Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

LANDSVERORDENING van de 3de augustus 2001 houdende algemene bepalingen van formeel belastingrecht (Algemene landsverordening Landsbelastingen)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING van de 3de augustus 2001 houdende algemene bepalingen van formeel belastingrecht (Algemene landsverordening Landsbelastingen)
CiteertitelAlgemene landsverordening Landsbelastingen
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Het tijdstip van inwerkingtreding van de wijzigingsregeling van 20-12-2001 (P.B. 2001, no. 145), met uitzondering van artikel 29, vierde lid, is vastgesteld bij landsbesluit van 20-12-2001 (P.B. 2001, no. 146).

De verlening van terugwerkende kracht bij de wijzigingsregeling van 11-12-2006 (P.B. 2006, no. 98) heeft alleen betrekking op de wijziging van artikel 50, tweede lid.

De verlening van terugwerkende kracht bij de wijzigingsregeling van 26-8-2008 (P.B. 2008, no. 74) heeft alleen betrekking op de wijziging van artikel 1.

Aan de wijzigingsregeling bij P.B. 2001, no. 145, is abusievelijk terugwerkende kracht verleend tot en met 1-1-2001. Bedoeld zal zijn 18-8-2001, de datum waarop de oorspronkelijke regeling (P.B. 2001, no. 89) in werking trad.

Abusievelijk is bij de hernieuwde vaststelling van artikel 1, eerste lid, bij de wijziging van 11-12-2006 (P.B. 2006, no. 98) het bij P.B. 2006, no. 50 aan artikel 1, eerste lid, toegevoegde onderdeel k over het hoofd gezien. Dit onderdeel is desondanks opgenomen.

In artikel 13, vierde lid, wordt abusievelijk verwezen naar de eerste volzin van het derde lid van dat artikel. In het ontwerp bestond het derde lid uit drie volzinnen. Bij nota van wijziging zijn de tweede en derde volzin geschrapt. Het vierde lid is daaraan niet aangepast.

In artikel 44, derde en zevende lid, wordt abusievelijk verwezen naar het vijfde lid van dat artikel in plaats van naar het zesde lid. In het zesde lid wordt abusievelijk verwezen naar het zesde lid in plaats van naar het zevende lid.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Ministeriële beschikking administratieve boeten (P.B. 2001, no. 148)

Beschikking uitstel uitspraak (P.B. 2002, no. 53)Ministeriële beschikking aanwezigheid belastingambtenaren van de Verenigde Staten van Amerika (P.B. 2007, no. 92)

Ministeriële beschikking t.u.v. artikel 6, vijfde lid (aangiftebiljet spaarvermogensheffing)Beschikking ex-patriates St. Eustatius 2005 (P.B. 2006, no. 33)

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-09-200830-12-2006art. 1, 2, 63a, 63b

26-08-2008

P.B. 2008, no. 74

2007-2008-3302
23-12-200701-01-2007art. 1

17-12-2007

P.B. 2007, no. 110

2006-2007-3210
30-12-200618-08-2001art. 1, 12, 15, 19, 21a, 29, 32a, 44, 45, 46, 49, 50, 61, 62, 63, 63a, 64

11-12-2006

P.B. 2006, no. 98

2005-2006-3017
29-07-2006art. 1

12-07-2006

P.B. 2006, no. 50

2005-2006-3019
29-12-200101-01-2001art. 15, 29

28-12-2002

P.B. 2001, no. 145

2001-2002-2506
18-08-2001nieuwe regeling

03-08-2001

P.B. 2001, no. 89

2000-2001-2446

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING van de 3de augustus 2001 houdende algemene bepalingen van formeel belastingrecht (Algemene landsverordening Landsbelastingen)

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1
  • 1. De bepalingen van deze landsverordening gelden bij de heffing van:

    • a.

      inkomstenbelasting als bedoeld in de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (P.B. 2002, no.63);

    • b.

      loonbelasting als bedoeld in de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 (P.B. 1975, no. 254);

    • c.

      winstbelasting als bedoeld in de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (P.B. 2002, no. 54);

    • d.

      scheepsregistratiebelasting als bedoeld in de Landsverordening op de Scheepsregistratiebelasting 1987 (P.B. 1987, no. 112);

    • e.

      overdrachtsbelasting als bedoeld in de Overdrachtsbelastingverordening 1908 (P.B. 1908, no. 49);

    • f.

      successie- en overgangsbelasting als bedoeld in de Successiebelastingverordening 1908 (P.B. 1908, no. 48);

    • g.

      grondbelasting als bedoeld in de Grondbelastingverordening 1908 (P.B. 1908, no. 27);

    • h.

      belasting op bedrijfsomzetten als bedoeld in de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten 1997 (P. B. 1996, no. 210);

    • i.

      omzetbelasting als bedoeld in de Landsverordening omzetbelasting 1999 (P.B. 1999, no. 43);

    • j.

      dividendbelasting als bedoeld in de Landsverordening op de dividendbelasting 2000 (P.B. 2000, no. 216).

    • k.

      spaarvermogensheffing als bedoeld in de Landsverordening spaarvermogensheffing (P.B. 2006, no. 50).

  • 2. De bepalingen van deze landsverordening zijn van overeenkomstige toepassing op binnen de Nederlandse Antillen gevestigde lichamen, die niet aan belastingheffing zijn onderworpen dan wel van belastingheffing zijn vrijgesteld.

Artikel 2
  • 1. In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Minister: de Minister van Financiën;

    • b.

      belastingverordening: deze landsverordening, de in artikel 1 bedoelde heffingsverordeningen, alsmede alle ter uitvoering van die landsverordeningen gegeven wettelijke regelingen;

    • c.

      lichamen: verenigingen en andere rechtspersonen, maat- en vennootschappen en doelvermogens;

    • d.

      belastingen: de in artikel 1 genoemde belastingen met inbegrip van de eilandelijke opcenten.

  • 2. De belastingverordening verstaat onder:

    • a.

      Directeur: de Directeur der Belastingen;

    • b.

      Inspecteur:

      • 1°.

        in het eilandgebied Bonaire: de Inspecteur der Belastingen op Bonaire;

      • 2°.

        in het eilandgebied Curaçao: de Inspecteur der Belastingen op Curaçao;

      • 3°.

        in de overige eilandgebieden: de Inspecteur der Belastingen op Sint Maarten;

    • c.

      Ontvanger: de functionaris die belast is met de invordering van de door de Inspecteur vastgestelde aanslagen.

    • d.

      belastingaanslag: de voorlopige aanslag, de aanslag, de navorderingsaanslag alsmede de naheffingsaanslag;

    • e.

      belastingplichtige: de natuurlijke of rechtspersoon van wie op grond van een belastingverordening belasting wordt geheven;

    • f.

      de Raad: de Raad van Beroep voor belastingzaken, bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (P.B. 1941, no. 12);

    • g.

      bevoegde autoriteit: de door een staat tot het uitwisselen van inlichtingen aangewezen persoon of instantie.

    • h.

      notificatie van stukken: de uitreiking aan de geadresseerde in de Nederlandse Antillen van een door een administratieve autoriteit van een andere staat uitgevaardigd document, houdende een akte of beslissing, inzake de heffing en invordering van belastingen

Artikel 3

Waar in de belastingverordening wordt gesproken van:

  • a.

    de bestuurder van een lichaam, wordt daaronder begrepen de beherende vennoot van een maat- of vennootschap en de binnenlandse vertegenwoordiger van een niet binnen de Nederlandse Antillen gevestigd lichaam, alsmede in geval van ontbinding degene die met de vereffening is belast;

  • b.

    vereniging, wordt daaronder begrepen het samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid die maatschappelijk met een vereniging gelijk kan worden gesteld;

  • c.

    de Nederlandse Antillen, wordt daar mede onder begrepen het buiten de territoriale zee van de Nederlandse Antillen gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voor zover het Koninkrijk der Nederlanden daar op grond van het internationale recht ten behoeve van de exploratie en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen, alsmede de in, op of boven dat gebied aanwezige installaties en andere inrichtingen ten behoeve van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen in dat gebied.

Artikel 4
  • 1. Waar iemand woont of een lichaam is gevestigd, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen en luchtvaartuigen welke in de Nederlandse Antillen hun thuishaven hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van de Nederlandse Antillen beschouwd.

Artikel 5
  • 1. De belastingaanslag wordt door de Inspecteur vastgesteld. De Inspecteur draagt het aanslagbiljet ter invordering over aan de Ontvanger. Als dagtekening van vaststelling van een belastingaanslag geldt de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. De belastingplichtige is verplicht de belastingaanslag binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet te betalen voor zover de heffingsverordening niet anders bepaalt.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is een voorlopige aanslag, gedagtekend vóór 1 november van het belastingjaar waarop deze betrekking heeft, invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar overblijven. Op de laatste dag van elk van die maanden vervalt een termijn.

