Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Niedorp

Participatieverordening 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Niedorp
Officiële naam regelingParticipatieverordening 2010
CiteertitelParticipatieverordening ISD-KNH 2010
Vastgesteld doorgemandateerde functionaris
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet
  2. Wet werk en bijstand
  3. Ioaw
  4. Ioaz
  5. Wet investeren in jongeren
  6. Wet participatiebudget
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-2010Onbekend

24-06-2010

Onbekend

Dagelijks bestuur, 27 mei 2010

Tekst van de regeling

Intitulé

Het algemeen bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de Kop van Noord-Holland,

gelezen het advies van de Cliëntenraad WWB en WIJ d.d. 8 juni 2010

gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur, d.d. 27 mei 2010

gelet op

de Gemeenschappelijke regeling Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland;

artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet,

de artikelen 7, eerste lid, artikel 8, eerste en tweede lid, artikel 10, tweede lid en artikel 10a, vijfde en zesde lid van de Wet werk en bijstand,

de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en

gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,

artikel 12, eerste lid onderdeel a van de Wet investeren in Jongeren

en voorts gelet op artikel 3 van de Wet Participatiebudget,

overwegende dat

het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot:

  • 1.

    het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wet werk en bijstand,

  • 2.

    de scholing of opleiding bedoeld in artikel 10a, vijfde lid van de Wet werk en bijstand,

  • 3.

    de premie bedoeld in artikel 10a, zesde lid van de Wet werk en bijstand,

  • 4.

    de inhoud van het werkleeraanbod in het kader van de Wet investeren in jongeren,

alsmededat de ISD-KNH het streven van het Rijk naar een hoge mate van participatie van de ingezetenen in de maatschappij onderschrijft en dat dit streven gebaat is bij een integrale aanpak van duurzame arbeidsparticipatie en maatschappelijke participatie,

BESLUIT

in te trekken

  • -

    de Re-integratieverordening ISD-KNH van januari 2007

  • -

    de Verordening Werkleeraanbod WIJ 2009 van oktober 2009

en vast te stellen

  • -

    de Participatieverordening 2010.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijving
  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de WWB, de Ioaw, de Ioaz, de Wi, de WIJ, de Wet Participatiebudget en de Algemene wet bestuursrecht;

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • b.

      Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      WIJ: Wet investeren in jongeren;

    • e.

      Web: Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • f.

      Wsw: Wet sociale werkvoorziening;

    • g.

      WW: Werkloosheidswet;

    • h.

      participatie: het deelnemen aan de samenleving door middel van werk of, indien zulks niet mogelijk is, door middel van vrijwilligerswerk, mantelzorg of andere nuttige activiteiten;

    • i.

      arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

    • j.

      duurzame arbeidsinschakeling: de arbeidsinschakeling waarbij belanghebbenden gedurende tenminste zes maanden op eigen kracht aan het arbeidsproces deelnemen;

    • k.

      algemeen geaccepteerde arbeid: alle werkzaamheden die algemeen maatschappelijk aanvaard zijn, waaronder begrepen alle vormen van gesubsidieerde arbeid en arbeid als zelfstandige, met uitzondering van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw);

    • l.

      re-integratievoorziening: voorziening gericht op arbeidsinschakeling of sociale activering, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet participatiebudget;

    • m.

      sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling (nog) niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie;

    • n.

      werkleeraanbod: het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen scholing, opleiding of sociale activering alsmede ondersteuning bij arbeidsinschakeling;

    • o.

      startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2. eerste lid, onderdelen b tot en met e van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • p.

      uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de WWB, de Ioaw, de Ioaz of een inkomensvoorziening op grond van de WIJ;

    • q.

      potentieel uitkeringsgerechtigde: een persoon van 18 jaar of ouder die een aantoonbare kans heeft binnen afzienbare tijd een beroep te moeten doen op de WWB, de Ioaw, de Ioaz of de WIJ;

    • r.

      Anw-er: een persoon die een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangt;

    • s.

      niet-uitkeringsgerechtigde: een persoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid onder a van de WWB, waarbij de inschrijvingseis niet van toepassing is op jongeren bedoeld in artikel 3, derde lid van de Wet participatiebudget;

    • t.

      jongere: de jongere als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet investeren in jongeren die recht kan doen gelden op een werkleeraanbod met toepassing van artikel 13 van de WIJ;

    • u.

      doelgroep: personen omschreven in artikel 3 van de verordening;

    • v.

      belanghebbende: een persoon die behoort tot de doelgroep van deze verordening;

    • w.

      traject: een met belanghebbende overeengekomen, dan wel door het bestuur aan hem opgelegd geheel van activiteiten en/of voorzieningen gericht op het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, maatschappelijke participatie, zorg, inburgering of een combinatie hiervan;

Artikel 2. Beleidsplan en beleidsregels
  • 1. Het algemeen bestuur van de ISD-KNH stelt periodiek een beleidsplan vast, waarin wordt opgenomen de beleidsvisie, beleidsvoornemens en een omschrijving van het participatiebeleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast waarin tenminste wordt opgenomen:

    • a.

      de voorwaarden waaronder de verschillende re-integratievoorzieningen worden verstrekt;

    • b.

      de hoogte dan wel de omvang van de verschillende re-integratievoorzieningen voor zover deze re-integratievoorzieningen uit een geldbedrag bestaan;

    • c.

      de eventuele inkomensgrens waarboven geen gebruik gemaakt kan worden van bepaalde re-integratievoorzieningen door personen die tot de doelgroep behoren;

    • d.

      de voorwaarden waaronder premies en vrijlatingen kunnen worden verstrekt alsmede de hoogte daarvan;

    • e.

