Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Veghel

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Veghel d.d. 21-06-2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Veghel
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Veghel d.d. 21-06-2007
CiteertitelVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Veghel
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet op het primair onderwijs, art. 102; Wet op de expertisecentra, art. 100; Wet op het voortgezet onderwijs, art. 76m

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleidsregel voor vergoeding van installatietechnische aanpassingen t.b.v. het ICT-onderwijs in het (S)BO

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

12-07-200701-01-200728-06-2013nieuwe regeling

21-06-2007

Stadskrant Veghel, 11-07-2007

21 juni 2007, agendanr. 13 Volgnr. 2007-36

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Veghel d.d. 21-06-2007

De raad van de gemeente Veghel,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 08-05-2007;

 

gezien het advies van de commissie Publiek en Samenleving d.d. 24-05-2007;

 

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

 

gelet op de artikelen XIII, XV en XVII van de Wet dualisering gemeentelijke medebewinds-bevoegdheden;

 

gelet op artikel 5 van de Gemeentewet;

 

gelet op artikelen 4:4, 6:2, 6:12 en 6:20 van de Algemene Wet Bestuursrecht;

 

overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het (speciaal) basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen;

 

overwegende dat ontwikkelingen in het onderwijs het noodzakelijk maken de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs aan te passen;

 

gelet op het gestelde in de beleidsnota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid t.b.v. het PO” zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 17-11-2003;

 

gezien het gevoerde op overeenstemming gericht overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente;

 

b e s l u i t

 

  • 1.

    in te trekken de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Veghel zoals vastgesteld d.d. 17-11-2003;

  • 2.

    vast te stellen de volgende Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Veghel d.d. 21-06-2007.

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder

a. minister:

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

 

b. bevoegd gezag:

bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

 

c. school:

school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs;

 

d.

- school voor basisonderwijs:

een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

- school voor (voortgezet) speciaal onderwijs:

een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

- school voor (voortgezet) speciaal onderwijs:

school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs, als bedoeld in artikel 1, 2 en 5 van de Wet op het Voortgezet onderwijs;

 

e. nevenvestiging:

deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het Primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra, artikel X van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

 

f. voorziening:

een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

 

g. programma:

het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

 

h. overzicht:

het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

 

i. aanvrager:

het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening of voor bekostiging van de bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

 

j. aanvraag:

verzoek om bekostiging van een voorziening of om bekostiging van de bouwvoorbereiding;

 

k. voor blijvend gebruik bestemde voorziening:

voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 10 jaren of langer noodzakelijk is;

 

l. voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 10 jaren noodzakelijk is;

 

m. permanent gebouw:

schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 40 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

 

n. noodlokaal:

verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

 

o. schoolwoning:

gebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen in principe voor ten minste 40 jaren als volwaardige huisvesting voor bewoning kan  kan functioneren maar dat door een specifieke gebouwelijke aanpassing eerst dienst doet als een voor tijdelijk gebruik bestemde huisvestingsvoorziening voor het onderwijs;

 

p. semi-permanent gebouw:

een huisvestingsvoorziening die qua aard en constructie het midden houdt tussen een permanent gebouw en een noodlokaal. Ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren, doch die als gevolg van de gekozen ondergrond c.q. vloer van het gebouw niet tot moeilijker verplaatsbaar is. Het semi-permanente gebouw kan worden aangebouwd aan een bestaand permanent schoolgebouw;

 

q. verwijzingsgebied:

gebied dat aansluit bij het voedingsgebied van de school en waarbinnen verwezen kan worden ten behoeve van medegebruik voor die school;

 

r. gymnastiekruimte:

ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

 

s. advies Onderwijsraad:

een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f  van de Wet op het voortgezet onderwijs;

 

t. verhuur:

het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

 

u. gezamenlijke akte:

de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

 

v. beslissing gedeputeerde staten:

de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

 

w. eigendomsoverdracht:

de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

a. de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

1°         nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

2°         uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

3°         gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

4°         verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

5°         terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1° tot en met 4° omschreven voorziening;

6°         inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

7°         inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

8°         medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;

b. aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

c. onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

d. herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

e. herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a1° ,a2° en b, kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van de bouwvoorbereiding indien de totale kosten meer bedragen dan €  750.000,-- (prijspeil 2007).

Hierbij is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen
  • 1. Bij toekenning van een van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van de bekostiging van de bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

  • 2. De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A.

    De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

  • 3. Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a6°, a7°, a8° (voor wat betreft medegebruik gymnastiekruimte) en b (voor wat betreft aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen);           

    Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a1° tot en met a5°, a8° (met uitzondering van medegebruik gymnastiekruimte), b (met uitzondering van aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen) tot en met e en artikel 3.

Artikel 5 Informatieverstrekking
  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Ter uitvoering hiervan kunnen door het college nadere aanwijzingen worden gegeven.

Hoofdstuk 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma
Artikel 6 Indiening anavraag
  • 1. Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma wordt vóór 1 januari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij het college.

  • 2. Indien de aanvraag niet vóór 1 januari is ingediend, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
  • 1. De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    a          de naam en het adres van de aanvrager;

    b          de dagtekening;

    c          de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

    d          welke voorziening wordt aangevraagd;

    e          de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

    f          de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

  • 2. In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

    a          een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6° tot en met 8° en artikel 2, onder d en e en f ;

    b          de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1° tot en met 4°;

    c          een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of uit herstel van een constructiefout;

    d          een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is;

    e          een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27.

    Bij de rapportage als bedoeld onder c wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.

  • 3. Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid deelt het college dit vóór 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld vóór 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen.           

    Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt vóór 15 maart, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

  • 4. Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager onverwijld aan het college een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijke gehuisvest is in een gebouw gelegen op het grondgebied van de gemeente.

    Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift van de opgave alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen.Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geeft het college daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht
Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting
  • 1. De aanvraag kan op verzoek van de aanvrager of van het college nader worden toegelicht.

  • 2. Indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is, treedt het college in overleg met de aanvrager indien het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aangepast.

    Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag dan geeft het college dat, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3. Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad
  • 1. Alvorens het college het programma en overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats vóór 15 september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4. Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen, wordt door het college een verslag gemaakt. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5. Indien een bevoegd gezag of het college een advies wensen van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of het college tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 6. De bevoegde gezagsorganen en het college worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 7. Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt zij ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

  • 8. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen.

    Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg.            

    In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

  • 9. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.2 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
Artikel 11 Tijdstip vaststelling
  • 1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast dat beschikbaar is voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening.

  • 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld uiterlijk op 31 december van het jaar  waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.

Artikel 12 Inhoud programma
  • 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma.

    Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:          

    a.          de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    b.          de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    c.          de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

    Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

  • 2. Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te mogen wijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

  • 3. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van  toepassing, door het college aangegeven:

    a          het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

    b          het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;

    c          de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht
  • 1. Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2. Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten en bekostigingsplafond, programma en overzicht
  • 1. De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers.

    Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door het college schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.

  • 2. De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma
Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering
  • 1. Binnen vier weken na de datum van vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening.

    In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    a          het bouwheerschap als bedoeld in de wet;

    b          het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

    c          een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    d          de wijze waarop door het college toepassing wordt gegeven aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;

    e          de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.

  • 2. Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing, gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.

  • 3. De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt door het college schriftelijk vastgelegd in een verslag van het overleg en binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis gebracht van de aanvrager. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht dat er overeenstemming of geen overeenstemming is bereikt.

  • 4. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, deelt het college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes
  • 1. Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college.

  • 2. Binnen zes weken na ontvangst beslist het college over de instemming met de bouwplannen en de desbetreffende begroting en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken.

    Binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, deelt het college de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3. Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd.Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4. De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven, als naar het oordeel van het college, dat niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

  • 5. De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.           

    De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening.

    Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt.

De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging
  • 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht is verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan niet vóór 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden.

    De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, binnen welke het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur- of erfpachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, alsmede de duur van de overeenkomst.

    In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager vóór 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college beslist vóór 15 september over het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

Hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag
Artikel 19 Indiening aanvraag

Een aanvraag om bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college.

Artikel 20 Inhoud aanvraag
  • 1. De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    a          een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    b          de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    c          een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6° tot en met 8° en artikel 2 onder d en e en f;

    d          een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

  • 2. Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit
Artikel 21 Tijdstip beslissing
  • 1. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag of binnen twaalf weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

  • 2. Indien een beschikking niet binnen twaalf weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 22 Inhoud beslissing
  • 1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is.

    Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

    a          de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    b          de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    c          de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2. De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt het college welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

    Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden.Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst zijn gesloten.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.             Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij overeenkomstig van toepassing, met uitzondering van de in het tweede lid van artikel 16 genoemde termijn van zes weken. Hiervoor moet worden gelezen drie weken.

Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging
  • 1. Indien niet voor de in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging.

    Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.

  • 3. Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek heeft beslist.

    Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

Hoofdstuk 4 Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 25 Aanvraag
  • 1. Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij het college voor bekostiging van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

  • 2. De aanvraag wordt gedaan vóór 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de vergoeding gewenst wordt.

  • 3. De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

    a          de naam en het adres van de aanvrager;

    b          de dagtekening;

    c          de naam van de school ten behoeve waarvan de bekostiging wordt gewenst;

    d          de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

    e          het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

    f           een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

    g          indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw: een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt;

    h          een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid, indien de bekostiging van de bouwvoorbereiding is aangemerkt als een voorziening bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.           

    Bij de rapportage als bedoeld onder g wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.

  • 4. Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, deelt het college dit vóór 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager en stelt hem in de gelegenheid om vóór 15 maart de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag
  • 1. Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting is het gestelde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voordat het college een besluit neemt over de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. De leden twee, drie en vier van artikel 10 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Beschikking op aanvraag
  • 1. Het college neemt op het tijdstip als bedoeld in artikel 11 een beslissing over de aanvraag.

  • 2. De aanvraag wordt toegewezen indien en voor zover:

    a          er voldoende middelen voor bekostiging van de bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

    b          de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

    c          er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

  • 3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in de beschikking vermeld tot welk bedrag er bekostiging van de bouwvoorbereiding plaats zal vinden.

    Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. Over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag worden afspraken gemaakt tussen aanvrager en het college.

  • 4. Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging

De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van bekostiging van de bouwvoorbereiding vervalt, indien door de aanvrager niet vóór 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk gestart is met de bouwvoorbereiding en niet vóór 1 oktober daaropvolgend informatie is verstrekt  het college waaruit dit blijkt.

Hoofdstuk 5 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie
Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

a          er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

b          het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

c          er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

d          er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school, met uitzondering van een school voor voortgezet onderwijs;

e          er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand
  • 1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

    a          wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

  • 2. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

    a          wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren;

    b          wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B, blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 36 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

    c          wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs,  voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen
  • 1. Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2. Indien de school waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden, haar leegstand reeds gedeeltelijk in gebruik heeft gegeven aan een andere school ten behoeve van het onderwijs, gaat het college niet over tot verdere vordering van de resterende leegstand ten behoeve van medegebruik voor een tweede andere school.

  • 3. Het gestelde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 4. Het college gaat voorts niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik voor een school indien deze school (als instituut) reeds op 2 locaties is gehuisvest. De hoofdlocatie van de school (al dan niet met dislocatie(s) op eigen terrein) wordt hierbij als één locatie aangemerkt.

  • 5. Ten behoeve van het vorderen voor medegebruik van lesgebouwen worden de navolgende uitgangspunten in acht genomen:

    a          de diverse schoolsoorten (bo, sbo, (v)so)  kunnen alleen onderling naar elkaar verwezen worden;

    b          bij een noodzaak tot verwijzing wordt een school alleen doorverwezen naar leegstand in schoolgebouwen binnen het verwijzingsgebied van de te verwijzen school;

    c          binnen dit verwijzingsgebied wordt een school voorts alleen doorverwezen naar leegstand in schoolgebouwen die in gebruik zijn bij een school van het eigen bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt.

