Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Centrum

Verordening op het burgerinitiatief en het referendum

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Centrum
Officiële naam regelingVerordening op het burgerinitiatief en het referendum
CiteertitelVerordening op het burgerinitiatief en het referendum Stadsdeel Amsterdam – Centrum.
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpBestuurlijke organisatie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Publicaties Stadsdeelbestuur 2005, dagelijks bestuur, besluiten, 3

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-03-200501-11-2013nieuwe regeling

14-03-2005

Publicaties Stadsdeelbestuur 2004, stadsdeelraad, regelgeving, 16 december 2004, 5

Publicaties Stadsdeelbestuur 2004, stadsdeelraad, vergaderstukken, 16 december 2004-5

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1.1

Begripsomschrijvingen.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    burgerinitiatief: een schriftelijk verzoek aan de stadsdeelraad om een besluit te nemen, in te trekken of te wijzigen; 

  • b.

    correctief referendum: een volksstemming over een beslissing van de stadsdeelraad;

  • c.

    kiezers: de ingezetenen van het stadsdeel Amsterdam-Centrum die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de stadsdeelraad;

  • d.

    raad: de stadsdeelraad van Amsterdam-Centrum;

  • e.

    stadsdeel: het stadsdeel Amsterdam-Centrum;

  • f.

    commissie: de Initiatief - en referendumcommissie;

  • g.

    initiatiefgroep: de leden van een burgerinitiatiefgroep.  

Artikel 1.2

Termijnen

Op de in deze verordening vermelde termijnen is de Algemene Termijnenwet van toepassing.

Artikel 1.3

Bekendmaking beslissingen

Bekendmaking van beslissingen van de raad en van het dagelijks bestuur in het kader van deze verordening geschiedt overeenkomstig art. 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht door kennisgeving van besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een door het stadsdeel uitgegeven blad of een dag- , nieuws- of huis-aan-huisblad, alsmede door publicatie op de website van het stadsdeel. Indien alleen van de zakelijke inhoud wordt kennisgegeven, wordt het besluit tegelijkertijd ter inzage gelegd, op de plaatsen en de tijden als vermeld in de kennisgeving.

Artikel 1.4

Initiatief- en referendumcommissie

1. De raad stelt een Initiatief- en referendumcommissie in.

2.  De raad benoemt voor elke raadsperiode de leden en de plaatsvervangende leden van de commissie; in de commissie zijn alle partijen vertegenwoordigd, elk met één raadslid of één duo-raadslid.  

3.  De commissie adviseert het dagelijks bestuur en de raad over de uitvoering van de verordening.

4. De commissie is belast met de behandeling van klachten, ingediend na inwilliging van het definitieve verzoek om een  referendum, over de informatievoorziening en de wijze waarop campagnes worden gevoerd. De commissie kan besluiten tot bekendmaking van het oordeel van de commissie.

5. De commissie is verantwoordelijk voor de redactie van de referendumkrant bedoeld in artikel  5.3. 

Artikel 1.5

Digitale handtekening

Het dagelijks bestuur is bevoegd, indien dit door wetgeving of  anderszins tot de mogelijkheden behoort,  een voorziening te treffen waardoor de in deze verordening vermelde handtekeningen langs digitale weg kunnen worden geplaatst.

hoofdstuk 2

Initiatieffase

Algemene bepalingen

Artikel  2.1. Voor een burgerinitiatief in aanmerking komende onderwerpen.

Over iedere aangelegenheid die onder de bevoegdheid van het stadsdeel valt kan een burgerinitiatief worden ingediend, met uitzondering van de volgende beslissingen en onderwerpen:

  • a.

    beslissingen van de raad op bezwaar dan wel inzake het voeren van rechtsgedingen;

  • b.

    individuele kwesties, zoals benoemingen, ontslagen, schorsingen en geldelijke voorzieningen voor ambtsdragers en hun nabestaanden;

  • c.

    het voor kennisgeving aannemen van nota's en rapporten;

  • d.

    het vaststellen van de begroting en de rekening;

  • e.

    het vaststellen van tarieven en belastingen;

  • f.

    beslissingen in het kader van deze verordening;

  • g.

    beslissingen waarvan de inwerkingtreding of uitvoering niet kan worden uitgesteld vanwege de ermee gemoeide spoedeisende stadsdeelbelangen;

  • h.

    beslissingen waarbij het belang van een referendum niet opweegt tegen de verantwoordelijkheid van de raad voor kwetsbare groepen en hun plaats in de samenleving;

  • i.

    beslissingen ter uitvoering van een besluit van een hoger bestuursorgaan, de gemeenteraad of de wetgever, waaromtrent de raad geen beleidsvrijheid heeft;

  • j.

    beslissingen welke naar het oordeel van de raad hun grondslag vinden in een eerder genomen beslissing waarover een referendum is gehouden of kon worden gehouden;

  • k.

    de vaststelling, herziening of intrekking van een bestemmingsplan;

  • l.

    onderwerpen die in strijd zijn met een besluit van de raad genomen in de periode van vier kalenderjaren voorafgaande aan het burgerinitiatief.

Paragraaf 1 Op zich zelf staand burgerinitiatief

Artikel 2.2. Aankondiging burgerinitiatief
  • 1. Een aankondiging van het burgerinitiatief wordt ingediend bij het dagelijks bestuur, dat een afschrift aan de raadsvoorzitter en commissie zendt.

  • 2. De aankondiging bevat ten minste:

    • a.

      een nauwkeurige omschrijving van het burgerinitiatief;

    • b.

      een onderbouwing van het voorstel;

    • c.

      de achternamen, voornamen, adressen en geboortedata en handtekeningen van maximaal zeven personen die gerechtigd zijn de initiatiefgroep te vertegenwoordigen.

  • 3. Indien verwezenlijking van het voorstel aanzienlijke financiële consequenties met zich zou brengen, kan het dagelijks bestuur de initiatiefnemers om een financiële onderbouwing of dekkingsvoorstel vragen, onder opgave van een kostenraming van het dagelijks bestuur. Het verzoek aan de initiatiefnemers en de kostenraming van het dagelijks bestuur worden ter informatie gezonden aan de commissie. De commissie kan hierover advies uitbrengen. 

  • 4. De initiatiefnemers maken aanspraak op maximaal vier uur ambtelijke ondersteuning, of een financieel equivalent daarvan, voor het uitwerken van het initiatief. Als het dagelijks bestuur de indieners een  financiele onderbouwing of een dekkingsvoorstel vraagt, wordt de ambtelijke bijstand,  of het financieel equivalent daarvan, verdubbeld.

  • 5. Het dagelijks bestuur onderzoekt of de aankondiging voldoet aan de vereisten genoemd in de artikelen 2.1. en 2.2. Het dagelijks bestuur doet hierover een voordracht aan de raad. De raad neemt een besluit over voortzetting of stopzetting van behandeling van het initiatief. 

