Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Zuidoost

Verordening peuterspeelzaalwerk 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Zuidoost
Officiële naam regelingVerordening peuterspeelzaalwerk 2008
CiteertitelVerordening peuterspeelzaalwerk 2008
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerp
Eigen onderwerp

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 149

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-05-200824-08-2012nieuwe regeling

 

Echo, 07-05-2008

-

Tekst van de regeling

Verordening

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen
  • In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. Dagelijks Bestuur: het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Zuidoost

  • b. peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen die nog niet naar de basis-school gaan, gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur, met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen, voorzover dit niet valt onder de Wet kinderopvang;

  • c. peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • d. houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • e. beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaam-heden passende beroepskwalificatie;

  • f. begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal;

  • g. ouder: de persoon die een minderjarig kind dat bij hem/haar inwoont, opvoedt en verzorgt.

HOOFDSTUK 2. MELDINGSPLICHT

Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
  • 1. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen het stadsdeel doet daarvan acht weken van tevoren melding aan het dagelijks bestuur.

  • 2. De melding vindt plaats met behulp van een door het Dagelijks Bestuur vastgesteld en beschik-baar gesteld formulier.

Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk
  • De houder geeft in de melding aan het Dagelijks Bestuur aan voor welk ambitieniveau van het peuter-speelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

  • a. ambitieniveau 0: semi-professionele peuterspeelzaal;

  • b. ambitieniveau 1: reguliere peuterspeelzaal;

  • c. ambitieniveau 2: VVE peuterspeelzaal.

Artikel 4. In exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
  • Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien deze niet is opgenomen in het re-gister als bedoeld in artikel 5, eerste lid.

Artikel 5. Register
  • 1. Het Dagelijks Bestuur houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding binnen acht weken de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3 zijn verstrekt.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het register is via een internet-website kosteloos voor een ieder ter inzage.

  • 4. Indien blijkt dat de kwaliteit van de peuterspeelzaal niet of niet langer naar aard en strekking over-eenkomt met de bij of krachtens deze verordening gestelde regels, of dat de houder niet voldoet aan enige verplichting die op grond van deze verordening op hem rust, wordt de peuterspeelzaal niet in het register opgenomen dan wel uit het register verwijderd.

Artikel 6. Wijzigingen van gegevens
  • 1. De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk me-dedeling aan het Dagelijks Bestuur.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aange-tekend.

HOOFDSTUK 3. DE KWALITEITSEISEN

Artikel 7. Algemene kwaliteitseisen
  • 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

Artikel 8. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid
  • De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

Artikel 9. Oppervlakte speelruimte
  • 1. Voor ieder kind is minimaal 3,5 m² bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar die voor kinderen goed bereikbaar is.

  • 3. In, na inwerkingtreding van deze verordening, te bouwen peuterspeelzalen is voor ieder kind mi-nimaal 4 m² bruto-oppervlakte aan buitenspeelruimte beschikbaar.

  • 4. Het dagelijks bestuur is bevoegd in die gevallen, waarin de toepassing van lid 3 naar haar oordeel leidt tot een bijzondere hardheid, ten gunste van de houder af te wijken van het bepaalde in dit lid.

Artikel 10. Groepen en groepsgrootte
  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2. In een groep zijn, afhankelijk van de leeftijd van de aanwezige kinderen, gelijktijdig aanwezig:

  • a. 2.5 tot 4 jaar maximaal 15 kinderen per groep;

  • b. 2 tot 4 jaar maximaal 12 kinderen per groep;

  • c. 1.5 tot 4 jaar maximaal 10 kinderen per groep.

Artikel 11. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep
  • 1. Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder geko-zen ambitieniveau.

  • 2. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 0: ‘semi-professionele peuterspeelzaal’ zijn er in elke groep ten minste twee begeleiders aanwezig en er is één beroepskracht voor ten minste 50% van de openingsuren aanwezig in de peuterspeelzaal.

  • 3. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: ‘reguliere peuterspeelzaal’ zijn er in elke groep ten minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig.

  • 4. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: ‘VVE peuterspeelzaal’ zijn er in elke groep voor ten minste twee dagdelen per week ten minste twee beroepskrachten aanwezig. Het dage-lijks bestuur kan nadere regels stellen.