  • 6. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt de leegstand gevorderd in het gebouw dat voldoet aan de voorwaarden voor vordering ten behoeve van medegebruik (zoals gesteld in bijlage III, deel C) en het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

  • 7. Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het tweede, vierde, vijfde en zesde lid opgenomen bepalingen afwijken.

Artikel 32 Overleg en mededeling
  • 1. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4. Binnen een week na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5. De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

    a          de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

    b          een aanduiding van het aantal groepen of aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    c          een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    d          een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

    e          de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden
Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 30.

Het college kan voorts overgaan tot vordering indien er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 35 Overleg en mededeling
  • 1. Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

  • 2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    a          voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    b          of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    c          welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    d          wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    e          de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3. Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken.

    Voor zover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur
Artikel 36 Toestemming van het college
  • 1. Alvorens een huurovereenkomst te sluiten, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur aan het college.

  • 2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3. Het college verleent de toestemming niet indien:

    a          de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs of regelgeving;

    b          de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

  • 4. Het college kan aan de toestemming tot verhuur voorwaarden verbinden en kan in verband hiermee van het bevoegd gezag een (gedeeltelijke) doorbetaling van de huurprijs vorderen in verband met de vergoeding van de stichtingskosten.

Hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud
  • 1. Nadat een gebouw of terrein niet meer door het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2. Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

  • 5. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik
  • 1. Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks vóór 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

    1°         de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

    2°         de aanduiding van de gymnastiekruimte of -ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;           

    3°         de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

  • 2. De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 3. Het college stelt jaarlijks vóór 1 juni voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 4. Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

    a          de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

    b          het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

    c          het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 5. Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:

    a          het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

    b          de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

    c          een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

    d          voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.

    Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 6. Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen van de scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.

  • 7. Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college vóór 15 juli volgend op de genoemde datum in het derde lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het zesde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

  • 8. Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 39 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 40 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 41 Overgangsrecht

Aanvragen van voorzieningen in de huisvesting voor opneming in het onderwijshuisvestings-programma 2007 en volgende die zijn ingediend bij de raad worden vanaf 8 maart 2006 geacht te zijn ingediend bij het college.

Artikel 42 Citeertitel; inwerkingtreding
  • 1. De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Veghel.

  • 2. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 01-01-2007.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering

van 21 juni 2007

 

 

De raad voornoemd.                           

                       De griffier,                              De voorzitter,

 

 

 

                       dr.  W. Oosten                         A. Frankfort

Bijlage I Overzicht onderhoud primair onderwijs

I-1                    Overzicht  ‘Onderhoud Primair Onderwijs’

 

 

Activiteiten die behoren tot het onderhoud:

 

  • Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten

  • Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging

  • Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders

  • Vervangen brandtrap

  • Vervangen erfscheiding

  • Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein

  • Vervangen buitenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk (renova­tie activiteit)

  • Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen (renovatie acti­viteit)

  • Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten

  • Vervangen boeiboorden

  • Vervangen binnenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk (renova­tie activiteit)

 

 

Het op kleine schaal vernieuwen van onder “onderhoud” genoemde elementen, zoals het vervangen van enkele dakpannen of een enkele regenpijp, behoort tot het Programma van Eisen Onderhoud (klein- en dagelijks (preventief) onderhoud), voor rekening en verantwoording van het bevoegd gezag.

Het bevoegd gezag ontvangt hiervoor rechtstreeks van het rijk een (genormeerde) vergoeding.

 

Het bijbehorend schilderwerk, de vervanging van de vloerbedekking en overige zaken die in het Programma van Eisen Onderhoud zijn opgenomen, vallen eveneens buiten de vergoeding voor onderhoud dat voor rekening van de gemeente komt.

Bijlage I Deel A Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

2.1        BIJLAGE I       CRITERIA VOOR BEOORDELING VAN AANGEVRAAGDE

                                               VOORZIENINGEN

 

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opge­somd de nadere voorwaarden waaronder – behoudens de financiële toets – de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

  • deel A: lesgebouwen;

  • deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

 

 DEEL A            LESGEBOUWEN

 

 1              SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

 

De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2a, 1.3.2b en 1.10d worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

 

1.1        Nieuwbouw

 

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a          het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt én;

b1        het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2        het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk ge­bruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht én

c          het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school een pas­sende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen.

 

  • 1.

    1.2          Vervangende bouw

 

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a          het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouw­kundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk re­sultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levens­duurverlenging) én;

b1        het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend ge­bruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2        het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht én

c          het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school  een pas­sende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen.

           

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a          vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

b          vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

c          vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelij­ke ordening noodzakelijk is.

 

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodza­kelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

 

1.3        Uitbreiding

 

1.3.1     Uitbreiding met een of meer leslokalen

 

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

a          het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is én;

b1        het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uit­breiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b2        het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbrei­ding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden ver­wacht of

b3        het feit dat de meest recente teldatum aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest én

c          het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school een pas­sende extra huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen, terwijl                      

d          evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto vloeroppervlakte en de genormeerde bruto vloeroppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

 

1.3.2a  Uitbreiding basisschool met een tweede speellokaal

 

De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:

a          het feit dat de basisschool ten minste vijf groepen jong­ste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van ten minste 20 leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestem­de voorziening en voor ten minste tien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht terwijl

b          voor het spelen van (een deel van) de vier- en vijfjari­gen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiek­ruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor speciaal onderwijs binnen 300 meter he­melsbreed.

 

1.3.2b  Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal

 

De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

a          het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten én;

b          het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste tien jaren zal blijven bestaan én

c          het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

d          medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte bin­nen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is én

e          evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feite­lijk aanwezige bruto vloeroppervlakte en de genormeerde bruto vloeroppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.

 

1.4        Ingebruikneming van een bestaand gebouw

 

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1         het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2         het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uit­breiding in aanmerking komt, terwijl

b1        de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestem­de voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2        de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik be­stemde voorziening de prognose, die voldoet aan de ver­eisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht én

c          er binnen het verwijzingsgebied van de school geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen én

d          er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen én

e          de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

 

  • 1.

    1.5          Verplaatsing bestaande noodlokalen

 

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a          er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen buiten het verwijzingsgebied van de school kunnen voorzien, terwijl

b          er binnen het verwijzingsgebied van de school geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen én

c          de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

 

1.6        Terrein

 

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbrei­ding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestem­ming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effec­tueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

 

1.7        Eerste inrichting onderwijsleerpakket

 

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school, op grond van de meest recente teldatum, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevon­den.

 

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leer­lingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

 

De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

 

1.8        Eerste inrichting meubilair

 

De noodzaak voor eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de meest recente teldatum, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlin­gen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

 

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen ongewogen leerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scho­len.

 

De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal meubilair blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

 

1.9        Medegebruik

 

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

 

1.10      Aanpassing

 

De voorziening aanpassing bestaat uit:

a          wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor een school voor ba­sisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

b          een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar ;

c          creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw;

d          creëren speellokaal binnen het gebouw;

e          voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

f           vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties;

g          het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen en

h          aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen.

 Ad a    

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen rede­lijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

 

Ad b

De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een school­gebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terug­loop van het aantal groepen leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onder­wijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.

De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.

 Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto vloeroppervlakte en de genormeerde bruto vloeroppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer nood­zakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen het verwijzingsgebied van de school.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel B, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

 Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de school niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m² aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is.

Voor een speciale school voor basisonderwijs is de nood­zaak ook afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten.

Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, op grond van bijlage IV, deel B, wordt be­slist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

 Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeen­komen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte condi­tie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Ad g

De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht.

Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

 

Ad h

De noodzaak van de aanpassing blijkt uit het feit dat:

  • 1.

    de aanpassing nog niet eerder is toegekend, en

  • 2.

    bij de bouw van het gebouw geen rekening is gehouden met onderwijskundige vernieuwingen en,

  • 3.

    het een permanent gebouw betreft, en

  • 4.

    het om een bouwkundige aanpassing van het gebouw gaat.

 

1.11      Onderhoud

 

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a          onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het bijgevoegde Overzicht I-1 ‘Onderhoud Pri­mair Onderwijs’;

b          (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c          algehele vervanging van radiatoren, convectoren en lei­dingen voor centrale verwarming.

 

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraag­de gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het be­voegd gezag niet langer volstaat.

 

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

 

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school noodzakelijk is.

 

Noodzakelijk onderhoud aan een noodlokaal komt voor bekosti­ging in aanmerking indien:

a          het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, nog ten minste vier jaren voor de school nodig is en

b          voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school.

 

1.12      Herstel van constructiefouten

 

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

 

 

1.13      Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijs­leerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstan­digheden

 

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

 

2          SCHOOL VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

 

De voorzieningen genoemd onder 2.2, 2.3.1 en 2.3.2 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouw­aard. De voorziening genoemd onder 2.3.2 wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoorde­ling van het college.

 

2.1        Nieuwbouw

 

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a          het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt én;

b1        het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minstetien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2        het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk ge­bruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht én

c          het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school een pas­sende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen.        

 

  • 2.2          Vervangende bouw

 

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a          het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouw­kundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de ver­lenging van de levensduur) én;

b1        het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend ge­bruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2        het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht én

c          het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school een pas­sende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen.        

 

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a          vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

b          vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

c          vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelij­ke ordening noodzakelijk is.

 

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodza­kelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

 

2.3        Uitbreiding

 

2.3.1     Uitbreiding met één of meer leslokalen

 

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

a          het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A aanwezig is én;

b1        het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uit­breiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b2        het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbrei­ding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden ver­wacht of

b3        het feit dat de meest recente teldatum aantoont dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest én

c          het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het verwijzingsgebied van de school een pas­sende extra huisvesting voor de school te realiseren

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen, terwijl

d          evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feite­lijk aanwezige bruto vloeroppervlakte en de genormeerde bruto vloeroppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

 

2.3.2     Uitbreiding met een speellokaal

 

De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

a          het feit dat aan de school of afdeling kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten én

b          het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste tien jaren zal blijven bestaan én

c          het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

d          medegebruik van een speellokaal, gymnastiekruimte of lokaal voor motorische therapie binnen 300 meter hemels­breed niet mogelijk is én

e          evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feite­lijk aanwezige bruto vloeroppervlakte en de genormeerde bruto vloeroppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een speello­kaal te maken.

 

2.4        Ingebruikneming van een bestaand gebouw

 

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1         het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2         het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uit­breiding in aanmerking komt, terwijl

b1        de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestem­de voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste­tien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2        de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik be­stemde voorziening de prognose, die voldoet aan de ver­eisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht én

c          er binnen het verwijzingsgebied van de school geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen én

d          er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen én

e          de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

 

2.5        Verplaatsing bestaande noodlokalen

 

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a          er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen buiten het verwijzingsgebied van de school kunnen voorzien, terwijl

b          er binnen het verwijzingsgebied van de school geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

            Hierbij worden de regels zoals opgenomen in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.5 van de door de raad in zijn vergadering van 17 november 2003 vastgestelde nota “Naar een beleidsrijk onderwijshuisvestingsbeleid primair onderwijs” in acht genomen én

c          de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

 

2.6        Terrein

 

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbrei­ding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestem­ming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effec­tueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

 

2.7        Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat de school of nevenvestiging, op grond van de meest recente teldatum, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 januari 1988 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scho­len.