  • 4. In afwijking van het tweede lid is de naheffingsaanslag invorderbaar een maand na dagtekening van het aanslagbiljet.

HOOFDSTUK II

Heffing van belasting

Afdeling 1

De aangifte

Artikel 6
  • 1. De Inspecteur kan aan een ieder die naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig of inhoudingsplichtig is een aangiftebiljet uitreiken.

  • 2. Aan een ieder die daartoe een verzoek doet, wordt in elk geval een aangiftebiljet uitgereikt.

  • 3. In het aangiftebiljet wordt opgave verlangd van gegevens en kan overlegging of toezending worden gevraagd van gegevensdragers, waarvan de kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn.

  • 4. Een ieder aan wie een aangiftebiljet is uitgereikt, is gehouden aangifte te doen door dat biljet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud ingevuld en ondertekend, met de daarin gevraagde bescheiden, in te leveren. Degene die de aangifte doet waarmerkt de over te leggen bescheiden.

  • 5. Bij ministeriële beschikking met algemene werking wordt het model van de aangiftebiljetten vastgesteld.

  • 6. Bij ministeriële beschikking met algemene werking kan worden bepaald dat en onder welke voorwaarden het toegelaten wordt om langs elektronische weg aangifte te doen.

  • 7. De Directeur kan toestemming geven tot het indienen van een niet door de Inspecteur uitgereikt aangiftebiljet. Hij kan daarbij voorwaarden stellen.

Artikel 7
  • 1. Met betrekking tot belastingen welke bij wege van aanslag worden geheven, moet het aangiftebiljet binnen een door de Inspecteur gestelde termijn van tenminste twee maanden na uitreiking van het biljet bij de Inspecteur worden ingeleverd.

  • 2. De Inspecteur maant, na verloop van de in het eerste lid bedoelde termijn, de belastingplichtige aan binnen een door hem te stellen termijn van tenminste vijf werkdagen aangifte te doen, tenzij uitstel voor het doen van aangifte overeenkomstig artikel 9 is verleend.

  • 3. Bij de inlevering van het aangiftebiljet wordt op verzoek een ontvangstbewijs afgegeven.

  • 4. De belastingplichtige aan wie niet binnen zes maanden na het ontstaan van de belastingschuld een aangiftebiljet is uitgereikt, is gehouden binnen vijftien dagen na afloop van deze termijn de Inspecteur te verzoeken een aangiftebiljet uit te reiken.

  • 5. Het vierde lid is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat over dat tijdvak, na verrekening van voorheffingen, geen belasting verschuldigd is of geen aanslag zal worden opgelegd.

  • 6. Een belastingschuld waarvan de grootte eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, wordt geacht te zijn ontstaan op het tijdstip waarop dat tijdvak of de belastingplicht eindigt.

Artikel 8
  • 1. Met betrekking tot belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, moet de aangifte worden gedaan bij de Inspecteur.

  • 2. Heeft de aangifte betrekking op een tijdvak, dan wordt zij gedaan binnen een termijn van vijftien dagen na het einde van dat tijdvak. Heeft de aangifte betrekking op een tijdstip, dan wordt zij gedaan binnen een termijn van vijftien dagen na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

  • 3. De belastingplichtige dan wel inhoudingsplichtige aan wie niet reeds een aangiftebiljet is uitgereikt, is gehouden vóór het tijdstip waarop de belasting moet worden betaald de Inspecteur te verzoeken een aangiftebiljet uit te reiken.

  • 4. De Directeur kan bepalen onder welke voorwaarden het aangiftebiljet bij de Ontvanger kan worden ingediend.

Artikel 9
  • 1. De Inspecteur kan onder door hem te stellen voorwaarden uitstel verlenen voor het indienen van het aangiftebiljet en kan daarbij voorwaarden stellen. Uitstel wordt niet langer verleend dan tot achttien maanden na de datum waarop de belastingschuld is ontstaan.

  • 2. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt elke termijn die met de aangifte of het opleggen van een aanslag verband houdt met de duur van het verleende uitstel verlengd.

  • 3. In afwijking van hetgeen in deze landsverordening is bepaald, is de belastingplichtige die de Nederlandse Antillen metterwoon wenst te verlaten dan wel zijn plaats van vestiging wenst over te brengen naar een buiten de Nederlandse Antillen gelegen plaats, verplicht terstond aangifte te doen voor de inkomstenbelasting, de winstbelasting, de grondbelasting, de belasting op bedrijfsomzetten en de omzetbelasting, tot het einde van de belastingplicht.

Afdeling 2

Heffing bij wege van aanslag

Artikel 10
  • 1. De Inspecteur kan bij het vaststellen van de aanslag van de aangifte gemotiveerd afwijken, alsmede bij het ontbreken van de aangifte de aanslag ambtshalve vaststellen.

  • 2. De bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt door verloop van vijf jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

Artikel 11
  • 1. De Inspecteur kan, ingeval de grootte van de belastingschuld eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, na aanvang van het belastingtijdvak aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag opleggen tot het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld.

  • 2. De voorlopige aanslag blijft beperkt tot het bedrag waarmee de aanslag vermoedelijk de voorheffingen te boven zal gaan.

  • 3. Een voorlopige aanslag kan worden gevolgd door één of meer voorlopige aanslagen.

  • 4. De voorlopige aanslag en de voorheffingen worden verrekend met de aanslag.

  • 5. Een voorlopige aanslag kan de Inspecteur ook opleggen aan niet binnen de Nederlandse Antillen wonende of gevestigde belastingplichtigen, die slechts tijdelijk binnen de Nederlandse Antillen een bedrijf of beroep uitoefenen.

  • 6. Een voorlopige aanslag kan direct na het ontstaan van de belastingschuld of, bij tijdvak- belastingen, direct na aanvang van het tijdvak, altijd worden opgelegd tot het bedrag dat de Inspecteur juist voorkomt indien:

    • a.

      de belastingplichtige in staat van faillissement is verklaard of, indien sprake is van een lichaam, in geval van ontbinding, beëindiging of vereffening ervan;

    • b.

      de belastingplichtige de Nederlandse Antillen metterwoon wil verlaten dan wel zijn plaats van vestiging wil overbrengen naar een plaats buiten de Nederlandse Antillen;

    • c.

      het bedrijf van de belastingplichtige wordt gestaakt of aanmerkelijk wordt ingekrompen, of de belastingplichtige binnen de Nederlandse Antillen gelegen onroerende goederen of daarop gevestigde rechten vervreemdt.

  • 7. Bij ministeriële beschikking met algemene werking kunnen ten aanzien van het eerste lid nadere regels worden vastgesteld.

Artikel 12
  • 1. De Inspecteur neemt het besluit om aan hem die aangifte heeft gedaan, geen aanslag op te leggen, bij met redenen omklede voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 2. Een door de belastingplichtige als onjuist aangemerkte belastingaanslag kan door de Inspecteur ambtshalve worden verminderd binnen vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan worden bepaald dat een dergelijke ambtshalve vermindering kan worden verleend tot tien jaar na het ontstaan van de belastingschuld indien de vermindering een in dat landsbesluit bepaalde bedrag overschrijdt. Indien de Inspecteur binnen de in dit artikel bedoelde termijnen vaststelt dat de belastingaanslag onjuist is, wordt deze aanslag ambtshalve door de Inspecteur verminderd.

Artikel 13
  • 1. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

  • 2. Navordering kan mede plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat:

    • a.

      een voorlopige aanslag, of een voorheffing ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend;

    • b.

      een bij de belastingplichtige in aanmerking te nemen bestanddeel van het voorwerp van enige belasting ten onrechte in aanmerking is genomen bij hem of bij zijn echtgenoot;

    • c.

      de basiskorting en de daarop van toepassing zijnde alleenverdienertoeslag, ouderentoeslag en kindertoeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 3. De bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag als bedoeld in het eerste en tweede lid vervalt door verloop van tien respectievelijk vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld.

  • 4. Indien te weinig belasting is geheven over het bestanddeel van het voorwerp van enige belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen, vervalt, in afwijking van het derde lid, eerste volzin, de bevoegdheid tot navorderen door verloop van vijftien jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

Afdeling 3

Heffing bij wege van afdracht en voldoening op aangifte

Artikel 14
  • 1. In geval de belastingverordening voldoening van in een tijdvak verschuldigde belasting dan wel afdracht van in een tijdvak ingehouden belasting voorschrijft, is de belastingplichtige dan wel de inhoudingsplichtige gehouden binnen vijftien dagen na afloop van dat tijdvak de belasting overeenkomstig de aangifte te betalen bij de Ontvanger.