Artikel 12. Overeenkomst tussen houder en ouder
  • Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de hou-der en een ouder.

Artikel 13. Informatieplicht aan de ouders
  • De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

  • a. de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b. het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3;

  • c. het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedago-gisch beleid, waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • d. de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

Artikel 14. Verklaring omtrent het gedrag
  • 1. Personen die als beroepskracht of structureel, gedurende een langere periode als begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, af-gegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aan-vangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen ter-mijn.

HOOFDSTUK 4. TOEZICHT

Artikel 15. Aanwijzing van toezichthouders
  • Het Dagelijks Bestuur wijst toezichthouders aan.

Artikel 16. Onderzoek door de toezichthouder
  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen acht we-ken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van elke peu-terspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze veror-dening.

  • 3. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onder-zoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 17. Het inspectierapport
  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt de toezichthouder de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze binnen twee weken kenbaar te ma-ken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het vastgestelde inspectierapport onverwijld aan de houder, die een af-schrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar via een internet website.

  • 6. Indien het rapport naar het oordeel van de toezichthouder aanleiding geeft tot handhavend optre-den, wordt daarvan zo spoedig mogelijk een afschrift aan het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel gezonden.

Artikel 18. Strafbepaling
  • Overtreding van artikel 4 en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordening word gestraft met hech-tenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

HOOFDSTUK 5. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 19. Overgangsbepaling
  • 1. Het Dagelijks Bestuur neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip van inwer-kingtreding van deze verordening over een vergunning op grond van de in het stadsdeel geldende Verordening voor het peuterspeelzaalwerk beschikt.

  • 2. Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het Dagelijks Bestuur alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 3. Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid beschikt binnen drie maanden na inwerkingtreding over risico-inventarisaties gezondheid en veiligheid met daarop aansluitend beleid en beschikt binnen zes maanden over een pedagogisch beleidsplan.

  • 4. Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwer-kingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 20. Inwerkingtreding
  • Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 mei 2008

Artikel 21. Citeertitel
  • De verordening wordt aangehaald als: Verordening peuterspeelzaalwerk Zuidoost 2008.

  • ---------------------

ALGEMENE TOELICHTING

Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Het peuter-speelzaalwerk valt niet onder de Wet kinderopvang (artikel 1, tweede lid, onderdeel b). Dit betekent dat de grondslag voor deze verordening de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenten vormt die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit is ook in de aanhef van de verorde-ning aangegeven. In de gemeente Amsterdam is deze bevoegdheid overgedragen aan de stadsdelen (zie artikel 26 van de Verordening op de stadsdelen).

In de titel van de verordening wordt in zijn algemeenheid gesproken van peuterspeelzalen en niet meer specifiek over voorschoolse educatie. Peuterspeelzalen die onderdeel van een voorschool naar het Amsterdamse model zijn vallen onder de categorie peuterspeelzaal, ambitieniveau 2 (zie artikel 3). In aparte beleidsregels (zie hieronder) zouden de stadsdelen nadere eisen kunnen opnemen met be-trekking tot de voorschoolpeuterspeelzalen. Er is voor gekozen om in de verordening alleen minimum-eisen te formuleren.

Deze Verordening peuterspeelzaalwerk Zuidoost 2008 volgt de modelverordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen van de VNG. De verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve Pre-ventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang (Wk) stelt ten aanzien van kinderopvang. Voor dit laatste zijn twee redenen: allereerst is het peuterspeelzaalwerk ook een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Het ligt dan voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen, uiteraard voorzover die eisen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk. Dit hangt samen met de tweede reden: het toezicht op de instellingen voor kinderopvang en op peuterspeelzalen zal door dezelfde toezichthouders worden gedaan. Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouders zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken hebben.