Artikel  2.3 Ondersteuning burgerinitiatief
  • 1.Een burgerinitiatief wordt ondersteund door ten minste 250 ingezetenen van het stadsdeel die op de dag van indiening van het verzoek kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de raad.

  • 2.Bij het verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van lijsten volgens het door het dagelijks bestuur vastgestelde model.

  • 3.Ondersteuning van het initiatief vindt plaats door het plaatsen van de voornaam, de achternaam, het adres, de geboortedatum en de handtekening van de kiesgerechtigde op de door het dagelijks bestuur beschikbaar gestelde, gewaarmerkte lijsten.

Artikel 2.4 Formele indiening burgerinitiatief
  • 1. Het burgerinitiatief wordt ingediend bij het dagelijks bestuur dat een afschrift zendt aan de raadsvoorzitter en de commissie.

  • 2. Het dagelijks bestuur neemt binnen twee weken na indiening van het burgerinitiatief een besluit of het burgerinitiatief voldoet aan de in artikel  2.3 genoemde vereisten.

  • 3. Bij de toetsing of een burgerinitiatief voldoende ondersteund wordt, kan het dagelijks bestuur gebruikmaken van de methode van het trekken van een steekproef uit het bestand van handtekeningen. Het onderzoek wordt uitgevoerd op de wijze zoals beschreven in een door het dagelijks bestuur vastgesteld protocol.

Artikel 2.5 Agendering en besluit inzake burgerinitiatief
  • 1. De raad plaatst een burgerinitiatief binnen een redelijke termijn, uiterlijk binnen tien weken na het besluit van het dagelijks bestuur dat het initiatief aan de eisen voldoet en voldoende wordt ondersteund, als bedoeld in art. 2.4,  op de agenda van zijn vergadering. De raad kan daarin besluiten de behandeling van het initiatief voor uiterlijk tien weken uit te stellen.

  • 2. De raad neemt een besluit over het burgerinitiatief. Indien het burgerinitiatief niet wordt  overgenomen, of  wordt overgenomen op een andere wijze als de initiatiefgroep voor ogen heeft gestaan, treedt de fase van een mogelijk referendum in werking zoals bedoeld in de artikelen 3.1.en volgende.

Artikel  2.6 Initiatiefnemers in raad
  • 1. De raadsvoorzitter nodigt de initiatiefnemer(s) schriftelijk uit voor de vergadering waarvoor het burgerinitiatief is geagendeerd.

  • 2. Een woordvoerder van de initiatiefnemer(s) wordt in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de behandeling van het burgerinitiatief in de vergadering van de raad kort het woord te voeren.

Paragraaf  2 Burgerinitiatief betrekking hebbend op een voor de raad geagendeerde beslissing.

Artikel  2.7 Indiening burgerinitiatief
  • 1.Een burgerinitiatief dat betrekking heeft op een voor de raad geagendeerd besluit vermeldt het conceptbesluit waarop het initiatief betrekking heeft.

  • 2.Een burgerinitiatief als bedoeld in het eerste lid moet tenminste twee dagen voor de vergadering van de raad waarvoor de conceptbeslissing is geagendeerd bij de voorzitter van de raad zijn ingediend, met een afschrift aan het dagelijks bestuur.

  • 3. Het burgerinitiatief kan een alternatief bevatten voor het conceptbesluit van de raad.

  • 4. Het burgerinitiatief dient te bevatten

    • a.

      een nauwkeurige omschrijving van de inhoud van het burgerinitiatief;

    • b.

      een onderbouwing van het voorstel;

    • c.

      de achternamen, voornamen, adressen en geboortedata en handtekeningen van maximaal zeven personen die gerechtigd zijn de initiatiefgroep te vertegenwoordigen.

  • 5. Het initiatief dient te voldoen aan de vereisten van art. 2.1 en dient, met gebruikmaking van de door het dagelijks bestuur beschikbaar gestelde lijsten, te zijn ondersteund door ten minste 250 ingezetenen van het stadsdeel, zoals beschreven in art. 2.3.

Artikel 2.8 Agendering en besluit inzake  burgerinitiatief
  • 1. De raad agendeert het burgerinitiatief voor dezelfde vergadering waarvoor het conceptbesluit van de raad is geagendeerd. Hangende het onderzoek door het dagelijks bestuur of het initiatief voldoende is ondersteund als bedoeld in art. 2.3, houdt de raad de beslissing aan.

  • 2. In de eerstvolgende raadsvergadering of zo spoedig mogelijk daarna neemt de raad een beslissing inzake de ontvankelijkheid van het initiatief, als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien de raad het burgerinitiatief geheel of gedeeltelijk verwerpt, schort hij de uitvoering of de inwerkingtreding van het geagendeerde raadsbesluit op, totdat de referendumprocedure is doorlopen of op een eerder moment is beëindigd op de wijze als in hoofdstuk 3 is bepaald.

hoofdstuk 3

Referendumfase

Paragraaf 1  Referendumverzoek over op zich zelf staand burgerinitiatief

Artikel 3.1 Verzoek referendum burgerinitiatief
  • 1. De initiatiefgroep kan binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit van de raad op het burgerinitiatief besluiten dat zij het burgerinitiatief voortzet in de vorm van een verzoek om een referendum over dit besluit van de raad. Zij geeft bericht van dit besluit aan het dagelijks bestuur dat een afschrift stuurt aan de raadsvoorzitter. Het dagelijks bestuur doet hiervan openbare kennisgeving.

  • 2. De initiatiefgroep kan hierbij aangeven dat zij het burgerinitiatief voortzet in gewijzigde vorm, mits daarbij het onderwerp en de essentie van het voorstel ongewijzigd blijven.

  • 3. Bij een wijziging van het initiatief als bedoeld in het tweede lid, besluit het dagelijks bestuur, na advies van de commissie, of de wijziging het onderwerp en de essentie van het burgerinitiatief aantast. Indien het besluit van het dagelijks bestuur strijdig is met het advies van de commissie, wordt het punt aan de raad ter besluitvorming voorgelegd.

  • 4. Een gewijzigd burgerinitiatief wordt nog eenmaal geagendeerd voor de vergadering van de raad. Van het besluit van de raad op het gewijzigd initiatief wordt openbare kennisgeving gedaan.

  • 5. Op het gewijzigde burgerinitiatief is artikel 2.1 van toepassing betreffende voor een burgerinitiatief in aanmerking komende onderwerpen. 

  • 6. Voor de besluiten van de initiatiefgroep als bedoeld in het eerste en tweede lid is een meerderheid van de leden van die groep vereist.

Artikel 3.2 Indienen verzoek referendum burgerinitiatief
  • 1. Kiezers kunnen bij de raad een verzoek indienen voor een referendum inzake het in art. 3.1 bedoelde burgerinitiatief binnen zes maanden na de dag waarop een openbare kennisgeving is gedaan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid (verzoek burgerinitiatief referendum), of als bedoeld in art. 3.1, vierde lid (gewijzigd initiatief).  

  • 2. Het verzoek dient te worden ondersteund door tenminste 4000 kiezers.

