Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Nieuw-West

Monumentenverordening Stadsdeel Slotervaart

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Nieuw-West
Officiële naam regelingMonumentenverordening Stadsdeel Slotervaart
CiteertitelMonumentenverordening Slotervaart 2008
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerp
Eigen onderwerpMonumenten en welstand

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening is na 1 mei 2010 alleen van toepassing op het grondgebied van het voormalige stadsdeel Slotervaart. De Monumentenverordening Slotervaart 2008 is met ingang van 3 maart 2011 ingetrokken en vervangen door de Erfgoedverordening Nieuw-West 2010.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, Art. 149
  2. Monumentenwet 1988, art. 15

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-06-200803-03-2011nieuwe regeling

05-06-2008

Westerpost, 4 juni 2008

RDB-2008-04-22-013

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • Deze verordening verstaat onder:

  • a. monument:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b. archeologisch monument: monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • c. gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk monument is aangewezen;

  • d. gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen monumenten;

  • e. beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • f. stads- of dorpsgezicht: groep van onroerende zaken die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, zijn onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel zijn wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden;

  • g. gemeentelijk stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht dat de stadsdeelraad als zodanig ingevolge artikel 17 van deze verordening heeft aangewezen, met ingang van de datum van publicatie van die aanwijzing in het dag-, weekblad of ander medium waarin het stadsdeel zijn bestuurlijke kennisgevingen gebruikelijk publiceert;

  • h. gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht aangewezen groepen van onroerende zaken;

  • i. Commissie voor Welstand en Monumenten: de commissie als bedoeld in de Verordening op de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam 2005 zoals vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 21 december 2005;

  • j. adviescommissie monumentenzorg: een door de stadsdeelraad en het dagelijks bestuur ingestelde commissie met als taak het dagelijks bestuur en de stadsdeelraad op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en het monumentenbeleid, met uitzondering van aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 en 37 van de Monumentenwet 1988 en als bedoeld in artikel 11 en 22 van deze verordening;

  • k. bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

  • l. de verordening tot behoud van monumenten in de gemeente Amsterdam 1990: de Verordening tot behoud van monumenten in de gemeente Amsterdam 1990 zoals vastgesteld bij besluit van de raad van 19 december 1990, nr 1043, in werking getreden op 19 december 1990 (Gemeenteblad 1991, afd. 3, volgnr. 48).

Artikel 2 Het gebruik van het monument
  • Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing tot gemeentelijk monument

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument
  • 1. Het dagelijks bestuur kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het dagelijks bestuur over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt zij advies aan de adviescommissie monumentenzorg.

  • 3. Het dagelijks bestuur doet mededeling van de adviesaanvraag, bedoeld in het tweede lid, aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en als (beperkt) zakelijk gerechtigde staan vermeld, en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de aanvrager.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 5. Het dagelijks bestuur brengt de stadsdeelraad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 6. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van artikel 2 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2005.

Artikel 3A Toetsing aan handleiding
  • De aanwijzing tot monument wordt getoetst aan de door de deelraad vast te stellen Handleiding voor de aanwijzing van zaken en terreinen als gemeentelijk monument.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit
  • 1. De adviescommissie monumentenzorg adviseert schriftelijk binnen twaalf weken na ontvangst van het verzoek van het dagelijks bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de adviescommissie monumentenzorg, maar in ieder geval binnen 25 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit
  • De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan de aanvrager en aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en als (beperkt) zakelijk gerechtigde staan vermeld.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
  • 1. Het dagelijks bestuur registreert het gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De registratie bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijk monument.

  • 3. De gemeentelijke monumentenlijst ligt bij het stadsdeelkantoor en het Bureau Monumenten & Archeologie voor een ieder ter inzage.

