Overheidsorganisatie | Deelgemeente Amsterdam - Noord |
---|---|
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening Stadsdeel Amsterdam-Noord |
Citeertitel | brandbeveiligingsverordening Stadsdeel Amsterdam-Noord |
Vastgesteld door | deelraad |
Onderwerp | |
Eigen onderwerp |
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2010 | 21-02-2011 | Vervallen van rechtswege |
| Gemeenteblad 2011, afd. 1, nr. 75 |
1. In deze verordening wordt verstaan onder:
een inrichting: een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats voor zover die geen bouwwerk is;
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
Bouwverordening: Bouwverordening Amsterdam 2003, vastgesteld op 1 februari 2008;
dagelijks bestuur: dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord
deelraad: deelraad van het stadsdeel Amsterdam-Noord;
gebruiksbesluit: Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327);
Awb: Algemene wet bestuursrecht
1. Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de Bouwverordening;
2. Deze verordening is voorts niet van toepassing op schepen waarop de Binnenschepenwet (wet van 30 september 1981, Staatsblad nr. 678) van toepassing is.
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een door het dagelijks bestuur verleende gebruiksvergunning een inrichting in gebruik te hebben of te houden, voor zover daarin:
meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;
bedrijfsmatig de in artikel 9, lid 1 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;
aan meer dan vier personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;
aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zal worden verschaft;
aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft;
aan meer dan vier personen bedrijfsmatig woonverblijf zal worden verschaft.
2. Het dagelijks bestuur kan aan de gebruiksvergunning voorwaarden, waaronder beperkingen verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt.
3. Het dagelijks bestuur kan aan de gebruiksvergunning nieuwe voorwaarden verbinden en gestelde voorwaarden wijzigen of intrekken, indien het belang waarvoor de gebruiksvergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de gebruiksvergunning.
Het dagelijks bestuur weigert een gebruiksvergunning, indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting niet brandveilig is en dit door het stellen van voorschriften ook niet kan worden bereikt.
1. Het dagelijks bestuur kan een vergunning intrekken, indien:
blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige aanvraag is verleend;
blijkt dat de houder van de vergunning niet voldoet aan (een) bij de vergunning gegeven voorschrift(en);
van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden ervan, dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;
van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt, en;
het belang waarvoor de vergunning is verleend, dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en verandering van de omstandigheden, gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.
1. Op aanvragen om een vergunning en/of een ontheffing in het kader van deze verordening alsmede op de behandeling van zulke aanvragen, is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
2. Op de wijziging en intrekking van de aan de gebruiksvergunning verbonden voorwaarden, dan wel het verbinden van nieuwe voorwaarden, al dan niet op aanvraag, is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
3. Aanvragen als bedoeld in het eerste en tweede lid worden ingediend bij het dagelijks bestuur.
In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft, moet de vergunning aanwezig zijn en moet deze op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.
1. De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de paragrafen 2.1, 2.2 en 2.3 van het Gebruiksbesluit zijn analoog van toepassing.
2. Het is verboden, een inrichting te gebruiken in strijd met de in het eerste lid genoemde gebruikseisen.
1. Het is verboden, stoffen als bedoeld in Paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van de Bouwverordening in, op of nabij een inrichting aanwezig te hebben.
2. Het in lid 1 gestelde verbod geldt niet voor:
het voorhanden hebben voor huishoudelijk en ander niet bedrijfsmatig gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van de Bouwverordening aangegeven maximumhoeveelheden niet overschrijdt;
het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 3 is verleend, dan wel een vergunning of melding op grond van de Wet milieubeheer, voor zover althans die vergunning zich over het aanwezig hebben van de bedoelde stoffen uitspreekt;
de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;
de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmte-ontwikkelend toestel.
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in Paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van de Bouwverordening of gereedschappen worden gebruikt waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
1. Het is verboden, te roken of vuur te hebben:
in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen, vermeld in Paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van de Bouwverordening;
bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en/of gassen kunnen veroorzaken;
bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.
