Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Hoogezand-Sappemeer

Afstemmingsverordening 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Hoogezand-Sappemeer
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening 2009
CiteertitelAfstemmingsverordening 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b Wet werk en bijstand

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

17-09-200921-02-2012nieuwe regeling

08-09-2009

Regiokrant, 16-09-2009

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening 2009.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1. In deze verordening wordt het volgende verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer;

    • c.

      de bijstand: de algemene bijstand en de bijzondere bijstand;

    • d.

      de belanghebbende: degene die bijstand ontvangt of ontving in of na de periode waarop de afstemmingswaardige gedraging betrekking heeft; indien het gehuwden betreft, wordt hieronder elk van de echtgenoten verstaan;

    • e.

      de norm: de op grond van hoofdstuk 3, paragraaf 2 (zijnde de artikelen 20 tot en met 24) van de wet geldende norm voor belanghebbende, inclusief de eventuele verhoging of verlaging op grond van en krachtens hoofdstuk 3, paragraaf 3 van de wet (zijnde de artikelen 25 tot en met 30 en de Toeslagenverordening);

    • f.

      de jongere: de uitkeringsgerechtigde van 18, 19 of 20 jaar;

    • g.

      de gedraging: het handelen of nalaten;

    • h.

      het trajectplan: het individueel plan, gericht op de vergroting van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces of op de deelname aan sociale activiteiten;

    • i.

      het benadelingsbedrag: het bruto ten onrechte of teveel ontvangen bedrag aan bijstand.

  • 2. Voor zover in deze verordening niet anders gedefinieerd, hebben de begrippen dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Verlaging van de bijstand
  • 1. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig artikel 18 van de wet en het bepaalde in deze verordening in geval van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan bij de belanghebbende, of als de belanghebbende de verplichtingen voortvloeiende uit de wet of de artikelen 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of onvoldoende nakomt.

  • 2. Het besluit om de bijstand te verlagen bevat tenminste de reden van de verlaging, de periode waarover deze wordt toegepast en het percentage van de verlaging. Bij afwijking naar boven of beneden van de standaardverlaging motiveert het college deze afwijking.

  • 3. De verlaging wordt toegepast op de norm. Onverminderd de eerste volzin wordt de verlaging tevens toegepast op de aan de jongere verstrekte bijzondere bijstand voor levensonderhoud op grond van artikel 12 van de wet, althans voor zover deze daarop recht heeft.

Artikel 2A Ingangsdatum van de verlaging
  • 1. De verlaging gaat in op de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop het besluit tot verlaging bekend is gemaakt.

  • 2. Voor zover de bijstand nog niet is betaald, kan de verlaging in afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid toegepast worden op een nog uit te betalen periode uit het verleden.

  • 3. Indien de verlaging helemaal niet meer kan worden toegepast op een nog uit te betalen periode, kan deze worden opgelegd over de periode waarin de gedraging plaatsvond of aanving.

  • 4. Indien de uitkering is beëindigd, kan de verlaging worden toegepast dan wel gecontinueerd over een toekomstige periode, mits binnen drie maanden na de beëindiging een nieuwe bijstandsperiode aanvangt.

  • 5. De verlaging wordt toegepast op de norm geldend in de maand van effectuering van de verlaging.

Artikel 3 Afzien van de verlaging

Indien het college de gedraging niet verwijtbaar acht, ziet het af van een verlaging. Dit geldt ook als tussen een verwijtbare geachte gedraging en de constatering hiervan meer dan twaalf maanden zijn verstreken, tenzij het betreft de verstrekking van onjuiste of onvolledige inlichtingen en hierdoor ten onrechte bijstand is verleend. In het laatste geval geldt een termijn van 60 maanden.

Artikel 4 Afstemming van de verlaging

Het college stemt de verlaging af op de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin van de belanghebbende.

Artikel 5 Cumulatie van gedragingen

Indien er sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen, die voortvloeien uit hetzelfde handelen of nalaten, wordt in beginsel de verlaging toegepast geldend voor de zwaarste verwijtbare gedraging.