 

2.8        Medegebruik

 

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

 

2.9        Aanpassing

 

De voorziening aanpassing bestaat uit:

a          wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen als gesteld in bij­lage III, delen A en D;

b          verbouwing om een dislocatie te kunnen afstoten;

c          creëren van een extra lesruimte;

d          verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw;

e          functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze voor een ander vak (alleen t.b.v. voortgezet speciaal onder­wijs);

f           voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

g          vervangen van een oliegestookte verwarmingsinstallatie; en

h          het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.

 Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

 

De noodzaak voor deze activiteit kan ook aanwezig zijn indien een gebouw in gebruik wordt genomen door een andere onderwijs­soort. De voorzieningen die dan noodzakelijk zijn, zijn de specifieke voorzieningen voor die onderwijssoort, die nog niet in het gebouw aanwezig zijn.

 

Ad b

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat het aantal groepen leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van een gebouw moet worden beëindigd omdat binnen het (hoofd)­gebouw voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs.

 Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto vloeroppervlakte en de genormeerde bruto vloeroppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer nood­zakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen het verwijzingsgebied van de school.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

 Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van meer dan 60 leerlingen SO of meer dan 42 leerlingen VSO, terwijl volgens de prognose als vereist volgens bijlage II deze leerlingen ten minste tien jaren aanwezig zullen zijn en de dislocatie voor tien jaren of meer – gelet op de bouwkundige staat – als hoofdgebouw kan dienen.

 Ad e    

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onder­wijsinspecteur is goedgekeurd.

 Ad f     

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeen­komen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

 Ad g

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte condi­tie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

 Ad h

De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk gegeven.

 

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht.

Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

 

2.10      Onderhoud

 

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a          onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het bijgevoegde Overzicht I-1 ‘Onderhoud Pri­mair Onderwijs’;

b          (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c          algehele vervanging van radiatoren, convectoren en lei­dingen voor de centrale verwarming.

 

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraag­de gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het be­voegd gezag niet langer volstaat.

 

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

 

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

 

 

Noodzakelijk onderhoud aan een noodlokaal komt voor bekostiging in aanmerking indien:

a          het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, nog ten minste vier jaren voor de school nodig zijn en

b          voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders.

 

2.11      Herstel van constructiefouten

 

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

2.12      Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijs­leerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstan­digheden

 

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

 

3          SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het voortgezet onderwijs. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting voor het voortgezet onderwijs (inclusief de afdeling voor praktijkonderwijs) door de gemeente Veghel is doorgedecentraliseerd, kan regelgeving ter zake achterwege blijven.

Bijlage I Deel B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

DEEL B            VOORZIENINGEN VOOR LICHAMELIJKE OEFENING

 

 

1          SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

 

1.1        Nieuwbouw

 

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a          het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klok­uren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

1.2        Vervangende bouw

 

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a          het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouw­kundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klok­uren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

1.3        Uitbreiding

 

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

a          het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m² en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klok­uren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelij­ke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

1.4        Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

 

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1         het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2         het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klok­uren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren het door de gemeente vastgestelde aantal klok­uren aanwezig (zullen) zijn en

d          de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

 

1.5        Terrein

 

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

 

1.6        Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit:

a          het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b          het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

 

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit:

a          het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gym­nastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b          het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke onderwijsleerpakket en meubi­lair is verstrekt.

 

1.7        Medegebruik

 

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzake­lijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

 

1.8        Aanpassing

 

De aanpassingen bestaan uit:

1          het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot mede­gebruik, van de gymnastiekruimte;

2          het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot mede­gebruik, van de gymnastiekruimte;

3          wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

4          voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelge­ving;

5          vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

 Ad 1    

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenhe­den zijn.Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

 Ad 3

De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

 Ad 4    

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeen­komen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

 Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte condi­tie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

 

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht.

Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

 

1.9        Onderhoud

 

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a          onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het bijgevoegde Overzicht I-1 ‘Onderhoud Primair Onderwijs­’;

b          (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c          algehele vervanging van radiatoren, convectoren en lei­dingen voor centrale verwarming.

 

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraag­de gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het be­voegd gezag niet langer volstaat.

 

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

 

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

 

1.10      Herstel constructiefouten

 

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

1.11      Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijs­leerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstan­digheden

 

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

2          SCHOOL VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

 

2.1        Nieuwbouw

 

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a          het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

2.2        Vervangende bouw

 

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a          het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouw­kundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder d, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste ­tien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

2.3        Uitbreiding

 

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

a          het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m² en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

 

 

2.4        Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

 

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1         het feit dat de minister de school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2         het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde in 2.2 onder a, in aanmerking komt en

b          het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemels­breed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c          het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tienjaren het door de gemeente vastgestelde aantal klok­uren aanwezig (zullen) zijn en

d          de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

 

2.5        Terrein

 

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

 

2.6        Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit:

a          het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

b          het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt.

 

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit:

a          het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gym­nastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

b          het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder het specifiek noodzakelijke onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt.

 

2.7        Medegebruik

 

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente getoetste aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiek­ruimte(s) geen ruimte is.

 

2.8        Aanpassing

 

De aanpassingen bestaan uit:

1          het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot mede­gebruik, van de gymnastiekruimte;

2          het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot mede­gebruik, van de gymnastiekruimte;

3          wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

4          voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelge­ving;

5          vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

 Ad 1    

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenhe­den zijn.

 

Ad 2    

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

 

Ad 3    

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

 Ad 4    

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeen­komen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

 Ad 5    

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte condi­tie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

 

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht.

Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

 

2.9        Onderhoud

 

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a          onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het bijgevoegde Overzicht I-1 ‘Onderhoud Primair Onderwijs­’;

b          (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c          algehele vervanging van radiatoren, convectoren en lei­dingen voor centrale verwarming.

 

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraag­de gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het be­voegd gezag niet langer volstaat.

 

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

 

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

 

2.10      Herstel constructiefouten

 

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

2.11      Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijs­leerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstan­digheden

 

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

 

3          SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het voortgezet onderwijs. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting voor het voortgezet onderwijs (inclusief de afdeling voor praktijkonderwijs) door de gemeente Veghel is doorgedecentraliseerd, kan regelgeving ter zake achterwege blijven.

 

Op grond van artikel 4.7 van de doordecentralisatieovereenkomst blijft het vorderingsrecht ten aanzien van sportaccommodaties echter in handen van de gemeente. Een en ander conform het bepaalde in artikel 76r van de Wet op het Voortgezet Onderwijs. Dit heeft betrekking op de situatie dat scholen voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs medegebruik willen maken van een gymnastiekruimte van een school voor voortgezet onderwijs.

In verband hiermee dient de voorziening “Medegebruik” voor lichamelijke oefening te worden vastgelegd.

 

3.1          Medegebruik

 

3.1.1       Medegebruik gymnastiekruimte

 

De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit dat het door de gemeente getoetste aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiek­ruimte(s) geen ruimte is.

Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingenprognoses

2.2        BIJLAGE II      CRITERIA VOOR OPSTELLING EN TOETSING VAN LEERLINGENPROGNOSES

 

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a, artikel 20, eerste lid onder c, en artikel 25, derde lid onder f, wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

 

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognose-termijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voor­zieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte-termijnprognose.

 

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvesti­ging door in elk geval rekening te houden met:

a          het voedingsgebied of de voedingsgebieden;

b          de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijds­groepen;

c          de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedings­gebied;

d          de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboor­te;

e          de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigin­gen in de woningvoorraad;

f           de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belang­stelling voor de school en

g          het onderwijs dat wordt gegeven.

 

De prognose is niet meer dan twee jaar oud.

 

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

 

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuw­bouwwijken: zal zijn).

Voor een basisschool wordt bij de pro­gnose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voe­dingsgebied op wijkniveau.

Voor een speciale school voor basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.

 

Bij aanlevering van een prognose dienen de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode op papier te zijn afgedrukt.

Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.

 

Het college is bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere regels te stellen betreffende de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door het college vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder b van de ‘Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente Veghel’.

 Voor het opstellen en indienen van een prognose voor een huisvestingsvoorziening, wordt het ‘Programma van Eisen leerlingenprognoses’ voorgeschreven, zoals gepubliceerd in de ledenbrief 99/136 van 23 augustus 1999 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het bedoelde Programma van Eisen is als bijlage bij de verordening gevoegd.

Bijlage III Deel A Criteria voor oppervlakte en indeling

2.3        BIJLAGE III     CRITERIA VOOR OPPERVLAKTE EN INDELING

 

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

deel A: de bepaling van de capaciteit;

deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

 

 

DEEL A            DE BEPALING VAN DE CAPACITEIT

 

 

1          SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

 

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

 

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

 

1.1       Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen (inclusief de T&B-dislocaties) met een permanente of tijdelijke bouwaard

 

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in Overzicht III-1, ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.

1.1.1     Basisschool

 

De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidlokaal, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld.

 

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is ‘overgedimensioneerd', dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is (= aantal lokalen) en de normatieve capaciteitsvaststelling.Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de onderstaande tabellen 1, 2 en 3 voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.

Tabel 1             Gebouwen met een permanente bouwaard

 

1.1  Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest
Minimale bruto vloeroppervlakte (incl. m2 BVO voor onderwijskundige vernieuwingen)Aantal groepen leerlingen
3502
4653
5804
7855
9006
1.0157
1.1308
1.2459
1.36010
1.47511
1.59012
1.70513
1.82014
En vervolgens telkens te verhogen met 115 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen
Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal wordt de minimale brutovloeroppervlakte opgehoogd met 90 m².

 

1.2  Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest
Minimale bruto vloeroppervlakte (incl. m2 BVO voor onderwijskundige vernieuwingen)Aantal groepen leerlingen
3302

 Tabel 2             Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting

 

Minimale bruto vloeroppervlakteAantal groepen leerlingen
3052
4103
5154
7105
8156
9207
1.0258
En vervolgens telkens te verhogen met 105 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen

 

Tabel 3             Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting

 (T&B-dislocaties)

 

Minimale bruto vloeroppervlakteAantal groepen leerlingen
1001
1802
2603
3404
4205
En vervolgens telkens te verhogen met 80 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw.

In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals is vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de normatieve BVO behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee de BVO van het gebouw is ‘overgedimensioneerd’. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze ‘overdimensionering’ van de BVO op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

1.1.2     Speciale school voor basisonderwijs

 

De capaciteit van een gebouw voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Om dit aantal groepen te bepalen wordt:

het aantal lokalen verminderd met 1

het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen

het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen

Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld.

 

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

 

Om te kunnen bepalen of een gebouw is ‘overgedimensioneerd’, dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is (zie hierboven) en de normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van onderstaande tabel 4 voor huisvesting met een permanente bouwaard. Voor huisvesting met een tijdelijke bouwaard wordt gebruik gemaakt van de tabellen 2 en 3.

 

Tabel 4             Gebouwen met een permanente bouwaard

 

Permanente gebouwen voor een speciale school voor basisonderwijs
Vaste voet m²inclusiefm² per groeptoeslag extra ruimte
6704105125
En vervolgens telkens te verhogen met 105 m² t.b.v. 1 groep leerlingen boven de 4e groep.

 

De vaste voet aan bruto vloeroppervlakte is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal is in de kolom ‘inclusief’ aangegeven.

 

De toeslag voor extra ruimte omvat een aantal extra m² voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). De toeslag extra ruimte wordt toegekend bij het vormen van de 12e groep.

 

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van de tabellen 2, 3 of 4, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals is vastgesteld op basis van de tabellen 2, 3 of 4, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de normatieve BVO behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee de BVO van het gebouw is ‘overgedimensioneerd’. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze ‘overdimensionering’ van de BVO op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

1.2        Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

1.2.1     Basisschool

 

Dislocaties, gebouwen met een permanente bouwaard

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1 en 1.1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3.

Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen (= normatieve capaciteitsvast-stelling) wordt uitgegaan van 115 m² BVO per groep leerlingen.