Evenals in de Wk is in de Verordening peuterspeelzaalwerk Zuidoost 2008 gekozen voor algemene kwaliteitsregels die voor alle peuterspeelzalen in de stadsdelen gelden, gekoppeld aan een stelsel van melding en registratie. Voor de kinderopvang zijn door het Ministerie van SZW Beleidsregels Kwaliteit Kinderopvang en Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang (op grond van artikel 64 Wk) opgesteld om een aantal zaken nader uit te werken zonder die in de wet vast te leggen. Hieraan ge-koppeld zijn ook toetsingskaders kinderopvang ontwikkeld (landelijk) en is een handhavingsbeleid op papier gezet (gemeentelijk, op basis van een model van de VNG). Het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid heeft ook een toetsingskader peuterspeelzaalwerk ontwikkeld, gebaseerd op het landelijke toetsingskader dagopvang. Beleidsregels kwaliteit peuterspeelzalen of Beleidsregels werkwijze toe-zichthouder peuterspeelzalen zouden door de stadsdelen zelf vastgesteld kunnen worden (op grond van Awb artikel 4:81).

In deze Verordening peuterspeelzaalwerk Zuidoost 2008 zijn eisen die aan een peuterspeelzaal ge-steld worden vanuit andere wet- en regelgeving niet opnieuw opgenomen (zoals in de verordeningen oude stijl nog wel eens gebeurde). Te denken valt onder andere aan Arbeidsomstandighedenwet (ar-tikel 5), Infectieziektewet (artikel 7), Bouwbesluit (hoofdstuk 2) en gemeentelijke Bouwverordening (hoofdstuk 6). In het kader van een op te stellen Nota handhavingsbeleid peuterspeelzaalwerk zouden wel nadere afspraken gemaakt moeten worden met andere handhavers, vooral afdelingen BWT en Brandweer. NB sinds september 2005 zijn in principe alle peuterspeelzalen verplicht een gebruiksver-gunning te hebben (zie artikel 6.1.1 lid 1e van de Bouwverordening 2003, versie 6 september 2006).

------------------------------------

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In de definitie van het peuterspeelzaalwerk is de leeftijdspecificatie (“van twee tot vier jaar”) uit de mo-delverordening van de VNG veralgemeniseerd tot “die nog niet naar de basisschool gaan.” De meeste peuterspeelzalen bieden speelgelegenheid aan kinderen vanaf 2½ jaar, maar er zijn ook peuterspeel-zalen waar kinderen vanaf 3 jaar instromen of (in uitzonderlijke gevallen) vanaf 1½. In de op te stellen beleidsregels kwaliteit peuterspeelzaalwerk zou desgewenst uitgewerkt kunnen worden wat een ver-antwoorde opvang van vooral deze jonge peuters aan extra eisen stelt.

De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider (onderdeel f). Ook vrijwilligers (ouders) vallen hier in principe onder. NB niet voor alle begeleiders geldt echter de eis van verklaring omtrent het gedrag (zie artikel 14).

Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het Dagelijks Bestuur vastgesteld en beschik-baar gesteld formulier.

Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om vooraf-gaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet.

De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegan-kelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aan-vang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit voldoende blijft.

Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet wor-den volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ook omtrent het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer de gemeente wil dat de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze er voor moeten zorgen dat betreffende inrichting wordt gesloten.

Het eerste lid van dit artikel bevat de termijn die het stadsdeel (i.c. de toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. In het ka-der van de kinderopvang is met de GGD eerder een termijn van acht weken overeengekomen. Deze termijn biedt enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd en laat anderzijds degene die voor-nemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen niet onnodig lang wachten op het moment dat met de exploitatie kan worden gestart.

Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

Dit artikel bepaalt dat de houder in de melding aan het dagelijks bestuur aangeeft voor welk ambitieni-veau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest. Het gekozen ambitieniveau bepaalt de kwalificatie-eisen die aan de leiding van de peuterspeelzaal worden gesteld (zie artikel 11). Het ambitieniveau is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen in ieder geval te vol-doen.

In de modelverordening van de VNG worden drie ambitieniveaus onderscheiden. Deze verordening specificeert het onderscheid tussen de verschillende ambitieniveaus alleen als het gaat om de inzet van het personeel (zie artikel 11). In de op te stellen beleidsregels kwaliteit zouden ook andere ver-schillen aangegeven kunnen worden (de handreiking peuterspeelzaalbeleid van de VNG geeft hiertoe aanzetten).

Door de melding en registratie worden de ouders op de hoogte gesteld van het ambitieniveau. De toe-zichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gestelde ambitieniveau.

Artikel 4. In exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel bevat het verbod om een peuterspeelzaal te exploiteren, die niet in het register is opgeno-men. Dit geldt dus zowel voor peuterspeelzalen die niet zijn aangemeld, als voor peuterspeelzalen die op grond van artikel 5, vierde lid uit het register zijn verwijderd.