Artikel 6 Recidive
  • 1. Indien binnen een periode van twaalf maanden na verzending van het besluit tot oplegging van een verlaging opnieuw een verwijtbare gedraging plaatsvindt, waarvoor in deze verordening minimaal dezelfde standaardverlaging geldt, verdubbelt het college de duur van de verlaging.

  • 2. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid tellen de beschikkingen tot het afzien van een verlaging en oplegging van een waarschuwing mee.

  • 3. Bij een beschikking als bedoeld in dit artikel wordt onverkort uitvoering aandacht besteed aan de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin.

Artikel 7 Waarschuwing
  • 1. Het college kan volstaan met een waarschuwing in plaats van een verlaging in de situaties, bedoeld in:

  • a. artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a;

  • b. artikel 11, eerste lid;

  • c. artikel 11, vierde lid;

  • d. artikel 12, eerste lid, tenzij het traject, de scholing of de andere vorm van arbeidsinschakeling door de verwijtbare gedraging is geschaad.

  • 2. Indien binnen een periode van 24 maanden voorafgaande aan de verzending van het besluit houdende een waarschuwing al eerder een verlaging is opgelegd, dan wel een waarschuwing is gegeven, dan wel een beschikking inhoudende het afzien van een maatregel is verzonden, kan in beginsel niet volstaan worden met een waarschuwing.

Artikel 8 Heroverweging

Het college heroverweegt eens per drie maanden het besluit tot verlaging, voor zover deze verlaging voortduurt.

Artikel 9 Langdurigheidstoeslag

Op de langdurigheidstoeslag vindt geen verlaging plaats.

Hoofdstuk 2 De verwijtbare gedragingen

Artikel 10 Tekortschieten in het naleven van de arbeidsverplichtingen
  • 1. De norm wordt gedurende een maand met 5 % verlaagd, indien:

    • a.

      de belanghebbende zich niet tijdig laat registreren als werkzoekende bij het CWI of deze registratie niet tijd verlengt;

    • b.

      de belanghebbende het trajectplan (inclusief bijlagen) niet ondertekent of (tijdig) retourneert.

  • 2. De norm wordt gedurende een maand met 10 % verlaagd, indien de belanghebbende niet of onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot scholing, arbeidsinschakeling of medisch onderzoek.

  • 3. De norm wordt gedurende een maand met 20 % verlaagd, indien:

  • a. er sprake is van een gedraging (voorafgaand aan of tijdens de bijstandsverlening) die de inschakeling in arbeid belemmert of als de belanghebbende anderszins niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

  • b. de belanghebbende niet of onvoldoende gebruik maakt van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder tevens begrepen sociale activering.

  • 4. De norm wordt gedurende een maand met 100 % verlaagd, indien:

  • a. de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaardt;

  • b. er sprake is van door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • c. de gedraging als bedoeld in het derde lid, onder b heeft geleid tot het niet doorgaan of voortijdig beëindigen van het reïntegratietraject.

Artikel 11 Niet of niet tijdig nakomen van de inlichtingenplicht
  • 1. Indien naar het oordeel van het college de belanghebbende niet tijdig de verplichting als bedoeld in artikel 17 van de wet is nagekomen, verlaagt het college de norm met 5 % gedurende een maand, voor zover de belanghebbende volhardt in het niet tijdig nakomen van de verplichting.

  • 2. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte verstrekken of teveel verstrekken van bijstand wordt de verlaging van de norm afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag:

  • a. bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,--, 10 % van de norm gedurende een maand;

  • b. bij een benadelingsbedrag van € 1.000,-- tot € 2.000,--, 25 % van de norm gedurende een maand;

  • c. bij een benadelingsbedrag van € 2.000,-- tot € 4.000,--, 50 % van de norm gedurende een maand;

  • d. bij een benadelingsbedrag vanaf € 4.000,--, 100 % van de norm gedurende een maand.

  • 3. Indien aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie en dit tot vervolging overgaat, wordt geen verlaging toegepast.

  • 4. Voor zover er geen sprake is van een benadelingsbedrag verlaagt het college de norm met 5 % als het college van oordeel is dat het niet nakomen van de inlichtingenplicht een verlaging noodzakelijk maakt.