  • 2. In geval over een belastingtijdvak geen belasting is verschuldigd, moet aangifte worden gedaan bij de Inspecteur binnen vijftien dagen na het einde van dat tijdvak.

  • 3. De Inspecteur kan van de belastingplichtige dan wel inhoudingsplichtige die belasting over een tijdvak van langer dan een maand moet voldoen respectievelijk afdragen, vorderen dat hij binnen vijftien dagen na het einde van elke maand een voorlopige betaling doet.

  • 4. In de niet in het eerste lid bedoelde gevallen moet de aangifte worden gedaan en de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen vijftien dagen na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

Artikel 15
  • 1. Voor de belastingplichtigen in de winstbelasting, met uitzondering van die genoemd in de artikelen 8A, 8B, 14 en 14A van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940, zoals deze luidden op 31 december 1999, zijn in afwijking van de bepalingen van artikel 14, de bepalingen van dit artikel van toepassing.

  • 2. De belastingplichtige is gehouden uiterlijk op de laatste dag van de derde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar voorlopige aangifte te doen en de belasting overeenkomstig die aangifte te betalen bij de Ontvanger. Uitstel voor het indienen van een voorlopige aangifte is niet mogelijk.

  • 3. De op de voorlopige aangifte als verschuldigd aan te geven belasting dient ten minste gelijk te zijn aan de volgens de meest recente definitieve aangifte op grond van de belastingverordening over dat jaar totaal verschuldigde belasting. Indien de belastingplichtige een lager bedrag wenst aan te geven, kan hij daartoe een gemotiveerd verzoek indienen bij de Inspecteur.

  • 4. De belastingplichtige is gehouden uiterlijk op de laatste dag van de zesde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar definitieve aangifte te doen en de belasting overeenkomstig die aangifte te betalen bij de Ontvanger.

  • 5. De Inspecteur neemt een schriftelijk gemotiveerde beslissing binnen vijftien dagen na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het derde lid. Als datum van de beslissing geldt de datum waarop het afschrift ter post wordt bezorgd. Indien de Inspecteur niet binnen vijftien dagen schriftelijk afwijzend heeft beslist, wordt het verzoek geacht te zijn ingewilligd.

  • 6. De Inspecteur neemt een schriftelijk gemotiveerde beslissing binnen vijftien dagen na ontvangst van een verzoek om uitstel voor het doen van de definitieve aangifte. Het verzoek, bedoeld in de vorige volzin, dient te worden vergezeld van een nadere voorlopige aangifte. Indien een beslissing wordt genomen, geldt als datum van de beslissing de datum waarop het afschrift ter post wordt bezorgd. Indien de Inspecteur niet binnen vijftien dagen afwijzend heeft beslist, wordt de termijn van indiening van de definitieve aangifte verlengd met drie maanden.

  • 7. Artikel 11, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstig toepassing.

  • 8. Indien bij de definitieve aangifte de berekening van de verschuldigde belasting resulteert in een door de belastingplichtige terug te ontvangen bedrag, legt de Inspecteur binnen zes maanden na indiening van de definitieve aangifte een aanslag op.

  • 9. Indien de Inspecteur de in het achtste lid bedoelde aanslag niet oplegt binnen zes maanden na de datum van indiening van de definitieve aangifte, wordt hiervan aan de belastingplichtige schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan.

Artikel 16
  • 1. De Inspecteur kan, indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen niet of niet volledig is betaald, de niet of te weinig betaalde belasting naheffen door middel van een naheffingsaanslag ten name van degene die de belasting had behoren te betalen. Indien tevens geen aangifte is gedaan, stelt de Inspecteur de aanslag ambtshalve vast.

  • 2. Met niet volledig betaald zijn als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld het geval waarin, naar aanleiding van een ingevolge de belastingverordening gedaan verzoek, ten onrechte of tot een te hoog bedrag, vrijstelling of vermindering van inhouding van belasting dan wel teruggaaf van belasting is verleend.

  • 3. De inhoudingsplichtige is gerechtigd het bedrag van de nageheven belasting te verhalen op zijn werknemer ingeval het aan de werknemer te wijten is dat er te weinig belasting is ingehouden.

Artikel 17
  • 1. De bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend.

  • 2. Indien de belastingplichtige of inhoudingsplichtige ter zake van de in artikel 16 genoemde feiten te kwader trouw is vervalt in afwijking van het eerste lid de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag door verloop van tien jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend.

HOOFDSTUK III

Administratieve boeten

Afdeling 1

Verzuim- en vergrijpboeten

Artikel 18
  • 1. Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 7, tweede lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de Inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag een boete van ten hoogste NAF. 2.500,-- kan opleggen.

  • 2. Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de aangifte voor een belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 8, tweede lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de Inspecteur hem gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag een boete van ten hoogste NAF. 2.500,-- kan opleggen.

  • 3. De bevoegdheid tot het opleggen van de in het tweede lid bedoelde boete vervalt door verloop van een jaar na het einde van de termijn waarbinnen de aangifte had moeten worden gedaan.

Artikel 19
  • 1. Indien de belastingplichtige of inhoudingsplichtige de belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 8, tweede lid, gestelde termijn heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de Inspecteur hem een boete van ten hoogste NAF. 10.000,-- kan opleggen.

  • 2. Bij niet of gedeeltelijk niet betalen legt de Inspecteur de boete op, gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag.

  • 3. De bevoegdheid tot het opleggen van de in het eerste lid bedoelde boete vervalt door verloop van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.

Artikel 20
  • 1. Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag te laag is vastgesteld dan wel anderszins te weinig belasting is geheven, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de Inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100% van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.

  • 2. De grondslag voor de boete is:

    • a.

      het bedrag van de navorderingsaanslag, dan wel

    • b.

      indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, het bedrag waarop de navorderingsaanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met die verliezen.

Artikel 21
  • 1. Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingverordening gestelde termijn is betaald, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de Inspecteur hem een boete kan opleggen van ten hoogste 100% van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.

  • 2. De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald, voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald.

  • 3. Bij niet of gedeeltelijk niet betalen legt de Inspecteur de boete op, gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag.

Artikel 21a
  • 1. Indien de administratieplichtige niet, niet tijdig of niet volledig de opgave, bedoeld in artikel 45, tweede en derde lid, verstrekt, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de Inspecteur hem een boete van ten hoogste NAF. 5.000,-- kan opleggen.

  • 2. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in het eerste lid vervalt door verloop van een jaar na het einde van de termijn waarbinnen de opgave, bedoeld in artikel 45, tweede en derde lid, had moeten worden verstrekt.

Afdeling 2

Voorschriften inzake het opleggen van administratieve boeten

Artikel 22
  • 1. Alvorens een vergrijpboete op te leggen, stelt de Inspecteur de belastingplichtige of inhoudingsplichtige in kennis van zijn voornemen daartoe, onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2. De Inspecteur stelt de belastingplichtige of inhoudingsplichtige in de gelegenheid binnen een door hem daarvoor te stellen termijn van ten minste twee weken de in die kennisgeving vermelde gronden gemotiveerd te betwisten.

  • 3. Indien niet is voldaan aan het bepaalde in het eerste of tweede lid, heeft dat niet de nietigheid van de boete tot gevolg.

Artikel 23
  • 1. De Inspecteur legt de boete op bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 22, eerste en tweede lid, stelt de Inspecteur de belastingplichtige of inhoudingsplichtige, uiterlijk bij de in het eerste lid bedoelde beschikking, in kennis van de gronden waarop de oplegging van de boete berust.

  • 3. De Inspecteur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderings- of naheffingsaanslag een boete opleggen indien de feiten of omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd of nageheven eerst bekend worden binnen zes maanden vóór de afloop van de in artikel 13, derde lid, respectievelijke artikel 17, bedoelde termijnen en er tevens aanwijzingen zijn dat het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld dan wel anderszins te weinig belasting is geheven. In dat geval doet de Inspecteur vóór of gelijktijdig met de vaststelling van de navorderings- dan wel naheffingsaanslag mededeling aan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige dat wordt onderzocht of in verband met de navordering of naheffing het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

  • 4. Op verzoek van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige die de kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de Inspecteur er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 5. Indien de boete gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van een belastingaanslag, wordt het bedrag van de boete afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld.

  • 6. De boete wordt ingevorderd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de invordering van de belasting ter zake waarvan de boete is opgelegd.

Artikel 24

Hoofdstuk VI is van overeenkomstige toepassing bij het opleggen van administratieve boeten, met dien verstande dat de belastingplichtige of inhoudingsplichtige tegen wie het onderzoek naar de oplegging van een administratieve boete is gericht slechts gehouden is toe te laten dat de Inspecteur gegevensdragers of de inhoud daarvan raadpleegt dan wel toegang te verlenen tot gebouwen of gronden.