 

Dislocaties, gebouwen met een tijdelijke bouwaard

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1 en 1.1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1 en 2.

Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen (= normatieve capaciteitsvast-stelling) wordt verwezen naar tabel 3 ‘Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting’.

 

Hierbij worden noodlokalen, semi-permanente lokalen (al dan niet aangebouwd aan een bestaand schoolgebouw), schoolwoningen met een permanente bouwaard of andersoortige onderwijshuis-vestingsvoorzieningen met een permanente bouwaard dienend als een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, beschouwd als gebouwen met een tijdelijke bouwaard.

 

1.2.2     Speciale school voor basisonderwijs

 

De capaciteit van dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld.

 

Voor dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs is de ‘overdimensionering’ niet te bepalen.

 

1.3        Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

 

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

 

1.4        Terrein

 

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

 

1.5        Inventaris

 

Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

 

a.     Onderwijsleerpakket

 

Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende drie stappen:

Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

Het bovenstaand aantal groepen onderwijsleerpakket dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande “Omrekentabel onderwijsleerpakket”.

Het aantal groepen onderwijsleerpakket dat na aanvang van het schooljaar 2001/2002 is verstrekt, wordt opgeteld bij het geconverteerde aantal groepen onderwijsleerpakket per aanvang schooljaar 2001/2002.

 

Omrekentabel onderwijsleerpakket
oudnieuw
22
33
44
55
66
77
88
910
1011
1112
1213
1314
1415
1516
1617
1719
1820
1920
2021
2123
2224
2325
2426
2528
2628
2730
2830
2932
3033

 

b.    Meubilair

 

Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende drie stappen:

Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor meubilair noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen meubilair is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen meubilair is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

Het bovenstaand aantal groepen meubilair dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande “Omrekentabel meubilair”.

Het aantal groepen meubilair dat na aanvang van het schooljaar 2001/2002 is verstrekt, wordt opgeteld bij het geconverteerde aantal groepen meubilair per aanvang schooljaar 2001/2002.

 

Omrekentabel meubilair
oudnieuw
22
33
44
55
67
78
89
911
1012
1113
1214
1315
1417
1518
1619
1720
1822
1923
2024
2125
2226
2327
2429
2530
2631
2732
2833
2934
3036

 

De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

 

1.6        Gymnastiekruimten

 

1.6.1       Gymnastiekruimte

 

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren per week.

 

1.6.2     Terrein

 

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

 

1.6.3     Inventaris

 

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 in een bestaande gymnastiekruimte wordt geacht voldoende te zijn.

 

 

2          SCHOOL VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

 

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

 

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

 

2.1        Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

 

De brutovloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in Overzicht III-1, ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.

 

De capaciteit van een gebouw voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Om dit aantal groepen te bepalen wordt:

het aantal lokalen verminderd met 1

in het speciaal onderwijs het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen

in het speciaal onderwijs het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen

in het voortgezet speciaal onderwijs het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 14 lokalen

in het voortgezet speciaal onderwijs het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 28 lokalen

 

Indien het een school betreft voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de capaciteit van het gebouw berekend door het aantal mogelijk te huisvesten groepen voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs afzonderlijk te bepalen.

Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld.

 

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

 

Om te kunnen bepalen of een gebouw is ‘overgedimensioneerd’ dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is (zie hierboven) en de normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen, waarvoor een gebouw met een permanente bouwaard normatief geschikt is, wordt op basis van de BVO vastgesteld, met behulp van de oppervlakteformules van tabel 5 ‘Ruimtenormering (V)SO’. Voor de vaststelling van het aantal groepen, waarvoor een gebouw met een tijdelijke bouwaard normatief geschikt is, worden tabel 2 ‘Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting’ en tabel 3 ‘Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting’ gehanteerd.

Tabel 5            Ruimtenormering (V)SO

                                                                                 

SchoolsoortVaste voet m²Incl.m² per groepCorrectie m² VSOToeslag m² extra ruimte
SO zmlk585495 100
VSO zmlk600493 80
      
SO mg7334110 132
VSO mg7254113 60
      
     (SO)(VSO)
Sg zmlk585397-210080
       
Sg mg7333108513250
       

                                                          

De vaste voet aan bruto vloeroppervlakte is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom ‘Incl.’ gegeven. De relatie tussen de vaste voet en de minimum opheffingsnorm voor de scholen is hiermee in stand gebleven.

 

In de bruto vloeroppervlakte voor SOVSO-scholen is uitgegaan van dezelfde vaste voet als voor de SO-component. Het aantal m² per groep, alsmede de extra toe te kennen ruimte kan anders zijn dan bij categoriale SO- of VSO-scholen. Tevens wordt op het aantal vierkante meters per groep een correctie toegepast voor het aantal aanwezige VSO-groepen.

De toeslag voor extra ruimte (ER) omvat een aantal extra m² voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). In het speciaal onderwijs wordt de toeslag ER toegekend bij het vormen van de 12e groep, in het voortgezet speciaal onderwijs bij het vormen van de 13e groep.

 

Indien het aantal groepen waarvoor het gebouw normatief geschikt is, zoals vastgesteld op basis van tabel 5 ‘Ruimtenormering (V)SO’, groter is dan het aantal groepen, zijnde de capaciteit op basis van het aantal lokalen, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de BVO behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee het gebouw is ‘overgedimensioneerd’ en wordt als zodanig geregistreerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze ‘overdimensionering’ van de BVO op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

 

2.2        Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met een permanente of een tijdelijke

            bouwaard

 

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld.

 

Voor de bepaling van de ‘overdimensionering’ van een nevenvestiging wordt de normatieve capaciteit van een nevenvestiging bepaald met behulp van tabel 3 “Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting” uit hoofdstuk 1 van deze bijlage.

 

Voor dislocaties voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs is de ‘overdimensionering’ niet te bepalen.

 

2.3        Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

 

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, omdat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat, het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en burgemeester en wethouders, het college anders beslist.

 

2.4        Terrein

 

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

 

2.5        Inventaris

 

De inventarisgegevens betreffen de gegevens ter vaststelling van het aantal groepen van de desbetreffende school waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is.

Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

  • 1.

    Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 1996/1997. Indien in het verleden voor meer groepen inventaris is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de ISOVSO, voor minder groepen inventaris is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

  • 2.

    Het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair (inventaris) dat na aanvang van het schooljaar 1996/1997 is verstrekt, wordt opgeteld bij het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair (inventaris) per aanvang schooljaar 1996/1997.

 

De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

 

2.6        Gymnastiekruimten

 

2.6.1     Gymnastiekruimte

 

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren per week.

 

2.6.2     Terrein

 

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

 

2.6.3     Inventaris

 

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 in een bestaande gymnastiekruimte wordt geacht voldoende te zijn.

 

 

3          SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het voortgezet onderwijs. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting voor het voortgezet onderwijs (inclusief de afdeling voor praktijkonderwijs) door de gemeente Veghel is doorgedecentraliseerd, kan regelgeving ter zake achterwege blijven.

 

Op grond van artikel 4.7 van de doordecentralisatieovereenkomst blijft het vorderingsrecht ten aanzien van sportaccommodaties echter in handen van de gemeente. Een en ander conform het bepaalde in artikel 76r van de Wet op het Voortgezet Onderwijs. Dit heeft betrekking op de situatie dat scholen voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs medegebruik willen maken van een gymnastiekruimte van een school voor voortgezet onderwijs.

In verband hiermee dient de capaciteit van een gymnastiekruimte te worden vastgelegd.

 

3.1          Gymnastiekruimte

 

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 klokuren per week.In verband met de vrij-roostering van een aantal lesuren wordt de effectieve maximale capaciteit echter vastgesteld op 36 klokuren per week.

Bijlage III Deel B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

1          SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

 

1.1        Lesgebouwen

 

1.1.1     Basisschool

 

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend.

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a.

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b.

De formatie die aan basisscholen wordt toegekend is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B), kleine scholentoeslag (C) en schoolgewicht (D).

 

a          Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool

G = (A + B + C) / 179

 

Waarbij:

G          =          de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

                        Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A          =          het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

                        Het verkregen getal A wordt niet afgerond.

B          =          het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

                        Het verkregen getal B wordt niet afgerond.

C          =          280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).

Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.Het verkregen getal C wordt niet afgerond.

b          Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool

G = (A + B + C + D) / 179 + E + 0,5F

 

Waarbij:

G          =          de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

                        Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A          =          a            het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

                        b            (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

                        Het verkregen getal wordt niet afgerond.

B          =          a            het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

                        b            (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

                        Het verkregen getal wordt niet afgerond.

C          =          a            280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).

                        b            (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).

                        Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.

                        Het verkregen getal wordt niet afgerond.

D          =          a            som van de gewichten[1] op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 8% van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven.

Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober op de school ingeschreven leerlingen.

                                      Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.

                        b            (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) som van de gewichten[2] op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, verminderd met 8% van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven.

Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente telling ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente telling op de school ingeschreven leerlingen.

Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.

                        Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

E          =          aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, vijfde lid van de Wet op het primair onderwijs.

F          =          het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit de specifieke uitkering.

[1] In deze formule voor de tijdelijke ruimtebehoeftebepaling wordt met het gewicht alleen de opslag bedoeld. De som van deze gewichten is het totaal van het aantal leerlingen maal het gewicht.

[2] In deze formule voor de tijdelijke ruimtebehoeftebepaling wordt met het gewicht alleen de opslag bedoeld. De som van deze gewichten is het totaal van het aantal leerlingen maal het gewicht.

1.1.2     Speciale school voor basisonderwijs

 

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

 

1.2        Gymnastiekruimten

 

1.2.1     Basisschool

 

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek.

Per groep leerlingen 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek per week.

Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule:

G = (A + B + C + D) / 179

 

De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de“Formule

ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening

voor een basisschool” in bijlage III, deel B, onder 1.1.1 ad b.

Voor deze berekening wordt uitgegaan van het aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, dan wel (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) van het aantal leerlingen van de meest recente telling van de school.

 

Binnen de aldus berekende totale formatie voor een school, zijn de scholen vrij een eigen onderverdeling te maken in het aantal groepen 4-5-jarigen ten behoeve van het spelen en het aantal groepen 6-12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening.

Vanaf 2002 wordt uitgegaan van de volledige doorvoering van de groepsgrootteverkleining.

 

De vergoeding voor het gymnastiekonderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week waarin volgens het activiteitenplan door de school gymnastiekruimte wordt gebruikt.

Deze vergoeding wordt echter gemaximeerd, in die zin dat per schooljaar per school nooit meer gymnastiekonderwijs t.b.v. 6-12-jarigen wordt vergoed dan voor het volgens bovenstaande formule berekende totaal genormeerd aantal groepen leerlingen per school minus minimaal 1 groep 4-5-jarigen.

Voorts kan het totaal aantal groepen leerlingen dat speelt (4-5-jarigen) en het totaal aantal groepen leerlingen dat gymt (6-12-jarigen) per schooljaar per school in totaal nooit meer bedragen dan het volgens bovenstaande formule berekende genormeerde totaal aantal groepen leerlingen.

 

De uren die door de scholen worden ingeroosterd voor zwemonderwijs, dienen te worden verrekend, in die zin dat deze onderdeel uitmaken van het totaal toegestane aantal uren gymonderwijs t.b.v. 6-12 jarigen.

 

In geval van het ontbreken van een (tweede) speellokaal bij de school wordt ten behoeve van de vaststelling van het maximaal toegestane aantal klokuren spelen in een gymzaal t.b.v. de kleuters (4-5 jarigen) uitgegaan van het aantal speelklokuren dat een school ter beschikking zou staan indien zij wél over een speellokaal zou beschikken en deze zou moeten verdelen over 4 groepen kleuters. Dit is per groep per week 5 ¾ klokuur (5 ochtenden x ¾ klokuur en 4 middagen x ½ klokuur).Voor de bepaling van het aantal groepen 4-5-jarigen dienen deze groepen minimaal 20 leerlingen groot te zijn.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie voor een basisschool, wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven.