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeids en re integratieplicht waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 3. Doelgroep re-integratievoorziening
  • 1. Tot de doelgroep behoort de inwoner van het werkgebied van de ISD-KNH die ouder is dan 16 en jonger dan 65 jaar:

    • a.

      waarvoor aanspraak op ondersteuning bestaat op grond van artikel 10, 1e en 2e lid van de WWB;

    • b.

      die recht heeft op een werkleeraanbod op grond van artikel 13 lid 1 van de WIJ;

    • c.

      die een uitkering ontvangt op grond van de Ioaw of Ioaz;

  • 2. Tevens behoort - in afwijking van het eerste lid - tot de doelgroep de persoon die 18 jaar en ouder is, en de 16 en 17 jarigen die op grond van de Nota Participatiebudget 2009 onder de doelgroep van de Wet Participatiebudget valt en:

    • a.

      een afstand tot de arbeidsmarkt heeft of

    • b.

      van wie door de ISD wordt vastgesteld dat hij onvoldoende participeert in de samenleving én

    • c.

      aantoonbare ondersteuning nodig heeft om naar de arbeidsmarkt of naar een vorm van participatie begeleid te worden;

    • d.

      aan één van de onder a, b of c van dit lid genoemde criteria voldoet en die met werkloosheid bedreigt wordt of voor wie op andere wijze preventieve maatregelen bijdragen om toe te treden tot de arbeidsmarkt of te participeren in de samenleving.

HOOFDSTUK 2 WET WERK EN BIJSTAND, IOAW en IOAZ

Paragraaf 1 Algemeen
Artikel 4. Opdracht aan het bestuur
  • 1. Het dagelijks bestuur ondersteunt de belanghebbenden bedoeld in artikel 3 bij de arbeidsinschakeling en biedt daarbij, voor zover het bestuur dat noodzakelijk acht, één of meer voorzieningen aan.

  • 2. Het dagelijks bestuur zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van reintegratievoorzieningen. Het dagelijks bestuur stelt daarbij prioriteiten afhankelijk van de financiële mogelijkheden en de maatschappelijke-, economische- en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 3. Het dagelijks bestuur bevordert een evenwichtige verdeling van voorzieningen tussen de onderscheiden doelgroepen.

  • 4. Het dagelijks bestuur spant zich in om de lokale- en eventueel de regionale arbeidsmarkt zodanig te beïnvloeden dat deze beter toegankelijk wordt voor de doelgroep.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 6. Het dagelijks bestuur kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 5. Ondersteuning door het bestuur
  • 1. Het doel van de ondersteuning is gericht op de kortste weg naar duurzame arbeidsinschakeling.

  • 2. Indien algemeen geaccepteerde arbeid (nog) niet haalbaar is, is de ondersteuning gericht op uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs.

  • 3. Indien arbeid of scholing niet mogelijk is, is de ondersteuning gericht op maatschappelijke participatie.

  • 4. Het bestuur kan de activiteiten in het kader van deze verordening in eigen beheer uitvoeren, in samenwerking met ketenpartners of uitbesteden aan derden.

Artikel 6. Geen aanspraak op ondersteuning

Geen aanspraak op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende oorziening welke naar het oordeel van het dagelijks bestuur in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie of participatie van belanghebbende.

Artikel 7. Beëindiging en weigering van de ondersteuning

Het bestuur kan een re-integratievoorziening beëindigen of weigeren indien:

  • a.

    belanghebbende zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 8 van deze verordening of die als bedoeld in artikel 9 of 17 van de WWB niet of in onvoldoende mate nakomt;

  • b.

    belanghebbende niet (langer) tot de doelgroep behoort;

  • c.

    het bestuur een andere voorziening aanbiedt die naar haar oordeel passender is;

  • c.

    naar het oordeel van het bestuur de voorziening niet (langer) dan wel in onvoldoende mate bijdraagt aan arbeidsinschakeling;

  • d.

    het door het bestuur ingestelde subsidie- of budgetplafond voor de betreffende voorziening is bereikt of het maximaal aantal personen dat in aanmerking komt voor de voorziening is bereikt.