Artikel 25
  • 1. De Inspecteur kan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige ten aanzien van wie de redelijke verwachting bestaat dat hem een vergrijpboete kan worden opgelegd, oproepen voor een verhoor. In deze oproep deelt de Inspecteur hem mee dat hij zich desgewenst kan doen bijstaan.

  • 2. Voordat het verhoor aanvangt, deelt de Inspecteur de belastingplichtige of inhoudingsplichtige mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.

  • 3. De Inspecteur kan op verzoek van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige die het Nederlands, Papiaments of Engels onvoldoende begrijpt, toestaan dat deze zich tijdens het verhoor door een tolk laat bijstaan.

Artikel 26

Ingeval een belastingplichtige of inhoudingsplichtige alsnog een juiste en volledige aangifte doet dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat een of meer ambtenaren van de Belastingdienst de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden, wordt in plaats van een vergrijpboete een verzuimboete opgelegd van ten hoogste 15%.

Artikel 27
  • 1. Een opgelegde boete vervalt indien de belastingplichtige of inhoudingsplichtige wegens het vergrijp op grond waarvan de boete verschuldigd is, bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is vrijgesproken, ontslagen van rechtsvervolging of veroordeeld.

  • 2. De Inspecteur legt een in deze afdeling bedoelde vergrijpboete niet op voor zover het niet aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige is te wijten dat te weinig belasting is geheven.

  • 3. Ingeval na het opleggen van een vergrijpboete blijkt dat de grondslag daarvoor ontbreekt maar wel een grondslag aanwezig is voor een verzuimboete, kan deze lagere boete daarvoor in de plaats worden gesteld. De reeds opgelegde boete wordt dan verminderd tot het bedrag van de verzuimboete.

  • 4. Indien de grondslag voor een boete wordt verminderd, vermindert de Inspecteur de boete ambtshalve dienovereenkomstig.

Artikel 28
  • 1. Geen boete wordt opgelegd aan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige die is overleden.

  • 2. Indien een boete op het tijdstip van het overlijden van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet onherroepelijk vaststaat, vernietigt de Inspecteur de beschikking waarbij de boete is opgelegd op verzoek van een belanghebbende bij beschikking.

HOOFDSTUK IV

Bezwaar en beroep

Artikel 29
  • 1. Degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag of tegen een ingevolge deze landsverordening door de Inspecteur genomen voor bezwaar vatbare beschikking, kan binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet of van het ter post bezorgde of uitgereikte afschrift van de beschikking een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur. De Inspecteur tekent onverwijld de datum van ontvangst aan op het bezwaarschrift. De Inspecteur zendt de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst, waarin die datum is vermeld.

  • 2. Degene die bezwaar heeft tegen het bedrag dat als belasting door hem op aangifte is voldaan of afgedragen of dat als belasting door een inhoudingsplichtige van hem is ingehouden, kan binnen twee maanden na de betaling respectievelijk de inhouding een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur.

  • 3. Indien een bezwaarschrift meer dan één belastingaanslag of beschikking inzake boete betreft, stelt de Inspecteur de belanghebbende binnen een door hem te bepalen termijn in de gelegenheid het geschrift te vervangen door zoveel bezwaarschriften als het belastingaanslagen of beschikkingen betreft. Maakt de belanghebbende van deze gelegenheid gebruik, dan worden de nieuwe bezwaarschriften geacht op dezelfde dag als het oorspronkelijke geschrift door de Inspecteur te zijn ontvangen.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt de belasting, bedoeld in de Landsverordening op de dividendbelasting 2000 (P.B. 1999, no. 246), geacht te zijn ingehouden op de dag waarop de nota, bedoeld in artikel 9 van genoemde landsverordening, is gedagtekend.

Artikel 30
  • 1. De Inspecteur doet uitspraak op het bezwaarschrift.

  • 2. Met een uitspraak wordt gelijkgesteld het weigeren dan wel niet tijdig doen van de uitspraak. Een uitspraak wordt geacht niet tijdig te zijn gedaan indien de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift een uitspraak heeft gedaan.

  • 3. Indien de Inspecteur niet in de gelegenheid is om binnen de in het tweede lid bedoelde termijn uitspraak op het bezwaar te doen, stelt hij de belanghebbende hiervan schriftelijk in kennis, onder mededeling van de reden waarom nog geen uitspraak kan worden gedaan. De termijn van het tweede lid wordt in de door de Minister te bepalen gevallen met dit uitstel verlengd. De Inspecteur is gehouden om, zodra dat in redelijkheid van hem verwacht kan worden, uitspraak te doen.

  • 4. Indien de belanghebbende in zijn bezwaarschrift het verlangen daartoe te kennen geeft, wordt hij vóór de uitspraak door de Inspecteur gehoord. Hij kan ook ambtshalve worden opgeroepen tot het verstrekken van inlichtingen of om de overwegingen te vernemen die bij de vaststelling van de aanslag hebben gegolden. Alle oproepingen worden gedaan op een termijn van ten minste zeven dagen.

  • 5. Indien niet of niet volledig aan het bezwaar wordt tegemoet gekomen, wordt de uitspraak gemotiveerd.

  • 6. Indien het bezwaar is gericht tegen een belastingaanslag met betrekking tot welke ten onrechte geen aangifte is gedaan, de vereiste aangifte niet is gedaan, of niet volledig is voldaan aan de verplichting ingevolge de artikelen 40, 41, 42 en 43 wordt de belastingaanslag gehandhaafd, tenzij gebleken is dat, en zo ja in hoeverre, deze onjuist is.

Artikel 31

De belanghebbende die bezwaar heeft tegen een ingevolge deze landsverordening door de Inspecteur gedane uitspraak kan binnen twee maanden na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij de Raad. De belanghebbende kan ook in het geval, bedoeld in artikel 30, tweede lid, in beroep komen binnen twaalf maanden:

  • a.

    gerekend vanaf het tijdstip waarop negen maanden is verlopen na het tijdstip waarop het bezwaarschrift door de Inspecteur is ontvangen; danwel

  • b.

    gerekend vanaf het tijdstip waarop de verlenging van de termijn, bedoeld in artikel 30, derde lid, tweede volzin, is verlopen.

Artikel 32

De verplichting tot betaling wordt niet geschorst door de indiening van een bezwaar- of beroepschrift inzake een belastingaanslag.

Artikel 32a
  • 1. De kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden uitsluitend ten laste van s’Lands kas vergoed, op verzoek van de belastingplichtige, voor zover de voor bezwaar vatbare beschikking door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is genomen.

  • 2. Het verzoek wordt gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De Inspecteur beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.

  • 3. Bij ministeriële beschikking met algemene werking kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de kosten waarop de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend betrekking kan hebben en de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

HOOFDSTUK V

Bijzondere bepalingen

Afdeling 1

Vertegenwoordiging

Artikel 33
  • 1. Vertegenwoordiging is mogelijk op grond van schriftelijke volmacht. Op vordering van de Inspecteur dient het stuk waaruit van de volmacht blijkt, te worden overgelegd.

  • 2. Degene die, opgeroepen om mondeling aan de Inspecteur inlichtingen en gegevens te verstrekken, en zich doet vertegenwoordigen, is gehouden op vordering van de Inspecteur zijn vertegenwoordiger te vergezellen.

  • 3. De Inspecteur kan de vertegenwoordiging door een bepaalde persoon gemotiveerd weigeren.

Artikel 34
  • 1. De bevoegdheden en de verplichtingen van een minderjarige, een onder curatele gestelde of iemand die in staat van faillissement is verklaard, of wiens vermogen onder bewind is gesteld, kunnen worden uitgeoefend en nagekomen door hun wettelijke vertegenwoordiger, curator of bewindvoerder. Desgevorderd zijn laatstgenoemden tot nakoming van die verplichtingen gehouden.

  • 2. De bevoegdheden van een lichaam kunnen worden uitgeoefend en zijn verplichtingen kunnen worden nagekomen door iedere bestuurder. Desgevorderd is ieder van hen tot nakoming van die verplichtingen gehouden.

  • 3. Indien iemand is overleden, kunnen de erfgenamen in het uitoefenen van de bevoegdheden en het nakomen van de verplichtingen welke de overledene zou hebben gehad, als hij in leven was gebleven, worden vertegenwoordigd door één hunner, de executeur-testamentair, de bewindvoerder of de curator over de nalatenschap. Desgevorderd is ieder van de genoemde personen tot nakoming van die verplichtingen gehouden.

