toegezonden ontwerp-eenvormige landsverordening kan door deze colleges slechts worden goedgekeurd of verworpen.

Artikel 22.

Het ontwerp van een eenvormige landsverordening wordt in beide landen als verworpen beschouwd, indien het door de Staten van een der landen verworpen is.

Artikel 23.

Een in de Staten van beide landen in ontwerp goedgekeurde eenvormige landsverordening wordt door de Gouverneur van elk land niet vastgesteld vooraleer door de Ministeriële Samenwerkingsraad besloten is dat zulks dient te geschieden.

Artikel 24.

De Gouverneur van elk land stelt vervolgens de eenvormige landsverordening vast, onverminderd zijn bevoegdheid, geregeld in het Reglement voor de Gouverneur.

Artikel 25.

De inwerkingtreding wordt in de eenvormige landsverordening zelf geregeld.

Artikel 26.
  • 1. Met betrekking tot de aangelegenheden, genoemd in artikel 5, hebben de Staten van de landen het recht om ontwerpen van eenvormige landsverordeningen aan de Ministeriële Samenwerkingsraad voor te stellen.

  • 2. Het reglement van orde van de Staten van de landen regelt de wijze waarop voorstellen van eenvormige landsverordeningen door de Staten aan de Ministeriële Samenwerkingsraad gedaan worden.

Artikel 27.

De toezending van een ontwerp-eenvormige landsverordening aan de Staten van elk der landen, de behandeling en goedkeuring ervan en de vaststelling en bekendmaking geschieden zoveel mogelijk in de beide landen gelijktijdig.

HOOFDSTUK V Het Constitutioneel Hof

Artikel 28.
  • 1. Er is een Constitutioneel Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba.

  • 2. Het Constitutioneel Hof heeft zitting in de Nederlandse Antillen en in Aruba.

Artikel 29.
  • 1. Het Constitutioneel Hof bestaat uit vijf leden, onder wie de president. Tevens worden twee plaatsvervangende leden benoemd.

  • 2. Twee leden, van wie ten minste een op de voordracht van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en uit zijn midden, en een plaatsvervangend lid worden benoemd door de Gouverneur van de Nederlandse Antillen.

  • 3. Twee leden, van wie ten minste een op de voordracht van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en uit zijn midden, en een plaatsvervangend lid worden benoemd door de Gouverneur van Aruba.

  • 4. De in het tweede en derde lid bedoelde voordrachten bevatten de namen van ten minste twee personen.

  • 5. De president wordt door de Ministeriële Samenwerkingsraad uit de leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie benoemd.

  • 6. Het Constitutioneel Hof kan uit zijn midden een vice-president aanwijzen.

Artikel 30.

Bij eenvormige landsverordening kan bepaald worden met welke functies of ambten het lidmaatschap van het Constitutioneel Hof onverenigbaar is.

Artikel 31.

De benoeming van de leden van het Constitutioneel Hof geschiedt voor een periode van tien jaren.

Artikel 32.
  • 1. Schorsing of ontslag als lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie brengt van rechtswege tevens schorsing of ontslag als lid van het Constitutioneel Hof met zich mede.

  • 2. De leden van het Constitutioneel Hof die niet tevens lid zijn van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie worden door de Gouverneur, die hen heeft benoemd, eervol ontslagen op de gronden waarop de leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie eervol worden ontslagen.

  • 3. De leden van het Constitutioneel Hof worden bovendien ontslagen, indien zij een functie aanvaarden die ingevolge de in artikel 30 bedoelde eenvormige landsverordening onverenigbaar is verklaard met het lidmaatschap van het Constitutioneel Hof.

Artikel 33.
  • 1. Wanneer de Gouverneur oordeelt dat een lid van het Constitutioneel Hof als bedoeld in het tweede lid van artikel 32 dient te worden ontslagen op grond van ongeschiktheid wegens aanhoudende ziels- of lichaamsziekte of ouderdomsgebreken, deelt hij dit aan de betrokkene mede en stelt hem in de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.

  • 2. De Gouverneur is bevoegd de betrokkene te schorsen. Tegelijk met de schorsing en voor de duur daarvan voorziet hij in de aanwijzing van een waarnemer.

  • 3. Gedurende de schorsing blijft de betrokkene in het genot van zijn volle bezoldiging.

Artikel 34.
  • 1. De leden van het Constitutioneel Hof als bedoeld in het tweede lid van artikel 32 kunnen door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, in raadkamer, op requisitoir van de procureur-generaal van een der landen bij een met redenen omkleed vonnis uit hun ambt worden ontslagen op de gronden genoemd in artikel 56, eerste lid onder 1, 2 en 3.

  • 2. De procureur-generaal deelt zijn voornemen om het ontslag uit het ambt van een lid van het Constitutioneel Hof te vorderen onmiddellijk aan de betrokkene mede en stelt hem in staat een verweerschrift bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in te dienen.

  • 3. Het tweede en het derde lid van artikel 33 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 35.

Als griffier van het Constitutioneel Hof treedt op de griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Artikel 36.
  • 1. Het Constitutioneel Hof is bij uitsluiting bevoegd tot de berechting van geschillen tussen de landen over:

    • 1°.

      de interpretatie en de toepassing van deze Samenwerkingsregeling;

    • 2°.

      de verenigbaarheid van besluiten van de Ministeriële Samenwerkingsraad met deze Samenwerkingsregeling;

    • 3°.

      de verenigbaarheid van wettelijke regelingen en besluiten van de landen met deze Samenwerkingsregeling.

  • 2. Bij eenvormige landsverordening kunnen aan het Constitutioneel Hof andere bevoegdheden worden verleend.

Artikel 37.

De beslissing van het Constitutioneel Hof kan worden ingeroepen door:

  • 1°.

    de Regering van een land,

  • 2°.

    tenminste een derde deel van het wettelijk aantal leden van de Staten van een land.

Artikel 38.

De inrichting, samenstelling en bevoegdheid van het Constitutioneel Hof worden bij eenvormige landsverordening nader geregeld.

Artikel 39.

De toelagen en de overige geldelijke en andere aanspraken van de leden en plaatsvervangende leden van het Constitutioneel Hof worden bij eenvormige landsverordening geregeld.

HOOFDSTUK VI Het rechtswezen en de rechterlijke macht

Artikel 40.

Er wordt in de landen recht gesproken in naam des Konings.