  • 3. Bij het verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van door het dagelijks bestuur verstrekte, gewaarmerkte  lijsten, die na de openbare kennisgeving bedoeld in 3.1, eerste lid (verzoek referendum burgerinitiatief) beschikbaar worden gesteld.

  • 4. Ondersteuning van het verzoek vindt plaats door het plaatsen van de voornaam, de achternaam, het adres, de geboortedatum en de handtekening van de kiezers op de in het derde lid bedoelde lijsten.

Paragraaf 2  Bepalingen referendumverzoek met een correctief element

Artikel 3.3 Besluit initiatiefgroep tot voortzetting en inleidend verzoek
  • 1. Met betrekking tot het raadsbesluit inzake het burgerinitiatief, als bedoeld in art. 2.8,  is artikel 3.1. inzake de termijn van zes weken voor de initiatiefgroep voor voortzetting van het initiatief, alsmede de procedure bij een gewijzigd initiatief, van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Na de datum van kennisgeving van het besluit tot voortzetting van het initiatief als in het eerste lid bedoeld, kunnen kiezers bij het dagelijks bestuur een inleidend verzoek indienen om een correctief referendum te houden over een besluit van de raad als bedoeld in art. 2.8, derde lid, waarbij een burgerinitiatief is verworpen onder opschorting van de uitvoering of inwerkingtreding van het vastgestelde raadsbesluit naar aanleiding waarvan het burgerinitiatief was ingediend.

  • 3. Het in dit artikel bedoelde verzoek dient gedateerd te zijn en te vermelden om welk besluit van de raad het gaat. Het wordt ingediend bij het dagelijks bestuur binnen drie weken na de dag waarop een openbare kennisgeving is gedaan van het besluit als bedoeld in het eerste lid. Het dagelijks bestuur stuurt een afschrift van het verzoek aan de raadsvoorzitter en de commissie.

  • 4. Het inleidend verzoek dient te worden ondersteund door ten minste 1300 kiezers.

  • 5. Bij het verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van door het dagelijks bestuur verstrekte, gewaarmerkte lijsten.

  • 6. Ondersteuning van het verzoek vindt plaats door het plaatsen van de voornaam, de achternaam, het adres, de geboortedatum en de handtekening van de kiezers op de in het vijfde lid bedoelde lijsten.

Artikel 3.4 Beslissing op het inleidend verzoek
  • 1. Het dagelijks bestuur neemt binnen twee weken na de in artikel 3.3, derde lid (inleidend verzoek),  vermelde termijn een beslissing; het kan zijn beslissing voor ten hoogste twee weken verdagen.

  • 2. Het dagelijks bestuur wijst het verzoek af, indien niet is voldaan aan de in artikel 3.3 gestelde eisen.

  • 3. Ten aanzien van het onderzoek van de handtekeningen is artikel 2.4 (indiening burgerinitiatief) van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.5 Fase van steunverwerving
  • 1. Kiezers kunnen bij de raad een definitief verzoek indienen voor het houden van een correctief referendum.

  • 2. Dit verzoek wordt gediend binnen zes weken na de dag waarop van de in 3.4, eerste lid bedoelde beslissing, inhoudende een inwilliging van het inleidende verzoek, een openbare kennisgeving is gedaan.

  • 3. Dit verzoek moet zijn ondersteund door tenminste 4000  kiezers.

  • 4. Voor de vaststelling van de in het derde lid bedoelde aantal worden de kiezers die het inleidende verzoek hebben ondersteund, meegerekend.

  • 5. Bij het verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van door het dagelijks bestuur verstrekte, gewaarmerkte lijsten, die na de openbare kennisgeving bedoeld in 3.1, eerste lid  beschikbaar worden gesteld.

  • 6. Ondersteuning van het initiatief vindt plaats door het plaatsen van de voornaam, de achternaam, het adres, de geboortedatum en de handtekening op de in het vijfde lid bedoelde lijsten.

Paragraaf 3  Beslissingen van de raad en het dagelijks bestuur op referendumverzoek

Artikel 3.6 Besluit op verzoek
  • 1. De raad neemt uiterlijk in zijn tweede vergadering na de dag van ontvangst van het definitieve referendumverzoek een besluit.

  • 2. De raad wijst het verzoek toe, tenzij niet is voldaan aan de in artikelen  2.1,  3. 2 en 3.5 gestelde eisen.

  • 3. Ten aanzien van het onderzoek naar de handtekeningen is artikel 2.4 van overeenkomstige toepassing (indienen burgerinitiatief).

Artikel 3.7 Subsidie
  • 1. Het dagelijks bestuur verleent verzoekers desgevraagd een subsidie  voor de kosten van de organisatie en publiciteit ten behoeve van de verwerving van voldoende steun voor het indienen van verzoeken als bedoeld in de artikelen 3.2 en 3.5.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor de in het eerste lid genoemde subsidie.

Artikel 3.8 Datum stemming
  • 1. De raad bepaalt het tijdstip waarop het  referendum wordt gehouden, met dien verstande dat een referendum niet eerder plaatsvindt dan zes maanden na de dag waarop het verzoek is ingewilligd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een referendum over een besluit van de raad als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2,  plaatsvinden vanaf vier maanden na de dag waarop het verzoek is ingewilligd.

  • 3. Indien het tijdstip van het referendum zou vallen binnen een jaar vóór de verkiezing van de stadsdeelraadsleden, of een provinciale, landelijke of Europese verkiezing,  kan de raad besluiten, de datum van het referendum te laten samenvallen met de datum van die verkiezing.

  • 4. De raad kan van de in dit artikel genoemde termijnen afwijken teneinde referenda samen te voegen op één stemdag indien hij dit nodig oordeelt in het belang van een goede uitvoering van de verordening.

Artikel 3.9 Vaststelling vraagstelling
  • 1. Indien de raad geen alternatief voorstel aan de kiezers voorlegt, luidt de vraagstelling:

    "bent u voor of tegen het burgerinitiatief (Titel)?"

  • 2. Indien de raad een alternatief voorstel aan de kiezers voorlegt, of indien een burgerinitiatief een correctief element op dan wel een alternatief voor een (te nemen) raadsbesluit bevat, worden de volgende drie vragen aan de kiezers voorgelegd:

    • a.

      "bent u voor of tegen het burgerinitiatief (Titel)?"

    • b.

      "bent u voor of tegen het voorstel van de raad (Titel)"?

    • c.

      " in het mogelijk voorkomende geval dat zowel het burgerinitiatiefvoorstel bedoeld onder a. als het  voorstel van de raad bedoeld onder b., een meerderheid krijgt, naar welk van beide voorstellen gaat dan uw voorkeur uit?".

hoofdstuk 4

Stemming en uitslag

Artikel 4.1 Vaststellen van de uitslag
  • 1. De uitslag wordt bepaald bij gewone meerderheid van het totaal uitgebrachte aantal geldige stemmen, met dien verstande dat voor een geldige uitslag tenminste 20% van alle stemgerechtigden een geldige stem moet hebben uitgebracht.