  • 4. Stukken betreffende belastingaangelegenheden van een overledene kunnen worden gericht aan een van de in het derde lid genoemde personen.

Artikel 35

De Inspecteur kan vertegenwoordiging uitsluiten in de nakoming van een verplichting van degene die zelf tot nakoming in staat is.

Artikel 36

De bepalingen van deze afdeling gelden niet met betrekking tot strafvordering.

Afdeling 2

Domiciliekeuze

Artikel 37

In bezwaar- en beroepschriften is degene die niet binnen de Nederlandse Antillen een vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, verplicht domicilie kiezen binnen de Nederlandse Antillen.

Artikel 38

Ingeval ingevolge de belastingverordening een aangiftebiljet of ander stuk moet worden uitgereikt aan degene die niet binnen de Nederlandse Antillen een vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, kan die uitreiking ook geschieden:

  • a.

    middels bezorging of afgifte bij de binnen de Nederlandse Antillen gelegen vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep;

  • b.

    aan de woning of het kantoor van zijn binnen de Nederlandse Antillen wonende of gevestigde vertegenwoordiger.

Afdeling 3

Toekenning van bevoegdheden

Artikel 39
  • 1. De Minister is bevoegd:

    • a.

      voor zover in de belastingverordening niet anders is bepaald nadere regels te geven ter uitvoering van de belastingverordening;

    • b.

      voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van de belastingverordening mochten voordoen;

    • c.

      regels te geven voor het verlenen van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van opgelegde boeten.

  • 2. De Inspecteur is belast met de uitvoering van de beslissing van de Minister.

HOOFDSTUK VI

Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel 40
  • 1. Een ieder is gehouden aan de Inspecteur op diens verzoek:

    • a.

      de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing ten aanzien van hem van belang kunnen zijn;

    • b.

      de gegevensdragers of de inhoud daarvan, - zulks naar keuze van de Inspecteur - waarvan de inzage van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten die op de belastingheffing ten aanzien van hem invloed kunnen uitoefenen, voor dit doel beschikbaar te stellen.

  • 2. De in het eerste lid, onderdeel b, genoemde verplichting geldt eveneens voor de derde bij wie de gegevensdragers zich bevinden. De Inspecteur stelt degene wiens gegevensdragers bij de derde worden ingezien zo spoedig mogelijk van de inzage in kennis.

  • 3. Op degene, die direct of indirect tenminste 50% van de aandelen heeft in het kapitaal van dan wel de zeggenschap heeft over een lichaam dat onderworpen is aan één of meer van de in artikel 1 genoemde belastingen, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gegevens en inlichtingen alsmede gegevensdragers die in het bezit zijn van de aandeelhouder en welke van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van dat lichaam. De eerste volzin is mede van toepassing in gevallen waarin twee of meer natuurlijke personen of lichamen volgens een onderlinge regeling tot samenwerking een belang houden van 50% of meer dan wel de zeggenschap hebben over een lichaam dat onderworpen is aan één of meer van de in artikel 1 bedoelde belastingen.

  • 4. Ingeval de belastingverordening aangelegenheden van een derde aanmerkt als aangelegenheden van de vermoedelijk belastingplichtige, gelden voor de derde gelijke verplichtingen.

  • 5. Een ieder is gehouden ter vaststelling van zijn identiteit, indien zulks voor de heffing van de loonbelasting van belang kan zijn, op eerste verzoek van de Inspecteur aan deze een geldig paspoort, identiteitskaart dan wel geldig rijbewijs ter inzage te verstrekken.

Artikel 41
  • 1. De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze, - zulks naar keuze van de Inspecteur-, en binnen een door de Inspecteur te stellen termijn. De gevraagde gegevens en inlichtingen dienen kosteloos te worden verstrekt.

  • 2. Toegelaten moet worden dat kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt van de voor de raadpleging beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan. Indien het maken van kopieën of leesbare afdrukken niet ter plaatse kan geschieden, is de Inspecteur bevoegd de gegevensdragers voor dat doel voor korte tijd mee te nemen.

  • 3. Inzage in gegevensdragers dient te worden verleend op het kantoor van de Inspecteur binnen een door hem te stellen termijn. De Inspecteur kan akkoord gaan met inzage op een andere plaats, voor zover dat de voortgang van het onderzoek niet belemmert.

Artikel 42
  • 1. Degene die een gebouw of grond in gebruik heeft, is verplicht ten behoeve van een ingevolge de belastingverordening te verrichten onderzoek de Inspecteur en de door deze aangewezen deskundigen desgevraagd toegang te verlenen tot alle gedeelten van dat gebouw of van die grond.

  • 2. De gevraagde toegang wordt verleend, tussen acht uur 's-ochtends en zes uur 's-avonds, met uitzondering van zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen.

  • 3. Indien het gebouw of de grond wordt gebruikt voor het uitoefenen van een bedrijf of een zelfstandig beroep wordt de gevraagde toegang mede verleend tijdens de uren waarin het gebruik voor de uitoefening van dat bedrijf of zelfstandig beroep daadwerkelijk plaatsvindt.

  • 4. De gebruiker van het gebouw of de grond is verplicht desgevorderd aanwijzingen te geven die voor het onderzoek nodig zijn.

  • 5. De tot de toegang bevoegde personen treden een woning zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner niet binnen dan met inachtneming van het bepaalde in het zesde lid.

  • 6. Op het binnentreden in woningen is Titel X van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 155, vierde lid, 156, tweede lid, 157, tweede en derde lid, 158, eerste lid, laatste zinsnede, en 160, eerste lid, en met dien verstande dat de machtiging wordt verleend door de procureur generaal, de officier van justitie dan wel een hulpofficier van justitie.

Artikel 43
  • 1. Administratieplichtigen zijn:

    • a.

      natuurlijke personen die een bedrijf of beroep uitoefenen;

    • b.

      natuurlijke personen die inhoudingsplichtig zijn;

    • c.

      lichamen.

  • 2. Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.

  • 3. De administratie behoort te worden gevoerd in het Nederlands, Papiaments, Engels of Spaans, met gebruikmaking van de daarbij gebruikelijke cijfers.

  • 4. Tot de administratie behoort hetgeen ingevolge de belastingverordening wordt vastgelegd.

  • 5. De inrichting, het bijhouden en bewaren van de administratie dient controle daarvan door de Inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk te maken. De administratieplichtige verleent de hiervoor benodigde medewerking en verschaft het nodige inzicht in de opzet en de werking van de administratie.

  • 6. Administratieplichtigen zijn verplicht hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende tien jaar te bewaren.

  • 7. De administratieplichtige die de gevorderde gegevensdragers of de inhoud daarvan, niet of slechts ten dele ter inzage verstrekt, wordt geacht niet volledig te hebben voldaan aan een op grond van dit artikel opgelegde verplichting tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat de afwezigheid of onvolledigheid van de gegevensdragers of de inhoud ervan het gevolg is van overmacht.

  • 8. Iedere administratieplichtige is gehouden bij de Inspecteur een identificatienummer aan te vragen.

  • 9. De Inspecteur kent op verzoek van een belanghebbende aan deze een identificatienummer toe, dan wel maakt aan de belanghebbende op diens verzoek een reeds toegekend identificatienummer bekend. De belanghebbende is ter vaststelling van zijn identiteit gehouden een geldig paspoort, identiteitskaart dan wel geldig rijbewijs ter inzage te verstrekken.

Artikel 44
  • 1. De in artikel 43, eerste lid, onderdelen a en c, bedoelde personen en ondernemers zijn gehouden ter zake van hun leveringen en diensten een doorlopend genummerde en gedagtekende factuur aan de afnemer uit te reiken, waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze zijn vermeld:

    • a.

      de dag waarop de levering of de dienst wordt verricht;

    • b.

      naam en adres van de ondernemer die de levering of de dienst verricht;

    • c.

      het door de Belastingdienst toegekende registratienummer van degene die de levering of de dienst verricht;

    • d.

      een duidelijke omschrijving van de geleverde goederen of van de verrichte dienst;

    • e.

      de hoeveelheid van de geleverde goederen;

    • f.

      de vergoeding;

    • g.

      het belastingbedrag dat ter zake van de levering of de dienst verschuldigd is geworden.

  • 2. Voor de belasting op bedrijfsomzetten, bedoeld in de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten 1997, is het eerste lid, onderdeel g, niet van toepassing.

  • 3. De factuur wordt uitgereikt:

    • a.

      in geval van levering van goederen of het verrichten van diensten door een in het vijfde lid genoemde of krachtens onderdeel d van dat lid aangewezen ondernemer: op het tijdstip van levering;

    • b.

      in overige gevallen: binnen vijftien dagen na de maand waarin de levering of de dienst is verricht.