Artikel 5. Register

Dit artikel regelt het instellen van het register. Voorgesteld wordt om het bij houden van het register (eerste lid) te mandateren aan de uitvoerende organisatie (naar verwachting GGD Amsterdam). Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is. Voorgesteld wordt om dit via een internetwebsite te doen, analoog aan het register kinderopvang Amsterdam.

Het vierde lid regelt, analoog aan artikel 48, tiende lid van de Wet kinderopvang, in welke gevallen een peuterspeelzaal uit het register wordt verwijderd. Op dat moment kan handhavend worden opgetreden wegens overtreding van het verbod van artikel 4 van deze verordening.

Bij inwerkingtreding van deze verordening zullen bestaande peuterspeelzalen, waarvan bij de toe-zichthouder bekend is dat zij aan de regels voldoen, onmiddellijk in het register worden opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat bestaande peuterspeelzalen, die prima functioneren, ineens met een exploitatieverbod worden geconfronteerd.

Artikel 6. Wijzigingen van gegevens

Om het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het Dagelijks Bestuur van wijzigingen van gegevens die bij de melding zijn verstrekt. Houders zullen wijzigingen door moeten geven aan het stadsdeel. Alleen de daadwerkelijke verwerking van de wijzi-gingen in het register wordt gemandateerd aan de uitvoerende organisatie.

Artikel 7. Algemene kwaliteitseisen

Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 Wk. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten ge-ven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn bij het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.

Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wk. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening.

Deze algemene kwaliteitseisen en andere kwaliteitseisen zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Ver-ordening kunnen nader uitgewerkt worden in beleidsregels kwaliteit peuterspeelzalen en toezichtka-ders. Bekeken dient worden hoe aangesloten kan worden bij de pilot vanuit de onderwijsinspectie en het ontwikkelde toezichtkader VVE.

Artikel 8. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

Dit artikel is gelijk aan artikel 51 Wk. De houders van peuterspeelzalen moeten een risico-inventarisatie uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De risico-inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheids- en gezondheidsrisico’s die kinderen in peuterspeelzalen lopen. Daarbij wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. De risico-inventarisatie dient als basis om de omstandigheden voor kinderen te verbeteren en om te stimuleren dat personeel en de kinderen adequaat met risico’s omgaan.

De inhoud van de risico-inventarisaties kunnen nader uitgewerkt worden in beleidsregels. Vanuit het Landelijke Centrum Hygiëne en Veiligheid en Consument en Veiligheid zijn pilots uitgevoerd voor de risico-inventarisaties Gezondheid en Veiligheid voor peuterspeelzalen. In 2007 zijn modellen beschik-baar gesteld voor de branche.

Deze risico-inventarisatie vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is (artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ook vervangt een risi-co-inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan de peuterspeelzalen op grond van andere wetge-ving zijn gebonden, zoals de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening.

Artikel 9. Oppervlakte speelruimte

Gekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen en zo discussie over wat wel of niet bij de net-to-speelruimte hoort voorkomen wordt. Het gaat daarbij om het totale aantal vierkante meters die be-schikbaar zijn in de speelruimte. Dat betekent dat de in die ruimte aanwezige kasten, stoelen, tafels en verwarmingen niet worden afgetrokken van de bruto oppervlakte. Speelruimtes dienen passend te zijn ingericht voor spelen. Indien andere ruimten als speelruimte zijn ingericht, dan wordt deze ruimte evenredig toebedeeld aan de groepsruimte.

In het derde lid is opgenomen dat nieuwbouw-peuterspeelzalen over minimaal 4 m² buitenspeelruimte per kind moeten beschikken. Het gaat daarbij uitdrukkelijk om nieuwbouw en niet om bijvoorbeeld ver-bouw of de vestiging van een nieuwe peuterspeelzaal in een bestaand gebouw. Van de vierkanteme-ter-eis bij nieuwbouw kan in bijzondere gevallen ten gunste van de houder afgeweken worden (lid 4). Opgemerkt kan worden dat de buitenspeelruimte niet aan de peuterspeelzaal hoeft te grenzen, maar dat deze wel goed bereikbaar dient te zijn (lid 2).