  • 2. Indien zowel het burgerinitiatief als het voorstel van de raad een meerderheid hebben behaald, is beslissend welk voorstel de meerderheid heeft behaald bij de vraag als bedoeld onder artikel 3.9, tweede lid, onder c (vaststelling vraagstelling).

Artikel 4.2 Gevolgen van de uitslag

De raad neemt naar aanleiding van de uitslag van het referendum uiterlijk binnen vier weken na de dag waarop het referendum is gehouden een beslissing met betrekking tot het onderwerp van het referendum.

hoofdstuk 5

Overige onderwerpen

Artikel 5.1 Terugtrekken referendumverzoek
  • 1. De initiatiefnemers kunnen tot drie maanden voor de door de raad vastgestelde datum voor het referendum met een schriftelijke verklaring gericht aan de voorzitter van de raad, met afschrift aan het dagelijks bestuur, het referendumverzoek intrekken.

  • 2. De schriftelijke verklaring bedoeld in het eerste lid wordt ondertekend door een meerderheid van de initiatiefnemers.

Artikel  5.2 Subsidie
  • 1. Indien het referendumverzoek is ingewilligd zal het dagelijks bestuur de initiatiefnemer en maatschappelijke organisaties desgevraagd een subsidie  toekennen voor de kosten van organisatie en publiciteit ten behoeve van de campagne. De hoogte van de subsidie aan de initiatiefnemer is gelijk aan het bedrag dat het stadsdeel bestemt voor de campagne ter uitdraging van het eigen standpunt. De subsidie wordt verstrekt drie maanden voor de stemming.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor de in het eerste lid genoemde subsidies.

Artikel 5.3 Referendumkrant
  • 1. Ieder huishouden ontvangt een maand voor de stemming een referendumkrant waarin de initiatiefnemers en het stadsdeel in gelijke omvang stelling kunnen nemen.

  • 2. De referendumkrant staat onder redactionele verantwoordelijkheid van de Initiatief- en referendumcommissie.

Artikel 5.4 Stemgerechtigden
  • 1. Stemgerechtigd zijn degenen die op de drieënveertigste dag voor de dag waarop het referendum wordt gehouden, kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de stadsdeelraad.

  • 2. De bepalingen van de Kieswet zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van hoofdstuk Z, paragraaf 1, en met dien verstande dat voor het referendum als hoofdstembureau fungeert het hoofdstembureau ter verkiezing van de leden van de stadsdeelraad.

hoofdstuk 6

Slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij die bij de stemming:

  • a.

    stembiljetten of volmachtbewijzen namaakt of vervalst met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • b.

    stembiljetten of volmachtbewijzen die hijzelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij deze  ontving, bekend was, opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken dan wel deze met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, in voorraad heeft met het oogmerk deze wederrechtelijk te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • c.

    als gemachtigde stemt voor een persoon, wetende dat deze is overleden.

Artikel 6.2 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de Verordening op het burgerinitiatief en het referendum Stadsdeel Amsterdam - Centrum.

Artikel 6.3 Overgangsbepaling

De in art. 2.1, onder j. opgenomen uitzonderingsgrond is ook van toepassing met betrekking tot raadsbesluiten die als grondslag dienen voor latere besluiten, en die zijn genomen vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening. 

Artikel 6.4 Datum van inwerkingtreding

Het dagelijks bestuur bepaalt de datum van inwerkingtreding van de verordening.

Toelichting

Algemeen

Leidraad bij deze verordening is de besluitvorming in de raad van 26 februari 2004 over het voorstel van de raadsleden Molenaar en Kircz waarin puntsgewijs een aantal uitgangspunten is opgenomen voor de spelregels en procedures. Deze zijn in de verordening opgenomen of in regels vertaald. In de verordening zijn samengebracht de nieuwe instrumenten van burgerinitiatief en referendum. Dit betekent een belangrijke uitbreiding van de mogelijkheden van burgers om invloed uit te oefenen op het stadsdeelbeleid en past daardoor in het voor de raadsperiode van 2002-2006 afgesloten Programakkoord. Burgers kunnen een initiatiefvoorstel aan de raad voorleggen en vervolgens, als het voorstel niet wordt overgenomen, dit aan de kiezers voorleggen (initiatiefreferendum). Dit proces bevat veel interactiemogelijkheden tussen burger en bestuur. Ook kunnen burgers een (voorgenomen geagendeerd concept-) besluit van de raad via een burgerinitiatief in een (zogenaamd correctief) referendum aan de orde stellen. Het correctief referendum zal door het eerder vermelde interactieve proces naar wordt verwacht, in het algemeen als een uiterste middel gaan fungeren.  

De centrale gemeenteraad heeft inmiddels een soortgelijke regeling vastgesteld. Die verordening is op 5 oktober 2004 in werking getreden. De onderhavige regeling stemt op hoofdpunten daarmee overeen, maar is aangepast voor het stadsdeel, zulks in de lijn van het eerder vermelde raadsvoorstel.  

De regeling is opgebouwd als volgt:

Algemene bepalingen (Hoofdstuk I)

Initiatieffase burgerinitiatief (Hoofdstuk  II) 

      algemene bepalingen

      paragraaf 1:  op zich zelf staand burgerinitiatief

      paragraaf 2:  burgerinitiatief betrekking hebbend op een voor de raad geagendeerde beslissing

Referendumfase (Hoofdstuk III)

      paragraaf 1:  referendumverzoek inzake een op zichzelf staand burgerinitiatief

      paragraaf 2:  bepalingen inzake verzoek referendum met een correctief element

      paragraaf 3:  beslissingen van de raad en dagelijks bestuur op definitief referendumverzoek

Stemming en uitslag (Hoofdstuk IV)

Overige onderwerpen (Hoofdstuk V)

Slotbepalingen (Hoofdstuk VI)

In deze opbouw is te herkennen dat aan het begin van elke procedure een burgerinitiatief staat. Daarbij is een tweedeling gemaakt. Een burgerinitiatief kan ontstaan los van de lopende beleids- en besluitvorming van de raad. De raad wordt dan geconfronteerd met een nieuw plan, voorstel, of  verzoek. Een burgerinitiatief kan ook een reactie zijn op of een ingreep vormen in een lopend besluitvormingsproces, dat is uitgemond in een reeds geagendeerd (concept-) raadsbesluit. In het eerste geval kunnen ruimere termijnen worden gehanteerd dan wanneer de raad - na het reguliere voortraject- op het punt staat een besluit te nemen. In het eerste geval is er sprake van een burgerinitiatief sec, in het andere van een burgerinitiatief met, wat genoemd wordt, een correctief element.  Het correctief referendum-oude stijl, dat in de centrale stad van kracht was, is veranderd in 'een burgerinitiatief betrekking hebbend op een voor de raad geagendeerde beslissing'. Indien een burger een referendum wil over een dergelijke, voorgenomen beslissing, moet hij dit gieten in de vorm van een 'burgerinitiatief betrekking hebbend op...'  Burgerinitiatief is in de verordening gedefinieerd als een 'schriftelijk verzoek aan de stadsdeelraad (...) om een besluit te nemen, in te trekken, of te wijzigen...". Zowel een burgerinitiatief dat op zich zelf staat als een burgerinitiatief dat betrekking heeft op een voor de raad geagendeerde beslissing , kan uitlopen op een referendum over de weigering van de raad om het burgerinitiatief geheel of gedeeltelijk over te nemen. Een burgerinitiatief kan een alternatief voorstel bevatten. In dat geval kunnen twee voorstellen ter discussie komen, uiteindelijk in een referendum. Vroeger bestond (in de centrale stad) alleen de mogelijkheid van het verhinderen van een raadsbeslissing. Een nieuwe mogelijkheid is ook dat het initiatief betrekking kan hebben op een onderdeel van de conceptbeslissing van de raad, en in zoverre een correctief element bevat.