Artikel 8. Verplichtingen van belanghebbende
  • 1. Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de WWB of andere van toepassing zijnde wetten, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

    • a.

      het verstrekken van inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van een passend traject;

    • b.

      het meewerken aan intake, diagnose of overige onderzoeken op basis waarvan het bestuur de aard van de ondersteuning kan bepalen;

    • c.

      het gebruik maken van de aangeboden ondersteuning;

    • d.

      het nalaten van hetgeen de realisatie van het traject belemmert;

    • e.

      het nalaten van hetgeen de inschakeling in de arbeid belemmert;

    • f.

      het meewerken aan begeleiding en controle bij ziekteverzuim;

    • g.

      het onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

    • h.

      het niet tijdig melden van het door ziekte of andere oorzaak niet kunnen voldoen aan de verplichtingen van het ingezette traject.

  • 2. Indien de schuldensituatie van belanghebbende naar het oordeel van het dagelijks bestuur de arbeidsinschakeling of de ondersteuning belemmert, kan belanghebbende worden verplicht mee te werken aan een door het dagelijks bestuuraangeboden schuldhulpverleningsvoorziening.

  • 3. Indien het voor deelname aan een traject of voor de arbeidsinschakeling noodzakelijk is dat belanghebbende diens kinderen laat opvangen, kan belanghebbende worden verplicht passende kinderopvang te regelen, dan wel gebruik te maken van een door het dagelijks bestuur aangeboden kinderopvangvoorziening.

Artikel 9. Rechten van belanghebbende
  • 1. Bij het opstellen van een traject kan de belanghebbende zijn wensen kenbaar maken en wordt er rekening gehouden met de wensen voorzover het de arbeidsmarkttoeleiding of participatie bevordert.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan besluiten tot vrijlating van inkomsten uit arbeid tot het wettelijk vastgestelde maximum per maand, gedurende ten hoogste een periode van zes aaneengesloten maanden indien het dagelijks bestuur van oordeel is dat dit bijdraagt tot duurzame arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan ter bevordering van de arbeidsinschakeling aan uitkeringsgerechtigden een premie aanbieden.

  • 4. Onverminderd het derde lid kan het bestuur aan de uitkeringsgerechtigde die een participatiebaan heeft als bedoeld in artikel 22 van de verordening, telkens nadat hij gedurende een half jaar additionele arbeid heeft verricht, een premie aanbieden van ten hoogste € 300,00.

  • 5. In de beleidsregels bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de verordening stelt het bestuur nadere regels omtrent de uitvoering van het tweede tot en met het vierde lid.

Artikel 10. Handhaving

Indien een uitkeringsgerechtigde niet voldoet aan diens verplichtingen, verlaagt het bestuur de uitkering conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening WWB, Ioaw en Ioaz.

Artikel 11. Algemene bepalingen over re-integratievoorzieningen

Randvoorwaardelijke activiteiten en benodigde middelen die aan een voorziening kunnen worden toegerekend, worden eveneens geacht tot (het uitvoeren van) de voorziening te behoren.

Paragraaf 2 Ondersteuning, trajecten en reïntegratie-instrumenten
Artikel 12. Vorm van de ondersteuning
  • 1. Ondersteuning kan worden geboden door het geven van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties of het aanbieden van een traject bedoeld in de artikelen 13 tot en met 17 van deze verordening, waarbij zonodig reïntegratieinstrumenten kunnen worden ingezet als bedoeld in artikel 18 tot en met 31 van deze verordening.

  • 2. Bij de afweging welke vorm van ondersteuning het meest geschikt is voor de belanghebbende weegt het dagelijks bestuur de volgende zaken tegen elkaar af:

    • a.

      de maatschappelijke, economische of conjuncturele ontwikkelingen;

    • b.

      de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende;

    • c.

      de doelmatigheid van de voorziening;

    • d.

      de beschikbaarheid van de voorziening of de alternatieven daarvoor;

    • e.

      de financiële middelen die beschikbaar zijn ten behoeve van de voorziening;

    • f.

      de zienswijze van de belanghebbende;

Artikel 13. Traject gericht op arbeidsbemiddeling
  • 1. Een traject gericht op werk in loondienst is gericht op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Het traject kan worden aangeboden aan belanghebbenden die nog niet in staat zijn om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, maar die extra begeleiding, scholing en/of vaardigheden nodig hebben om dat in de toekomst wel te kunnen.

  • 3. Het traject bestaat tenminste uit bemiddeling naar regulier werk, maar kan ook bestaan uit andere voorzieningen, zoals aanbodversterking, training of scholing of een combinatie hiervan.

Artikel 14. Traject gericht op sociale activering
  • 1. Een traject gericht op sociale activering is bedoeld om belemmeringen te verminderen of op te heffen met als doel op de langere termijn te kunnen deelnemen aan een arbeidsbemiddelingstraject of, indien dat niet mogelijk is, het voorkomen of doorbreken van een sociaal isolement.

  • 2. Een traject sociale activering kan worden aangeboden aan een belanghebbende die vanwege psychische, sociale en/of lichamelijke beperkingen een (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft.