Voor de bepaling van het aantal groepen 6-12-jarigen dat dan gebruik moet maken van een gymaccommodatie wordt dan aangesloten bij het normatieve overzicht “Splitsing aantal groepen leerlingen” zoals is weergegeven in onderstaande tabel 6.

 

Tabel 6             Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)

 

Aantal groepen per school (G)Aantal groepen 4/5-jarigenAantal groepen 6/12-jarigen
211
312
422
523
624
734
835
936
1037
1147
1248
1349
1459
15510
16511
17611
18612
19613
20614
21714
22715
23716
24816
25817

 

1.2.2     Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek per week indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek per week.

Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De ‘N-factor’ is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

 

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.

  • 1.

    1.3          Bepaling aantal groepen ten behoeve van (uitbreiding van) eerste aanschaf onderwijsleerpakket en meubilair

 

1.3.1     Basisschool

 

De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:

  • 1.

    onderwijsleerpakket

  • 2.

    meubilair

 

  • 1.

    a.     onderwijsleerpakket

 

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule.

G = (A + B + C + D) / 179 + E

 

De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de “Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool” in bijlage III, deel B onder 1.1.1 ad b.

 

b.    meubilair

 

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule.

 G = (A + B + C ) / 179

 

De componenten G, A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de “Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool” in bijlage III, deel B onder 1.1.1 ad a.

 

1.3.2       Speciale school voor basisonderwijs

 

Het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De ‘N-factor’ is bepalend voor de groepsgrootte. De ‘N-factor’ voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

 

 

2          SCHOOL VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

 

2.1        Lesgebouwen

 

Voor een school of nevenvestiging voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De ‘N-factor’ bepaalt de maximale groepsgrootte. In onderstaande tabel 7 ‘N-factor’, is de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype weergegeven (artikel 14 Formatiebesluit WEC). Het getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Tabel 7             N-factor

 

OnderwijssoortN-factor SON-factor VSO
Meervoudig gehandicapte kinderen (MG)7*7*
Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)1212

* tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen anders is vastgesteld.

 

De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.

 

2.2        Gymnastiekruimten

 

Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek per week indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek per week.

Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De ‘N-factor’ is bepalend voor de groepsgrootte. In bovenstaande tabel 7 is de ‘N-factor’ weergegeven. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma hoger is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

 

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.

  3          SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het voortgezet onderwijs. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting voor het voortgezet onderwijs (inclusief de afdeling voor praktijkonderwijs) door de gemeente Veghel is doorgedecentraliseerd, kan regelgeving ter zake achterwege blijven.

 

Op grond van artikel 4.7 van de doordecentralisatieovereenkomst blijft het vorderingsrecht ten aanzien van sportaccommodaties echter in handen van de gemeente. Een en ander conform het bepaalde in artikel 76r van de Wet op het Voortgezet Onderwijs. Dit heeft betrekking op de situatie dat scholen voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs medegebruik willen maken van een gymnastiekruimte van een school voor voortgezet onderwijs.

In verband hiermee dient de wijze van bepalen van de ruimtebehoefte voor de gymnastiekruimten te worden vastgelegd.

 

  • 3.1          Gymnastiekruimten

 

Teneinde scholen voor zowel het primair- als het voortgezet onderwijs voor het gymonderwijs te kunnen verwijzen naar leegstand in elkaars gymnastiekruimten is het van belang voor een gymnastiekruimte van een school voor voortgezet onderwijs de leegstand te kunnen bepalen. Derhalve wordt hiertoe onderstaand een tabel opgenomen.

 

De in onderstaande tabel 8 ‘Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs’ vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van het gymnastiekonderwijs.

 

Tabel 8.  Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs

 

OnderwijssoortLeerwegBVO / leerling
Onderbouw (= leerjaren 1 en 2) 1,66
Bovenbouw AVO / VWO 0,78
Bovenbouw theoretische leerwegTLW1,11
 LWOO1,26
Bovenbouw techniekGLW1,11
 BLW1,38
 LWOO1,57
Bovenbouw economieGLW1,11
 BLW1,38
 LWOO1,57
Bovenbouw zorg / welzijnGLW1,11
 BLW1,38
 LWOO1,57
Bovenbouw landbouwGLW1,11
 BLW1,38
 LWOO1,57
(Afdeling) praktijkonderwijs 1,99

 

Legenda:

TLW                  = Theoretische leerweg

LWOO              = Leerwegondersteunend onderwijs

GLW                 = Gemengde leerweg

 

BLW = Beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

 

Bijlage III Deel C De bepaling van de omvang van de toekenning

DEEL C            DE BEPALING VAN DE OMVANG VAN DE TOEKENNING

 

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

 

 

1          SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

 

1.1        Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste tien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in bijlage III, deel B.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste tien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in bijlage III, deel B.

 

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in bijlage III, deel A.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

 

Een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend­ indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voor­zieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervan­ging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat.

Een tweede toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste tien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in bijlage III, deel B.

 

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor gedurende ten minste 10 jaar huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

Aan dit medegebruik zijn bepaalde minimum- en maximumvoorwaarden verbonden:

Het minimum aantal te verwijzen groepen voor een school wordt gesteld op een aantal van twee.

Het maximaal aantal door te verwijzen groepen voor een school wordt gerelateerd aan een tweetal factoren:

Relateren aan de school waarin het medegebruik plaatsvindt

De inwoning door de medegebruiker mag in aantal groepen maximaal de helft bedragen van het aantal groepen leerlingen van de school waarin het medegebruik plaatsvindt.

Relateren aan de school die zelf verwezen wordt

Als verwezen wordt binnen het verwijzingsgebied van de school mag maximaal 25% van het aantal groepen van het instituut worden doorverwezen.

Bij verwijzing naar een eigenstandige dislocatie buiten het verwijzingsgebied van de school, kan ongelimiteerd worden doorverwezen.

De duur van het medegebruik wordt niet gelimiteerd.

 

1.2        Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor gedurende ten minste vier jaar en korter dan tien jaar huisvesting noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in bijlage III, deel B.

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan tien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep.

Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in bijlage III, deel B.

 

Een tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speello­kaal wordt toegekend indien ­de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voor­zieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat.

Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervan­ging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat.

Een tweede tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

 

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in bijlage III, deel A .

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan tien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in bijlage III, deel B.

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan tien jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

Aan dit medegebruik zijn bepaalde minimum- en maximumvoorwaarden verbonden:

Het minimum aantal te verwijzen groepen voor een school wordt gesteld op een aantal van twee.

Het maximaal aantal door te verwijzen groepen voor een school wordt gerelateerd aan een tweetal factoren:

Relateren aan de school waarin het medegebruik plaatsvindt

De inwoning door de medegebruiker mag in aantal groepen maximaal de helft bedragen van het aantal groepen leerlingen van de school waarin het medegebruik plaatsvindt.

Relateren aan de school die zelf verwezen wordt

Als verwezen wordt binnen het verwijzingsgebied van de school mag maximaal 25% van het aantal groepen van het instituut worden doorverwezen.

Bij verwijzing naar een eigenstandige dislocatie buiten het verwijzingsgebied van de school, kan ongelimiteerd worden doorverwezen.

De duur van het medegebruik wordt niet gelimiteerd.

 

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor gedurende ten minste vier jaar en korter dan tien jaar huisvesting noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in bijlage III, deel B.

 

1.3        Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

 

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, vóór het indienen van de aanvraag, meest recente teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3. van bijlage III, deel B.

 

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, vóór het indienen van de aanvraag, meest recente teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in bijlage III, deel B, paragraaf 1.3.

 

Voor een basisschool wordt een toeslag onderwijsleerpakket tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

 

Voor een basisschool wordt een toeslag meubilair tweede speellokaal toegekend  indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

 

Voor een speciale school voor basisonderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, vóór het indienen van de aanvraag, meest recente teldatum.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing, anders dan een aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang  van het onderwijs.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen, wordt bepaald door de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen zoals deze golden voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen (zie bijlage III, deel A) bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening zoals beschreven in bijlage III, deel B, met als maximum het aantal groepen van de school waarvoor de school over permanente huisvesting beschikt.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

1.4        Gymnastiekruimten

 

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in bijlage III, deel D.

 

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I, deel B).

 

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

 

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

 

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 2          SCHOOL VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

 

2.1        Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor gedurende ten minste tien jaar huisvesting noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in bijlage III, deel B.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste tien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in bijlage III, deel B.

 

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in bijlage III, deel A.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste tien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in bijlage III, deel B.

 

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor gedurende ten minste tien jaar huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

Aan dit medegebruik zijn bepaalde minimum- en maximumvoorwaarden verbonden:

Het minimum aantal te verwijzen groepen voor een school wordt gesteld op een aantal van twee.

Het maximaal aantal door te verwijzen groepen voor een school wordt gerelateerd aan een tweetal factoren:

Relateren aan de school waarin het medegebruik plaatsvindt

De inwoning door de medegebruiker mag in aantal groepen maximaal de helft bedragen van het aantal groepen leerlingen van de school waarin het medegebruik plaatsvindt.

Relateren aan de school die zelf verwezen wordt

Als verwezen wordt binnen het verwijzingsgebied van de school mag maximaal 25% van het aantal groepen van het instituut worden doorverwezen.

Bij verwijzing naar een eigenstandige dislocatie buiten het verwijzingsgebied van de school, kan ongelimiteerd worden doorverwezen.

De duur van het medegebruik wordt niet gelimiteerd.

 

2.2        Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor gedurende ten minste vier jaar en korter dan tien jaar huisvesting noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in bijlage III, deel B.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan tien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in bijlage III, deel B.

 

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in bijlage III, deel A.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor gedurende ten minste vier jaar en korter dan tien jaar huisvesting noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in bijlage III, deel B.

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting, medegebruik, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor gedurende ten minste vier jaar en korter dan tien jaar huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

Aan dit medegebruik zijn bepaalde minimum- en maximumvoorwaarden verbonden:

Het minimum aantal te verwijzen groepen voor een school wordt gesteld op een aantal van twee.

Het maximaal aantal door te verwijzen groepen voor een school wordt gerelateerd aan een tweetal factoren:

Relateren aan de school waarin het medegebruik plaatsvindt

De inwoning door de medegebruiker mag in aantal groepen maximaal de helft bedragen van het aantal groepen leerlingen van de school waarin het medegebruik plaatsvindt.

Relateren aan de school die zelf verwezen wordt

Als verwezen wordt binnen het verwijzingsgebied van de school mag maximaal 25% van het aantal groepen van het instituut worden doorverwezen.

Bij verwijzing naar een eigenstandige dislocatie buiten het verwijzingsgebied van de school, kan ongelimiteerd worden doorverwezen.

De duur van het medegebruik wordt niet gelimiteerd.

 

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor gedurende ten minste vier jaar en korter dan tien jaar huisvesting noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in bijlage III, deel B.

 

2.3        Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, vóór het indienen van de aanvraag, meest recente teldatum.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

2.4        Gymnastiekruimten

 

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering zoals aangegeven in bijlage III, deel D.

 

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I, deel B).

 

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

 

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor andere leerlingen dan voor wie de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

 

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

 3              SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het voortgezet onderwijs. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting voor het voortgezet onderwijs (inclusief de afdeling voor praktijkonderwijs) door de gemeente Veghel is doorgedecentraliseerd, kan regelgeving ter zake achterwege blijven.

