Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Stadsgewest Haaglanden

CAR/HUWO Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling, Uitwerkingsovereenkomst Stadsgewest Haaglanden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieStadsgewest Haaglanden
Officiële naam regelingCAR/HUWO Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling, Uitwerkingsovereenkomst Stadsgewest Haaglanden
CiteertitelCAR/HUWO Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling, Uitwerkingsovereenkomst Stadsgewest Haaglanden
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerppersoneel en organisatie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De artikelen 3:7:1 t/m 3:7:7, 6:2:3, 7:6 en 8:16a hebben terugwerkende kracht tot en met 1 oktober 2010. Artikel 7:25 heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2010.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet gemeenschappelijke regelingen, artikel 33, Gemeentewet, artikel 149, Regeling stadsgewest Haaglanden 1995, artikel 49

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-12-201018-10-2012art. 3:7:1 t/m 3:7:7, 4:1, 6:2:3, 6a:8, 7:5, 7:6, 7:25, 8:2, 8:16a, 10:8, 10:23, 10a:16, 17:3, 18:1:5

13-10-2010

De Posthoorn d.d. 1 december 2010 e.a.

geen
01-01-1997nieuwe regeling

 

 

geen

Tekst van de regeling

Intitulé

CAR/HUWO Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling, Uitwerkingsovereenkomst Stadsgewest Haaglanden

1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
  • 1.

    Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt verstaan onder:

    • a.

      ambtenaar: hij die door of vanwege het Stadsgewest is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn alsmede hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan;

    • b.

      betrekking: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten;

    • c.

      pensioenwet: de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die gold tot en met 31 december 1995;

    • d.

      pensioen: een pensioen in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • e.

      arbeidsduur: de vooraf vastgestelde omvang van het aantal uren in een bepaalde periode gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;

    • f.

      arbeidsduur per dag: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde dag is vastgesteld;

    • g.

      formele arbeidsduur per week: de arbeidsduur volgens de aanstelling;

    • h.

      feitelijke arbeidsduur per week: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde week is vastgesteld;

    • i.

      seniorenarbeidsduur: de voor een ambtenaar, die in aanmerking komt voor het bepaalde in hoofdstuk 5 geldende arbeidsduur per week, die gelijk is aan de arbeidsduur volgens de aanstelling;

    • j.

      arbeidsduur per jaar: de naar jaarbasis herleide formele arbeidsduur per week, gecorrigeerd voor feestdagen;

    • k.

      volledige betrekking: een betrekking waarbij de arbeidsduur per jaar ten hoogste 1836 uur bedraagt en de formele arbeidsduur per week 36 uur bedraagt;

    • l.

      overwerk: werkzaamheden door de ambtenaar in dienstopdracht verricht buiten de feitelijke arbeidsduur per week;

    • m.

      werkdag: een dag waarop de ambtenaar arbeid moet verrichten;

    • n.

      werktijd: de periode tussen vastgestelde tijdstippen gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;

    • o.

      uurloon: 1/156 gedeelte van het - zo nodig naar een volledige betrekking herberekende - salaris van de ambtenaar per maand;

    • p.

      Zvw: de Zorgverzekeringswet

    • q.

      CAR: Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten;

    • r.

      HUWO: Uitwerkingsovereenkomst Stadsgewest Haaglanden;

    • s.

      functioneringstoelage: een toelage die aan de ambtenaar wordt toegekend op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver;

    • t.

      waarnemingstoelage: een vergoeding die wordt toegekend aan de ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het dagelijks bestuur van het Stadsgewest Haaglanden verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt, indien voor die betrekking een hogere schaal geldt dan voor de eigen betrekking;

    • u.

      LOGA: Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden;

    • v.

      WAO: De wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    • w.

      Arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschikt in de zin van artikel 18, eerste lid van de WAO;

    • x.

      WAO-uitkering: een uitkering op grond van de WAO;

    • y.

      WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

    • z.

      IVA: Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten;

    • aa.

      IVA-uitkering: de uitkering bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA;

    • bb.

      WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten;

    • cc.

      WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de WIA;

    • dd.

      ajong: Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jong gehandicapten;

    • ee.

      WAZ: Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen;

    • ff.

      WAZ: Wet Arbeid en Zorg;

    • gg.

      SUWI: de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;

    • hh.

      Uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Organisatiewet Sociale Verzekeringen 1997;

    • ii.

      Pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • jj.

      WPA: de Wet privatisering ABP;

    • kk.