  • 3. Het verrichten van vrijwilligerswerk of het uitvoeren van maatschappelijk nuttige activiteiten kan onderdeel vormen van dit traject.

  • 4. Het traject kan worden ingezet als eerste stap naar het traject bedoeld in artikel 13 van deze verordening of als eindvoorziening.

Artikel 15. Traject gericht op zorg/hulpverlening
  • 1. Een zorgtraject is gericht op het opheffen of verminderen van sociale, geestelijke of lichamelijke belemmeringen met als doel verbeterde zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 2. Een zorgtraject kan worden aangeboden aan een belanghebbende met sociale, geestelijke of lichamelijke beperkingen.

  • 3. Een zorgtraject kan worden ingezet als eerste stap naar een traject gericht op sociale activering zoals bedoeld in artikel 14 van deze verordening.

Artikel 16. Traject gericht op inburgering
  • 1. Het traject is gericht op het ondersteunen van de belanghebbende om het inburgeringstraject op grond van de Wet inburgering zo succesvol mogelijk af te ronden.

  • 2. Het inburgeringstraject kan worden ingezet als eerste stap naar een traject gericht op maatschappelijke participatie zoals bedoeld in artikel 14 of arbeidsbemiddeling zoals bedoeld in artikel 13 van deze verordening.

Artikel 17. Traject gericht op rust
  • 1. Een rusttraject is van toepassing indien belanghebbende als gevolg van duurzame sociale, geestelijke of lichamelijke beperkingen niet in staat is om arbeid te verrichten of deel te nemen aan sociale activering en naar verwachting ook niet in staat zal zijn om dat in de toekomst te doen.

Artikel 18. Diagnoseonderzoek
  • 1. Het dagelijks bestuur kan een belanghebbende een diagnoseonderzoek laten ondergaan.

  • 2. Diagnoseonderzoek houdt in het verwerven van inzicht in de relevante kennis, kwaliteiten, mogelijkheden, beperkingen en belemmeringen van een belanghebbende ten aanzien van diens arbeids-, re-integratie- en/of participatiemogelijkheden dan wel ter nadere vaststelling van de zorgbehoefte.

  • 3. Sociaal-medisch en/of arbeidsdeskundig onderzoek, assessment, competentietest of EVC-traject kunnen onderdeel uitmaken van het diagnoseonderzoek.

  • 4. Om een goede diagnose mogelijk te maken kan de belanghebbende verplicht worden gesteld inlichtingen te verschaffen over de wijze waarop hij functioneert in een werksituatie. De wijze waarop die inlichtingen worden verschaft, wordt bepaald door het dagelijks bestuur en kan bestaan uit het verrichten van activiteiten waardoor het voor het

    bestuur mogelijk wordt om het in het tweede lid bedoelde inzicht te verwerven.

Artikel 19. Re-integratietraject
  • 1. Het dagelijks bestuur kan aan een uitkeringsgerechtigde een reïntegratie-traject aanbieden nadat is vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde niet op eigen kracht en op korte termijn toe zal kunnen treden tot de arbeidsmarkt.

  • 2. Het re-integratietraject kan ingekocht worden bij een externe partij of intern aangeboden worden.

Artikel 20. Work First
  • 1. Het dagelijks bestuur kan een (potentiële) uitkeringsgerechtigde vanaf datum melding een aanbod doen voor een voorziening gericht op arbeidsinschakeling in de vorm van een Work First voorziening.

  • 2. Work First kan tevens worden aangeboden als onderzoeksmethode als bedoeld in artikel 18 van de verordening.

  • 3. Work First is een intensieve re-integratiemethode in de vorm van een (gesubsidieerde) arbeidsplaats of arbeid met behoud van uitkering met de duur van maximaal 12 maanden.

  • 4. Het eerste lid is in ieder geval niet van toepassing indien de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het dagelijks bestuur is aangewezen op een rusttraject als bedoeld in artikel 17 van de verordening.

Artikel 21. Werkstage (proefperiode)
  • 1. Het dagelijks bestuur kan een belanghebbende, als onderdeel van het traject, een werkstage aanbieden.

  • 2. De werkstage heeft tot doel de belanghebbende werkervaring en vaardigheden op te laten doen in een bepaald vakgebied en/of dient als proefperiode voorafgaand aan een arbeidsplaats.

  • 3. Een werkstage kan worden ingezet wanneer door het dagelijks bestuur is vastgesteld dat

    de belanghebbende op korte of middellange termijn een reëel perspectief heeft op duurzame arbeidsinschakeling.

  • 4. Uitkeringsgerechtigden verrichten de werkstage en de proefperiode met behoud van uitkering.

  • 5. Het dagelijks bestuur plaatst de persoon alleen indien hierdoor de concurrentieverhouding niet onverantwoord wordt beïnvloed en indien geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 22. Participatiebanen
  • 1. Het dagelijks bestuur kan als onderdeel van een traject gericht op arbeidsbemiddeling of sociale activering een participatiebaan als bedoeld in artikel 10a WWB aanbieden aan een uitkeringsgerechtigde die een grote afstand heeft tot de arbeidsmarkt.