  • 4. Ingeval de ondernemer is overeengekomen dat de vergoeding voor de door hem te verrichten prestatie vooraf geheel of in gedeelten zal worden voldaan, dient ter zake van die betaling of deelbetalingen vóór het tijdstip van de opeisbaarheid daarvan telkens een overeenkomstig het eerste lid opgemaakte factuur te worden uitgereikt.

  • 5. De ondernemer is verplicht een afschrift van de uitgereikte factuur op te maken en te bewaren.

  • 6. De volgende ondernemers zijn ontheven van de verplichting tot uitreiking van facturen voor zover zij een doorlopend genummerde kasregistratie van de vergoeding voor de door hen geleverde goederen en door hen verrichte diensten bijhouden en overigens voldoen aan de in het zesde lid genoemde voorwaarden:

    • a.

      detailhandelaren;

    • b.

      exploitanten van horecabedrijven;

    • c.

      loterijverkopers;

    • d.

      door de Minister aan te wijzen andere categorieën ondernemers.

  • 7. De in het vijfde lid bedoelde voorwaarden zijn:

    • a.

      Een afschrift van de door de ondernemer te bewaren kassastrook moet worden afgegeven aan de afnemer;

    • b.

      de in het eerste lid, onderdelen a, b, c, f en g, genoemde gegevens moeten per transactie op de kassastrook worden vermeld.

Artikel 45
  • 1. Met betrekking tot administratieplichtigen als bedoeld in artikel 43, eerste lid, zijn de in de artikelen 40, 41, 42 en 43 omschreven verplichtingen van overeenkomstige toepassing ten behoeve van de belastingheffing van derden.

  • 2. Administratieplichtigen zijn gehouden in de maand januari van elk jaar aan de Inspecteur een opgave te verstrekken betreffende derden die in het afgelopen jaar bij of voor de administratieplichtige, anders dan in dienstbetrekking, werkzaamheden of diensten hebben verricht.

  • 3. Administratieplichtigen zijn gehouden in de maand januari van elk jaar aan de Inspecteur een opgave te verstrekken betreffende de personen die in het afgelopen jaar bij of voor de administratieplichtige in dienstbetrekking zijn geweest, met inbegrip van bestuurders, commissarissen en personen, die niet anders dan op provisiebasis werken.

  • 4. De in het tweede en derde lid genoemde opgaaf moet worden gedaan op een formulier dat bij de Inspecteur verkrijgbaar is.

Artikel 46
  • 1. Voor een weigering om te voldoen aan de in de artikelen 40, 41, 42, 43 en 44 omschreven verplichtingen kan niemand zich beroepen op de omstandigheid dat hij uit enigerlei hoofde tot geheimhouding verplicht is, zelfs niet indien deze hem bij een landsverordening is opgelegd.

  • 2. Voor een weigering om te voldoen aan de verplichtingen ten aanzien van derden als bedoeld in artikel 45, eerste lid, kunnen alleen geestelijken, notarissen, advocaten, artsen en apothekers zich beroepen op de omstandigheid dat zij uit hoofde van hun stand, ambt of beroep tot geheimhouding verplicht zijn.

  • 3. Het bepaalde in artikel 45, eerste lid, is niet van toepassing op lichamen als bedoeld in de artikelen 8A, 8B, 14 en 14A van de Landsverordening op de winstbelasting 1940, zoals deze luidden op 31 december 1999.

  • 4. De Minister kan nadere regels geven en voorwaarden stellen voor de toepassing van artikel 45, eerste lid, met betrekking tot toezichtactiviteiten bij kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen c en d, van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994 (P.B. 1994, no. 4) alsmede financiële instellingen en trustkantoren die uitsluitend werkzaam zijn ten behoeve van lichamen als bedoeld in de artikelen 8A, 8B, 14 en 14A van de Landsverordening op de winstbelasting 1940, zoals deze luidden op 31 december 1999.

Artikel 47
  • 1. Voor het onderzoek van gegevensdragers kunnen door de Inspecteur deskundigen en tolken worden aangewezen.

  • 2. Alvorens zijn taak te aanvaarden legt de deskundige of de tolk in handen van de gezaghebber de eed of belofte af, dat hij de hem op te dragen werkzaamheden eerlijk, nauwgezet en naar zijn beste weten zal verrichten.

  • 3. Aan de in het eerste lid bedoelde deskundigen en tolken kan een vergoeding worden toegekend volgens bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te stellen regels.

Artikel 48
  • 1. Instellingen en diensten van het Land of enig eilandgebied zijn gehouden, desgevraagd schriftelijk, de gegevens en inlichtingen die de Inspecteur nodig acht voor de uitvoering van de belastingverordening kosteloos te verstrekken.

  • 2. De verplichtingen welke volgens dit hoofdstuk bestaan jegens de Inspecteur, gelden mede jegens de Directeur van de Stichting Overheids Belasting Accountants Bureau, de Ontvanger alsmede jegens de door hen aangewezen ambtenaren of personen.

HOOFDSTUK VII

Bepalingen van strafrecht en strafvordering

Artikel 49
  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een geldboete van ten hoogste NAF. 25.000,-- of, indien de te weinig geheven belasting hoger is dan dit bedrag, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting, dan wel met beide straffen wordt, indien van de handeling of het nalaten het gevolg zou kunnen zijn dat nadeel voor de Nederlandse Antillen of voor een van de eilandgebieden kan ontstaan, gestraft degene die ingevolge deze landsverordening verplicht is tot:

    • a.

      het binnen een gestelde termijn doen van aangifte, dat niet binnen de gestelde termijn, onjuist of onvolledig doet;

    • b.

      het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, en deze niet, onjuist of onvolledig verstrekt;

    • c.

      het ter inzage verstrekken van gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking stelt;

    • d.

      het voeren van een administratie overeenkomstig de in de belastingverordening gestelde eisen, en een zodanige administratie niet voert;

    • e.

      het bewaren van gegevensdragers, en deze niet bewaart;

    • f.

      het verlenen van medewerking als bedoeld in artikel 43, vijfde lid, en deze niet verleent;

    • g.

      het verstrekken van de opgave, bedoeld in artikel 45, tweede en derde lid, en deze opgave niet verstrekt.

  • 2. Degene die zich opzettelijk schuldig maakt aan een in het eerste lid omschreven strafbaar gesteld feit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of een geldboete van ten hoogste NAF. 100.000,-- of, indien de te weinig geheven belasting hoger is dan dit bedrag, ten hoogste tweemaal het bedrag van de te weinig geheven belasting, dan wel met beide straffen.

  • 3. Het eerste en tweede lid blijven buiten toepassing indien degene op wie de verplichting rust alsnog een juiste en volledige aangifte doet of juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de Inspecteur of een van de in artikel 48, tweede lid, bedoelde ambtenaren en personen de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.

Artikel 50
  • 1. Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van de landsverordening en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de strafbare feiten omschreven in de artikelen 198 en 200 van het Wetboek van Strafvordering.

  • 3. De Minister kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod.

  • 4. Degene die opzettelijk de hem ingevolge het eerste lid opgelegde geheimhoudingsplicht schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of een geldboete van ten hoogste NAF. 100.000,-- dan wel met beide straffen.

  • 5. Degene aan wiens schuld schending van de geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een geldboete van ten hoogste NAF. 50.000,--.

  • 6. Vervolging inzake schending van de geheimhouding wordt slechts ingesteld op klacht van hem, te wiens aanzien de geheimhouding is geschonden.

Artikel 51

Degene die niet voldoet aan de hem opgelegde verplichting ingevolge de artikelen 41, tweede lid, 42, eerste lid, en 44 wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste NAF. 10.000,--.

Artikel 52
  • 1. Overtreding van krachtens de belastingverordening bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgestelde bepalingen wordt, voor zover die overtreding is aangemerkt als strafbaar feit, gestraft met geldboete van ten hoogste NAF. 10.000,--.

  • 2. Overtreding van door de Minister krachtens de belastingverordening vastgestelde ministeriële beschikking met algemene werking wordt, voor zover die overtreding is aangemerkt als strafbaar feit, gestraft met geldboete van ten hoogste NAF. 5.000,--.

Artikel 53
  • 1. De bij deze landsverordening strafbaar gestelde feiten waarop gevangenisstraf is gesteld, zijn misdrijven. De overige bij deze landsverordening strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

  • 2. De strafwet van de Nederlandse Antillen is mede van toepassing op ieder die zich buiten de Nederlandse Antillen schuldig maakt aan een bij of krachtens deze landsverordening als misdrijf omschreven strafbaar gesteld feit.