Indien het burgerinitiatief wordt verworpen, treedt een fase in dat een referendum mogelijk is (Hoofdstuk 3).  De initiatiefgroep krijgt zes weken de tijd om te beslissen of zij het initiatief wil voortzetten, zowel bij een op zichzelf staand initiatief als  in het geval van een initiatief met een correctief element. Bij voortzetting kunnen kiezers in het eerste geval binnen zes maanden een (definitief) verzoek indienen, dat dient te zijn ondersteund door 4000 kiezers. In het tweede geval, waar het gaat om een al geagendeerd concept-raadsbesluit waarvan de werking is opgeschort, dient binnen drie weken na het besluit tot voortzetting van het initiatief een inleidend verzoek te zijn ingediend (ondersteund door 1300 kiezers). Daarna is er een tweede drempel binnen zes weken van 4000 handtekeningen, de eerder vermelde 1300 handtekeningen daarin meegerekend.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 (begripsomschrijvingen)

Het begrip 'burgerinitiatief' is ruim omschreven; het hoeft niet te gaan om een 'voorstel', wel om een verzoek aan de raad om een besluit te nemen. Dit kan ook betreffen het intrekken van een besluit of de wijziging van een besluit. 

De termen raad, commissie en stadsdeel zijn ingevoerd en nader omschreven zodat in het vervolg van de verordening kan worden volstaan met deze korte aanduiding van respectievelijk de stadsdeelraad, de Initiatief- en referendumcommissie, en het stadsdeel Amsterdam-Centrum. 

Artikel 1.2 (termijnen)

De Termijnenwet voorziet in het geval dat het einde van een termijn op een zaterdag of zondag of een erkende feestdag zou vallen. Dan wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende dag.

Artikel 1.3 (bekendmaking beslissingen)

Indien het een besluit in de zin van de Awb betreft, is voor inwerkingtreding een openbare bekendmaking vereist. Deze en andere beslissingen die in de verordening zijn opgenomen, worden bekend gemaakt op de in het stadsdeel gebruikelijke manier, via publicatie in een huis-aan-huisblad en op de website van het stadsdeel.  Het artikel is zodanig geformuleerd dat ook van beslissingen die geen besluit zijn in de zin van de Awb, een openbare kennisgeving wordt gedaan. Het is in het belang van een goede werking van de regeling zoveel mogelijk geïnteresseerde burgers op de hoogte te brengen van beslissingen. Uiteraard worden de initiatiefnemers (ook) direct geïnformeerd.

Artikel 1.4 (Initiatief- en referendumcommissie)

De Initiatief- en referendumcommissie wordt door de raad ingesteld. De leden worden voor elke raadsperiode benoemd. Iedere partij is vertegenwoordigd door één raadslid of één duo-raadslid. Hierdoor is (een afvaardiging van de) raad direct betrokken bij belangrijke beslissingen die bij de uitvoering van de verordening aan de orde komen. De raad benoemt ook plaatsvervangende leden. Daardoor is in voorkomende gevallen de commissie compleet en loopt de voortgang geen vertraging op. Uitgangspunt is dat alle fracties in de commissie vertegenwoordigd kunnen zijn; of en hoe een fractie daar gebruik van maakt, is aan elke fractie ter beoordeling. De raad stelt voor de werkwijze van de commissie net als voor andere raadscommissies een regeling vast. De commissie adviseert de raad en het college terzake van de uitvoering van de verordening. Advisering aan het college is niet zuiver dualistisch (raadscommissies adviseren in het dualisme aan de raad), maar in dit geval nodig om in het belang van de initiatiefnemers de interactie zo snel en goed mogelijk te laten verlopen. Het DB kan dan snel de mening of het advies van de raadscommissie daarin betrekken. Bijvoorbeeld als het gaat om de vraag of een wijziging door de initiatiefgroep het onderwerp en de essentie van het initiatief aantast (art.3.1, derde lid). Eerst indien op dit punt een verschil van mening tussen DB en commissie naar voren komt, wordt het punt aan de raad voorgelegd alvorens met de procedure verder te gaan. De commissie  is verantwoordelijk voor de redactie van de referendumkrant. De commissie behandelt -indien een definitief verzoek om een referendum is ingewilligd-  klachten over de informatievoorziening en de wijze waarop campagnes worden gevoerd. 

Hoofdstuk 2 Initiatieffase

Dit hoofdstuk regelt de fase van het burgerinitiatief. Het onderscheidt twee soorten van initiatief:  een op zich zelf staand initiatief en een initiatief dat betrekking heeft op een al geagendeerd concept-besluit van de raad. Voor de laatste categorie zijn strakkere termijnen nodig. Er is ook een fase van een inleidend verzoek ingebouwd. Indien in die fase niet voldoende ondersteuning wordt gevonden, eindigt dan de procedure al. In de inleidende algemene bepalingen wordt onder meer geregeld welke onderwerpen van een burgerinitiatief zijn uitgezonderd (art. 2.1).

Artikel  2.1 (uitgezonderde onderwerpen)

Over iedere aangelegenheid die onder de bevoegdheid van het stadsdeel valt kan een burgerinitiatief worden ingediend. Alle zaken die het stadsdeel raken, vallen daaronder. De bepaling moet ruim worden uitgelegd, en over de toepassing van de bepaling beslist van geval tot geval de raad. Tot de bevoegdheid van de raad behoren ook het doen van politieke uitspraken, het bevorderen van beleid dat tot de competentie van hogere bestuursorganen behoort, en kaderstellende activiteiten ten aanzien van de uitvoering door het dagelijks bestuur. Dat alle onderwerpen voorwerp van een initiatief kunnen zijn, houdt vanzelfsprekend niet in dat de raad in alles zelf het finale besluit kan nemen om een probleem tot een oplossing te brengen. Misschien heeft bijvoorbeeld de centrale gemeenteraad op een bepaald terrein een doorslaggevende bevoegdheid behouden. De stadsdeelraad kan het eigen besluit op dit punt dan zo inrichten dat het inhoudt dat een bepaalde oplossing, i.c. bij de centrale stad, wordt bevorderd. Verder brengt het dualistische stelsel met zich dat besluiten die wettelijk aan het dagelijks bestuur zijn toebedeeld, niet door de raad zelf kunnen worden genomen; de raad kan in die gevallen die besluiten dus niet zelf nemen, maar daar bijvoorbeeld wel kaderstellende besluiten over nemen, ter uitvoering door het dagelijks bestuur. De voorbeelden laten zien dat het uitgangspunt van de verordening is dat de initiatieven alle onderwerpen kunnen bestrijken, maar dat de raad in de manier waarop hij zijn besluiten formuleert en inricht, rekening dient te houden met de wettelijk vastgelegde bevoegdheidsverdelingen.

