Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Boarnsterhim

Verordening Wet Kinderopvang

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Boarnsterhim
Officiële naam regelingVerordening Wet Kinderopvang
CiteertitelVerordening Wet Kinderopvang gemeente Boarnsterhim
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet kinderopvang, art. 25
  2. Gemeentewet, art. 149
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200501-01-2013nieuwe regeling

14-12-2004

Op 'e hichte van 28 december 2004

nr. 14

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Wet Kinderopvang

De raad van de gemeente Boarnsterhim;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 oktober 2004;

gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende:

"Verordening Wet Kinderopvang".

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen.

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boarnsterhim;

b. de wet: de Wet Kinderopvang;

Hoofdstuk 2 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 2 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag.
  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    a. naam, adres en sofi-nummer van de ouder;

    b. als de ouder een partner heeft: de naam, het sofi-nummer en adres van de partner;

    c. naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    d. een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    e. gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;

    f. overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend op een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Hoofdstuk 3 Verlening van de tegemoetkoming

Artikel 3 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming.
  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen en stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 4 Weigeringsgrond.

Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.

Artikel 5 Ingangsdatum van de tegemoetkoming.
  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang gaat plaatsvinden.

Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend.
  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar.

  • 2. Voordat de genoemde periode in het eerste lid afloopt, moet de ouder die het jaar daarop aanspraak wil maken op een tegemoetkoming een herhaald (gewijzigd) verzoek indienen.

Artikel 7 Omvang van de kinderopvang.
  • 1. Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 8 Inhoud van de beschikking.

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

a. de vaststelling van de gemeentelijke doelgroep waartoe de ouder behoort;

b. de naam en geboortedatum van het kind(eren) waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

c. de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

d. de periode en de omvang van de kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

e. de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming is bepaald;

f. de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

g. de verplichtingen van de ouder.

Artikel 9 De uitbetaling van de tegemoetkoming.

De tegemoetkoming wordt in maandelijkse termijnen achteraf uitbetaald.

Hoofdstuk 4 Vaststelling van de tegemoetkoming

Artikel 10 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming.
  • 1. De ouder verstrekt binnen acht weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 11 Verrekening met de voorschotten.

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vierweken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Hoofdstuk 5 Verplichtingen van de ouder

Artikel 12 Inlichtingenplicht.
  • 1. De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel.
  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

  • 2. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening Wet Kinderopvang gemeente Boarnsterhim.

  • 3. Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 4. Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze verordening drie dagen na haar bekendmaking in werking.

Ondertekening

Grou, 14 december 2004.

De raad voornoemd,

de griffier, M. Frensel

de voorzitter, Y. Dijkstra

ALGEMENE TOELICHTING

Op 1 januari 2005 treedt de Wet Kinderopvang in werking. De wet wil het ouders of verzorgers gemakkelijker maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de wet. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. Artikel 25 van de wet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van deze tegemoetkoming.

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de gemeentelijke tegemoetkoming vastgelegd. De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten "open-einde regeling". Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot onze doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming.

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijv.de duur van een reïntegratietraject). Wel is het zo dat de tegemoetkoming na beëindiging van het reïntegratietraject nog maximaal een half jaar kan doorlopen om solliciteren mogelijk te maken.  De exacte uitwerking hiervan is opgenomen in de regeling Wet Kinderopvang.

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen. De verordening bevat geen inhoudelijke criteria over de definities van gemeentelijke doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkomingen. Deze criteria zijn allemaal rechtstreeks in de Wet kinderopvang opgenomen. Gemeenten hebben bij de bepaling van deze doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkoming dus geen beleidsvrijheid. De gemeente kan er voor kiezen om naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd eigen doelgroepen aan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Daarbij kan gedacht worden aan ouders die vrijwilligerswerk doen of ouders die zich bezighouden met mantelzorg. Hiervoor kiest onze gemeente niet. Het opnemen van deze doelgroep is uitvoeringstechnisch heel lastig en een groot financieel risico. Wij moeten namelijk dan alle kosten vergoeden omdat deze groep niet onder de werking van de wet valt. Ook de groep ouders met een sociaal-medische indicatie valt buiten de werking van de wet. Voor deze groep staat (afhankelijk van het inkomen en vermogen) de bijzondere bijstand of het persoonsgebonden budget open.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen.