Artikel 41.
  • 1. De rechterlijke macht wordt alleen uitgeoefend door de rechters die bij of krachtens deze Samenwerkingsregeling zijn aangewezen.

  • 2. Elke tussenkomst in rechtszaken is verboden.

Artikel 41A.

De rechter treedt niet in de beoordeling van de verenigbaarheid van landsverordeningen met de Samenwerkingsregeling.

Artikel 42.
  • 1. Aan de rechterlijke macht behoort bij uitsluiting de kennisneming van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen.

  • 2. Aan de rechterlijke macht is voorts opgedragen de berechting van strafbare feiten.

  • 3. Bij landsverordening kan de kennisneming van geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan worden opgedragen aan de rechterlijke macht of aan bijzondere rechtscolleges waarin leden van de rechterlijke macht mede zitting hebben.

  • 4. Van geschillen over het kiesrecht en andere grondrechten, over de rechtstoestand van ambtenaren en over heffing en invordering van belastingen neemt de rechterlijke macht kennis, wanneer de kennisneming daarvan niet bij landsverordening aan een ander gerecht is opgedragen. Indien de wijze van berechting van deze geschillen door de rechterlijke macht niet bij landsverordening nader bepaald is, worden de voor de berechting van geschillen van burgerrechtelijke aard geldende regelen zoveel mogelijk toegepast.

Artikel 43.
  • 1. De terechtzittingen vinden in het openbaar plaats, behoudens de uitzonderingen in het belang van de openbare orde en zedelijkheid bij eenvormige landsverordening te stellen.

  • 2. De vonnissen en beschikkingen bevatten de gronden waarop zij zijn gewezen of uitgevaardigd en, in strafzaken, de aanwijzing van de artikelen der wettelijke regelingen waarop de veroordeling berust.

  • 3. De uitspraak van de vonnissen geschiedt in het openbaar.

Artikel 44.

Vonnissen en beschikkingen, door een rechter die de rechterlijke macht uitoefent gewezen of uitgevaardigd kunnen in elk van beide landen worden ten uitvoer gelegd, volgens bij eenvormige landsverordening vastgestelde regels.

Artikel 45.

Onverminderd het bepaalde in de Staatsregelingen van de landen kan de Gouverneur van een land aan alle veroordeelden gratie verlenen van straffen, opgelegd bij vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in hoger beroep tegen een vonnis van de rechter in eerste aanleg van dat land, na ingewonnen bericht van het Hof.

Artikel 46.
  • 1. Er is een Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.

  • 2. Het Hof heeft zitting in de Nederlandse Antillen en in Aruba.

Artikel 47.
  • 1. Aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie is een griffie verbonden.

  • 2. De griffier wordt benoemd en ontslagen door de Ministeriële Samenwerkingsraad op voordracht van de president van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. De griffier wordt in dienst gesteld van het land de Nederlandse Antillen.

  • 3. De rechtspositie van de griffier wordt overigens bij eenvormige landsverordening geregeld.

Artikel 48.
  • 1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelt in hoger beroep over de vonnissen en beschikkingen van de gerechten in eerste aanleg van de landen en is belast met het toezicht op de geregelde afdoening van alle rechtsgedingen en de behoorlijke vervolging van strafbare feiten.

  • 2. Het Hof treedt op als rechter in eerste aanleg in de gevallen bij eenvormige landsverordening bepaald.

  • 3. Het Hof of de leden kunnen voorts de hen bij Rijkswet, algemene maatregel van Rijksbestuur, eenvormige landsverordening of landsverordening opgedragen taken vervullen.

Artikel 49.
  • 1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bestaat uit een president die tevens lid is en overige leden; zo nodig worden plaatsvervangende leden in het Hof benoemd.

  • 2. De president en de overige leden van het Hof worden door de Koning, voor het leven benoemd.

  • 3. De plaatsvervangende leden van het Hof worden op een daartoe strekkende schriftelijke aanbeveling van het Hof door de Koning benoemd. De benoeming kan voor bepaalde tijd geschieden, doch voor ten minste drie jaar.

  • 4. De president, de overige leden en de plaatsvervangende leden van het Hof, alsmede de rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg, worden in dienst gesteld van het land de Nederlandse Antillen.

Artikel 50.
  • 1. Wanneer een plaats van president of lid in het Gemeenschappelijk Hof van Justitie openvalt, zendt het Hof, de procureurs-generaal daaronder begrepen, een bij volstrekte meerderheid van stemmen opgemaakte aanbevelingslijst, bevattende de namen van ten hoogste drie kandidaten, aan de Ministeriële Samenwerkingsraad.

  • 2. De Ministeriële Samenwerkingsraad stelt op zijn beurt een aanbevelingslijst op en doet deze toekomen aan de Gouverneurs van de beide landen ten einde deze aan de Koning aan te bieden. Bij het opstellen van de aanbevelingslijst neemt de Ministeriële Samenwerkingsraad de aanbeveling van het Hof zoveel mogelijk in acht.

  • 3. Indien de Ministeriële Samenwerkingsraad voornemens is af te wijken van de aanbeveling van het Hof, wint hij daaromtrent, alvorens die lijst aan de Gouverneurs te zenden, het gevoelen van het Hof in.

    Het gevoelen van het Hof alsmede de aanbeveling van het Hof worden bij de door de Ministeriële Samenwerkingsraad opgemaakte aanbevelingslijst gevoegd.

    De Ministeriële Samenwerkingsraad motiveert waarom hij is afgeweken van de aanbeveling van het Hof.

Artikel 51.

De rechtspositie van de president, de overige leden en de plaatsvervangende leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie wordt overigens bij eenvormige landsverordening onder goedkeuring van de Koning geregeld.

Artikel 52.
  • 1. De plaatsvervangende leden van het Hof worden door de Koning ontslagen op de gronden genoemd in artikel 54 eerste lid, sub 2 en 3. Het tweede en het derde lid van artikel 54 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het plaatsvervangend lid van het Hof kan op zijn verzoek door de Koning ontslag worden verleend.

Artikel 53.
  • 1. De president, de overige leden en de plaatsvervangende leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, de procureurs-generaal en de advocaten-generaal moeten bij de benoeming de volle ouderdom van dertig jaren hebben bereikt en aan een bij eenvormige landsverordening aan te wijzen universiteit of hogeschool hebben verkregen hetzij de graad van doctor in de rechtsgeleerdheid, hetzij de hoedanigheid van meester in de rechten, mits deze graad of hoedanigheid verkregen is op grond van het afleggen van een examen in de vakken bij eenvormige landsverordening te bepalen.