Artikel 54
  • 1. Met het opsporen van de bij belastingverordening strafbaar gestelde feiten zijn, naast de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen, belast de Inspecteur alsmede de daartoe bij landsbesluit aangewezen ambtenaren en personen van de Belastingdienst. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in het blad waarin van landswege de officiële berichten worden geplaatst.

  • 2. De Inspecteur alsmede de in het eerste lid bedoelde ambtenaren en personen van de Belastingdienst zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van de ingevolge het Wetboek van Strafvordering voor inbeslagneming vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.

  • 3. Bij het opsporen van een bij de belastingverordening strafbaar gesteld feit hebben de in het eerste lid bedoelde ambtenaren en personen toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zij zijn bevoegd zich door bepaalde door hen aangewezen personen te laten vergezellen. Voor het betreden van woningen is artikel 155 van het Wetboek van Strafvordering onverkort van toepassing.

  • 4. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de vereisten waaraan de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren en personen dienen te voldoen.

Artikel 55
  • 1. De in artikel 54, eerste lid, bedoelde ambtenaren en personen maken van hun bevindingen proces-verbaal op en delen dit in afschrift mede aan de bekeurde.

  • 2. Alle processen-verbaal betreffende de bij deze landsverordening strafbaar gestelde feiten worden ingezonden aan de Directeur. De Directeur doet de processen-verbaal betreffende strafbare feiten, ter zake waarvan inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis is toegepast dan wel een woning zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner is binnengetreden, met de inbeslaggenomen voorwerpen, onverwijld toekomen aan de officier van justitie. De overige processen-verbaal doet de Directeur met de inbeslaggenomen voorwerpen toekomen aan de officier van justitie indien hij een vervolging wenselijk acht.

  • 3. De officier van justitie is bevoegd, de zaak ter afdoening weer in handen van de Directeur te stellen, die daarmede alsdan kan handelen overeenkomstig artikel 56.

  • 4. Het bepaalde in artikel 14, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is niet van toepassing in zaken waarin de Directeur het proces-verbaal niet aan de officier van justitie heeft doen toekomen.

Artikel 56
  • 1. Ten aanzien van feiten, met betrekking tot welk het proces-verbaal niet in handen van de officier van justitie is gesteld, vervalt het recht tot strafvordering indien vrijwillig wordt voldaan aan de voorwaarden welke de Directeur ter voorkoming van de strafvervolging heeft gesteld.

  • 2. Als voorwaarden kunnen worden gesteld:

    • a.

      betaling aan de Nederlandse Antillen van een geldsom van ten minste NAF. 100,-- en ten hoogste het maximum van de geldboete die voor het feit kan worden opgelegd;

    • b.

      afstand van voorwerpen die in beslag genomen zijn en vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;

    • c.

      uitlevering, of voldoening aan de Nederlandse Antillen van de geschatte waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;

    • d.

      voldoening aan de Nederlandse Antillen van een geldbedrag gelijk aan of lager dan het geschatte voordeel - met inbegrip van besparing van kosten - door de verdachte verkregen door middel van of uit het strafbare feit;

    • e.

      het alsnog voldoen aan een bij deze landsverordening gestelde verplichting.

  • 3. De Directeur bepaalt telkens de termijn waarbinnen aan de gestelde voorwaarden moet zijn voldaan, en zo nodig tevens de plaats waar dat moet gebeuren.

Artikel 57

De griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba verstrekt aan de Directeur desgevraagd kosteloos afschrift of uittreksel van vonnissen, in belastingstrafzaken gewezen.

HOOFDSTUK VIII

Bepalingen van internationaal recht

Afdeling 1

Voorkoming van dubbele belasting

Artikel 58

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen ter voorkoming van dubbele belasting in gevallen waarin daaromtrent niet op andere wijze is voorzien, regels worden gesteld ten einde gehele of gedeeltelijke vrijstelling of vermindering van de belasting te verlenen, voor zover het voorwerp van de belasting is onderworpen aan een belasting die vanwege een ander land van het Koninkrijk, een andere mogendheid of een volkenrechtelijke organisatie wordt geheven.

Artikel 59

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld waardoor ten aanzien van in de Nederlandse Antillen wonende diplomatieke, consulaire en andere vertegenwoordigers van een vreemde mogendheid alsmede hun gezinsleden, de hun toegevoegde ambtenaren en de bij hen inwonende in hun dienst zijnde personen vrijstelling van belasting wordt verleend.

Artikel 60

Indien een gedeelte van een inkomen wordt genoten van een internationale organisatie en dit gedeelte ingevolge bepalingen van internationaal recht van de heffing van belasting in de Nederlandse Antillen is vrijgesteld, wordt behoudens voor zover bij die bepalingen een nadere wijze van berekenen is voorgeschreven, de inkomstenbelasting verschuldigd over het overige gedeelte van het inkomen gesteld op het verschil tussen de belasting berekend zonder inachtneming van de vrijstelling en de belasting welke volgens bij ministeriële beschikking met algemene werking vast te stellen regels aan het vrijgestelde gedeelte van het inkomen dient te worden toegerekend.

Afdeling 2

Internationale bijstandsverlening

Artikel 61

De bepalingen van deze afdeling strekken tot nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit de Belastingregeling voor het Koninkrijk, een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, een verdrag tot het uitwisselen van inlichtingen, dan wel regelingen van internationaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing en invordering van de in artikel 1 bedoelde belastingen, alsmede de daarmee overeenkomende belastingen, die vanwege een buitenlandse mogendheid worden geheven.

Artikel 62
  • 1. Een verzoek om inlichtingen van een bevoegde autoriteit van een andere staat wordt door de Minister in behandeling genomen. De Minister kan de andere staat de inlichtingen verstrekken die zij vraagt en die voor haar van belang kunnen zijn bij de heffing en invordering van belastingen, bedoeld in artikel 1, of daarmee overeenkomende belastingen.

  • 2. De Minister stelt degene ten aanzien van wie een verzoek om inlichtingen is gedaan schriftelijk in kennis van zijn besluit tot inwilliging hiervan en geeft daarbij een omschrijving van de te verstrekken inlichtingen, onder de vermelding van de bevoegde autoriteit van wie het verzoek afkomstig is.

  • 3. Aan de inwilliging van een verzoek wordt, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten, niet eerder uitvoering gegeven dan na twee maanden na de verzending van de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Indien dringende redenen daartoe aanleiding geven, kan de Minister de verzending van de kennisgeving uitstellen tot ten hoogste vier maanden na de dagtekening van zijn besluit tot inwilliging van het verzoek.

  • 5. Tegen een besluit als bedoeld in het tweede lid staat voor degene ten aanzien van wie een verzoek is gedaan, beroep open bij de Raad. De bepalingen van de artikelen 31 en 37 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat degene ten aanzien van wie het verzoek om inlichtingen is gedaan binnen dertig dagen na de dagtekening van het afschrift van de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, in beroep kan komen

  • 6. Aan verzoeken ten behoeve van een onderzoek naar strafbare feiten met betrekking tot belastingen of daarmee verband houdende feiten, wordt niet voldaan zonder overleg met de Minister van Justitie.

Artikel 63
  • 1. De Minister kan door een ambtenaar van de Belastingdienst zo nodig een onderzoek laten instellen ter voldoening aan een door de bevoegde autoriteit gedaan verzoek om inlichtingen.

  • 2. De Minister kan met de bevoegde autoriteit van een andere staat overeenkomen dat ambtenaren van de Belastingdienst en andere belanghebbenden van de andere staat hier te lande aanwezig mogen zijn in verband met een onderzoek ten behoeve van de verstrekking van inlichtingen aan de bevoegde autoriteit van de andere staat.

  • 3. Bij ministeriële beschikking met algemene werking kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop het tweede lid wordt toegepast, alsmede met betrekking tot de bevoegdheden en verplichtingen van de betrokken ambtenaren.

  • 4. Ten dienste van de heffing en invordering van de in artikel 1 bedoelde belastingen kan de Minister een ambtenaar aanwijzen om aanwezig te zijn bij een onderzoek in een andere staat, dat daar door of vanwege de bevoegde autoriteit van die staat wordt ingesteld, in het kader van het verstrekken van inlichtingen aan de Nederlandse Antillen.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid zijn de bepalingen van hoofdstuk VI van overeenkomstige toepassing.

Artikel 63a
  • 1. De Minister kan in overleg met de bevoegde autoriteit van een andere staat gevallen of groepen van gevallen aanwijzen waarin hij zonder voorafgaand verzoek inlichtingen zal verstrekken, alsmede de voorwaarden bepalen waaronder die verstrekking zal geschieden.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde aanwijzingen en voorwaarden worden door plaatsing in het Publicatieblad bekend gemaakt.