      FPU-regeling: regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 2 van de Centrale VUT-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel;

    • ll.

      VUT-reglement: het reglement zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid van decentrale VUT-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel;

    • mm.

      Deeltijdbetrekking: een betrekking waarbij de arbeidsduur per jaar minder dan 1836 uren bedraagt en de formele arbeidsduur minder dan 36 uur;

    • nn.

      ZW: de Ziektewet;

    • oo.

      Zw-uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de ZW;

    • pp.

      UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet SUWI.

  • 2.

    Tot de openbare dienst van het Stadsgewest behoren alle diensten en bedrijven door het Stadsgewest beheerd.

Artikel 1:2 Geen ambtenaar
  • 1.

    Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt niet als ambtenaar beschouwd:

    • a.

      hij die anders dan bij wijze van beroep werkzaam is bij de gemeentelijke brandweer;

    • b.

      het onderwijzend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs;

    • c.

      het onderwijsondersteunend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs, indien zij belanghebbenden zijn in de zin van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel;

    • d.

      de (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand als zodanig;

    • e.

      de onbezoldigd gemeenteambtenaar als genoemd in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, c, d en e van de Gemeentewet;

    • f.

      de directeur van de RDW Dienst Wegverkeer die tevens is benoemd tot onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke belastingen;

    • g.

      de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is zonder opsporingsbevoegdheid;

    • h.

      de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is met opsporingsbevoegdheid;

    • i.

      hij die een indicatie heeft voor de sociale werkvoorziening en op grond daarvan op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de gemeente, met uitzondering van de geïndiceerde die werkzaam is bij de gemeente in het kader van begeleid werken als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening.

  • 2.

    Voor toepassing van onderdeel g of h van het eerste lid is, afhankelijk van de lokale bevoegdheidsverdeling tussen het georganiseerd overleg en de ondernemingsraad, overeenstemming vereist in het georganiseerd overleg of instemming vereist van de ondernemingsraad.

Artikel 1:2:1
  • 1.

    Op de ambtenaar met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan zijn artikel 3:3, 3:3:1, 7:24a, 7:25, 7:25a, 7:25b en de hoofdstukken 17 en 18 niet van toepassing.

  • 2.

    Op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming zijn de hoofdstukken 3, 7 10d, 11a, en 17 niet van toepassing.

  • 3.

    Op de ambtenaar die is aangesteld als vakantiekracht zijn de hoofdstukken 3, 10d en 17 niet van toepassing.

  • 4.

    Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, zijn de hoofdstukken 3, 10d en 11a niet van toepassing.

Artikel 1:3 Toepassing
  • 1.

    De bepalingen van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst vinden ten aanzien van ambtenaren, omtrent wier rechtstoestand bij of krachtens de wet regelen zijn gesteld, slechts toepassing, voor zover bij of krachtens de wet die rechtstoestand niet is geregeld.

  • 2.

    Bij besluit van het algemeen bestuur kan de toepasselijkheid van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst of van delen daarvan op ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden uitgesloten. Het voornemen een algemeen bestuursbesluit te nemen, bedoeld in de eerste volzin, wordt - met redenen omkleed - gemeld bij het secretariaat van het LOGA. Deze melding kan voor LOGA-partijen aanleiding zijn te besluiten tot een verdere handelwijze.

Artikel 1:4:1 Voorschriften en instructies

Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling kan het dagelijks bestuur, indien zulks naar zijn oordeel nodig of wenselijk is:

  • a.

    bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de bepalingen van deze regeling, alsmede ten behoeve van het functioneren van de dienst;

  • b.

    instructies vaststellen ten aanzien van betrekkingen en bij de vervulling daarvan te volgen werkwijzen.

Artikel 1:4:2 Uitreiking van CAR en HUWO
  • 1.

    Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van deze regeling, van de wijzigingen daarvan en van alle andere regelingen welke ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet zijn of worden getroffen.

  • 2.

    Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in het vorige lid bedoelde stukken:

    • a.

      de centrales van overheidspersoneel welke zijn toegelaten tot het LOGA met het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

    • b.

      de organisaties die blijkens hun statuten de belangen van gemeenteambtenaren behartigen en aangesloten zijn bij de onder a aangeduide centrales;

    • c.

      de afdelingen van de organisaties, bedoeld onder b;

    • d.

      ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het dagelijks bestuur in aanmerking komt.

Artikel 1:4:3
  • 2.

    Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van de voor hem geldende schriftelijke regels, welke zijn vastgesteld ter uitwerking of uitvoering van de bepalingen van deze regeling of welke hij bij de vervulling van zijn betrekking heeft na te leven, tenzij de bedoelde regels op een voor hem gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage liggen.

  • 2.

    Wanneer de ambtenaar niet schriftelijk vastgestelde regels als bedoeld in het eerste lid heeft na te leven, worden deze behoorlijk te zijner kennis gebracht.

Artikel 1:4:4 Voordragen van belangen

De ambtenaar heeft het recht zijn belangen rechtstreeks bij de directeur van het Stadsgewest Haaglanden en bij het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan voor te dragen.

Artikel 1:5 Omvang van de betrekking

Bij de berekening van uren onder meer bij het bepalen van de omvang van de betrekking worden deze tot op twee decimalen afgerond. Om tot een decimaal te komen wordt de gangbare afbreekregel gehanteerd.

Artikel 1:6 Vrijstelling
  • 1.

    In een nadere regeling kan worden bepaald dat in bijzondere gevallen voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke aanstelling kan worden verleend in afwijking van artikel 2:4, alsmede dat voor bedoelde functies kan worden afgeweken van de salaristabel en/of van het bepaalde in de hoofdstukken 8 en 10d. In de commissie voor georganiseerd overleg moet overeenstemming zijn bereikt over de criteria voor de aanwijzing voor deze functies en over de functies zelf.

  • 2.

    De in het vorige lid bedoelde regeling kan overeenkomstig van toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst die projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij de te bereiken resultaten in een bepaalde tijdsperiode te voren kunnen worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in verregaande mate zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor de inrichting van de werkzaamheden.

2. Aanstelling en arbeidsovereenkomst

Artikel 2:1 Aanstelling: het bevoegd gezag

Tenzij bij of krachtens wet of besluit van het algemeen bestuur anders is of wordt bepaald, geschiedt de aanstelling door het dagelijks bestuur.

Artikel 2:2 Aanstelling: onderzoek naar bekwaamheid en geschiktheid
  • 1. Voor aanstelling kan slechts in aanmerking komen hij van wie - na een daartoe door of vanwege het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan gehouden onderzoek - kan worden aangenomen, dat hij in voldoen de mate beschikt over de hoedanigheden tot het verrichten van de hem op te dragen werkzaamheden.

  • 2. Het dagelijks bestuur treft maatregelen, waardoor de vertrouwelijkheid van de gegevens, ontvangen op grond van het in het eerste lid bedoelde onderzoek, te allen tijde wordt gegarandeerd.

  • 3. Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld, dat betrokkene in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag.

  • 4. De vreemdeling, zoals omschreven in de Vreemdelingenwet 2000, kan slechts voor een aanstelling in aanmerking komen indien hij beschikt over een tewerkstellingsvergunning, tenzij hij van deze verplichting is uitgesloten krachtens artikel 3 van de Wet Arbeid Vreemdelingen.

Artikel 2:3 Aanstelling: geneeskundig onderzoek
  • 1. Onverminderd artikel 2:2, kan het Dagelijks Bestuur bepalen dat voor bepaalde functies, waarbij aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld, aanstelling alleen mogelijk is na een geneeskundig onderzoek gericht op de te vervullen betrekking, waaruit blijkt dat tegen het vervullen van de betrekking uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het geneeskundig onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n) daartoe aangewezen door het dagelijks bestuur.

  • 2. De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van het Stadsgewest Haaglanden.

Artikel 2:4 Duur van de aanstelling
  • 1. Aanstelling geschiedt vast of tijdelijk.

  • 2. Vanaf de dag dat de tijdelijke aanstelling een periode van 36 maanden overschrijdt, geldt met inachtneming van het derde en vierde lid, de laatste aanstelling met ingang van die dag als vaste aanstelling.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing wanneer een tijdelijke aanstelling wordt aangegaan voor een project met een eenmalig en uniek karakter.

  • 4. In afwijking van het tweede lid geldt bij een tijdelijke aanstelling die is aangegaan voor vervulling van de betrekking bij wijze van proef een maximale termijn van 24 maanden, eventuele verlengingen daarin begrepen.

  • 5. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing wanneer tijdelijke aanstellingen elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, die tussenpozen inbegrepen, overschrijden.