 

Op grond van artikel 4.7 van de doordecentralisatieovereenkomst blijft het vorderingsrecht ten aanzien van sportaccommodaties echter in handen van de gemeente. Een en ander conform het bepaalde in artikel 76r van de Wet op het Voortgezet Onderwijs. Dit heeft betrekking op de situatie dat scholen voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs medegebruik willen maken van een gymnastiekruimte van een school voor voortgezet onderwijs.

In verband hiermee dienen criteria voor oppervlakte en indeling voor de gymnastiekruimten te worden vastgelegd.

 

3.1        Gymnastiekruimten

 

De omvang van het aantal uren medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 8 (zie bijlage III, deel B) van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) / 460.

Voor het LWOO en het Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) / 322.

Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie bijlage III, deel A, paragraaf 3.1).

 

 

Bijlage III Deel D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

DEEL D            MINIMUMNORMEN BIJ REALISERING VAN NIEUWE VOORZIENINGEN

 

 1          SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

 

minimum speelterreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m² per leerling  met een minimum van 300 m² netto; vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;

1 speellokaal per school met een minimum netto oppervlakte van 84 m², vanaf de veertiende groep een tweede speellokaal met een minimum netto oppervlakte van 84 m2;

minimumoppervlakte leslokaal: 42 m² netto.

mininumbrutoterreinoppervlakte (inclusief bebouwde oppervlakte) van permanente lesgebouwen volgens onderstaande tabel

 

Tabel 9      Brutoterreinoppervlakte (inclusief bebouwde oppervlakte) van permanente

                  lesgebouwen

 

Aantal groepen leerlingenBrutvloeroppervlakte(in m2)Brutoterreinoppervlakte (in m2)laagbouw                           verdiepingenbouw
2   3501.340-
3   4651.480-
4   5801.610-
5   7851.920-
6   9002.180-
71.0152.4402.070
81.1302.7002.280
91.2452.9602.490
101.3603.2202.700
111.4753.4802.910
121.5903.7403.120
131.7054.0003.330
141.8204.3103.590
151.9354.5703.800
En vervolgens telkenmale, ten behoeve van 1 groep leerlingen, te verhogen met115 m2 brutovloeroppervlakte 260 m2 brutoterreinoppervlakte in geval van laagbouw en210 m2 brutoterreinopperlvakte in geval van verdiepingenbouw

 

 2          SCHOOL VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

 

minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m² per leerling met een minimum van 300 m² netto; vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;

een speellokaal heeft een minimum netto oppervlakte van 84 m²;

minimum oppervlakte leslokaal: 42 m² netto.

 

 3          SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het voortgezet onderwijs. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting voor het voortgezet onderwijs (inclusief de afdeling voor praktijkonderwijs) door de gemeente Veghel is doorgedecentraliseerd, kan regelgeving ter zake achterwege blijven.

4          GYMNASTIEKRUIMTEN

 

De oefenruimte is minimaal 252 m² netto.

De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was- /douchegelegenheid.

III         Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’

 De vaststelling van de bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw

 

De bruto-vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.

De bruto-vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.

De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de bruto-vloeroppervlakte te worden gerekend.

De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw.

Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

Tot de bruto-vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m².

 

Uitzonderingen

 

In- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend.

Indien de bruto-vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto-oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto-vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden netto-vloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de bruto-vloeroppervlakte bepaald door de netto-vloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte > 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Voor zover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto-vloeroppervlakte.

Bijlage IV Deel A Financiële normering

2.4       BIJLAGE IV     FINANCIËLE NORMERING

 

De financiële normering valt uiteen in drie delen:

  • deel A: vergoeding op basis van normbedragen;

  • deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten;

  • deel C: bepaling medegebruikstarief.

 

 

DEEL A             VERGOEDING OP BASIS VAN NORMBEDRAGEN

 1          SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

 

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

–     eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.1);

–     aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen (paragraaf 1.2) en

  • gymnastiek (paragraaf 1.3).

 

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007 (1,75% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw, uitbreiding en aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen en 2,5% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in bijlage IV, deel A, hoofdstuk 4.

 

1.1        Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

1.1.1     Basisschool

 

De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.

 

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in € ):  
aantal groepenOLPmeubilairtotaal 
  2 3 4 5   elke volgende groep   toeslag tweede speellokaal  41.782,02 47.546,84 59.167,98 65.144,74     6.328,28         825,02  24.937,81 33.511,63 42.353,75 50.928,09   5.982,96     5.722,43    66.719,84   81.058,47 101.521,72 116.072,82     12.311,24         6.547,45  incl. speellokaal incl. speellokaal incl. speellokaal incl. speellokaal   excl. speellokaal      

 

 

 

 

1.1.2     Speciale school voor basisonderwijs

 

De vergoeding voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair voor een speciale school voor basisonderwijs bestaat uit:

  • een vaste voet inclusief vier groepen;

  • een bedrag voor elke volgende groep en

  • een toeslag bij de vorming van de twaalfde groep.

 

De vergoeding voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in €):  
       Bedrag
  Vaste voet (incl. 4 groepen)                       Elke volgende groep Toeslag bij de twaalfde groep    123.153,68   12.851,08   16.559,26  

 

Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair één of meer van de eerste vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend.

 

1.2        Aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen

 

Alle aanpassingen, met uitzondering van de aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen, worden vergoed op basis van de werkelijke kosten (zie bijlage IV, deel B “Vergoeding op basis van de feitelijke kosten”).

 

Voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt voor de aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen de normvergoeding bepaald op basis van de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen zoals deze golden vóór 1 januari 2003 en het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van de permanente ruimtebehoefte van de school (uitgedrukt in groepen) (zie bijlage III, deel A “Criteria voor oppervlakte en indeling”).

 

De bedragen zijn inclusief een component voor de eerste inrichting.

 

Wanneer het bevoegd gezag van een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs er voor kiest om als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen in de aanpassingen te voorzien door het op de capaciteit van een gebouw in mindering te brengen van een leegstaand lokaal, wordt op het hieronder bepaalde bedrag € 55.220,15 in mindering gebracht.

 

Vergoeding aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen ten behoeve van een school voor basisonderwijs (in € ):  
Aantal groepenVerschil oppervlakte (in m2 bvo)Bedrag
23555.220,15
34570.997,34
45586.774,52
565102.551,71
675118.328,90
785134.106,08
895149.883,27
9105165.660,45
10115181.437,64
11125197.214,83
12135212.992,01
13145228.769,20
Elke volgende groep  15.777,19

 

 

Vergoeding aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen ten behoeve van een speciale school voor basisonderwijs (in € ):  
Aantal groepenVerschil oppervlakte (in m2 bvo)Bedrag
470110.440,30
580126.217,49
Elke volgende groep  15.177,19

 

1.3        Gymnastiek

 

  • 1.

    1.3.1       Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket (OLP) en meubilair voor een gymnastiekzaal bedraagt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs

€  45.305,43.

 

 2          SCHOOL VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

 

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

  • eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 2.1) en

  • gymnastiek (paragraaf 2.2).

 

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007 (1,75% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw, uitbreiding en aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen en 2,5% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in bijlage IV, deel A, hoofdstuk 4.

 

2.1        Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

De vergoeding voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair bestaat uit:

  • een vaste voet inclusief vier groepen;

  • een bedrag voor elke volgende groep en

  • een toeslag voor extra ruimte bij de vorming van de 12e groep SO, dan wel de 13e groep VSO.

 

 

 

 

 

De vergoeding voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in €):  
 vaste voetelke volgende groeptoeslag extra ruimte
  SO – zmlk SO – mg   VSO – zmlk VSO – mg    130.550,92 178.323,59   133.219,37 138.906,04  11.194,73 15.103,84   9.160,96 9.006,81  15.657,73 16.486,97   20.808,58 12.532,14

 

Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair één of meer van de eerste vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend. Voor een nevenvestiging wordt per groep het bedrag voor elke volgende groep toegekend.

 

2.2        Gymnastiek

 

2.2.1     Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit (in € ):  
schoolsoort                                              Bedrag
SO-zmlk SO-mg                                                       VSO-zmlk VSO-mg   SOVSO-zmlk SOVSO-mg34.163,48 47.630,58   41.744,28 53.044,41   45.302,32 54.488,20

 

 3          SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het voortgezet onderwijs. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting voor het voortgezet onderwijs (incl. de afdeling voor praktijkonderwijs) door de gemeente Veghel is doorgedecentraliseerd, kan regelgeving ter zake achterwege blijven.

 

Op grond van artikel 4.7 van de doordecentralisatieovereenkomst blijft het vorderingsrecht ten aanzien van sportaccommodaties in handen van de gemeente. Een en ander conform het bepaalde in artikel 76r van de Wet op het Voortgezet Onderwijs. Dit heeft betrekking op de situatie dat scholen voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs medegebruik willen maken van een gymnastiekruimte van een school voor voortgezet onderwijs.

De vergoeding hiervoor is geregeld in de “Beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs”.

 

 

4          INDEXERING

 

De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn afgeleid van het prijspeil van 1 juli 1996. Jaarlijks worden door het college de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekend gemaakt.

 

Werkelijke prijsontwikkeling

Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.

 

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer ‘Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000=100 (inclusief BTW)’, gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek bouwnijverheid’ van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar.

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer ‘Consumentenindex van alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek van de prijzen’ van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar.

Indien de CBS-indexcijfers ‘Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000=100’ over het tweede kwartaal van het lopend jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS-cijfers over het eerste kwartaal van het lopende én het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.

 

Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma

Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.

 

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) ‘bruto investeringen door bedrijven in woningen’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer ‘prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

Bijlage IV Deel B Vergoeding op basis van feitelijke kosten

DEEL B            VERGOEDING OP BASIS VAN FEITELIJKE KOSTEN

 

 

1          INLEIDING

 

In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten.

Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, derde lid laatste volzin, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in dit deel van bijlage IV opgenomen aanbestedingsregels te worden voldaan.

 

1.1       Europese aanbesteding

 

Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit overheidsaanbestedingen de richtlijnen van de Europese Unie (2004/18/EG) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen:

€ 211.000,-- (exclusief BTW – prijspeil 2007) voor leveringen en diensten;

€ 5.278.000,-- (exclusief BTW – prijspeil 2007) voor werken.

 

Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie ‘werken’. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder ‘leveringen’.

Onderhouds- en reparatiediensten vallen onder de definitie ‘diensten’.

Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.

 

1.2       Opdrachten onder het Europees drempelbedrag

 

Op opdrachten in het kader van deze verordening, onder het Europees drempelbedrag, zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen (Wet BaO), van toepassing.

 

Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt hierbij geldt dat op basis van het vastgestelde gemeentelijk beleid bepaald wordt op welke wijze een opdracht wordt aanbesteed, tenzij het college na overleg anders beslist.

In dezen is de gemeentelijke beleidsnota “Inkoop van leveringen en diensten” van toepassing.

Deze richtlijnen luiden als volgt:

voor huisvestingsvoorzieningen die worden begroot op minder dan € 15.000,-- excl. BTW kan de huisaannemer van de school worden benaderd. Deze dient wel een offerte uit te brengen die vooraf ter goedkeuring aan het college van BenW dient te worden overgelegd;

Voor huisvestingsvoorzieningen die worden begroot tussen de € 15.000,-- en € 100.000,-- excl. BTW dienen, tenzij BenW na overleg anders beslissen, minstens 3 offertes te worden overgelegd;

Bij begrootte investeringsbedragen boven de € 100.000,-- excl. BTW en lager dan het europees aanbestedingsbedrag (zie hierboven) dienen, tenzij het college van BenW na overleg anders beslist, minstens 5 offertes te worden overgelegd;

In alle gevallen houden BenW zich het recht voor om een extra offerte op te vragen. De laagste prijsstelling, in relatie tot de te leveren kwaliteit (te boordelen op basis van objectieve leveringscriteria), is als dan bindend / maatgevend voor de vaststelling van de hoogte van de noodzakelijke kosten.