Artikel 7 Voorbescherming
  • In de periode tussen het moment dat mededeling is gedaan, als bedoeld in artikel 3, derde lid, tot het moment van aanwijzing, als bedoeld in artikel 3, dan wel wanneer vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 10 tot en met 14, 23 tot en met 25 van deze verordening, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing
  • 1. Het dagelijks bestuur kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het dagelijks bestuur van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing
  • 1. Indien het dagelijks bestuur de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede en vijfde lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 2 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2005.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

  • 4. De eigenaar en (beperkt) zakelijk gerechtigden zijn verplicht op verzoek mee te werken aan de documentatie van het monument.

Hoofdstuk 3 Vergunningverlening voor gemeentelijke monumenten

Artikel 10 Verbodsbepaling
  • Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 11 Vergunning
  • Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

  • 1. een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

  • 2. een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of de monumentale waarden in gevaar worden gebracht.

Artikel 12 Indiening, ontvankelijkheid, ter inzage legging en zienswijzen
  • 1. Een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 wordt ingediend bij het dagelijks bestuur.

  • 2. Van de in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, kan slechts gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen vier weken na de ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen. De door het dagelijks bestuur ingevolge dat artikel te stellen termijn bedraagt ten hoogste vier weken.

  • 3. Op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat het dagelijks bestuur het ontwerp van het besluit ter inzage legt na ontvangst van het advies, bedoeld in artikel 13, tweede lid.

  • 4. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.

Artikel 13 Termijnen advies en vergunningverlening
  • 1. Het dagelijks bestuur zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de Commissie voor Welstand en Monumenten.

  • 2. De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Indien het dagelijks bestuur niet besluit binnen de in artikel 3:18 Algemene wet bestuursrecht vermelde termijn, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 4. De werking van de vergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank, onderscheidenlijk de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken de opschorting op te heffen.

Artikel 14 Voorschriften en vergunning voor een bepaalde tijd
  • 1. Het dagelijks bestuur kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van de monumentenzorg.

  • 2. De vergunning kan voor een bepaalde tijd worden verleend.

Artikel 15 Intrekken van de vergunning
  • 1. De vergunning kan door het dagelijks bestuur worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder aan de vergunning verbonden voorschriften niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het behoud van de monumentale waarden zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning gebruik wordt gemaakt dan wel de werkzaamheden waarvoor de vergunning is verleend langer dan 26 weken hebben stilgelegen.

  • 2. Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de Commissie voor Welstand en Monumenten.

Hoofdstuk 4 Vergunningverlening voor rijksmonumenten

Artikel 16 Vergunning voor beschermd rijksmonument
  • 1. Het dagelijks bestuur zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de Commissie voor Welstand en Monumenten.

  • 2. De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 5 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 17 Aanwijzing van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten
  • 1. Gehoord het dagelijks bestuur, kan de stadsdeelraad stads- en dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt het voorstel tot aanwijzing of intrekking aan de adviescommissie monumentenzorg. De adviescommissie monumentenzorg brengt advies uit binnen drie maanden na verzending van het voorstel.

  • 3. De stadsdeelraad beslist binnen zeven maanden na verzending van het voorstel door het dagelijks bestuur.

  • 4. De bekendmaking van een besluit tot aanwijzing geschiedt door plaatsing in het dag-, weekblad of ander medium waarin het stadsdeel zijn bestuurlijke kennisgevingen gebruikelijk publiceert. Van het besluit wordt mededeling gedaan in de daarvoor in aanmerking komende dag- of nieuwsbladen en aan gedeputeerde staten en de adviescommissie monumentenzorg.

  • 5. De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van artikel 8 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2005.

Artikel 18 Registratie op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten
  • 1. Het dagelijks bestuur registreert het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten.

  • 2. De registratie bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht.

  • 3. De gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten ligt bij het stadsdeelkantoor en het Bureau Monumenten & Archeologie voor een ieder ter inzage.

Artikel 19 Wijzigen van de aanwijzing
  • 1. Gehoord het dagelijks bestuur, kan de stadsdeelraad de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 17, tweede tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. ndien de wijziging naar het oordeel van de stadsdeelraad van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 17, tweede en vierde lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten aangetekend.