De lijst beslissingen en onderwerpen die niet in aanmerking komen voor een burgerinitiatief komt overeen met de onderwerpen die in de centrale stad van een referendum en een burgerinitiatief zijn uitgezonderd. In onderdeel j. gaat het om besluiten die voortvloeien uit een eerder raadsbesluit, waarover - om welke reden dan ook- geen referendum is gehouden. Die besluiten zijn uitgezonderd omdat anders de eerste beslissing alsnog in de uitvoering zou kunnen worden geblokkeerd. Terzake is een overgangsbepaling opgenomen in art. 6.3; de uitzondering is ook van toepassing met betrekking tot raadsbesluiten die zijn genomen voor de inwerkingtreding van de onderhavige verordening toen er nog geen referendummogelijkheid was. Onderdeel k. heeft betrekking op bestemmingsplannen die evenals in de centrale stad, zijn uitgezonderd. Jurisprudentie heeft daar namelijk uitgewezen dat de termijnen van de Wet Ruimtelijke Ordening niet door een lokale regeling mogen worden doorkruist. De uitzondering heeft geen betrekking op stedenbouwkundige programma's van uitgangspunten.

In onderdeel  l. gaat het om onderwerpen die in strijd zijn met een besluit van de raad genomen in de periode van vier jaar voorafgaande aan het burgerinitiatief. Indien bijvoorbeeld een besluit is genomen om a te doen, en niet b, is het naar voren brengen van alternatief b of c of d in een later stadium niet meer aan de orde. Hiermee wordt een opeenstapeling van referenda over hetzelfde onderwerp voorkomen. Bovendien wordt hiermee voorkomen dat een raadsbesluit waartegen geen (correctief) burgerinitiatief is ingediend korte tijd later toch weer ter discussie kan worden gesteld. De raad beslist van geval tot geval zelf of er strijd is met een eerder genomen besluit.

Artikel 2.2 (aankondiging burgerinitiatief)

De aankondiging van een burgerinitiatief dient te worden geadresseerd aan het dagelijks bestuur. De raad is uiteraard het aangesproken orgaan, maar het dagelijks bestuur dient (snel) een aantal voorbereidende handelingen uit te voeren. Daarbij is bepaald dat het db de raad informeert, in de persoon van de raadsvoorzitter, en de commissie.

De initiatiefnemers maken aanspraak op maximaal vier uur ambtelijke bijstand voor het uitwerken van een burgerinitiatief. Als het db verwacht dat de uitvoering van een burgerinitiatief aanzienlijke kosten met zich zal brengen, kan het de initiatiefnemers vragen om een financiële onderbouwing of een dekkingsvoorstel. Er is van afgezien hier een drempel te noemen (bv van 100.000 euro). Dat kan van omstandigheden afhangen en in de loop van de tijd veranderen. Er is sprake van een financiële onderbouwing  dan wel een dekkingsvoorstel, omdat het in essentie gaat om een goede voorbereiding van het initiatief waardoor er ook van een serieuze bespreking in  de raad sprake kan zijn. Mede daarom is de mogelijkheid genoemd dat de commissie advies uitbrengt. Ook de initiatiefgroep kan hier baat van hebben. De term 'dekkingsvoorstel' houdt niet dat de initiatiefnemers in de begroting een post moeten aanwijzen waarop de kosten in mindering worden gebracht. Dat is in principe een zaak van het dagelijks bestuur en de raad. Uitgesloten is het evenwel niet. In dat geval gaat het om een initiatiefvoorstel  waarbij het een de voorkeur krijgt ten koste van het ander. Het initiatief wordt daardoor gecompliceerder, verliest of wint aan draagkracht bij burgers, maar uiteindelijk beslist toch de raad. De initiatiefnemers zijn niet verplicht aan het verzoek van het dagelijks bestuur te voldoen, al zal een weigering een financiële onderbouwing te leveren aan de geloofwaardigheid van het desbetreffende burgerinitiatief zeker afbreuk doen.

Het artikel voorziet in het vijfde lid in een toets door het dagelijks bestuur aan het begin van de procedure van de toelaatbaarheid van een burgerinitiatief. Hiermee wordt de onbevredigende situatie voorkomen dat pas na het inzamelen van 250 handtekeningen blijkt dat een onderwerp niet in aanmerking komt voor een burgerinitiatief. Deze toetsing wordt uitgevoerd door het dagelijks bestuur. De vraag is vervolgens wie het besluit neemt dat een uitzonderingsgrond van toepassing is. Als uitvoeringsbesluit zou dit aan het dagelijks bestuur kunnen worden opgedragen. Bij meningsverschillen die zich zeker kunnen voordoen, zou de burger  (via een bezwaarprocedure) een beroep kunnen doen op de rechter. Waarschijnlijk is in dat geval ook dat een politieke discussie tussen partijen ontstaat, aanknopend bij de verantwoordingsplicht van het dagelijks bestuur over het genomen uitvoeringsbesluit. Dit alles is onnodig complicerend, en niet bevorderlijk voor een goede werking van de regeling. Daarom is er voor gekozen dit besluit door de raad te laten nemen. Het dagelijks bestuur doet een voordracht, de commissie adviseert, en de raad beslist of het burgerinitiatief wordt toegelaten of niet. De burger kan tegen dit (positieve of negatieve) besluit eventueel in bezwaar en beroep komen.

Artikel 2.3 (ondersteuning burgerinitiatief)

Voor een geldig burgerinitiatief zijn 250 handtekeningen van kiesgerechtigde stadsdeelbewoners vereist. Het aantal 250  is iets minder dan 1% van de opkomst van de stadsdeelraadsverkiezing van 2002 (33.000). 

Artikel 2.4  (formele indiening burgerinitiatief)

Wanneer het initiatief voldoende is ondersteund, kunnen de initiatiefnemers overgaan tot de (formele) indiening ervan. Het initiatief wordt ingediend bij het dagelijks bestuur dat snel dient te onderzoeken of de ondersteuning aan de eisen voldoet. Een afschrift wordt gezonden aan de raadsvoorzitter en de commissie. Binnen twee weken neemt het dagelijks bestuur een besluit, dat uiteraard openbaar wordt bekendgemaakt op de wijze als in een eerdere bepaling is aangegeven. Na het besluit van het dagelijks bestuur kan de voorbereiding van de raadsbehandeling een aanvang nemen. 