 

1.3       Vergoeding kosten bouwvoorbereiding

 

Op grond van artikel 3 van de “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs” kan voor de voorzieningen “nieuwbouw”, “uitbreiding” en “aanpassingen aan gebouwen” een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan de aanvraag van de voorziening en is bedoeld om de weg te plaveien naar de indiening van de aanvraag. Het gaat om huisvestingsvoorzieningen die als omvangrijk moeten worden gekwalificeerd en die zich al enkele jaren van tevoren aankondigen.

Een bouwvoorbereidingskrediet is bedoeld voor de bestrijding van salariskosten, die zijn gemoeid met de voorbereiding van een bouwproject. Onder bouwvoorbereiding worden de werkzaamheden verstaan tot aan het moment van aanbesteding. Het kan daarbij gaan om kosten van de architect en adviseurs (ten aanzien van constructie, werktuigbouwkundige installatie, elektrotechnische installatie, programma van eisen, projectmanagement, kostenbeheersing en bouwfysica).

 

De vergoeding voor bouwvoorbereiding zoals bedoeld in artikel 3 van de “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs” omvat:

maximaal 8% van de geraamde bouw,- uitbreidings- dan wel aanpassingskosten, bij projecten tot een bruto-vloeroppervlakte van 2.500 m2 en

maximaal 5% van de geraamde bouw, uitbreidings- dan wel aanpassingskosten, bij projecten met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 2.500 m2.

Bij de uiteindelijke totale vergoeding van een op het Programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw, uitbreiding of aanpassing, wordt de toegekende vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding daar op in mindering gebracht.

 

1.4       Kosten bouwbegeleiding, bouwtoezicht, onderhoudsbeheer en onderhoudsplanning

 

1.4.1     Kosten van onderhoudsbeheer en onderhoudsplanning

 

Voorafgaand aan een aanvraag maakt een bevoegd gezag kosten voor de planning van het onderhoud en voor overige beheersactiviteiten. Daaronder vallen ook de kosten die een bevoegd gezag maakt om een aanvraag bij de gemeente in te dienen. De planning van het buitenonderhoud valt ook onder deze kosten.

De kosten moeten door het bevoegd gezag worden bestreden uit de vergoeding voor de materiële instandhouding die het bevoegd gezag rechtstreeks van de rijksoverheid ontvangt op basis van het Programma van Eisen “administratie, beheer en bestuur”. Dit geldt ook als het bevoegd gezag de uitvoering van deze activiteiten aan een extern bureau heeft uitbesteed.

 

1.4.2     Kosten van bouwtoezicht en bouwbegeleiding

 

Bij diverse huisvestingsvoorzieningen, zoals uitbreiding, nieuwbouw, aanpassing en onderhoud, bestaat een deel van de bouwkosten uit de kosten van toezicht op de bouw en de bouwbegeleiding.

Deze voorzieningen worden op basis van artikel 4 van de “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs” vergoed op basis van de werkelijke kosten. De kosten van bouwbegeleiding en bouwtoezicht moeten dan worden beschouwd als activiteiten die “minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs”.

Dit geldt ook als het bevoegd gezag de uitvoering van deze activiteiten heeft uitbesteed aan een extern bureau.

 

De te honoreren kosten van bouwbegeleiding en bouwtoezicht betreft een vergoeding voor begeleidings- en toezichtskosten, die gemaakt worden tijdens de voorbereiding én uitvoering van de op het Programma opgenomen voorziening nieuwbouw, uitbreiding, aanpassingen gebouwen dan wel onderhoud (d.w.z. goedgekeurd en voor bekostiging in aanmerking gebracht).

 

Met de bouwbegeleiding kan pas een aanvang worden gemaakt zodra een voorziening op het Programma is opgenomen en op grond van de bepalingen in de “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs” ten uitvoer kan worden gebracht.

Dit betekent dat de kosten van onderzoek e.d. die worden gemaakt vóórdat de voorziening op het Programma staat en de kosten die in aanvang worden gemaakt om de noodzaak van de voorziening aan te kunnen tonen, niet voor gemeentelijke vergoeding in aanmerking komen.

 

(Vervangende) nieuwbouw, uitbreiding en aanpassing gebouwen

In geval van (vervangende) nieuwbouw, uitbreiding dan wel aanpassingen gebouwen maken de kosten van bouwbegeleiding en toezicht deel uit van de bouwvoorbereidingskosten c.q. algehele advieskosten, zoals bv. honorarium architect dan wel constructeur.

Het voor deze voorzieningen beschikbaar te stellen bouwvoorbereidingskrediet (als onderdeel van het totale bouwkrediet) zal van geval tot geval op basis van over te leggen offertes beoordeeld moeten worden, met dien verstande dat de totale  bouwvoorbereidingskosten c.q. algehele advieskosten (incl. bouwbegeleiding en toezicht) maximaal 13% bedragen van de feitelijke, goedgekeurde nieuwbouw-, uitbreidings- dan wel aanpassingskosten.

Bij de uiteindelijke vergoeding van de op het Programma geplaatste voorziening wordt de eventueel verstrekte bijdrage in de bekostiging van de bouwvoorbereiding (zoals bedoeld in artikel 3 van de “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs”) op dit percentage in mindering gebracht.

 

Onderhoud gebouwen

De vergoeding voor bouwbegeleiding en toezicht van onderhoudsactiviteiten wordt eveneens gebaseerd op feitelijke kosten, met dien verstande dat:

de maximale vergoeding 8% bedraagt van de feitelijke, goedgekeurde kosten van de voor vergoeding in aanmerking komende onderhoudsactiviteit;

een dergelijke vergoeding slechts wordt toegekend voor díe onderhoudsactiviteiten, waarvan de feitelijke kosten € 12.225,-- (prijspeil 2007) of meer bedragen. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens de regels in hoofdstuk 4, bijlage IV, deel A.

Achterliggende gedachte hierbij is dat er van uit wordt gegaan dat bij activiteiten van een dergelijke geringe (financiële) omvang geen bouwbegeleiding noodzakelijk is.

 

 2          SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

 

2.1       Nieuwbouw (permanente bouwaard)

 

Voor de nieuwbouwactiviteiten kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Gekozen is voor een vergoeding op basis van feitelijke kosten (zie artikel 4 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs).

 

De kosten voor nieuwbouw vallen uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:

–     kosten voor terrein;

–     bouwkosten;

–     toeslag voor paalfundering;

–     toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

–     toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw.

 

Kosten voor terreinen

De gemeente stelt het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) en draagt het juridisch eigendom over aan het bevoegd gezag. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken.

Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

 

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. Met het vergoedingsbedrag dient de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte te kunnen worden gerealiseerd.

De kosten van bouwvoorbereiding maken deel uit van de totale bouwkosten. De eventueel hiervoor toegekende vergoeding op basis van artikel 3 van de verordening worden op de totale kosten in mindering gebracht.

Toeslag voor paalfundering

In een aantal gevallen zal fundering op palen, in plaats van fundering op staal, nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. Hiervoor wordt zo nodig een toeslag verstrekt.

 

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

Bij nieuwbouw dient rekening te worden gehouden met de toewijzing van een speellokaal. Met de toeslag dient 90 m² extra ruimte gerealiseerd te kunnen worden.

Ook hier wordt zo nodig rekening gehouden met eventuele extra kosten in verband met benodigde paalfundering.

 

Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

Zonodig dient voor deze voorziening een toeslag te worden toegekend.

 

2.2        Uitbreiding (permanente bouwaard)

 

Voor de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Gekozen is voor een vergoeding op basis van feitelijke kosten (zie artikel 4 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs).

Kosten voor terrein

Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

 

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. Met het vergoedingsbedrag dient de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte te kunnen worden gerealiseerd.

De kosten van bouwvoorbereiding maken deel uit van de totale bouwkosten. De eventueel hiervoor toegekende vergoeding op basis van artikel 3 van de verordening worden op de totale kosten in mindering gebracht.

 

Toeslag voor paalfundering

In een aantal gevallen zal fundering op palen, in plaats van fundering op staal, nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. Hiervoor wordt zo nodig een toeslag verstrekt.

 

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

Zo nodig dient rekening te worden gehouden met de toewijzing van een afzonderlijk speellokaal. Met de toeslag dient 90 m² extra ruimte gerealiseerd te kunnen worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) plaatsvindt.

Ook hier wordt zo nodig rekening gehouden met eventuele extra kosten in verband met benodigde paalfundering.

 

 

Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

Hiervoor geldt hetzelfde als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

 

2.3        Tijdelijke voorziening

 

Voor een tijdelijke voorziening kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Gekozen is voor een vergoeding op basis van feitelijke kosten (zie artikel 4 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs).

 

Voor de voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen is onderscheid gemaakt tussen:

nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie;

uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw;

uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met één of meerdere semi-permanente lokalen (al dan niet aangebouwd);

realisatie schoolwoning(en) met een permanente bouwaard dienend als een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening;

realisatie van andersoortige onderwijshuisvestingsvoorzieningen met een permanente bouwaard dienend als een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening;

uitbreiding van reeds gerealiseerde (bestaande) voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen en

huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.

 

Bij de afweging tussen aankoop en huur van een noodlokaal kunnen aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik een rol spelen.

 

Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van een terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

 

Nieuwbouw als hoofdlocatie / uitbreiding van (permanente) hoofdlocatie / realisatie van schoolwoningen of andersoortige onderwijshuisvestingsvoorzieningen met een permanente bouwaard, dienend als een voor tijdelijk gebuik bestemde voorziening

Voor de nieuwbouw van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen wordt uitgegaan van de volgende bruto-vloeroppervlakte:

per groep:                                                          80 m2 ;

toeslag voor eerste groep:                                  20 m2;

toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie:           160 m2.

      

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke).  In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven.

Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (directieruimte, lerarenkamer, conciërgeruimte, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

 

Uit het uiteindelijke vergoedingsbedrag dienen de bouwkosten, de eventueel benodigde paalfundering alsmede de eenmalige aansluitkosten op de nutsvoorzieningen te kunnen worden bekostigd.

 

Voor de sloopkosten van een eventueel aanwezig oud gebouw, de kosten van herstel en inrichting van terreinen alsmede voor een eventuele tijdelijke verhuizing van de leerlingen wordt een aanvullende vergoeding verstrekt.

Uitbreiding van reeds gerealiseerde (bestaande) voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

Bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m² per groep. Uit het vergoedingsbedrag dienen de bouwkosten en de eventueel benodigde paalfundering te kunnen worden bekostigd.

 

Daarnaast dienen uit het vergoedingsbedrag te kunnen worden bekostigd de kosten van sloop van  een eventueel aanwezig oud gebouw, de kosten voor herstel en inrichting van terreinen alsmede de de kosten van de tijdelijke verhuizing van leerlingen.

 

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten

huur van een noodlokaal en

huur van een bestaand gebouw.

Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke (feitelijke) kosten .

 

2.4          Aanpassing

 

Alle aanpassingen met uitzondering van de gebouwelijke aanpassing als gevolg van de onderwijskundige vernieuwingen worden vergoed op basis van werkelijke kosten.

 

2.5          Gymnastiek

 

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

 

Nieuwbouw

Voor de nieuwbouwactiviteiten van een gymnastiekzaal kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Gekozen is voor een vergoeding op basis van feitelijke kosten (zie artikel 4 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs).

 

De bouwkosten van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het terrein. Met het vergoedingsbedrag dient een bruto vloeroppervlakte van 455 m2 te kunnen worden gerealiseerd.