  • 2. De in het voorgaande lid gestelde vereisten zijn niet van toepassing op diegenen die in het bezit zijn van een getuigschrift als bedoeld in artikel 3 van de Advocatenlandsverordening 1959 (P.B. 1959, no. 177) en die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Samenwerkingsregeling, plaatsvervangende leden zijn van het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen.

Artikel 54.
  • 1. De president en de overige leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie worden door de Koning ontslagen:

    • 1°.

      wanneer zij de leeftijd van vijfenzestig jaren hebben bereikt;

    • 2°.

      indien zij uit hoofde van ziekte of gebreken blijvend ongeschikt zijn om hun functies te vervullen;

    • 3°.

      bij het verlies van het Nederlanderschap.

  • 2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ontslag eervol verleend.

  • 3. In het geval, bedoeld in het eerste lid onder 2 wordt voor de aanspraak op pensioen geen nader bewijs van de oorzaak der ongeschiktheid gevorderd.

Artikel 55.
  • 1. Wanneer de Ministeriële Samenwerkingsraad van oordeel is dat een der redenen van ontslag, in het eerste lid onder 2 van het voorgaande artikel vermeld, aanwezig is, verzoekt hij aan de Gouverneurs van de beide landen het ontslag van de betrokken ambtenaar aan de Koning voor te dragen. De Gouverneurs voldoen aan dit verzoek.

  • 2. De Ministeriële Samenwerkingsraad deelt aan de betrokken ambtenaar zijn voornemen om een dergelijk verzoek te doen onmiddellijk mede en stelt hem in de gelegenheid om een verweerschrift ter toezending aan de Koning bij hem in te dienen.

  • 3. Alle op de zaak betrekking hebbende stukken worden door de Ministeriële Samenwerkingsraad tezamen met het verzoek aan een van beide Gouverneurs ter doorgeleiding aan de Koning toegezonden.

  • 4. De Ministeriële Samenwerkingsraad is bevoegd de betrokken ambtenaar, in afwachting van 's Konings beslissing, te schorsen en in de waarneming van het ambt tijdelijk te voorzien.

  • 5. De betrokken ambtenaar blijft gedurende de schorsing in het genot van zijn volle bezoldiging.

  • 6. Hij kan, op zijn verzoek, in de gelegenheid worden gesteld om zich in Nederland te gaan verantwoorden; daartoe worden hem een verloftraktement en vrije overtocht toegekend.

  • 7. De Koning beslist over het ontslag.

Artikel 56.
  • 1. De president, de overige leden en de plaatsvervangende leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie kunnen door de Hoge Raad der Nederlanden worden ontslagen:

    • 1°.

      wanneer zij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf zijn veroordeeld, dan wel bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd, die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • 2°.

      wanneer zij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele zijn gesteld, in staat van faillissement zijn verklaard, surseance van betaling hebben verkregen of wegens schulden zijn gegijzeld;

    • 3°.

      wegens handelen of nalaten, dat ernstig nadeel toebrengt aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak of aan het in haar te stellen vertrouwen;

    • 4°.

      wanneer zij, na eerder wegens gelijke overtreding te zijn gewaarschuwd, de bepalingen overtreden waarbij hun:

      • a.

        het uitoefenen van enig beroep wordt verboden;

      • b.

        een vast en voortdurend verblijf wordt aangewezen;

      • c.

        verboden wordt zich in enig onderhoud of gesprek in te laten met partijen of haar advocaten, procureurs of gemachtigden, of enige bijzondere inlichting of schriftelijk stuk van hen aan te nemen;

      • d.

        de verplichting wordt opgelegd een geheim te bewaren.

  • 2. De procureur-generaal van een der landen zendt de op de zaak betrekking hebbende stukken ter vervolging aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden.

  • 3. Hij geeft hiervan aan de betrokken ambtenaar onmiddellijk kennis en stelt hem in de gelegenheid om een verweerschrift bij de Hoge Raad in te dienen.

  • 4. Wanneer de Ministeriële Samenwerkingsraad van oordeel is dat een der redenen van ontslag, in het eerste lid genoemd, aanwezig is, is hij bevoegd de betrokken ambtenaar in afwachting van de beslissing van de Hoge Raad te schorsen en in de waarneming van diens ambt te voorzien.

  • 5. De betrokken ambtenaar blijft gedurende de schorsing in het genot van zijn volle bezoldiging.

  • 6. Het onderzoek door de Hoge Raad der Nederlanden geschiedt in raadkamer. De Hoge Raad kan, hetzij op verzoek van de procureur-generaal bij de Hoge Raad of van de betrokken ambtenaar, hetzij ambtshalve, getuigen horen. De Hoge Raad hoort de ambtenaar op diens verzoek.

  • 7. De Hoge Raad der Nederlanden beslist bij met redenen omkleed arrest. De uitspraak geschiedt in het openbaar.

  • 8. In het vonnis waarbij een rechterlijke ambtenaar, niet vallende onder de bepalingen van de voorgaande leden van dit artikel, wegens misdrijf veroordeeld wordt, wordt tevens zijn ontzetting uitgesproken.

Artikel 57.
  • 1. Elk lid der rechterlijke macht, tegen wie hetzij rechtsingang, hetzij machtiging tot opneming in een huis van bewaring of geneeskundig gesticht voor krankzinnigen is verleend of op wie lijfsdwang is ten uitvoer gelegd, wordt daardoor in zijn bediening geschorst.

  • 2. Schorsing in de bediening brengt geen schorsing mede in het genot der bezoldiging.

Artikel 58.
  • 1. Als rechter in eerste aanleg in de landen treden op de leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

  • 2. De rechters plaatsvervanger in eerste aanleg worden op een daartoe strekkend voorstel van het Hof door de Ministeriële Samenwerkingsraad benoemd en ontslagen.

  • 3. Bij eenvormige landsverordening wordt aan de rechters plaatsvervanger in eerste aanleg een toelage toegekend.

Artikel 59.

De werkzaamheden als rechter in eerste aanleg worden door de president van het Hof onder de leden verdeeld.

Artikel 60.
  • 1. Het Openbaar Ministerie bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie wordt uitgeoefend door of namens de procureurs-generaal van de landen.