  • 2. De bepalingen en voorwaarden genoemd in artikel 10 onder a, uitgezonderd lid 6 van de WWB, worden in achtgenomen.

  • 3. Indien het dagelijks bestuur een scholing of opleiding aanbiedt op grond van het 5e lid van artikel 10a van de WWB dan betrekt het dagelijks bestuur in de beoordeling:

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de uitkeringsgerechtigde de werkzaamheden uitvoert; en

    • b.

      de scholingswens van de uitkeringsgerechtigde.

  • 4. Het dagelijks bestuur stelt als voorwaarde aan de werkgever dat er indien nodig voldoende begeleiding op de werkplek gegarandeerd moet worden.

Artikel 23. Vrijwilligerswerk
  • 1. Het dagelijks bestuur kan een belanghebbende, als onderdeel van het traject gericht op sociale activering, vrijwilligerswerk aanbieden of de uitvoering hiervan, met behoud van uitkering, toestaan.

  • 2. Het vrijwilligerswerk is gericht op het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten met als doel maatschappelijk actief te worden of te blijven.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan vrijwilligerswerk bij een uitkeringsgerechtigde inzetten wanneer aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat hij, vanwege zijn (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt, langdurig zal zijn aangewezen op een uitkering.

  • 4. De activiteiten worden verricht bij organisaties zonder winstoogmerk en zonder dat er sprake is van verdringing van een betaalde arbeidsplaats.

  • 5. Het dagelijks bestuur stelt als voorwaarde dat er indien nodig voldoende begeleiding op de werkplek aanwezig is en ziet daarop toe.

Artikel 24. (Beroepsgerichte) scholing of opleiding
  • 1. Onverminderd het gestelde in artikel 9a en 10a WWB kan het dagelijks bestuur, als onderdeel van een traject gericht op werk, scholing of opleiding aanbieden indien:

    • a.

      de belanghebbende niet over een startkwalificatie beschikt;

    • b.

      de belanghebbende over een startkwalificatie beschikt maar het niet aannemelijk is dat deze kwalificatie, gelet op de huidige arbeidsmarkt, binnen zes maanden leidt tot duurzame arbeidsinschakeling.

  • 2. Bij de beoordeling van de noodzaak tot scholing vindt een afweging plaats van de capaciteiten van belanghebbende en de vraag op de arbeidsmarkt.

  • 3. De scholing is beroepsgericht en duurt bij voorkeur niet langer dan 2 jaar.

  • 4. De kosten van scholing of opleiding worden alleen vergoed nadat door het dagelijks bestuur toestemming is verleend tot het volgen hiervan.

  • 5. Een werkstage bedoeld in artikel 21 van deze verordening kan onderdeel uitmaken van de opleiding.

Artikel 25. Educatie
  • 1. Het dagelijks bestuur kan belanghebbende educatie als bedoeld in artikel 1.2.1 eerste lid van de Wet educatie en beroepsonderwijs aanbieden.

  • 2. In aanvulling van het bepaalde over de doelgroep zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 van deze verordening kan een voorziening zoals bedoeld in lid 1 worden aangeboden aan een belanghebbende die inkomsten uit arbeid heeft.

Artikel 26. Voorzieningen gericht op het verkrijgen van een Wsw-dienstverband

Het dagelijks bestuur kan een belanghebbende met een Wsw-indicatie ter overbrugging van de periode dat hij op de wachtlijst staat voor een Wsw-dienstbetrekking, een reintegratievoorziening aanbieden.

Artikel 27. Voorzieningen gericht op zelfstandig ondernemerschap

Het dagelijks bestuur kan een belanghebbende met in achtneming van artikel 29 van de Bbz 2004 een re-integratievoorziening aanbieden die bedoeld is als voorbereiding op het zelfstandig ondernemerschap.

Artikel 28. Individuele (maatwerk) voorzieningen
  • 1. Het dagelijks bestuur kan ten behoeve van een belanghebbende individuele (maatwerk) voorzieningen aanbieden indien dit een meer passende weg is naar arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie dan een reguliere, in de verordening genoemde, voorziening.

  • 2. De belanghebbende kan een persoonsgebonden re-integratiebudget aanvragen waarmee hijzelf zijn traject kan organiseren en inrichten, binnen door het dagelijks bestuur te stellen voorwaarden.

Artikel 29. Voorzieningen gericht op nazorg
  • 1. Het dagelijks bestuur kan aan belanghebbende die algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, gedurende maximaal 6 maanden nazorg bieden.

  • 2. De nazorg is gericht op het bestendigen van de arbeidsrelatie tussen belanghebbende en betrokken onderneming.