Artikel 20 Intrekken van de aanwijzing
  • 1. Indien de stadsdeelraad de aanwijzing intrekt, zijn artikel 17, tweede tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 8 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2005.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten aangetekend.

Artikel 21 Beschermende bestemmingsplannen
  • 1. De stadsdeelraad stelt ter bescherming van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Staatsblad 1985, 626). Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 2. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt.

Artikel 22 Sloopvergunning
  • 1. In beschermde stads- of dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het dagelijks bestuur (sloopvergunning).

  • 2. Geen sloopvergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van het dagelijks bestuur.

  • 3. De artikelen 21 en 22 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing (Staatsblad 1984, 406) zijn van toepassing.

Hoofdstuk 6 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 23 Schadevergoeding
  • Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het dagelijks bestuur een vergunning als bedoeld in artikel 11 te verlenen;

    • b.

      voorschriften door het dagelijks bestuur verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 11;

  • schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het dagelijks bestuur hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24 Strafbepaling
  • Hij, die handelt in strijd met de artikelen 10 en 11 van deze verordening dan wel handelt in strijd met een aan de vergunning verbonden voorschrift of beperking, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 25 Toezicht
  • Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de bij besluit van het dagelijks bestuur aan te wijzen personen.

Artikel 26 Overgangsbepalingen
  • De op grond van de ingevolge artikel 27, derde lid, vervallen verordening geregistreerde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • De gemeentelijke monumenten, geplaatst op de monumentenlijst van de ingevolge artikel 27, derde lid, vervallen verordening, worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • Aanvragen om vergunning en aanwijzing die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 27, derde lid, genoemde verordening.

Artikel 27 Inwerkingtreding
  • Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op de eerste dag na bekendmaking in het dag-, weekblad of ander medium waarin het stadsdeel zijn bestuurlijke kennisgevingen gebruikelijk publiceert.

  • Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • De Verordening tot behoud van monumenten in de gemeente Amsterdam 1990, voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten, is niet meer van toepassing op de datum waarop het eerste lid toepassing vindt.

  • De Verordening tot behoud van monumenten in de gemeente Amsterdam 1990, voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, is niet meer van toepassing op de datum waarop het tweede lid toepassing vindt.

Artikel 28 Citeertitel
  • Deze verordening wordt aangehaald als 'Monumentenverordening Stadsdeel Slotervaart 2008'.

Toelichting

Toelichting

De hoofdpunten van de Monumentenverordening Stadsdeel Slotervaart 2008 luiden:

  • de aanwijzing van monumenten tot gemeentelijk monument;

  • het vergunningenstelsel voor de gemeentelijke monumenten;

  • de inschakeling van de Commissie Welstand en Monumenten als adviesorgaan voor de verlening van een monumentenvergunning voor rijksmonumenten;

  • de aanwijzing van stads- en dorpsgezichten tot gemeentelijke stads- en dorpsgezichten.

Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1

Sub d

Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogt. De aanwijzing en de plaatsing op de lijst zijn daarom uit elkaar getrokken. Zie ook artikel 3, lid 1, en artikel 6.

Sub i en j

In het gedualiseerde bestel is een belangrijke vernieuwing dat elk bevoegd orgaan in het stadsdeel (raad, dagelijks bestuur en voorzitter) zelf zijn commissies instelt.

De adviescommissie monumentenzorg is een commissie die gevraagd en ongevraagd adviseert aan het dagelijks bestuur en de stadsdeelraad. De taak van de adviescommissie is het dagelijks bestuur te adviseren over de aanwijzing (of intrekking) van een monument als beschermd rijksmonument of gemeentelijk monument, de toepassing van de Monumentenwet 1988, de monumentenverordening en het monumentenbeleid met uitzondering van aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 en 37 van de Monumentenwet 1988 en als bedoeld in artikel 11 en 22 van deze verordening. De taak van de adviescommissie is daarnaast de stadsdeelraad te adviseren over de aanwijzing (of intrekking) van een gebied als een van rijkswege beschermd of gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, de toepassing van de Monumentenwet 1988, de monumentenverordening en het monumentenbeleid, met uitzondering van aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 en 37 van de Monumentenwet 1988 en als bedoeld in artikel 11 en 22 van deze verordening.