De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de wet zijn ook van toepassing op deze verordening.

Artikel 2. Te verstrekken gegevens bij de aanvraag.

De tegemoetkoming wordt door de ouder schriftelijk aangevraagd bij de gemeente waar de ouder woont (artikel 26 en 22, derde lid van de wet). Een tegemoetkoming wordt voor de duur van een tegemoetkomingsjaar verstrekt en moet elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de aanvragers zo beperkt mogelijk te houden, wordt aan het eind van het jaar een vervolgaanvraag aan de ouders toegestuurd. De ouders hoeven dan alleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven. 

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet wel ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerst lid van de wet). Als dit niet zo is kan de gemeente ook geen tegemoetkoming verstrekken.

Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens worden bijgevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat wij als gemeente al over die gegevens beschikken:

-       de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ;

-       de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt.

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze verplichting is neergelegd in artikel 26, derde lid van de wet.

Artikel 3. Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming.

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang.

In de verordening is aangesloten bij de termijn die geldt voor aanvragen voor een uitkering voor levensonderhoud. Deze beslistermijn heeft gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente streeft er naar de behandeltermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.

Artikel 4. Weigeringsgrond.

Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat dat:

a.     de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

b.     de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c.     de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:

a.     in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

b.     failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 5. Ingangsdatum van de tegemoetkoming.

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. In pricipe is de ingangsdatum de datum waarop de kinderopvang van start gaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen. De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

Artikel 6. De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend.

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 7. Omvang van de kinderopvang.

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet aangeeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat moet worden afgenomen. 

Artikel 8. Inhoud van de beschikking.

Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangegeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. Bij de beschikking wordt altijd een uitkeringspecificatie meegestuurd, zodat voor de ouder duidelijk is hoe de tegemoetkoming tot stand is gekomen. Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

-       de verplichting om binnen acht weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is  verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang  over deze periode;

-       de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, van de wet.

Artikel 9. De uitbetaling van de tegemoetkoming.

De uitbetaling vindt altijd maandelijks plaats overeenkomstig de werkwijze van de belastingdienst. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (als de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft). De ouder kan de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan het kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder.

Artikel 10. Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming.

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen acht weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang te verstrekken. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten.

Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming definitief vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen. In het vaststellingsbesluit wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het noodzakelijk aantal afgenomen uren kinderopvang.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

a.     de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

b.     de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c.     de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

d.     de subsidieverlening anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

Artikel 11. Verrekening met de voorschotten.

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang.

Artikel 12. Inlichtingenplicht voor de ouder.

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid van de wet. Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: "De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn".

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

1.     het kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

2.     er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen.

De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de wet.  De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2.269 (artikel 72, eerste lid, onderdeel c,). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete moet het college maatwerk leveren. Artikel 72, tweede lid, van de wet bepaalt namelijk dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden daarin die persoon verkeert. Het voorstel is om de hoogte van de boete af te stemmen op het reeds bestaande gemeentelijk beleid namelijk de geldende bepalingen onder de Wet Boete Nieuwkomers. De hoogte wordt dan 20% van de geldende bijstandsnorm.

Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt afgezien als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. In de wet is geregeld dat het college géén bestuurlijke boete mag opleggen als:

-       de overtreder is overleden;

-       de overtreder wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete heeft gehad of er is hem een kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kan het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie;

-       er vijf jaar is verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de wet) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:

1. De tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, als:

a.     de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

b.     de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

c.     de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

d.     de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten.

Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

2. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

a.     er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

b.     de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

c.     de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, als er vijf jaar is verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)

Als de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel.

Dit artikel is de juridische grondslag waarop deze verordening is gebaseerd. Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet wordt de inwerkingtreding van de verordening niet voorafgegaan door de door die wet vereiste termijn van 6 weken. Dit omdat het inwerkingtreden van de verordening geen uitstel kan leiden. In de aanhef van de verordening staat naast artikel 25 van de wet ook artikel 149 van de Gemeentewet als grondslag voor de verordening opnemen. Op deze wijze wordt voorkomen dat de verordening niet in werking kan treden omdat artikel 25 nog niet in werking is getreden op het moment dat de gemeenteraad de verordening vaststelt. Burgers kunnen dan toch tijdig aanvragen indienen, waardoor gemeenten in staat zijn om tijdig besluiten te nemen op deze aanvragen.