Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Reeuwijk

Brandbeveiligingsverordening Reeuwijk 1996

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Reeuwijk
Officiële naam regelingBrandbeveiligingsverordening Reeuwijk 1996
CiteertitelBrandbeveiligingsverordening Reeuwijk 1996
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerpOpenbare orde en veiligheid

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is van rechtswege vervallen op grond van artikel 28 Wet algemene regels herindeling per 1 januari 2013.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Brandweerwet, Art. 12

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-199701-01-2013Van rechtswege vervallen op grond van artikel 28 Wet algemene regels herindeling per 1 januari 2013

09-12-1996

Onbekend

Agendapunt 20, raadsvergadering 09-12-1996
01-03-2002Art. 2.1.1, lid 1c

25-02-2002

 

Agendapunt 16, raadsvergadering 25-02-2002

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Reeuwijk;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 12 van de Brandweerwet 1985 (Stb. 87) en de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de Brandbeveiligingsverordening Reeuwijk 1996.

Hoofdstuk 1 Algemene bepaling

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    inrichting: een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats;

  • b.

    bouwverordening: de bouwverordening zoals laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 28 september 1992

Artikel 1.2 Werkingssfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de bouwverordening.

Hoofdstuk 2 Brandveilig gebruik

Paragraaf 1 Vergunning
Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting
  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:

    • a.

      meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

    • b.

      bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;

    • c.

      aan meer dan vijf personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;

    • d.

      aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zal worden verschaft;

    • e.

      aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

  • 3. Indien het belang waarvoor de verguning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigingen of intrekken.

Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning

Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.

Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:

  • a.

    blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend;

  • b.

    blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning;

  • c.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;

  • d.

    van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;

  • e.

    het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.

Artikel 2.1.4 Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft, moet de vergunning aanwezig zijn en moet op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen
  • 1. Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn.

  • 2. Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die per onderwerp staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 bij de bouwverordening.

  • 3. Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen het vijfde en zesde lid van artikel 3 van bijlage 3 bij de bouwverordening buiten toepassing verklaren.

Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben
  • 1. Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) in, op of nabij een inrichting aanwezig te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere

      niet-bedrijfsmatige gebruik van de in bijlage 5 van de bouwverordening

      aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;

    • b.

      het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een

      inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;

    • c.

      de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van

      vloeibare brandstoffen, dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens de

      Wet milieubeheer;

    • d.

      de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • e.

      de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings-, of een ander warmte-ontwikkelend toestel.

  • 3. Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid onder a. worden de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat lid volledig meegerekend.

Artikel 2.2.3 Opslag en verwerking stoffen

Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de bouwverordening aangegeven wijze.

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.

Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddelijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van :

  • a.

    middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;

  • b.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 2.3.4 Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings-, of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr 188), of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.3.5 Verbod open vuur en roken
  • 1. Het is verboden te roken of vuur te hebben:

    • a.

      in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd in de regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104),

      alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr.188),onder a tot en met h;

    • b.

      bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken;

    • c.

      bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

  • 2. Van het verbod gesteld in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen.

Artikel 2.3.6 Verboden handelingen met stoffen
  • 1. Het is verboden een brandbaar gas of gasmengsel uit een vat te doen overstromen in een ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

  • 2. Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3. Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).

  • 4. Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een gasmengsel of een brandbare damp te laten wegstomen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

  • 5. Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op zodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.3.7 Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddelijk aan de brandweer te melden.

Artikel 2.3.8 Bossen, heidevelden, venen
  • 1. De eigenaar van een (naald)houtbos, een heideveld, een veen of een ander terrein dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht- na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief- de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolegen van brand.

  • 2. Onder een in het eerste lid genoemd (naald)houtbos wordt verstaan elke aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit houtopstanden.

Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 3.1 Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en

wethouders aangewezen ambtenaren.

Artikel 3.2 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wodrt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1997.

  • 2. Te zelfder tijd vervalt de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 5 september 1988.

Artikel 4.2 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de Brandbeveiligingsverordening van de gemeente Reeuwijk 1997.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Reeuwijk, gehouden op 9 december 1996.