Zowel het dagelijks bestuur als de raad moeten de leden van de commissie benoemen. De samenstelling en werkwijze dienen de raad en het dagelijks bestuur elk nader uit te werken.

De inschakeling van een commissie die het dagelijks bestuur adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988, is verplicht op grond van artikel 15 van de Monumentenwet 1988. Door het ontbreken van deze keuzevrijheid is er geen strijdigheid met het duale uitgangspunt als de raad in deze monumentenverordening bepaalt dat er een commissie is die adviseert aan het dagelijks bestuur. In Amsterdam is dit de Commissie voor Welstand en Monumenten. Deze commissie adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in niet alleen artikel 11 van de Monumentenwet 1988, maar ook artikel 37 van de Monumentenwet 1988 en artikel 11 en 22 van deze verordening.

Artikel 3

Lid 1

Het is toegestaan om leges te heffen op de aanvraag tot aanwijzing als gemeentelijk monument. Het gaat dan om een vergoeding voor de gemaakte kosten. Dat betekent dat de leges slechts kostendekkend mogen zijn.

Lid 2

Er wordt niet bepaald dat de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord voordat het dagelijks bestuur over een aanwijzing een besluit neemt, omdat dit is geregeld in (de artikelen 4:8 en 4:9 van) de Awb.

Lid 3

Het stadsdeel wil zekerstellen dat de potentieel aan te wijzen monumenten tijdens de aanwijzingsprocedure ook zijn beschermd en dat dan dus al de voorschriften voor de bescherming van het monument gelden. Daarom is een voorbeschermingsbepaling opgenomen in dit lid en in artikel 7. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in artikel 3.3 en 5 van de Monumentenwet 1988.

Lid 4

Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Er is een tweetal momenten te onderscheiden wanneer een gemeente bouwhistorisch onderzoek kan vragen. Ten eerste bij een (aanvraag tot) aanwijzing als gemeentelijk monument. Ten tweede bij aanvragen voor vergunning tot wijziging van een gemeentelijk monument op grond van de Awb, artikel 4:5.

Lid 5

Dit lid geeft de stadsdeelraad een rol bij de besluiten tot aanwijzing voor een gemeentelijk monument. Door middel van dit lid kan de stadsdeelraad haar controlerende functie gemakkelijker uitvoeren. De aanwijzings- en wijzigingsbesluiten voor de gemeentelijke monumenten kan de stadsdeelraad daardoor toetsen aan de ‘Handleiding voor de aanwijzing van zaken en terreinen als gemeentelijk monument’.

Artikel 3A

In de Handleiding voor de aanwijzing van zaken en terreinen als gemeentelijk monument zijn de criteria vastgelegd om te bepalen waaraan een zaak of terrein moet voldoen om aangewezen te worden als gemeentelijk monument.

Artikel 4

Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten de aanvrager, eigenaar en andere belanghebbenden beter waar ze aan toe zijn. De redactie van lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de adviescommissie monumentenzorg niet tijdig adviseert, het dagelijks bestuur de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies, maar binnen de termijn voor het dagelijks bestuur) toch in hun overwegingen te betrekken. Als het dagelijks bestuur niet tijdig beslist, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan.

Op grond van de Awb kan het dagelijks bestuur zijn besluit opschorten, wanneer dit voor een zorgvuldige afhandeling nodig is, bijvoorbeeld omdat de noodzakelijke gegevens later beschikbaar zijn. Dit is het geval als er een inventarisatie gaande is. Pas na afronding van deze inventarisatie kan de waarde van dat ene monument afgewogen worden tegen de waarde van andere monumenten die ook in dat vooronderzoek betrokken zijn. Het dagelijks bestuur moet de aanvrager op de hoogte stellen van de opschorting.

Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 5

Is artikel 4:8 Awb toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen.

Artikel 6

Door aanwijzing als gemeentelijk monument is het gehele pand onder de werking van deze verordening geplaatst, inclusief al zijn bestanddelen uit hoofde van het Burgerlijk Wetboek, dat wil zeggen interieuronderdelen die fysiek verbonden zijn met de onroerende zaak en die losse onderdelen die volgens verkeersopvatting bij de onroerende zaak behoren. Voor elke wijziging van het monument is dus een vergunning nodig. Andere zaken die zich op het perceel van het monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden aangegeven, willen zij onder de werking van deze verordening vallen. Voor de duidelijkheid, bijvoorbeeld in verband met kadastrale vernummering, kan ook een plattegrond worden aangehecht.

Het dagelijks bestuur plaatst het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst. Bureau Monumenten & Archeologie draagt hierbij zorg voor de feitelijke handelingen.

Artikel 8

Lid 3

Er kunnen zich situaties voordoen waarin het mogelijk moet zijn ambtshalve in de aanwijzing wijzigingen te kunnen aanbrengen zonder dat de gehele aanwijzingsprocedure behoeft te worden gevolgd. Het gaat daarbij om wijzigingen van ondergeschikte aard en hierbij wordt gedacht aan wijzigingen van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 9

Lid 4

Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Deze kan voor een goede afweging van de aanvraag dienen.

Artikel 11

Dit artikel geldt ook voor archeologische monumenten die zijn aangewezen als gemeentelijk monument. Over opgravingen en vondsten is niets in deze verordening geregeld, omdat deze aspecten in de Monumentenwet 1988 zijn geregeld.

Artikel 12

Lid 2

Artikel 4:5, eerste lid, Awb bepaalt dat het bestuursorgaan stelt binnen welke termijn de aanvrager de gelegenheid krijgt de aanvraag aan te vullen. De termijn van vier weken correspondeert met de bepaling in de Woningwet.

Artikel 4:5, lid 4, van de Awb regelt dat het dagelijks bestuur de aanvrager niet-ontvankelijk kan verklaren en dit aan de aanvrager bekendmaakt:

binnen vier weken na de dag waarop hij die gegevens heeft overgelegd en de aanvrager naar het oordeel van het dagelijks bestuur de ontbrekende gegevens in onvoldoende mate heeft overgelegd; of

binnen vier weken nadat de gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Lid 3

De uniforme openbare voorbereidingsprocedure is niet alleen van toepassing op de verlening van de monumentenvergunning voor rijksmonumenten op grond van de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Stb. 2005, 282; zie artikel 15 van deze verordening). Het stadsdeelbestuur kiest ervoor om deze procedure ook van toepassing te verklaren voor de verlening van een monumentenvergunning voor gemeentelijke monumenten. Dit houdt in dat de aanvraag niet meer ter inzage wordt gelegd, maar een ontwerpbesluit (de vergunning in concept) eerst verzonden wordt naar de aanvrager (Awb artikel 3:13), vervolgens gepubliceerd wordt (een aantal zaken moet in de publicatie vermeld worden, zie Awb art 3:12), en ten slotte zes weken ter inzage gelegd wordt (Awb artikel 3:11 en 3:16). Als er zienswijzen binnenkomen, dan wordt de aanvrager zo nodig in de gelegenheid gesteld te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen (Awb artikel 3:15.3). De verwerking van de zienswijzen in het definitieve besluit moet binnen zes maanden na ontvangst van de vergunningaanvraag plaatsvinden. Als er geen zienswijzen zijn binnengekomen, dan moet dit zo snel mogelijk na het verstrijken van de ter-inzage-termijn gepubliceerd worden en neemt het dagelijks bestuur het definitieve besluit binnen vier weken na het einde van de ter-inzage-termijn (Awb artikel 3:18.4).