  • 6. Vanaf de dag dat meer dan drie tijdelijke aanstellingen elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden geldt de laatste aanstelling als vaste aanstelling.

Artikel 2:4:1 Bericht van aanstelling
  • 1. De ambtenaar ontvangt voor zijn indiensttreding kosteloos het bericht van aanstelling. Dit bericht vermeldt:

    • a.

      de gegevens genoemd in artikel II, tweede lid, onderdeel a tot en met j, van de wet van 2 december 1993 (Stb. 1993, 635);

    • b.

      de geboortedatum en geboorteplaats van de ambtenaar;

    • c.

      de aanstellingsgrond, indien de ambtenaar is aangesteld:

    • i.

      in een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd;

    • ii.

      voor vervulling van een betrekking bij wijze van proef;

    • iii.

      voor een project met een eenmalig en uniek karakter;

    • iv.

      hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming;

    • v.

      als vakantiekracht;

    • vi.

      voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen.

  • 2. Een wijziging bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de ambtenaar kosteloos meegedeeld.

  • 3. De mededeling als bedoeld in het zesde lid van artikel II van de wet van 2 december 1993 geschiedt kosteloos.

Artikel 2:4:2 Vacatures
  • 1. De vervulling van een vacature geschiedt bij voorkeur uit het personeel van het Stadsgewest Haaglanden, tenzij naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan het dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 2. Het bepaalde in het vorige lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op degenen die een uitkering krachtens hoofdstuk 10a en 10d genieten ten laste van het Stadsgewest.

Artikel 2:5 Arbeidsovereenkomst
  • 1. Door het dagelijks bestuur kan met een persoon slechts een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht worden aangegaan voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard en omvang wisselend karakter.

  • 2. De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud opgemaakt en door beide partijen ondertekend.

  • 3. Artikel 125h van de Ambtenarenwet is van overeenkomstige toepassing op de persoon met wie een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten.

Artikel 2:5:1

Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2:5 zijn de artikelen 2:1 tot en met 2:4:2 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:5:2 Minimum-urengarantie bij oproepkrachten

De overeenkomst kent een minimum urengarantie. Per oproep wordt een minimum van 2 uur gegarandeerd en op maandbasis wordt uitbetaling van minimaal 15 uren gegarandeerd. De middeling van gewerkte uren vindt per kwartaal plaats indien in de maanden van het betreffende kwartaal meer of minder uren wordt gewerkt.

Artikel 2:5:3 Inhoud oproepovereenkomst

De overeenkomst dient de volgende afspraken te bevatten:

  • a.

    de werkgever verbindt zich, indien zich werkzaamheden voordoen die een beroep op de arbeid van de oproepkracht rechtvaardigen, het verrichten van deze werkzaamheden aan de oproepkracht aan te bieden;

  • b.

    de oproepkracht verbindt zich in beginsel de werkzaamheden – na daartoe opgeroepen te zijn - te verrichten;

  • c.

    een oproep door de werkgever dient tenminste 24 uur voor de aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de oproepkracht kenbaar gemaakt te worden. Daarbij dient de werkgever de omvang van de werkzaamheden zo nauwkeurig mogelijk aan te geven;

  • d.

    de werkgever verbindt zich in de overeenkomst de tijden te vermelden, waarbinnen de werkzaamheden kunnen worden verricht;

  • e.

    een oproep kan door de werkgever worden afgezegd en door de oproepkracht worden geweigerd, indien de afzegging respectievelijk de weigering uiterlijk twaalf uur voor de aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de wederpartij kenbaar wordt gemaakt. Indien de afzegging plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, is de werkgever gehouden loon te betalen als ware de werkzaamheden feitelijk vervuld. Indien weigering plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, maakt de oproepkracht zich schuldig aan plichtsverzuim;

  • f.

    indien gedurende een omschreven periode de oproepkracht niet heeft gewerkt, terwijl de werkgever de oproepkracht tenminste een omschreven aantal malen daartoe heeft opgeroepen, en de oproepkracht alsdan niet verhinderd was werkzaam te zijn wegens ziekte, kan genoemde omstandigheid gelden als grond voor ontslag van de oproepkracht op grond van artikel 8:13.

Artikel 2:5:4 Bezoldiging en betaling bij ziekte van de oproepkracht
  • 1. De gemeente verbindt zich de bezoldiging van de oproepkracht te baseren op de minimum afspraken zoals geformuleerd in artikel 2:5:2.