  • 2. De procureurs-generaal worden door de Koning na overleg met de Gouverneur van het betrokken land, benoemd en ontslagen.

Artikel 61.
  • 1. Wanneer een plaats van procureur-generaal openvalt, nodigt de Gouverneur van het betrokken land het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, de procureurs-generaal daaronder begrepen, uit een aanbeveling voor de benoeming te doen. Het Hof maakt bij volstrekte meerderheid van stemmen een aanbevelingslijst op, bevattende de namen van ten hoogste drie kandidaten.

  • 2. De Gouverneur stelt op zijn beurt een aanbevelingslijst op en zendt deze aan de Koning. Bij het opstellen van de aanbevelingslijst neemt de Gouverneur zoveel mogelijk de aanbevelingen van het Hof in acht.

  • 3. Indien de Gouverneur voornemens is af te wijken van de aanbeveling van het Hof wint hij daaromtrent, alvorens de lijst aan de Koning te zenden, het gevoelen van het Hof in. Het gevoelen van het Hof alsmede de aanbeveling van het Hof worden bij de aan de Koning te zenden aanbevelingslijst gevoegd. De Gouverneur motiveert waarom hij is afgeweken van de aanbeveling van het Hof.

  • 4. Over het voornemen een advocaat-generaal te benoemen wint de Regering van het desbetreffende land vooraf het gevoelen in van de Regering van het Koninkrijk.

Artikel 62.
  • 1. De procureur-generaal van het ene land is bevoegd tot vervolging in hoger beroep van strafbare feiten, berecht door de rechter in eerste aanleg van het andere land. Deze bevoegdheid wordt slechts uitgeoefend in overleg met de procureur-generaal van het andere land. Tot het instellen en intrekken van hoger beroep van strafzaken is uitsluitend de procureur-generaal van het land, waar de zaak in eerste aanleg is berecht, bevoegd.

  • 2. Ter bevordering van de eenheid in het vervolgingsbeleid plegen de procureurs-generaal geregeld onderling overleg met betrekking tot het door hen te voeren algemeen vervolgingsbeleid en zij regelen in onderling overleg de samenwerking die voortvloeit uit de eerste twee volzinnen van het vorige lid.

Artikel 63.
  • 1. De leden van het Openbaar Ministerie bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie worden ontslagen op de gronden genoemd in artikel 54, eerste lid. Zij kunnen voorts worden ontslagen op de gronden genoemd in artikel 56, eerste lid, onder 1, 2 en 3 en bij gebleken ongeschiktheid voor hun functie, anders dan uit hoofde van ziekte of gebreken.

  • 2. De Gouverneur is bevoegd de procureur-generaal van zijn land, de Raad van Advies van dat land gehoord, in afwachting van 's Konings beslissing te schorsen. De procureur-generaal geniet gedurende zijn schorsing zijn volle bezoldiging.

Artikel 64.

De rechtspositie van de leden van het Openbaar Ministerie bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie wordt overigens bij eenvormige landsverordening onder goedkeuring van de Koning geregeld.

Artikel 65.
  • 1. De procureur-generaal van een land is het hoofd van het Openbaar Ministerie en is belast met de zorg voor de justitiële politie in het land waarvoor hij benoemd is. Hij is bevoegd aan de ambtenaren die met de politie belast zijn zodanige instructies te geven tot voorkoming, opsporing en nasporing van misdrijven of overtredingen als hij in het belang ener goede justitie nodig oordeelt.

  • 2. De procureur-generaal waakt voor de richtige uitoefening van de taak der politie. Hij is bevoegd te dien aanzien aan de Ministeriële Samenwerkingsraad en aan de Gouverneur van het land waarvoor hij benoemd is de voorstellen te doen die hem dienstig voorkomen.

  • 3. Elk der landen regelt de waarneming van de procureur-generaal bij belet of ontstentenis.

  • 4. In geval van belet of ontstentenis van de procureur-generaal voor langere duur wordt door of vanwege de Koning in de vervanging voorzien.

Artikel 66.
  • 1. Wanneer het aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voorkomt dat de vervolging van strafbare feiten in een land behoort ingesteld of voortgezet te worden, is de procureur-generaal van het land verplicht om dan aan een bevel van het Hof om verslag te geven en de daartoe betrekkelijke stukken over te leggen te voldoen.

  • 2. De procureur-generaal is, behoudens de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering, verplicht om op bevel van het Hof te vervolgen of te doen vervolgen.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in de beide voorgaande leden zijn de ambtenaren van het openbaar ministerie van een land verplicht om de bevelen na te komen die aan hen in hun ambtsbetrekking door of vanwege de Gouverneur van dat land gegeven worden.

HOOFDSTUK VII Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 67.
  • 1. Zolang en voorzover de eenvormige landsverordeningen betreffende de aangelegenheden genoemd in artikel 5, onder 2, 3, 4, 5 en 6 nog niet tot stand zijn gekomen verkrijgen de volgende landsverordeningen of gedeelten van de landsverordeningen van de Nederlandse Antillen de status van eenvormige landsverordening:

    • a.

      P.B. 1965, 146 - Rechterlijke Organisatie

    • b.

      P.B. 1931, 45 - Wetboek van burgerlijke rechtsvordering van de Nederlandse Antillen

    • c.

      P.B. 1914, 21 - Wetboek van Strafvordering voor de Nederlandse Antillen

    • d.

      P.B. 1959, 177 - Advocatenlandsverordening 1959

    • e.

      P.B. 1957, 30 - Landsverordening Medisch Tuchtrecht

    • f.

      P.B. 1931, 58 - Faillissementsbesluit 1931

    • g.

      P.B. 1951, 134 - Regeling Ambtenarenrechtspraak 1957

    • h.

      P.B. 1942, 12 - Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940.

  • 2. In de teksten van de in het eerste lid genoemde landsverordeningen vinden de aanpassingen plaats die als gevolg van het verkrijgen van de staat van eenvormige landsverordening noodzakelijk zijn. Bij eenvormige landsverordening worden voor deze aanpassing regels gesteld.

  • 3. De aangepaste teksten van de in het eerste lid genoemde landsverordeningen worden bij besluit van de Ministeriële Samenwerkingsraad vastgesteld.

  • 4. Zolang de eenvormige landsverordening als bedoeld in de artikelen 47, lid 3, 51 en 64 niet tot stand is gekomen, blijven de in de Nederlandse Antillen geldende wettelijke bepalingen inzake de bezoldigingen van de in de artikelen 47, lid 3, 51 en 64 genoemde personen van kracht.