Artikel 2.5 (agendering burgerinitiatief)

De raad plaatst het initiatief op zijn agenda, binnen een redelijke termijn maar uiterlijk binnen tien weken. Rekening moet worden gehouden met een voldoende voorbereidingstijd. Te denken is ook aan een tussenschakeling van de raadscommissie op het beleidsterrein van het onderwerp. Voor het geval meer voorbereidingstijd nodig wordt geacht, is voorzien in een verlenging van tien weken.

Artikelen 2.7 (burgerinitiatief inzake geagendeerde beslissing)

Burgerinitiatieven kunnen betrekking hebben op een (reeds) voor de raad geagendeerde beslissing.  Het initiatief kan betrekking hebben op een verzoek af te zien van de beslissing, maar het burgerinitiatief kan ook een alternatief bevatten. Dit is de eerste stap voor een correctief referendum. Een burgerinitiatief dat betrekking heeft op een conceptbeslissing van de raad moet uiterlijk twee dagen voor de behandeling in de raad zijn ingediend. Omdat het hier gaat om een reeds geagendeerd concept-besluit, met andere woorden een besluit, dat past in een lopend besluitvormingsproces, is een hogere drempel ingebouwd dan een initiatiefgroep van zeven personen die niet ingezetene behoeven te zijn. Het initiatief dient te zijn ondersteund door 250 kiesgerechtigden. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van het door het dagelijks bestuur gemaakt model. De initiatiefnemers hebben voldoende tijd voor het verzamelen van handtekeningen, gelet op het traject van inspraak, db-behandeling, raadscommissie, en raad dat doorgaans minimaal enkele maanden in beslag neemt. 

Artikel 2.8 (agendering en besluit inzake burgerinitiatief)

Het artikel regelt dat de raad een besluit neemt over de ontvankelijkheid van het burgerinitiatief. Indien dit het geval is, neemt de raad een besluit over verwerping of overnemen van het initiatief. Het geagendeerde besluit wordt vastgesteld, maar de raad schort de uitvoering of inwerkingtreding ervan op, totdat de referendumprocedure is doorlopen, of eerder tot een eind komt, bijvoorbeeld omdat het vereiste aantal handtekeningen niet is gehaald. Inherent aan de procedure en een onvermijdelijk gevolg is dat een vertraging kan optreden bij de inwerkingtreding of uitvoering van een (voorgenomen) besluit. Voor het geval spoedeisende stadsdeelbelangen zich tegen uitstel verzetten, is toepassing van art. 2.1, onder g. mogelijk (betreffende voor een burgerinitiatief in aanmerking komende onderwerpen). De raad dient op voordracht van het DB te besluiten of zich zo een geval voordoet. 

Hoofdstuk 3 Referendumfase

Algemeen

De situatie dat de raad beslist over een op zichzelf staand burgerinitiatief is geregeld in paragraaf 1.  Enkele andere bepalingen betreffen de situatie van een concept-raadsbesluit waarvan de uitvoering is opgeschort: paragraaf 2 inzake referendum met correctieve elementen. In paragraaf 3 zijn bepalingen over de referendumprocedure voor beide gevallen opgenomen. 

Artikel 3.1 (burgerinitiatief en mogelijk referendum)

Wanneer de raad het burgerinitiatief overneemt zullen de initiatiefnemers naar alle waarschijnlijkheid het initiatief niet verder doorzetten. Als de raad het burgerinitiatief afwijst, of gedeeltelijk overneemt, is het aan de initiatiefnemers om te bepalen of zij het burgerinitiatief een vervolg geven. Na het besluit van de raad op het burgerinitiatief hebben de initiatiefnemers zes weken de tijd om te besluiten of zij het initiatief zullen doorzetten in de vorm van een referendumverzoek. Indien zij het initiatief niet doorzetten, is dát initiatief van de baan. Anderen kunnen dit niet alsnog overnemen om bijvoorbeeld een referendum te willen uitlokken. De interactie vindt plaats tussen DB/raad en initiatiefnemers die met een voorstel zijn gekomen. Dit is op zichzelf een heldere procedure. Inmenging door anderen die niet bij het initiatief zijn betrokken, zou een en ander erg ondoorzichtig kunnen maken. Zo zou het willen entameren van een referendumverzoek, terwijl de initiatiefgroep zelf van voortzetting van haar initiatief afziet, de goede gang van zaken verstoren. Na de periode van zes weken moet er duidelijkheid zijn over de verdere procedure. Anders blijft over een gestopt initiatief de mogelijkheid van een referendumverzoek door derden lange tijd in de lucht hangen. 

Het kan zijn dat de initiatiefnemers naar aanleiding van de behandeling in de raad het initiatiefvoorstel willen aanpassen. Een dergelijke aanpassing is toegestaan zolang het onderwerp en de essentie van het voorstel maar ongewijzigd blijven. Het dagelijks bestuur beoordeelt dit na advies van de commissie. Deze procedure werkt soepeler en sneller dan dit besluit door de raad te laten nemen. Dit is in het belang van een goede voortgang van het initiatief. Het DB verneemt van de raadscommissie die politiek breed is samengesteld hoe het gevoelen van de commissie is. Wel beslist de raad indien door verschil van mening de voortgang stagneert. Het gewijzigde burgerinitiatief wordt vervolgens nog éénmaal voor de raad geagendeerd. Hiermee wordt voorkomen dat de referendumprocedure wordt gestart over een voorstel dat wellicht in gewijzigde vorm wel acceptabel is voor de raad. Ook op het gewijzigde voorstel is de toetsing van toepassing als bedoeld in art. 2.1, waarin bepaald wordt welke onderwerpen voor een burgerinitiatief in aanmerking komen. In het geval van een gewijzigd initiatief gaan de termijnen van zes maanden en drie weken (voor het starten van een referendum door kiezers) lopen na het besluit van de raad op het gewijzigde initiatief.

Artikel  3.2 (indienen verzoek referendum)

Het burgerinitiatief dat na het besluit van de raad tot verwerping, en het besluit van de initiatiefgroep tot voortzetting van het initiatief  in de lucht hangt, kan voorwerp worden van een referendum, voor een periode van zes maanden.  Een verzoek daartoe moet door kiezers worden ondersteund. Als hierboven toegelicht kunnen kiezers niet een verzoek starten met betrekking tot een burgerinitiatief

Voor een geldig referendumverzoek zijn 4000 handtekeningen nodig. Dit aantal is de naar beneden afgeronde uitkomst van de, ook in de centrale stad  gehanteerde formule: tweemaal het aantal kiesgerechtigden bij de laatstgehouden verkiezing, gedeeld door het aantal raadszetels. Voor het stadsdeel Amsterdam-Centrum is deze rekensom: 66510x2 = 133020:27 = 4926,6.