Artikel 30. Werkgeversvoorzieningen
  • 1. Het dagelijks bestuur kan een loonkostensubsidie verstrekken aan een werkgever, die een arbeidsovereenkomst sluit met een belanghebbende.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan een werkgever een voorziening aanbieden bestaande uit een no-riskpolis.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan naar aanleiding van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt nadere werkgeversvoorzieningen vaststellen om bedrijfsrisico’s die voortvloeien uit het in dienst nemen van een (potentiële) uitkeringsgerechtigde, te beperken.

  • 4. Er bestaat slechts recht op een werkgeversvoorziening indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

    • a.

      Het dienstverband wordt aangegaan voor tenminste zes maanden;

    • b.

      Het dienstverband genereert bij werkaanvaarding of op termijn

      uitkeringsonafhankelijkheid of beslaat het maximaal aantal uren per week dat de (potentiële) uitkeringsgerechtigde op grond van een onafhankelijk arbeidskundig advies mag werken of naar het oordeel van de klantmanager kan werken.

  • 5. Het vierde lid kan voor bijzondere projecten anders ingevuld worden.

  • 6. Het dagelijks bestuur stelt in de beleidsregels bedoeld in artikel 2, tweede lid van deze verordening, nadere regels ten aanzien van de duur, de vorm, de hoogte, de voorwaarden en verplichtingen die aan de in dit artikel omschreven voorzieningen worden verbonden.

Artikel 31. Flankerende voorzieningen
  • 1. Het dagelijks bestuur kan flankerende voorzieningen aanbieden gericht op het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling of participatie.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan, indien en voor zover geen passende en toereikende voorliggende voorziening aanwezig is, een vergoeding verstrekken voor de kosten die naar het oordeel van het bestuur noodzakelijk zijn voor de arbeidsinschakeling.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan belanghebbende schuldhulpverlening aanbieden als dit naar haar oordeel noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling en deze ook overigens voldoet aan de voorwaarden die voor schuldhulpverlening worden gesteld.

  • 4. Budgettering en/of inkomensbeheer kunnen als onderdeel van schuldhulpverlening of preventief worden aangeboden.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan belanghebbende een vergoeding voor de (aanvullende) kosten van kinderopvang aanbieden als dit naar haar oordeel noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling en de mogelijkheden via de Wet Kinderopvang in het kader van

    arbeidsinschakeling onvoldoende passend zijn.

HOOFDSTUK 3 WERKLEERAANBOD WET INVESTEREN IN JONGEREN

Paragraaf 1 Algemeen
Artikel 32. Opdracht aan het dagelijks bestuur
  • 1. Het dagelijks bestuur biedt jongeren bedoeld in artikel 3 lid 1 onder b van deze verordening, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de WIJ.

  • 4. Het dagelijks bestuur stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het bestuur de mogelijkheden en

    omstandigheden van de jongere. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 6. Het dagelijks bestuur kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 33. Recht op ondersteuning
  • 1.Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het bestuur noodzakelijk geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het dagelijks bestuur doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 2 van deze verordening genoemde beleidsplan.

Artikel 34. Geen aanspraak op ondersteuning

Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende

voorziening welke naar het oordeel van het bestuur in voldoende mate bijdraagt aan de duurzame arbeidsparticipatie.

Artikel 35. Intrekking werkleeraanbod

Het bestuur kan met toepassing van artikel 21 onderdeel b van de WIJ het werkleeraanbod intrekken, indien de jongere verwijtbaar, bij herhaling, niet voldoet aan één of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de WIJ en deze gedragingen zeer ernstige gevolgen hebben voor het welslagen van het werkleeraanbod.

Artikel 36. Verplichtingen van de jongere

Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van hoofdstuk 5 van de WIJ of andere van toepassing zijnde wetten gelden voor de jongere de verplichtingen als bedoeld in artikel 8 van deze verordening.

Artikel 37. Rechten van de jongere
  • 1. Belanghebbende heeft recht op individueel maatwerk bij de door het dagelijks bestuur geboden ondersteuning en re-integratievoorzieningen.

  • 2. Bij het opstellen van het werkleeraanbod wordt rekening gehouden met de wensen van belanghebbende zoals bepaald in artikel 14 lid 2 van de WIJ.

Artikel 38 Handhaving

Indien de jongere niet of in onvoldoende mate voldoet aan diens verplichtingen, verlaagt het bestuur de inkomensvoorziening conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregel verordening Wet investering in jongeren ISD-KNH.

Paragraaf 2 Ondersteuning, trajecten en reïntegratie-instrumenten
Artikel 39. Re-integratievoorzieningen

Met inachtneming van de bepalingen van de Wet investering jongeren wordt aan de jongere de ondersteuning geboden zoals genoemd in hoofdstuk 2 paragraaf 2 van deze verordening met uitzondering van artikel 22 (participatiebanen).

Artikel 40. Additionele arbeidsplaats
  • 1. Het dagelijks bestuur kan aan de jongere als onderdeel van het werkleeraanbod een arbeidsplaats aanbieden bestaande uit het verrichten van additionele werkzaamheden.