Artikel 68.
  • 1. Voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze Samenwerkingsregeling vastgestelde ontwerpen voor eenvormige landsverordeningen verkrijgen op dat tijdstip de staat van eenvormige landsverordening, indien de ontwerpen overeenkomstig het in de volgende leden bepaalde tot stand zijn gekomen.

  • 2. Nadat de Raad van Ministers van de Nederlandse Antillen en het Bestuurscollege van het eilandgebied Aruba daarover overeenstemming hebben bereikt, worden bij de Staten van de Nederlandse Antillen en bij de Eilandsraad van het eilandgebied Aruba gelijkluidende ontwerpen voor eenvormige landsverordeningen ingediend. Zij worden behandeld met overeenkomstige toepassing van de bepalingen inzake de behandeling van landsverordeningen, onderscheidenlijk eilandsverordeningen.

  • 3. Nadat door de Staten van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk de Eilandsraad van het eilandgebied Aruba is geconstateerd dat de door hen behandelde ontwerpen voor eenvormige landsverordeningen gelijkluidend zijn, worden de ontwerpen voor eenvormige landsverordeningen door de Staten van de Nederlandse Antillen goedgekeurd en door de Gouverneur vastgesteld, onderscheidenlijk door de Eilandsraad van het eilandgebied Aruba vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 van de Rijkswet van 20 juni 1985 (Stb. 370), houdende vaststelling van enige overgangsbepalingen in verband met het verkrijgen van de hoedanigheid van Land in het Koninkrijk door Aruba.

  • 4. Indien door de Staten van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk de Eilandsraad van het eilandgebied Aruba is geconstateerd dat de door hen behandelde ontwerpen voor eenvormige landsverordeningen niet gelijkluidend zijn, dan worden, nadat de Raad van Ministers van de Nederlandse Antillen en het Bestuurscollege van het eilandgebied Aruba daarover overeenstemming hebben bereikt, opnieuw gelijkluidende ontwerpen voor eenvormige landsverordeningen ingediend bij de Staten van de Nederlandse Antillen en bij de Eilandsraad van het eilandgebied Aruba.

    Deze kunnen de ontwerpen slechts ongewijzigd goedkeuren of verwerpen.

    Het ontwerp van een eenvormige landsverordening wordt in beide landen als verworpen beschouwd, indien het door de Staten van de Nederlandse Antillen of door de Eilandsraad van het eilandgebied Aruba verworpen is.

Artikel 69.
  • 1. De landen stellen ten behoeve van de richtige uitoefening van de werkzaamheden van de Ministeriële Samenwerkingsraad, het Constitutioneel Hof en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, gebouwen, inventarissen en ander noodzakelijk materieel ter beschikking volgens regels bij eenvormige landsverordening te stellen.

  • 2. De kosten verbonden aan de in het vorige lid bedoelde werkzaamheden worden tussen de landen verdeeld volgens regels bij eenvormige landsverordening te stellen.

Artikel 70.

Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze Samenwerkingsregeling worden de president, de leden en de plaatsvervangende leden van het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen geacht te zijn benoemd tot president, leden en plaatsvervangende leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Artikel 71.

Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Samenwerkingsregeling bestaande vormen van marktbescherming kunnen door een of beide landen worden afgebouwd, met dien verstande, dat in elk geval een minimale afbouwperiode van vijf jaar in acht zal worden genomen.

Artikel 72.

Een landsbesluit houdende algemene maatregelen ter uitvoering van een eenvormige landsverordening wordt niet vastgesteld dan nadat het gevoelen van de Ministeriële Samenwerkingsraad is ingewonnen.

Artikel 73.

De Ministeriële Samenwerkingsraad kan bepalen binnen welke termijn het in artikel 8 lid 2 bedoelde afwijkingspercentage wordt vastgesteld.

Artikel 74.
  • 1. Wijziging van deze Samenwerkingsregeling geschiedt bij onderlinge regeling zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut. Het ontwerp voor zulk een onderlinge regeling wordt al dan niet op voorstel van de Staten van een der landen bij besluit van de Ministeriële Samenwerkingsraad vastgesteld.

  • 2. De ontwerp-onderlinge regeling krijgt de status van onderlinge regeling zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid van het Statuut nadat het door de landen bij landsverordening is goedgekeurd.

  • 3. Het voorstel van een landsverordening tot goedkeuring van een dergelijke onderlinge regeling wordt behandeld op dezelfde wijze en als goedgekeurd of verworpen beschouwd in dezelfde gevallen als in het betreffende land voor een voorstel tot wijziging van de Staatsregeling bepaald is.

  • 4. Een landsverordening tot goedkeuring van een onderlinge regeling als bedoeld in het eerste lid, voor wat betreft de artikelen betrekking hebbende op het rechtswezen, wordt overgelegd aan de Regering van het Koninkrijk. Zij treedt niet in werking dan nadat de Regering van het Koninkrijk haar instemming hiermede heeft betuigd.

  • 5. Het ontwerp van een landsverordening als bedoeld in het vorige lid wordt niet aan de Staten van de landen aangeboden, noch bij een initiatief-ontwerp door deze Staten in onderzoek genomen dan nadat het gevoelen der Regering van het Koninkrijk is ingewonnen.

  • 6. Het bepaalde in het derde lid is op voorstellen tot wijziging van de aan de Samenwerkingsregeling gehechte protocollen niet van toepassing.

Artikel 75.
  • 1. Deze Samenwerkingsregeling treedt, behoudens het bepaalde in de leden 2 en 3, in werking op het tijdstip van inwerkingtreding van de Rijkswet tot wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, houdende losmaking van Aruba uit het staatsverband van de Nederlandse Antillen.

  • 2. Artikel 5 onder 8 treedt in werking op een nader door de Ministeriële Samenwerkingsraad te bepalen tijdstip.

  • 3. Artikel 68 treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het Koninklijk Besluit waarbij de Regering van het Koninkrijk haar instemming met de ontwerp-Samenwerkingsregeling heeft betuigd, is geplaatst.

    PROTOCOL inzake Luchtvaart behorende bij de Onderlinge Regeling zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.

    (Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba)

    De Nederlandse Antillen en Aruba (verder te noemen de landen), gevolg gevende aan artikel 37, eerste lid en tweede lid onder f, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, zijn onderling het navolgende overeengekomen:

    • A.