2. Van het verbod, gesteld in het eerste lid, kan het dagelijks bestuur ontheffing verlenen.
1. Het is verboden, een brandbaar gas of gasmengsels uit een vat te doen overstromen in een ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.
2. Het is verboden, gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.
3. Het is verboden, een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen, bedoeld in het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen (Staatsblad 1988, nr. 511).
4. Het is verboden, een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.
5. Het is verboden, gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.
1. Onverminderd het bepaalde in art. 429, aanhef en onder 1°, 2° en 3°, van het Wetboek van Strafrecht is het verboden, in de openlucht vuur aan te leggen of te stoken.
2. Het dagelijks bestuur kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in en toegestaan ingevolge art. 2.2.8 van deze verordening;
het koken, bakken of braden, mits dit geen gevaar oplevert voor de veiligheid van personen, dieren of goederen;
het bij zich hebben van brandend rookgerei, of voor het aansteken van rookgerei.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 11 is het verboden:
aan een bovengrondse tank dienende voor opslag van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 100º C;
aan een voertuig, uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd voor het vervoer van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 100º C, over de openbare weg dan wel over rails;
aan een brandstoftank van een vaartuig, voor zover deze niet valt onder de werking van het Veiligheidsbesluit Tankschepen;
aan een leiding voor het transport van vloeistoffen met een vlampunt lager dan 100° C, herstelwerkzaamheden te verrichten of te doen verrichten, voordat de tank, de leiding of het voertuig vrij van dampen en/of gassen is gemaakt, ten bewijze waarvan een schriftelijke verklaring is afgegeven door het dagelijks bestuur.
2. Een ieder is verplicht, bij het verrichten van werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het vrijmaken van tanks, leidingen of voertuigen van dampen en/of gassen, afkomstig van een brandbare vloeistof met een vlampunt lager dan 100° C, de aanwijzingen van het dagelijks bestuur of van de door hen aangewezen ambtenaren van de Brandweer en/of, voor zover het een vaartuig betreft, van de Havendienst, stipt op te volgen.
3. Een schriftelijke verklaring als bedoeld in het eerste lid, dient ten minste drie dagen vóór de aanvang van de voorgenomen werkzaamheden te worden aangevraagd bij de Commandant van de Brandweer.
4. Het dagelijks bestuur kan van het gestelde in het eerste lid, voor het verrichten van herstelwerkzaamheden waarbij geen vuur wordt gebruikt noch vonkvorming kan optreden, ontheffing verlenen.
5. Een ontheffing als bedoeld in het vierde lid, dient ten minste drie dagen vóór de aanvang van de voorgenomen werkzaamheden te worden aangevraagd bij de Commandant van de Brandweer.
De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de paragrafen 2.4 t/m 2.9 van het Gebruiksbesluit zijn analoog van toepassing.
De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht, deze zodanig te onderhouden dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.
Het is verboden, voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:
middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;
middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
De eigenaar van een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen, die het dagelijks bestuur geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan daartoe door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren.
Overtreding van de voorschriften, vermeld in de artikelen 3, 8, tweede lid, 9, eerste lid, 12, eerste lid, 13, 14, 15, eerste lid, 18 en 19 geldt als strafbaar feit en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
De brandbeveiligingsverordening 1996 van het stadsdeel Amsterdam-Noord wordt ingetrokken.
1. Vergunningen die zijn verleend onder werking van de brandbeveiligingsverordening 1996 van het stadsdeel Amsterdam-Noord en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening worden aangemerkt als vergunning krachtens deze verordening.
2. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de brandbeveiligingsverordening 1996 van het stadsdeel Amsterdam-Noord is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.
3. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om vergunning krachtens de brandbeveiligingsverordening 1996 van het stadsdeel Amsterdam-Noord wordt beslist met toepassing van deze verordening.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010.
Deze verordening wordt aangehaald als brandbeveiligingsverordening Stadsdeel Amsterdam-Noord