Artikel 12 Overige verwijtbare gedragingen
  • 1. In de situaties als bedoeld in de volgende leden, worden de in die leden genoemde verlagingen opgelegd, onverminderd de weging op basis van de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin.

  • 2. Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college eerder bijstandsafhankelijk wordt door het verwijtbaar te snel in te teren op zijn vermogen, dan wel door het doen van een schenking, daaronder tevens begrepen de acceptatie van een onderbedeling bij boedelscheiding, dan wel de verkoop van een woning onder de marktprijs, verlaagt het college de norm. Het college bepaalt de hoogte en de duur van de verlaging op basis van de volgende uitgangspunten:

  • a. indien de belanghebbende naar het oordeel van het college maximaal drie maanden te vroeg een aanvraag om bijstand indient, wordt de bijstand verlaagd met 20 % gedurende drie maanden;

  • b. indien de belanghebbende naar het oordeel van het college minimaal drie doch maximaal zes maanden te vroeg een aanvraag om bijstand indient, wordt de bijstand verlaagd met 20 % gedurende zes maanden;

  • c. indien de belanghebbende naar het oordeel van het college minimaal zes doch maximaal twaalf maanden te vroeg een aanvraag om bijstand indient, wordt de bijstand verlaagd met 20 % gedurende twaalf maanden;

  • d. indien de belanghebbende naar het oordeel van het college minimaal twaalf maanden te vroeg een aanvraag om bijstand indient, wordt de bijstand verlaagd met 20 % gedurende achttien maanden.

  • 3. Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de alimentatieverplichting als bedoeld in artikel 56 van de wet niet nakomt, verlaagt het college de norm met 30 % gedurende drie maanden.

  • 4. Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college verwijtbaar geen of niet tijdig een aanvraag ingevolge een voorliggende voorziening heeft ingediend of voortgezet, en voor deze kosten een beroep wordt gedaan op bijzondere bijstand, verlaagt het college de bijzondere bijstand met 100 % gedurende de maanden waarover recht op de voorliggende voorziening zou hebben bestaan.

  • 5. Indien de belanghebbende anderszins als gevolg van een verwijtbare gedraging een beroep doet of blijft doen op bijzondere bijstand, verlaagt het college de bijzondere bijstand overeenkomstig hetgeen het college proportioneel acht.

  • 6. Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college verwijtbaar geen of niet tijdig een aanvraag ingevolge een voorliggende voorziening voor levensonderhoud heeft ingediend of voortgezet, verlaagt het college de norm met 30 % gedurende drie maanden.

  • 7. Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college onvoldoende verzekerd is en als gevolg hiervan bijzondere bijstand aanvraagt, verlaagt het college de bijzondere bijstand met het bedrag waarop krachtens de gebruikelijke verzekering recht bestaat.

  • 8. Indien de belanghebbende zich naar de mening van het college zeer ernstig misdraagt jegens medewerkers werkzaam bij of goederen in gebruik van de gemeente Hoogezand-Sappemeer, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, verlaagt het college de norm met een door het college vast te stellen percentage gedurende een door het college vast te stellen periode, met een maximum van 30 % gedurende drie maanden.

  • 9. Indien de belanghebbende anderszins blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, verlaagt het college de bijstand geheel of gedeeltelijk.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 13 Onvoorziene gevallen

Het college beslist in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 14 Beleidsregels

Het college stelt beleidsregels op ter uitvoering van deze verordening.

Artikel 15 Afwijkende regels

In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van een mandaatregeling van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een uitkering ingevolgde de WWB ontvangen, het maatregelenbesluit van de SVB (zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2006, 121 en 2008, 98) van toepassing.

Artikel 16 Citeertitel en inwerkingtreding
  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Afstemmingsverordening 2009”.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dag van bekendmaking.

  • 3.

    Met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Afstemmingsverordening 2007.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de raad van de gemeente Hoogezand-Sappemeer d.d. 8 september 2009

Mevr. Y.P. van Mastrigt, voorzitter.

Mevr. C.A.M. Bodewes, raadsgriffier