      Luchtvaartpolitiek

      • 1.

        De landen zullen een luchtvaartovereenkomst sluiten ten behoeve van de door hen aangewezen luchtvaartmaatschappijen, waarin op de grondslag van het "fair and equal opportunity" - en het reciprociteitsbeginsel de in de literatuur bekende 6 vrijheidsrechten onder nader overeen te komen voorwaarden worden uitgewisseld.

      • 2.

        In hun luchtvaart-verhouding tot Nederland zullen de landen zoveel mogelijk hun luchtvaartpolitieke beleid onderling afstemmen. Met Nederland te sluiten overeenkomsten kunnen, hetzij op de landen, hetzij op een der landen alleen toepasselijk worden verklaard.

      • 3.

        In hun luchtvaart-verhouding tot derde landen (d.w.z. landen die geen deel uitmaken van het Koninkrijk), zullen de landen, met betrekking tot die onderdelen van de luchtvaartpolitiek die rechtstreeks de concurrentieverhoudingen tussen die landen raken, via een gezamenlijk in het leven te roepen overlegorgaan elkaar raadplegen over het door elk der landen ten opzichte van derde landen te voeren luchtvaartpolitieke beleid.

    • B.

      De Nationale luchtvaartmaatschappijen

    Mede ter voorkoming van oneigenlijke concurrentie zullen de landen een optimale samenwerking bevorderen tussen de door hen aangewezen nationale luchtvaartmaatschappijen en tussen genoemde maatschappijen en de gezamenlijke maatschappij "ABC Commuter Airways N.V.".

    • C.

      De Departementen van Luchtvaart

      • -

        De landen zullen bevorderen dat onderhandelingen worden gevoerd, ten einde de mogelijkheid van samenwerking op de navolgende terreinen te onderzoeken en tot stand te brengen:

      • -

        Luchtverkeersbeveiliging (LVB):

      • -

        Luchtverkeersgebieden, inclusief een eventuele herverdeling hiervan tussen de landen, indien en voor zover de ICAO-regels zich niet hiertegen verzetten of de vliegveiligheid niet nadelig wordt beïnvloed.

      • -

        personeel

      • -

        apparatuur

      • -

        opleidingen

      • -

        examens en bewijzen van bevoegdheid

      • -

        technische- en vliegtechnische inspectie

      • -

        ICAO-zaken (International Civil Aviation Organization)

      • -

        Opsporings- en Reddingsdiensten

      • -

        AFTN-zaken (Aeronautical Fixed Telecommunication Network)

      • -

        inschrijving van luchtvaartuigen

      • -

        teboekstelling van luchtvaartuigen (hypotheek)

    • D.

      De luchthavens

      • -

        De landen zullen hun tarievenbeleid coördineren ten aanzien van:

      • -

        landingsgelden

      • -

        parkeergelden

    • E.

      Slotbepalingen

      • -

        In het belang van de continuïteit worden alle bestaande rechten van de Antilliaanse Luchtvaartmaatschappij (ALM) geëerbiedigd totdat de luchtvaartovereenkomst bedoeld onder A, 1 tot stand is gekomen.

    De landen dragen er zorg voor dat deze overeenkomst tot stand komt bij voorkeur voor 1 januari 1986 doch uiterlijk 31 maart 1986.

    -Dit protocol treedt in werking met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de Onderlinge Regeling zoals bedoeld in artikel 36, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende de samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba (Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba).

    Ten blijke waarvan de landen dit protocol hebben opgemaakt, hetwelk dezelfde rechtskracht en waarde heeft als ware de bepalingen ervan opgenomen in de tekst van de Samenwerkingsregeling op welke het betrekking heeft.

    PROTOCOL inzake Scheepvaart behorende bij de Onderlinge Regeling zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. (Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba)

    De Nederlandse Antillen en Aruba (verder te noemen de landen) gevolggevende aan artikel 37, eerste lid en tweede lid onder g, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, zijn onderling het navolgende overeengekomen:

Artikel 1.
  • 1. De landen komen overeen dat er een nauwe samenwerking zal zijn op het gebied van de scheepvaart, zowel ter uitvoering van de terzake geldende Koninkrijkswetgeving als ter behartiging van de eigen scheepvaartaangelegenheden.

  • 2. De uitvoering van de in het eerste lid bedoelde samenwerking zal geschieden door de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen en de Scheepvaartinspectie op Aruba.

Artikel 2.
  • 1. De landen komen overeen dat het Hoofd van de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen voor een nader te bepalen periode zal fungeren als Hoofd van de Scheepvaartinspectie op Aruba, met behoud van zijn Nederlands-Antilliaanse rechtspositie.

  • 2. Voor de in het eerste lid bedoelde periode kan zo nodig ook het overige personeel van de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen ter beschikking worden gesteld van, dan wel werkzaamheden verrichten voor de Scheepvaartinspectie op Aruba.

  • 3. Het Land Aruba zal aan het Land de Nederlandse Antillen de noodzakelijke kosten verbonden aan de in de voorgaande leden bedoelde werkzaamheden op nader overeen te komen voorwaarden vergoeden.

Artikel 3.
  • 1. De landen komen overeen dat de Nederlands-Antilliaanse Commissie van Onderzoek, als bedoeld in artikel 26 bis van de Schepenwet, ook ten aanzien van schepen varende met een zeebrief van Aruba en schepen als bedoeld in artikel 70, eerste lid van de Schepenwet belast zal blijven met de haar toegekende taken, totdat het Land Aruba daarinzelf voorziet

  • 2. Het Land Aruba zal aan het Land de Nederlandse Antillen de noodzakelijke kosten verbonden aan de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden op nader overeen te komen voorwaarden vergoeden.

Artikel 4.
  • 1. De landen komen overeen dat zij elkaar tijdig in kennis zullen stellen van het voornemen tot uitvoering, wijziging, uitbreiding of vervallenverklaring van enige wettelijke regeling de scheepvaart betreffende.

  • 2. De landen komen overeen dat zij elkaar tijdig in kennis zullen stellen van het voornemen om internationale overeenkomsten op het gebied van de scheepvaart aan te gaan of dergelijke overeenkomsten op te zeggen.

Artikel 5.

De vormen, modaliteiten en voorwaarden voor samenwerking binnen het kader van dit protocol worden overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten der landen.