Voor grondkosten geldt hetzelfde als het gesteld in paragraaf 2.1.

Toeslag voor paalfundering

In een aantal gevallen zal fundering op palen, in plaats van fundering op staal, nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. Hiervoor wordt zo nodig een toeslag verstrekt.

 

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij het gestelde ten aanzien van de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m².

Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m².

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering, in plaats van fundering op staal, noodzakelijk is, wordt hiervoor een toeslag verstrekt, afhankelijk van de benodigde paallengte.

  

3          SCHOOL VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

 

3.1        Nieuwbouw (permanente bouwaard)

 

Voor de nieuwbouwactiviteiten kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Gekozen is voor een vergoeding op basis van feitelijke kosten (zie artikel 4 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs).

 

De kosten voor nieuwbouw vallen uiteen in een zestal kostencomponenten, te weten:

–     kosten voor terrein;

–     bouwkosten;

–     toeslag voor paalfundering;

toeslag voor het realiseren van een (afzonderlijk) speellokaal;

toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie;

toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw.

 

Bij toekenning van nieuwbouw of uitbreiding van een nevenvestiging kan vergoeding van één of meerdere van bovenstaande componenten achterwege blijven.

 

Kosten voor terreinen

De gemeente stelt het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) en draagt het juridisch eigendom over aan het bevoegd gezag. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken.

Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

 

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. Met het vergoedingsbedrag dient de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte te kunnen worden gerealiseerd.

De kosten van bouwvoorbereiding maken deel uit van de totale bouwkosten. De eventueel hiervoor toegekende vergoeding op basis van artikel 3 van de verordening worden op de totale kosten in mindering gebracht.

Toeslag voor paalfundering

In een aantal gevallen zal fundering op palen, in plaats van fundering op staal, nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. Hiervoor wordt zo nodig een toeslag verstrekt.

 

Toeslag voor een speellokaal

Bij nieuwbouw dient rekening te worden gehouden met de toewijzing van een speellokaal. Met de toeslag dient 90 m² extra ruimte gerealiseerd te kunnen worden.

Ook hier wordt zo nodig rekening gehouden met eventuele extra kosten in verband met benodigde paalfundering.

Toeslag voor liftinstallatie

Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht, kan hiervoor aanspraak worden gemaakt op een vergoedingsbedrag.

 

Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

Zonodig dient voor deze voorziening een toeslag te worden toegekend.

 

3.2        Uitbreiding (permanente bouwaard)

 

Voor de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Gekozen is voor een vergoeding op basis van feitelijke kosten (zie artikel 4 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs).

Kosten voor terrein

Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 3.1).

 

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede (extra) aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. Met het vergoedingsbedrag dient de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte te kunnen worden gerealiseerd.

De kosten van bouwvoorbereiding maken deel uit van de totale bouwkosten. De eventueel hiervoor toegekende vergoeding op basis van artikel 3 van de verordening worden op de totale kosten in mindering gebracht.

 

Toeslag voor paalfundering

In een aantal gevallen zal fundering op palen, in plaats van fundering op staal, nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. Hiervoor wordt zo nodig een toeslag verstrekt.

Toeslag liftinstallatie

Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan hiervoor aanspraak worden gemaakt op een vergoeding.

 

Toeslag voor een speellokaal

Zo nodig dient rekening te worden gehouden met de toewijzing van een afzonderlijk speellokaal. Met de toeslag dient 90 m² extra ruimte gerealiseerd te kunnen worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) plaatsvindt.

Ook hier wordt zo nodig rekening gehouden met eventuele extra kosten in verband met benodigde paalfundering.

 

Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

Hiervoor geldt hetzelfde als bij nieuwbouw (paragraaf 3.1).

 

3.3       Tijdelijke voorziening

 

Voor een tijdelijke voorziening kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Gekozen is voor een vergoeding op basis van feitelijke kosten (zie artikel 4 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs).

 

Voor de voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen is onderscheid gemaakt tussen:

nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie;

uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw;

uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met één of meerdere semi-permanente lokalen (al dan niet aangebouwd);

realisatie schoolwoning(en) met een permanente bouwaard dienend als een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening;

realisatie van andersoortige onderwijshuisvestingsvoorzieningen met een permanente bouwaard dienend als een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening;

uitbreiding van reeds gerealiseerde (bestaande) voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen en

huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.

 

Bij de afweging tussen aankoop en huur van een noodlokaal kunnen aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik een rol spelen.

 

Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van een terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

 

Nieuwbouw als hoofdlocatie / uitbreiding van (permanente) hoofdlocatie / realisatie van schoolwoningen of andersoortige onderwijshuisvestingsvoorzieningen met een permanente bouwaard, dienend als een voor tijdelijk gebuik bestemde voorziening

Voor de nieuwbouw van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen wordt uitgegaan van de volgende bruto-vloeroppervlakte:

per groep:                                                          80 m2 ;

toeslag voor eerste groep:                                  20 m2;

toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie:           160 m2.

      

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke).  In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven.

Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (directieruimte, lerarenkamer, conciërgeruimte, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

 

Uit het uiteindelijke vergoedingsbedrag dienen de bouwkosten, de eventueel benodigde paalfundering alsmede de eenmalige aansluitkosten op de nutsvoorzieningen te kunnen worden bekostigd.

 

Voor de sloopkosten van een eventueel aanwezig oud gebouw, de kosten van herstel en inrichting van terreinen alsmede voor een eventuele tijdelijke verhuizing van de leerlingen wordt een aanvullende vergoeding verstrekt.

Uitbreiding van reeds gerealiseerde (bestaande) voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

Bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m² per groep. Uit het vergoedingsbedrag dienen de bouwkosten en de eventueel benodigde paalfundering te kunnen worden bekostigd.

 

Daarnaast dienen uit het vergoedingsbedrag te kunnen worden bekostigd de kosten van sloop van  een eventueel aanwezig oud gebouw, de kosten voor herstel en inrichting van terreinen alsmede de de kosten van de tijdelijke verhuizing van leerlingen.

 

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten

huur van een noodlokaal en

huur van een bestaand gebouw.

Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke (feitelijke) kosten .

3.4          Aanpassing

 

Alle aanpassingen worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.

 

3.5          Gymnastiek

 

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

 

Nieuwbouw

Voor de nieuwbouwactiviteiten kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Gekozen is voor een vergoeding op basis van feitelijke kosten (zie artikel 4 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs).

 

De bouwkosten van een gymnastiekzaal omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal alsmede de aanleg en inrichting van het terrein. Met het vergoedingsbedrag dient een bruto vloeroppervlakte van 455 m2 te kunnen worden gerealiseerd.

Voor MG-scholen met een ZMLK-component is er een toeslag van 50 m2 (grotere entree en kleed- en doucheruimte).

Voor grondkosten geldt hetzelfde als het gestelde in paragraaf 3.1.

Toeslag voor paalfundering

In een aantal gevallen zal fundering op palen, in plaats van fundering op staal, nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. Hiervoor wordt zo nodig een toeslag verstrekt.

 

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij het gestelde ten aanzien van de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m².

Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m².

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering, in plaats van fundering op staal, noodzakelijk is, wordt hiervoor een toeslag verstrekt, afhankelijk van de benodigde paallengte.

 

 4          SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het voortgezet onderwijs. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting voor het voortgezet onderwijs (inclusief de afdeling voor praktijkonderwijs) door de gemeente Veghel is doorgedecentraliseerd, kan regelgeving ter zake achterwege blijven.

Bijlage IV Deel C Bepaling medegebruikerstarieven

DEEL C            BEPALING MEDEGEBRUIKSTARIEVEN

 

 

Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs alsmede een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs betaalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, een vergoeding. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

 

Voor 2007 bedraagt de vergoeding € 4.217,-- (prijspeil 2007).

 

Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen

2.5       BIJLAGE V     

CRITERIA VOOR DE URGENTIE VAN DE AANGEVRAAGDEVOORZIENINGEN

 

 

1          Volgorde van hoofdprioriteiten

 

Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prio­riteit.

 

Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:

1. voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen;

2. voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsni­veau te handhaven i.c. onderhoud van gebouwen voor pri­mair onderwijs;

3. voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of kra­chtens de wet gestelde verplichtingen bestaande uit aan­passingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden;

4. voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs.

Ad 1

Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en inge­bruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpas­singen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.

 

Ad 2

Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervan­ging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpas­singen, onderhoud in het primair onderwijs, herstel van con­structiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing 'vervanging van een oliege­stookte verwarmingsinstallatie' in het primair onderwijs vormen de tweede hoofdprioriteit.

 

Ad 3

Aanpassingen van gebouwen voor primair onder­wijs met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3.

 

Ad 4

Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzonde­re omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.

 

2          Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subpriori­teiten

 

Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteiten 2, 3 en 4, de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft.

Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.

Onder lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vakloka­len/speellokalen en gymnastiekruimten.

Onder niet-lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.

Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsen­stallingen en voorzieningen aan het terrein.

 

2.1        Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen om capaciteitste­korten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

 

a. als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

b. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en

c. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft.

 

2.2        Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven' komt voor plaat­sing op het programma in aanmerking:

 

a. als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

b. vervolgens die voorziening aan een theorielokaal/leslo­kaal waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals be­doeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

c. vervolgens die voorziening aan een vaklokaal/speel­lokaal/gymnastiekruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

d. vervolgens die voorziening aan een niet-lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

e. vervolgens die voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend.

2.3          Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuit­breiding betreffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

 

a. als eerste de voorziening aan een gebouw dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

b. vervolgens de voorziening aan een theorielokaal/leslokaal dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

c. vervolgens de voorziening aan een vaklokaal/speel­lokaal/gymnastiekruimte dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

d. vervolgens de voorziening aan een niet-lesruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkun­dige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in arti­kel 7, lid 2 onder c, de minste is; en

e. vervolgens de voorziening aan een overige ruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkun­dige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in arti­kel 7, lid 2 onder c, de minste is.

 

2.3          Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs' komt voor plaat­sing op het programma in aanmerking:

 

a. als eerste de voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen aan een gebouw dat aangepast wordt waarbij het aantal groepen leerlingen het hoogst is;

b. vervolgens de voorziening voor theorielokalen/leslokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

c. vervolgens de voorziening voor vaklokalen/speel­lokalen/gymnastiekruimten waarbij het percentage leerlin­gen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

d. vervolgens de voorziening aan een niet-lesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;

e. vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is;

f. vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet aangepaste gebouw het hoogste is.

 

Samenvatting urgentiecriteria:

HoofdprioriteitenSubprioriteitenRangorde bepaling door:
     
1. capaciteitstekortena met herschikking b zonder herschikking c bij gymnastiekruimtenpercentage capaciteitstekort percentage capaciteitstekort percentage capaciteitstekort
2. adequaat onderhoudsniveaua gebouw b theorie-/leslokaal c vak-/speellokaal/ gymnastiekruimte d niet-lesruimte e overige ruimtescore bouwkundige kwaliteit score bouwkundige kwaliteit score bouwkundige kwaliteit score bouwkundige kwaliteit score bouwkundige kwaliteit
3. voldoen aan wettelijke verplichtingena gebouw b theorie-/leslokaal c vak-/speellokaal/ gymnastiekruimte d niet-lesruimte e overige ruimte score bouwkundige kwaliteit score bouwkundige kwaliteit score bouwkundige kwaliteit score bouwkundige kwaliteit score bouwkundige kwaliteit
4. nieuwe onderwijskundige inzichten c.a.a voor theorie-/leslokalen b voor vak-/speellokalen/ gymnastiekruimten c overige (toekomstige) onderwijsruimten d herstel/vervanging schade in bijz. omstandigh., voor zover niet spoedeisend e overige activiteitenpercentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt mate van ernst van de schade ouderdom van het gebouw