  • 2. De arbeidsplaats kan worden aangeboden als met andere voorzieningen het beoogde doel niet kan worden gerealiseerd.

  • 3. De jongere verricht de werkzaamheden met behoud van de inkomensvoorziening.

  • 4. De plaatsing duurt 6 maanden en kan met één maal 6 maanden worden verlengd.

Artikel 41. Inzet van re-inegratievoorzieningen
  • 1. Bij de inzet van re-integratievoorzieningen kiest het bestuur voor voorzieningen die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd.

  • 2. Het doel van de inzet van re-integratievoorzieningen is het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie van jongeren door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme, maatschappelijke participatie dan wel op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

HOOFDSTUK 4 WET PARTICIPATIEBUDGET

Artikel 42 Opdracht aan het bestuur
  • 1. Het dagelijks bestuur ondersteunt belanghebbenden bedoeld in artikel 3 lid 2 van deze verordening bij de arbeidsinschakeling en biedt daarbij, voor zover het bestuur dat noodzakelijk acht, één of meer voorzieningen aan.

  • 2. Het dagelijks bestuur zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van reintegratievoorzieningen. Het dagelijks bestuur stelt daarbij prioriteiten afhankelijk van de financiële mogelijkheden en de maatschappelijke-, economische- en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 3. Het dagelijks bestuur bevordert een evenwichtige verdeling van voorzieningen tussen de onderscheiden doelgroepen.

  • 4. Het dagelijks bestuur spant zich in om de lokale- en eventueel de regionale arbeidsmarkt zodanig te beïnvloeden dat deze beter toegankelijk wordt voor de doelgroep.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 6. Het dagelijks bestuur kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 43 Re-integratievoorziening
  • 1. Hoofdstuk 2 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing op de doelgroep genoemd in dit hoofdstuk van deze verordening met dien verstande dat artikel 9 lid 2 en artikel 10 en 30 van deze verordening niet van toepassing zijn.

  • 2. Voorzover er bepaald is dat voorzieningen worden ingezet met behoud van uitkering is er voor de doelgroep van dit hoofdstuk van deze verordening sprake van behoud van inkomen voorzover er geen andere wettelijke bepaling is die zich daartegen verzet.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 44. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Artikel 45. Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Participatieverordening ISD-KNH 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 24 juni 2010.

J.W.M. Schrevel-Blokhuizen, secretaris

L.A.C. Franken-de Vries, plv. voorzitter

Toelichting

Algemeen

In de WWB, de Ioaw, de Ioaz en de WIJ (materiewetten) is bepaald dat er een verordening gemaakt moet worden waarin het bestuur regels moet stellen met betrekking tot de ondersteuning bij arbeidsinschakeling. In de Wet participatiebudget is die verplichting niet opgenomen, maar het is handig om ook de doelgroep van de Wet participatiebudget op te nemen in de Participatieverordening.

De Participatieverordening is een kaderverordening waarin de basis gelegd wordt voor de voorzieningen die ingezet kunnen worden voor arbeidsmarkttoeleiding en participatie. In beleidsegels wordt uitgewerkt in welke situaties en onder welke voorwaarden de voorzieningen ingezet kunnen worden. Het doel van de verordening is sturing en vorm te

geven aan de uitvoering en laat tegelijkertijd ruimte voor maatwerk. De sturing en vormgeving is noodzakelijk omdat we niet alleen te maken hebben met de belangen van de mensen waarvoor wij werken, maar ook met de belangen van andere partijen. We begeven ons op de arbeidsmarkt en moeten bij de uitvoering dus ook oog hebben voor de regels die op die markt gelden. Bovendien mag en kan er geen sprake zijn van verdringing of

concurentievervalsing. De positie van de ISD-KNH als partij op die markt moet bovendien duidelijk zijn. Daarvoor is van belang binnen welke kaders geopereerd kan worden.

Opzet en indeling van de verordening

Aan iedere doelgroep is een hoofdstuk gewijd. Ieder hoofdstuk begint met een opdracht aan het bestuur voor die doelgroep. Hoofdstuk 2 (WWB, Ioaw en Ioaz) bestaat uit tweeparagrafen. De eerste paragraaf is algemeen en gaat over de opdracht aan het bestuur, de rechten en plichten en handhaving. In de tweede paragraaf staan de 5 trajecten waarmee gewerkt wordt door de klantmanagers. Iedere cliënt wordt ingedeeld in een bepaald traject.

De vijf trajecten zijn:

  • -

    arbeidsbemiddeling

  • -

    inburgering

  • -

    sociale activering

  • -

    rust

  • -

    hulpverlening

Binnen ieder traject kunnen diverse voorzieningen worden ingezet. Die voorzieningen staan ook in paragraaf 2.