Artikel 6.

Dit protocol treedt in werking met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de Onderlinge Regeling zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden regelende de samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba (Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba).

Ten blijke waarvan de landen dit protocol hebben opgemaakt, hetwelk dezelfde rechtskracht en waarde heeft als ware de bepalingen ervan opgenomen in de tekst van de Samenwerkingsregeling op welke het betrekking heeft.

PROTOCOL inzake exploratie, exploitatie en batenverdeling van de zeebodemrijkdommen behorende bij de Onderlinge Regeling zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.

(Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba)

De Nederlandse Antillen en Aruba (verder te noemen de landen), zijn onderling het navolgende overeengekomen:

Artikel 1.

Op basis van reciprociteit, zal 85 procent van de netto-opbrengsten uit de exploratie en exploitatie van zeebodemrijkdommen door de respectieve overheidsondernemingen, zoals bedoeld in conclusiepunt 25 van de Conferentie van de Nederlandse Antillen, de eilanden van de Nederlandse Antillen en Nederland, gehouden te 's-Gravenhage van 7 tot en met 12 maart 1983, toekomen aan het land in wiens territoir de zeebodemrijkdommen zich bevinden en 15 procent van deze netto-opbrengsten aan het andere land.

Artikel 2.

Onder netto-opbrengsten wordt verstaan:

De bruto-opbrengsten van de betrokken overheidsonderneming, verkregen uit de exploratie en exploitatie van zeebodemrijkdommen, verminderd met de door de betrokken overheidsonderneming terzake gemaakte noodzakelijke kosten.

Artikel 3.

Tenminste eenmaal per kalenderjaar zullen de betrokken overheidsondernemingen aan de landen het aan deze toekomend deel der netto-opbrengsten overdragen.

Artikel 4.

Bij de respectieve overheidsondernemingen zullen de respectieve landen op basis van reciprociteit, een vertegenwoordiger benoemen, die als taak heeft, het verrichten van administratieve controle teneinde te garanderen, dat elk der landen het deel van de netto-opbrengsten krijgt waarop het recht heeft, op grond van de hierboven in artikel 1 vermelde verdeelsleutel.

Artikel 5.

De in artikel 4 bedoelde vertegenwoordiger heeft inzage in alle stukken en bescheiden van de overheidsonderneming, welke voor de juiste uitoefening van zijn taak benodigd zijn. Hij is terzake verplicht tot absolute geheimhouding jegens derden. Voorts heeft hij het recht alle vergaderingen van de Directie en van de Raad van Commissarissen van deze overheidsonderneming bij te wonen. In deze vergaderingen heeft hij een adviserende stem.

Artikel 6.

Dit protocol treedt in werking met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de Onderlinge Regeling zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, regelende de samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba (Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba).

Ten blijke waarvan de landen dit protocol hebben opgemaakt, hetwelk dezelfde rechtskracht en waarde heeft als ware de bepalingen ervan opgenomen in de tekst zelve van de Samenwerkingsregeling op welke het betrekking heeft.

PROTOCOL inzake telecommunicatie behorende bij de Onderlinge Regeling zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.

(Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba).

De Nederlandse Antillen en Aruba (verder te noemen de landen), gevolggevende aan artikel 37, eerste lid en tweede lid onder h, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, zijn onderling het navolgende overeengekomen:

A.Definities

Artikel 1.

In dit protocol wordt verstaan onder:

  • a.

    Telecommunicatie: elke overbrenging, uitzending of ontvangst van tekens, seinen, geschriften, beelden, klanken of inlichtingen van allerlei aard, per draad, radio, langs optische weg of door middel van andere elektromagnetische stelsels.

  • b.

    Verbindingsmiddelen: het geheel van schakel- en transmissiemiddelen waarmee de telecommunicatie wordt verzorgd.

  • c.

    Landen: het land Aruba en het land de Nederlandse Antillen.

  • B.

    Wetgeving

Artikel 2.
  • a. Indien een der landen of beide voornemens zijn enige wettelijke regeling terzake van de telecommunicatie te wijzigen, uit te breiden of op te heffen, dan wel een nieuwe wettelijke regeling in te voeren, stellen de landen elkaar daarvan in kennis.

  • b. De landen stemmen de telecommunicatie-technische voorwaarden voor het verlenen van machtigingen voor radio-electrische zendinrichtingen zoveel mogelijk op elkaar af.

  • C. Operationele samenwerking

Artikel 3.

De landen verplichten zich wederzijds - middels een daartoe te sluiten overeenkomst die reeds op 1 januari 1986 tot stand moet komen - tot het ongestoorde medegebruik van de beschikbare verbindingsmiddelen voor het interinsulaire en het internationale telecommunicatieverkeer.

Artikel 4.
  • a. Over een uitbreiding, wijziging of opheffing van interinsulaire - of internationale verbindingsmiddelen zullen de landen elkaar raadplegen met het doel de belangen van de telecommunicatie-instanties en van de gebruikers in beide landen te dienen tegen zo laag mogelijke kosten.

  • b. Omtrent de verdeling en het gebruik van frequenties dient tussen beide landen nauw overleg gepleegd te worden.

Artikel 5.

Indien een land behoefte heeft aan ondersteuning op technisch-, financieel-, economisch-, personeels- of management gebied, stelt het ene het andere land daarvan in kennis. In dat geval zal nagegaan worden of er voor beide voordelen en mogelijkheden zijn om in die wederzijdse ondersteuning te voorzien resp. om voor gezamenlijke rekening externe deskundigenhulp aan te trekken.

D.Internationale samenwerking

Artikel 6.
  • a. Als onderdeel van de telecommunicatie-administratie van het Koninkrijk der Nederlanden dienen de landen de onderlinge werkmethoden, alsmede de taken en bevoegdheden van de resp. telecommunicatie-instanties der landen in overleg met de Koninkrijksregering vast te stellen.

  • b. Ter voorbereiding van internationale conferenties en andere internationale bijeenkomsten inzake de telecommunicatie, waaraan in koninkrijksverband wordt deelgenomen, plegen de landen tijdig overleg over onderwerpen, die de beide landen raken, alvorens deze standpunten over te leggen aan de Koninkrijksregering.

  • E. Periodiek Gestructureerd Overleg

Artikel 7.