  • 3. De Minister kan een bevoegde autoriteit van een andere staat uit eigen beweging inlichtingen verstrekken die voor haar van belang kunnen zijn bij de bepaling van een belastingschuld in de gevallen waarin:

    • a.

      vermoed wordt dat in de staat van de bevoegde autoriteit ten onrechte een vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting zou worden verleend dan wel heffing van belasting ten onrechte achterwege zou blijven ingeval de inlichtingen niet zullen worden verstrekt;

    • b.

      in de Nederlandse Antillen een vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting is verleend die van invloed kan zijn op de belastingheffing in de staat van de bevoegde autoriteit;

    • c.

      in de Nederlandse Antillen rechtshandelingen of andere handelingen zijn verricht met het doel de heffing van belasting in de staat van de bevoegde autoriteit geheel of ten dele onmogelijk te maken;

    • d.

      zulks naar het oordeel van de Minister is geboden.

  • 4. De Minister zendt degene op wie de inlichtingen betrekking hebben zijn besluit de inlichtingen te verstrekken toe en geeft daarbij een omschrijving van de te verstrekken inlichtingen, onder vermelding van de bevoegde autoriteit aan wie de inlichtingen zullen worden verstrekt.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste en het derde lid is artikel 62, eerste en derde tot en met het zesde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 63b

Op verzoek van een bevoegde autoriteit van een andere Staat gaat de Minister over tot de notificatie van stukken.

Artikel 63c
  • 1. Ingeval een bevoegde autoriteit een verzoek doet tot de notificatie van stukken, beslist de Minister zo spoedig mogelijk omtrent het aan het verzoek te verlenen gevolgIngeval een bevoegde autoriteit een verzoek doet tot de notificatie van stukken, beslist de Minister zo spoedig mogelijk omtrent het aan het verzoek te verlenen gevolg.

  • 2. Het verzoek tot notificatie van stukken vermeldt ten aanzien van de geadresseerde zowel diens naam als diens adres als het bij het verzoek gevoegde document, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel h.

  • 3. De bevoegde autoriteit, bedoeld in het eerste lid, wordt onverwijld door de Minister op de hoogte gesteld van de redenen die zich verzetten tegen de inwilliging \an het verzoek tot notificatie van stukken.

  • 4. Een verzoek tot notificatie van stukken wordt in ieder geval niet ingewilligd indien het verzoek niet voldoet aan de vereisten, gesteld in het tweede lid.

  • 5. Ingeval een verzoek tot notificatie van stukken voor inwilliging vatbaar is, brengt de Minister de bevoegde autoriteit, bedoeld in het eerste lid, daarvan onverwijld op de hoogte. Met het oog op het daaraan te verlenen gevolg draagt de Minister zorg voor de uitvoering van het verzoek tot notificatie met toepassing van de wettelijke voorschriften betreffende de notificatie van officiële overheidsdocumenten.

  • 6. De bevoegde autoriteit, bedoeld in het eerste lid, wordt onverwijld op de hoogte gesteld van het gevolg van de uitvoering van het verzoek tot notificatie van stukken. In ieder geval wordt deze autoriteit in kennis gesteld van de datum, waarop de notificatie van stukken heeft plaatsgevonden.

Artikel 64
  • 1. De Minister verstrekt geen inlichtingen indien:

    • a.

      de verstrekking niet voortvloeit uit verplichtingen van internationaal recht;

    • b.

      de openbare orde van de Nederlandse Antillen zich daartegen verzet;

    • c.

      die inlichtingen in de Nederlandse Antillen op grond van bestaande wetgeving of de administratieve praktijk niet zouden kunnen worden verkregen;

    • d.

      aannemelijk is dat de bevoegde autoriteit in de eigen staat niet eerst de gebruikelijke mogelijkheden voor het verkrijgen van de door haar gevraagde inlichtingen heeft aangewend;

    • e.

      de bevoegde autoriteit voor wie de inlichtingen zouden zijn bestemd, niet bevoegd of in staat is de Minister soortgelijke inlichtingen te verstrekken;

    • f.

      de wetgeving van de staat van de bevoegde autoriteit voor wie de inlichtingen zouden zijn bestemd geen verplichting tot geheimhouding oplegt aan ambtenaren van de belastingadministratie van die staat met betrekking tot hetgeen hun wordt medegedeeld of blijkt bij de uitvoering van de belastingwetten van die staat.

  • 2. De Minister verstrekt geen inlichtingen indien daarmee een commercieel, een industrieel of een beroepsgeheim zou worden onthuld.

Artikel 65
  • 1. Tenzij een bevoegde autoriteit anders bepaalt, kunnen de door haar aan de Minister verstrekte inlichtingen uitsluitend worden gebruikt voor de heffing van de in artikel 1 bedoelde belastingen.

  • 2. Uitsluitend met toestemming van de bevoegde autoriteit kan de Minister de door hem van haar ontvangen inlichtingen aan de bevoegde autoriteit van een andere staat verstrekken.

  • 3. De Minister kan op een daartoe strekkend verzoek een bevoegde autoriteit toestemming verlenen de van hem ontvangen inlichtingen aan een bevoegde autoriteit van een andere staat te verstrekken. Op het verzoek is het bepaalde in artikel 62 van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De Minister kan aan een bevoegde autoriteit toestemming verlenen de inlichtingen te gebruiken ten behoeve van een onderzoek naar strafbare feiten.

HOOFDSTUK IX

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 66

De stukken die de toepassing van de belastingverordening betreffen of die daaruit voortvloeien, zijn vrij van zegel en worden, voor zover aan de formaliteit van registratie onderworpen, kosteloos geregistreerd, tenzij bij landsverordening anders is bepaald.

Artikel 67

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan een vergoeding worden vastgesteld ter dekking van de kosten voor een door de Directie der Belastingen te publiceren voorlichtings- en informatiemateriaal betreffende belastingheffing.

Artikel 68

[wijzigt Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943]

Artikel 69

[wijzigt Landsverordening op de Loonbelasting 1976]

Artikel 70

[wijzigt Landsverordening op de Winstbelasting 1940]

Artikel 71

[wijzigt Landsverordening op de Scheepsregistratiebelasting 1987]

Artikel 72

[wijzigt Overdrachtsbelastingverordening 1908]

Artikel 73

[wijzigt Successiebelastingverordening 1908]

Artikel 74

[wijzigt Grondbelastingverordening 1908]

Artikel 75

[wijzigt Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten 1997]

Artikel 76

[wijzigt Landsverordening omzetbelasting 1999]

Artikel 77

[wijzigt Landsverordening op de dividendbelasting 2000]

Artikel 78
  • 1. Deze landsverordening treedt, met uitzondering van artikel 77, in werking op de dag na die van de uitgifte van het Publicatieblad, waarin de afkondiging is geschied.

  • 2. Artikel 77 treedt in werking op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip.

  • 3. Ten aanzien van belastingen welke over een tijdvak worden geheven, blijven de bepalingen, zoals deze luidden op de dag vóór die waarop deze landsverordening in werking treedt, gelden voor belastingjaren en tijdvakken welke eindigen vóór 1 januari van het kalenderjaar volgend op dat waarin deze landsverordening in werking treedt.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op de volgende bepalingen:

    • a.

      van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943: artikel A, Hoofdstuk X, 54, de artikelen 58 tot en met 61, Hoofdstuk XV en artikel 76;

    • b.

      van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976: artikel A, en de Hoofdstukken V en VII;

    • c.

      van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940: Artikel A, Hoofdstuk IV, de artikelen 41A tot en met 45, alsmede de Hoofdstukken VIIa en VIII;

    • d.

      de Landsverordening op de Scheepsregistratiebelasting 1987: de artikelen 19 en 22;

    • e.

      de Grondbelastingverordening 1908: artikel A, artikel 15, oud, 24, oud, artikel 26, artikel 28, oud, de artikelen 29 tot en met 31, 37a, 37ben 38 tot en met 43 en 45;

    • f.

      de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten 1997: artikel 1, oud, de Hoofdstukken V en VI, artikel 53, oud en de artikelen 54 tot en met 65;

    • g.

      de Landsverordening omzetbelasting 1999: artikel 1, oud, de Hoofdstukken V en VI, artikel 56, oud en de artikelen 57 tot en met 65.

  • 5. Ten aanzien van strafbare feiten begaan vóór het tijdstip waarop deze landsverordening in werking treedt blijven de bepalingen gelden, zoals deze luidden op de dag vóór die waarop deze landsverordening in werking treedt.

  • 6. Op bezwaarschriften die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening zijn binnengekomen, wordt de termijn, bedoeld in artikel 30, voor het doen van uitspraak door de Inspecteur gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening. Artikel 31 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 79

Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Algemene landsverordening Landsbelastingen.