Artikel 10. Groepen en groepsgrootte

De term “vaste groepen” in het eerste lid betekent dat het peuterspeelzaalwerk zo wordt georgani-seerd, dat in een peutergroep tijdens een bepaald dagdeel een vaste groep peuters aanwezig is. Te veel wisselingen in de aanwezigheid is voor de peuters verwarrend, terwijl juist in dit opzicht structuur van belang is.

In het tweede lid is geregeld dat de groepsgrootte afhankelijk is van de leeftijd van de peuters, die aanwezig zijn in de groep.

Artikel 11. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

Het gekozen ambitieniveau bepaalt het aantal beroepskrachten of begeleiders dat in elke groep aan-wezig moet zijn.

Artikel 12. Overeenkomst tussen houder en ouder

Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te explicite-ren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder. In beleidsregels kan gespecificeerd worden wat in de overeenkomst ten minste dient te staan. Voor de voorschoolpeuterspeelzalen kan dit ook iets anders zijn dan de reguliere peuterspeelzalen (bijvoorbeeld als het gaat om ouderbetrokkenheid).

Artikel 13. Informatieplicht aan de ouders

De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voor dat ze een contract tekenen te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlin-ge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.

Artikel 14. Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die in de peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.

Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klach-ten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring om-trent het gedrag.

Bij lid 1 is ten opzichte van de tekst van de modelverordening van de VNG een nadere bepaling opge-nomen als het gaat om de begeleider. Alleen van begeleiders die “structureel, gedurende een langere periode” ingezet worden op de peuterspeelzaal wordt een verklaring omtrent het gedrag gevraagd. Onder “structureel” wordt verstaan minimaal één keer per week een dagdeel en onder “langere perio-de” wordt verstaan langer dan drie maanden. Begeleiders die in het kader van een snuffelstage korte tijd meelopen of als hulpouder incidenteel aanwezig zijn, zijn dus van deze verplichting ontheven.

Artikel 15. Aanwijzing van toezichthouders

Dit artikel geeft het Dagelijks Bestuur de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken. De werkwijze van de toezichthouders kunnen nader omschreven wor-den in beleidsregels en een toezichtkader.

Artikel 16. Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:

- het eerste lid: het onderzoek naar aanleiding van een melding van het voornemen een peuter-speelzaal te gaan exploiteren:

- het tweede lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in het stadsdeel:

- het derde lid: het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips.

Het tweede lid bevat de opdracht aan het Dagelijks Bestuur om ervoor zorg te dragen dat tenminste één keer per jaar een controle wordt uitgevoerd.

Artikel 17. Het inspectierapport

De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het Dagelijks Bestuur (zie artikel 18). Deze werkwijze lijkt sterk op de manier waarop handhaving op grond van de Wk plaats-vindt.

Bij lid 3 is een termijn voor het indienen van zienswijze ingevoegd, waar dat in de tekst van de model-verordening van de VNG niet het geval was.

Het voornemen is om de inspectierapporten openbaar te maken middels een internetwebsite (analoog aan de inspectierapporten kinderopvang in Amsterdam).

Het zesde lid van dit artikel regelt de coördinatie tussen toezichthouder en Dagelijks Bestuur in geval-len waarin de toezichthouder oordeelt, dat handhavend optreden geboden is.

In een nota handhavingsbeleid peuterspeelzaal zou uitgewerkt moeten worden wanneer voor welke maatregel gekozen wordt. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van het afwegingsmodel dat de VNG ontwikkeld heeft in het kader van de handhaving kinderopvang.

Artikel 18. Strafbepaling

Nadere afspraken rond strafvervolging zouden opgenomen kunnen worden in de nota handhavingsbe-leid peuterspeelzalen. Hierover zal nader overleg gevoerd moeten worden met politie en justitie.

Artikel 19. Overgangsbepaling

De termijnen die zijn opgenomen in het derde lid van dit artikel zijn in overleg met OSA bepaald. Hou-ders van peuterspeelzalen moeten geacht worden binnen zes maanden een pedagogisch beleidsplan te kunnen overleggen, en binnen drie maanden een risico-inventarisatie gezondheid en veiligheid.

Artikel 20-21

Deze bepalingen spreken voor zich.