In de hoofdstukken 3 over de WIJ en hoofdstuk 4 over de doelgroep van de Wet participatiebudget wordt verwezen naar de paragrafen 1 en 2 van hoofdstuk 2 over de WWB etc. Alleen de extra’s of uitzonderingen die voor die doelgroepen gelden, worden genoemd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3

De definiëring van de doelgroep in lid 2 wijkt op één punt af van de nota Participatiebudget 2009.In de nota staat dat de afstand tot de arbeidsmarkt moet zijn vastgesteld door het UWV-werkbedrijf. In de verordening is opgenomen dat er afstand moet zijn tot de arbeidsmarkt. De voorwaarde om die afstand te laten vaststellen door het UWV-werkbedrijf is onnodig belemmerend. De persoon moet zich dan laten inschrijven bij het UWVwerkbedrijf, terwijl het bij deze doelgroep vaak zal gaan om mensen die laag op de participatieladder staan.

Artikel 8

In de verordening is het uitgangspunt gehanteerd dat wat in de materiewetten staat niet in de verordening hoeft te staan. De verplichtingen die ook in de wetten staan, zijn hier wel opgenomen, omdat ze daarmee ook gelden voor de doelgroep op grond van de nota Participatiebudget.

Artikel 9

In dit artikel is opgenomen dat er beleidsregels worden opgesteld voor het verstrekken van premies. Het bedrag van de premie voor degenen die werkzaam zijn in een participatiebaan is in lid 4 opgenomen. De WWB schrijft voor dat dit bedrag in de verordening moet worden geregeld. Bij de vaststelling van het bedrag moet rekening gehouden worden met de

armoedeval. Als er een te hoge premie wordt gegeven, is het niet meer lonend om in een regulier dienstverband aan het werk te gaan. De voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor de premie worden uitgewerkt in beleidsregels.

Artikel 21

Tijdens de werkstage of proefperiode wordt de uitkering doorbetaald. Het is de bedoeling dat de werkstage of proefperiode van korte duur is. Er is geen maximum termijn in de verordening genoemd, omdat dit onnodig belemmerend is. In de beleidsregels zal aandacht besteed worden aan deze termijn.

Artikel 25

Deze voorziening kan aangeboden worden aan de doelgroep van de verordening. De Educatie die nu door het ROC wordt aangeboden is vrij toegankelijk. Met het afnemen van het budget, is het wellicht wenselijk om meer grip te krijgen op de groep gebruikers en de toegang tot de voorziening selectiever te maken. Om het mogelijk te maken ook werkenden gebruik te laten maken van deze voorziening (bijvoorbeeld laaggeletterdheid) is in lid 2 de uitzondering opgenomen dat Educatie ook aangeboden kan worden aan personen met inkomsten uit arbeid.

Artikel 31

In lid 5 is opgenomen dat er een vergoeding gegeven kan worden voor de kosten van kinderopvang. De Wet kinderopvang is voor deze kosten een passende voorziening. In de praktijk doen zich soms situaties voor dat het wenselijk is om in aanvulling op de vergoeding van de Wet kinderopvang een vergoeding te geven. Voor die situaties is hier de basis gelegd. Bovendien heeft degene die onder de doelgroep van de Wet Participatiebudget valt en geen Nugger is, geen recht op een vergoeding op grond van de Wet kinderopvang, omdat deze doelgroep niet in de wet is opgenomen.

Artikel 32

De opdracht aan het bestuur in lid 1 is anders geformuleerd dan de opdracht aan het bestuur voor de WWB-ers en doelgroep op grond van de nota Participatiebudget. Hier staat dat het dagelijks bestuur een voorziening aanbiedt. In de WIJ is namelijk bepaald dat de jongere recht heeft op een voorziening.

Artikel 40

De participatieplaatsen voor additionele arbeid zoals de WWB die kent, duren twee jaren en kunnen verlengd worden met een jaar. De additionele arbeidsplaats voor een jongere duurt hooguit een jaar. Hiermee is uitdrukking gegeven aan het idee dat het niet wenselijk is dat een jongere langdurig additionele werkzaamheden verricht.

Artikel 43

In lid 1 is bepaald dat artikel 9 lid 2 niet van toepassing is. Dat gaat over vrijlating van inkomsten en dat kan immers niet omdat er voor deze doelgroep geen sprake is van een uitkering. Wel is artikel 9 lid 3 van toepassing. Dat gaat over premies. Het stimuleren, waarderen en belonen is even nuttig en zinvol voor personen met een eigen (gezins)inkomen dan voor personen met een uitkering. Het gaat immers niet om personen

met een hoog inkomen, zodat het niet wenselijk is om deze groep daarvan uit te sluiten.

Toepassing van artikel 10 is niet aan de orde, omdat dit gaat over het opleggen van maatregelen waardoor de uitkering verlaagd wordt. Toepassing van artikel 30 (werkgeversvoorzieningen) is wel uitgesloten. Dat gaat om loonkostensubsidie en de noriskpolis.

De reden voor deze uitzondering is wel gelegen in het feit dat er sprake is van een (gezins)inkomen. Inzet van de schaarse middelen van het participatiebudget om een hoger inkomen te gaan verwerven is niet gewenst.