Van de mogelijkheid om de besluitvorming te verdagen met een redelijke termijn kan alleen in de eerste acht weken van de proceduretermijn gebruik gemaakt worden, als de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft én de aanvrager in de gelegenheid gesteld is hierover zijn zienswijze kenbaar te maken (Awb artikel 3:18.2).

Er zal sneller tot een vergunningweigering overgegaan moeten worden. De beoordelingstermijn is krap. Het verdient dan ook aanbeveling op basis van een schetsplan overleg te plegen voordat de vergunningaanvraag wordt ingediend.

De terinzagelegging van de aanvraag en de mogelijkheid van bezwaar tegen het definitieve besluit zijn gecombineerd in het ter inzage leggen van een ontwerpbesluit naar aanleiding waarvan zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht. Omdat de mogelijkheid is opgenomen zienswijzen tegen het ontwerpbesluit in te dienen, is tegen het definitieve besluit alleen nog maar beroep mogelijk, en wel alleen door de aanvrager, belanghebbenden die tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht (Awb 3:41 en 3:43) en belanghebbenden die een goede reden hebben geen zienswijzen te hebben ingebracht (Awb art 6:13).

Artikel 13

De twee maanden adviestermijn van de Commissie voor Welstand en Monumenten stemt overeen met de adviestermijn van de Commissie voor Welstand en Monumenten over een monumentenvergunning voor rijksmonumenten (zie artikel 16.2 van deze verordening).

De fatale termijn is ingevoerd (lid 3); door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten de aanvrager en andere belanghebbenden beter waar ze aan toe zijn. Dit is analoog aan de fatale termijn voor de verlening van een rijksmonumentenvergunning (artikel 16.4 van de Monumentenwet 1988).

De totale termijn van zes maanden spoort niet met die voor de bouwvergunning. Het vereist (en het niet verleend) zijn van een gemeentelijke monumentenvergunning is een grond voor de weigering van de bouwvergunning (art 44 sub e Woningwet). Wanneer een monumentenvergunning is aangevraagd en daarop niet is beslist (of deze is geweigerd), zal de bouwvergunning dus tijdig geweigerd moeten worden. In de Woningwet is namelijk alleen een aanhoudingsregeling voor vergunningen van rijksmonumenten opgenomen (artikel 54 Woningwet). Om niet gedurende de lopende monumentenprocedure de bouwvergunning te moeten weigeren kan de aanvrager van de monumenten- en bouwvergunning het beste de aanvraag bouwvergunning pas later indienen. Laat het dagelijks bestuur de termijn voor de verlening van de bouwvergunning verlopen, dan is de bouwvergunning van rechtswege verleend, omdat de Woningwet boven de monumentenverordening gaat. Er mag echter pas gebruik gemaakt worden van de bouwvergunning als ook de monumentenvergunning is verleend.

De aanvrager en degenen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht, wordt onmiddellijk een afschrift van het definitieve besluit van het dagelijks bestuur gestuurd op grond van artikel 3:41 en 3:43 van de Awb. Het definitieve besluit wordt gepubliceerd en 6 weken ter inzage gelegd (Awb art 3:44).

Het voordeel van schorsende werking (lid 4) is dat geen onomkeerbare acties kunnen worden ondernomen, voordat het besluit onherroepelijk is geworden. Titel 8.3 van de Awb is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

Bij de verlening van de vergunning kan het stadsdeelbestuur in de vergunningvoorschriften de verplichting opleggen om – bijvoorbeeld bouwhistorisch - onderzoek uit te voeren en documentatie te verstrekken tijdens de bouwwerkzaamheden, net als de afkomende bouwhistorische elementen veilig te stellen.

Artikel 15

Lid 1

De 26 weken komen overeen met de termijn voor de bouwvergunning (Bouwverordening Amsterdam 2003, artikel 4.1). Het dagelijks bestuur kan de vergunning hierna intrekken.