Artikel 3.3 (inleidend verzoek)

In de situatie dat een raadsbesluit was geagendeerd, het burgerinitiatief is verworpen, en het raadsbesluit is opgeschort, hebben kiezers drie weken de tijd voor om een inleidend verzoek voor een referendum daarover. Het gaat om 1300 handtekeningen.

Artikel 3.4 en volgende (referendumprocedure)

De bepalingen zijn gebaseerd op de praktijk in de centrale stad en de regeling waarmee daar ervaring is opgedaan.

Artikel 3.6 (besluit op verzoek)

Het artikel betreft zowel op een op zichzelf staand burgerinitiatief als een initiatief met een correctief element.  Het artikel brengt tot uitdrukking dat de raad in principe het verzoek om een referendum toewijst, mits aan de formele vereisten is voldaan. Dit betreft het aantal vereiste handtekeningen, maar ook de toepassing van art. 2.1 kan (opnieuw) relevant zijn. Het valt niet uit te sluiten dat de omstandigheden zich in de loop van de tijd hebben gewijzigd.    

Artikel 3.8 (datum stemming)

Een referendum vindt niet eerder plaats dan zes maanden na de toewijzing door de raad van het referendumverzoek. De termijn van zes maanden is opgenomen om te garanderen dat er voldoende tijd is voor maatschappelijk debat in de periode voorafgaande aan de stemming.

In het tweede lid is een uitzondering gemaakt voor referenda met een correctief element. Dit type referendum kan plaatsvinden vanaf vier maanden na de toewijzing van het verzoek. Gedurende de referendumprocedure is de uitvoering of inwerkingtreding van het desbetreffende besluit opgeschort. Dit pleit voor niet te lange termijnen. Uit het oogpunt van kostenbesparing, ter voorkoming van verkiezingsmoeheid, en ter voorkoming van meerdere referenda in één jaar, zullen referenda zoveel mogelijk geconcentreerd worden op één stemdag per jaar. Daarom is het vierde lid toegevoegd, waarin de raad speelruimte heeft om van de vermelde termijnen af te wijken, indien strikte toepassing daarvan naar zijn oordeel niet in het belang is van een goede uitvoering van de verordening.

Artikel  3.9 (vraagstelling referendum)

De in dit artikel geformuleerde vraagstelling is ontleend aan voorbeelden uit Zwitserland. Als er twee voorstellen, van de initiatiefnemers en de raad, in stemming worden gebracht, voorziet de derde vraag (als bedoeld in het tweede lid) in de uitkomst. Over elk voorstel afzonderlijk worden voor- en tegenstemmen geteld. Daardoor kunnen in theorie beide voorstellen de instemming van een meerderheid van de kiezers krijgen. Bijvoorbeeld wanneer een aantal kiezers zowel het ene als het andere voorstel steunt. Dan voorziet als gezegd de derde vraag in de uitkomst van de stemming. De kiezers kunnen daarop namelijk aangeven welk van de twee voorstellen dan hun voorkeur heeft.

Het tweede lid is door een amendement nader geformuleerd. Daarbij is als overweging gegeven dat het de expliciete bedoeling is van het initiatiefstelsel is om 'negatieve'referenda waarbij kiezers alleen een voorstel kunnen afwijzen, zoveel mogelijk te voorkomen door het voorleggen van een keuze tussen een voorstel van de raad en een voorstel van de initiatiefgroep. Het tweede lid geldt in elk geval ook voor een referendum met een correctief element op dan wel een alternatief voor een (te nemen) raadsbesluit. In het eerste lid is de situatie geregeld waarin de raad géén alternatief voorstel in stemming brengt, bijvoorbeeld wanneer de raad het niet eens kan worden over een alternatief.

Artikel 4.1 (vaststelling uitslag)

De uitslag wordt niet bepaald volgens de methode van de gekwalificeerde meerderheid. De gewone meerderheid geeft de doorslag, onder de voorwaarde dat de opkomst tenminste 20 % moet bedragen.

Artikel 4.2 (gevolgen uitslag)

De raad neemt uiterlijk vier weken na het referendum een beslissing met betrekking tot het onderwerp van het referendum. Een juridische binding van de raad aan de uitslag is niet mogelijk op grond van artikel 126, zesde lid, van de Grondwet: de leden van de gemeenteraad stemmen zonder last. Raadsleden kunnen desgewenst wel, individueel of gezamenlijk, vooraf aangeven of zij de uitslag zullen respecteren. Zij kunnen dit uitspreken per referendum of voor een hele bestuursperiode. Het gaat hierbij uitdrukkelijk om politieke zelfbinding en niet om een juridische binding. De zelfbinding  past om die reden niet in de verordening. In de discussie over het voorstel van de raadsleden Molenaar en Kircz heeft de meerderheid van de raad voorts aangegeven niet vooraf te willen regelen op welke wijze de politieke zelfbinding zal plaatsvinden. Dit is uiteindelijk een zaak van elk individueel raadslid, dan wel elke raadsfractie afzonderlijk. Sommigen hebben een voorkeur voor een (individuele) uitspraak (vooraf) voor de hele periode, anderen willen dit van referendum tot referendum bepalen. Ook de fracties verschillen op dit punt.

Artikel 5.1 (terugtrekken referendumverzoek)

De initiatiefnemers kunnen tot uiterlijk drie maanden voor de stemming het referendumverzoek intrekken, bijvoorbeeld als zij van mening zijn dat de raad voldoende is tegemoetgekomen aan het initiatiefvoorstel. De termijn van drie maanden is gekozen omdat daarna de meeste kosten voor de organisatie van de stemming al gemaakt zijn.

Artikel 5.2 (subsidie)

In de verordening is opgenomen dat de initiatiefnemers een bedrag krijgen gelijk aan het bedrag dat het stadsdeel voor de eigen inhoudelijke campagne uittrekt. De subsidie voor de campagnefase wordt uitbetaald drie maanden voor de stemming. Op dat moment is namelijk zeker dat de stemming doorgang zal vinden; de initiatiefgroep kan tot drie maanden voor de stemming het initiatief terugtrekken. 

Artikel 5.3 (referendumkrant)

Een maand voor de stemming wordt huis aan huis een referendumkrant verspreid. Naast procedurele informatie over de spelregels en de gang van zaken bij een referendum, wordt in deze krant gelijke ruimte gereserveerd voor de initiatiefnemers en het stadsdeel. Die ruimte kan naar eigen inzicht worden gevuld. De initiatief- en referendumcommissie is verantwoordelijk voor de redactie van de krant.

Artikel 6.3 (overgangsbepaling)

Deze bepaling doet recht aan de strekking van de uitzonderingsgrond met betrekking tot besluiten die als grondslag dienen voor latere besluiten. Een dergelijk besluit kan genomen zijn vóór de inwerkingtreding van de verordening.

Artikel 6.4 (datum inwerkingtreding)

Het bepalen van de datum van inwerkingtreding is opgedragen aan het dagelijks bestuur omdat het functioneren van de verordening afhankelijk is van een aantal voorbereidingen dat moet zijn getroffen.