Omtrent de uitvoering van de vorenstaande hoofdlijnen zal periodiek en wel minstens een (1) maal per drie maanden tussen de functionarissen van de beide landen resp. van beide telecommunicatiediensten of -bedrijven overleg gepleegd worden.

F.Slotbepalingen

Artikel 8.

In het belang van de continuïteit zullen, zolang er geen overeenkomst zoals bedoeld in artikel 3 is gesloten, alle bestaande rechten van de Nederlandse Antillen van de Vijf en Aruba ten aanzien van de telecommunicatie worden geëerbiedigd.

De landen dragen er zorg voor dat deze overeenkomst bij voorkeur voor 1 januari 1986 doch uiterlijk 31 maart 1986 wordt gesloten.

Artikel 9.

Dit protocol treedt in werking met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de Onderlinge Regeling ter uitvoering van artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.

Ten blijke waarvan de landen dit protocol hebben opgemaakt, hetwelk dezelfde rechtskracht en waarde heeft als ware de bepalingen ervan opgenomen in de tekst zelve van de Onderlinge Regeling op welke het betrekking heeft.

PROTOCOL inzake de Meteorologische dienstverlening behorende bij de Onderlinge Regeling zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. (Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba).

De Nederlandse Antillen en Aruba (verder te noemen de landen), zijn onderling het navolgende overeengekomen:

A.Definities

Artikel 1.
  • a.

    Meteorologische dienstverlening omvat o.m.:

    • 1.

      het uitwisselen van weerrapporten en meteorologische voorlichting ten behoeve van de scheepvaart en de luchtvaart;

    • 2.

      het onderhouden van de nodige faciliteiten daartoe;

    • 3.

      meteorologische voorlichting aan persmedia en publiek in het algemeen;

    • 4.

      het opstellen van adviezen en waarschuwingen ten behoeve van landelijke (en eilandelijke) instanties, met name bij slechtweersituaties en tropische storingen;

    • 5.

      toegepast wetenschappelijk onderzoek en klimatologische informatie en

    • 6.

      het onderhouden van kontakten en samenwerking met landelijke (en eilandelijke) en internationale instanties en organisaties (zowel binnen de overheid als ten opzichte van de particuliere sector) en met buitenlandse meteorologische diensten en instellingen en overkoepelende regionale en internationale lichamen.

  • b.

    Internationale meteorologische regelingen:

De Conventie van de Wereld Meteorologische Organisatie (W.M.O.-Conventie), in het bijzonder de "Technical Regulations";

De Conventie van de Internationale Organisatie voor de Burgerluchtvaart (I.C.A.O.-Conventie), in het bijzonder Annex 3 bij deze Conventie en

De "Regional Air Navigation Plan" (I.C.A.O.-Caribbean region).

c.Meteorologische faciliteiten:

meteorologische instrumentaria, waarnemingsprogramma's, meteorologische telecommunicatie, synoptische analyse, klimatologische verwerking, alsmede het verzorgen en begeleiden van de nodige vakopleidingen;

  • d.

    De landen: het land Aruba en het land de Nederlandse Antillen.

  • B.

    Wetgeving

Artikel 2.
  • 1. De landen nemen bij de meteorologische dienstverlening de bepalingen van de geldende internationale meteorologische regelingen in acht.

  • 2. De landen kunnen nadere regelingen treffen met betrekking tot meteorologische dienstverlening, mits de regelingen niet in strijd zijn met de in lid 1 genoemde regelingen.

  • 3. De landen stellen elkaar in kennis van eventuele voornemens om de in lid 2 aangegeven nadere regelingen terzake van de meteorologische dienstverlening te wijzigen, uit te breiden of op te heffen, dan wel nieuwe regelingen in te voeren.

    • C.

      Operationele samenwerking tussen de landen

Artikel 3.
  • 1. De landen verplichten zich wederzijds - middels een daartoe te sluiten overeenkomst - tot het gezamenlijk verzorgen van de meteorologische dienstverlening op de Nederlandse Antillen en Aruba, waartoe gebruik wordt gemaakt van faciliteiten in beide landen.

  • 2. Ten einde de meteorologische dienstverlening zo efficiënt mogelijk te verzorgen, zullen de landen - indien noodzakelijk of wenselijk - in gezamenlijk overleg beslissen tot aanpassing van de meteorologische faciliteiten.

    • D.

      Internationale samenwerking

Artikel 4.
  • 1.

    Inherent aan het internationale karakter van de meteorologische dienstverlening wordt het beleid terzake voor het merendeel bepaald - in gezamenlijk overleg binnen de landen - door de Wereld Meteorologische Organisatie en voor wat betreft de luchtvaartmeteorologische dienstverlening tevens door de Internationale Organisatie voor de Burgerluchtvaart.

  • 2.

    Het lidmaatschap van de Wereld Meteorologische Organisatie wordt door de landen de Nederlandse Antillen en Aruba gecontinueerd.

De landen gaan een groepslidmaatschap aan onder artikel 3 lid d van de Conventie van de Wereld Meteorologische Organisatie.

Ingevolge deze Conventie is het Hoofd van de gezamenlijke Meteorologische Dienst van de Nederlandse Antillen en Aruba qualitate qua gezamenlijk Permanente Vertegenwoordiger van de Nederlandse Antillen en Aruba bij deze organisatie.

  • 3.

    Het lidmaatschap van de Internationale Organisatie voor de Burgerluchtvaart blijft een aangelegenheid onder verantwoordelijkheid van het Koninkrijk der Nederlanden.

  • 4.

    Bestaande overeenkomsten worden na 1 januari 1986 gecontinueerd, zij het dat hun werkingssfeer wordt uitgestrekt tot de Nederlandse Antillen en Aruba.

  • 5.

    Voor eventueel tot stand te brengen overeenkomsten is voorafgaand gezamenlijk overleg van de beide landen vereist.

    • E.

      Periodiek Overleg tussen de landen

Artikel 5.

Omtrent de uitvoering van de vorenstaande hoofdlijnen zal periodiek en wel minstens een maal per kalenderjaar tussen beide landen overleg gepleegd worden.

F.Slotbepaling

Artikel 6.

Dit protocol treedt in werking met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de Onderlinge Regeling zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, regelende de samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba (Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba).

Ten blijke waarvan de landen dit protocol hebben opgemaakt, hetwelk dezelfde rechtskracht en waarde heeft als ware de bepalingen ervan opgenomen in de tekst zelve van de Samenwerkingsregeling op welke het betrekking heeft.