Lid 2

De Commissie voor Welstand en Monumenten kan gevraagd en ongevraagd adviseren.

Artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb kan van toepassing zijn; over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten onder voorwaarden de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord.

De inkennisstelling van de vergunninghouder en het met redenen omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten, omdat artikel 3:41 Awb dit regelt.

Artikel 16

Lid 1

De procedure voor de afgifte door het dagelijks bestuur van de vergunning voor rijksmonumenten staat in hoofdstuk 2 paragraaf 2 van de Monumentenwet 1988 en afdeling 3.4 van de Awb (zie toelichting op artikel 13 van deze verordening). De RDMZ en, buiten de bebouwde kom, ook gedeputeerde staten moeten binnen twee maanden na verzending van de adviesaanvraag adviseren (Monumentenwet 1988, artikel 16.2). Het definitieve besluit moet binnen vier maanden na ontvangst van het laatste van de adviezen van RDMZ en GS plaatsvinden (Monumentenwet 1988, artikel 16.3). Op het definitieve besluit is alleen nog maar beroep mogelijk, en wel alleen door de RDMZ, GS, de aanvrager, belanghebbenden die tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht (Awb 3:41 en 3:43) en belanghebbenden die een goede reden hebben geen zienswijzen te hebben ingebracht (Awb art 6:13).

Lid 2

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de monumentencommissie (Commissie voor Welstand en Monumenten) bij de aanvragen om vergunning voor rijksmonumenten wordt ingeschakeld. Wanneer de Commissie voor Welstand en Monumenten niet tijdig adviseert, kan het dagelijks bestuur de volgende keuze maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in zijn overwegingen te betrekken. Dit vanwege de fatale termijn voor de vergunningverlening voor rijksmonumenten.

De twee maanden adviestermijn stemt overeen met de adviestermijn van de minister van OCW en gedeputeerde staten (artikel 16.2 van de Monumentenwet 1988).

Artikel 17

De aanwijzing als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht is een erkenning van het bijzondere cultuurhistorische karakter van een gebied. Doorgaans bestaat dit karakter uit een samenspel van de stedenbouwkundige structuur, het aanzien van de bebouwing en de wijze waarop grond en gebouwen worden benut.

De bestaande situatie wordt niet bevroren; elke verandering wordt niet tegengehouden. Nieuwe gebouwen kunnen worden ingepast in de historische structuren. Veranderingen in het gebruik passen in het historisch gegroeide karakter.

De aanwijzing omvat een topografische kaart op een schaal van ten minste 1:1000, waarop de gebieden waarvoor de aanwijzing geldt, zijn aangegeven, alsmede een toelichting die de aanwijzing motiveert.

Artikel 23

Het aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing als gemeentelijk monument is uit het schadevergoedingsartikel weggelaten. Dit heeft als reden dat eventuele schade pas optreedt als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend.

Artikel 24

Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend.

De hechtenis is opgenomen om deze verordening met meer kracht te handhaven.

Artikel 25

In dit artikel worden toezichthouders aangewezen overeenkomstig modelbepaling 90.M van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr).

Een toezichthouder mag zijn bevoegdheid slechts uitoefenen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is (artikel 5:13 Awb). Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 27

Voor stadsdeeloverschrijdende potentiële monumenten zijn de besturen van de betreffende stadsdelen en/of, als het monument zich ook in centraalstedelijk gebied bevindt, het college bevoegd. De Awb, artikel 2:3, regelt de doorzendplicht.

De bevoegdhedenverdeling tussen de centrale stad en het stadsdeel in centraal stedelijke projecten wordt geregeld in het betreffende aanwijzingsbesluit. De grootstedelijke aanwij-zing moet duidelijk zijn over de vraag of de centraalstedelijke monumentenverordening geldt, als de bevoegdheden op het gebied van de monumentenzorg centraalstedelijk worden.