  • 2. De bezoldiging die de oproepkracht geniet, daaronder begrepen vakantietoelage, wordt uitgedrukt in een bezoldiging per uur.

  • 3. Ingeval de oproepkracht aanspraak maakt op een uitkering ingevolge hoofdstuk 7, wordt als berekeningsbasis voor de uitkering uitgegaan van het inkomen dat gemiddeld is genoten gedurende het kalenderkwartaal, voorafgaand aan het tijdstip waarop de ziekte is ontstaan. Ingeval het arbeidspatroon in bedoeld kalenderkwartaal in belangrijke mate afwijkt van het arbeidspatroon in een voorafgaand kwartaal, wordt uitgegaan van het inkomen dat is genoten gedurende een kalenderkwartaal dat een getrouw beeld geeft van het gemiddelde arbeidspatroon van de oproepkracht.

Artikel 2:6 Overgangsrecht
  • 1. Op aanstellingen of arbeidsovereenkomsten die op 1 juli 2001 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4, wordt artikel 2:4 pas van toepassing indien een volgende aanstelling of arbeidsovereenkomst wordt aangegaan na een tussenpoos van niet meer dan drie maanden.

  • 2. Op een tijdelijke aanstelling of arbeidsovereenkomst die voor 1 juli 2001 is verleend en die na 1 juli 2001 doorloopt, blijven tot het einde van deze aanstelling of arbeidsovereenkomst de bepalingen van toepassing, zoals deze luidden voor 1 juli 2001.

  • 3. Arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan op grond van de bepalingen van artikel 2:5, eerste lid, onder a, b of c en artikel 2:5:2, onder b, juncto artikel 2:5, eerste lid, onder e, zoals deze luidden voor 1 juli 2001, worden per 1 juli 2001 omgezet in een aanstelling. Van deze omzetting ontvangt betrokkene kosteloos bericht. Het aanstellingsbesluit voldoet aan de voorwaarden van artikel 2:4:1.

  • 4. Arbeidsovereenkomsten voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard en omvang wisselend karakter, die zijn aangegaan voor 1 mei 1994, vallen onder de werking van hoofdstuk 2, zoals dat per 1 juli 2001 luidt, met uitzondering van artikel 2:5:2.

Artikel 2:7 Recht op aanpassing formele arbeidsduur
  • 1. Overeenkomstig de Wet aanpassing arbeidsduur heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht om de formele arbeidsduur per week te verminderen, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.

  • 2. Overeenkomstig de Wet aanpassing arbeidsduur heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan het recht om de formele arbeidsduur per week uit te breiden tot het aantal uren van een volledige betrekking, tenzij zwaarwegende bedrijfs-, dienstbelangen zich hiertegen verzetten.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan afwijken van het gestelde in het tweede lid ten aanzien van personen die werkzaam zijn in het kader van het Besluit- in- en doorstroombanen, indien dit zou leiden tot een verlies van subsidie.

Artikel 2:7a
  • 1. Op verzoek van het Dagelijks bestuur kan de arbeidsduur van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van 36 uur per week, worden verruimd naar maximaal 40 uur per week.

  • 2. Bij een verruiming van de arbeidsduur geldt dat:

    • -

      de verruiming van de arbeidsduur plaatsvindt gedurende een vooraf te bepalen periode;

    • -

      het salaris evenredig wordt verhoogd;

    • -

      de vakantieduur evenredig wordt verhoogd;

    • -

      de pensioenopbouw evenredig wordt verhoogd;

    • -

      de minimum vakantietoelage als bedoeld in artikel 6:3, tweede lid, sub a, evenredig wordt verhoogd;

    • -

      de minimale eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, evenredig wordt verhoogd;

    • -

      instemming van de ambtenaar is vereist;

    • -

      artikel 4a:2 in de bepaalde periode niet van toepassing is.

  • 3. Wanneer het eerste lid van dit artikel wordt toegepast, meldt het dagelijks bestuur dit vooraf aan de OR.

  • 4. Het dagelijks bestuur rapporteert jaarlijks in het sociaal jaarverslag over het gebruik van de uitbreidingsmogelijkheid van de arbeidsduur naar maximaal 40 uur. Deze rapportage wordt ter bespreking voorgelegd aan de OR.

3. Salaris- en vergoedingsregelingen

Artikel 3:1 Bezoldiging
  • 1. Met inachtneming van artikel 1:2:1 wordt aan de ambtenaar binnen het kader van een lokaal vast te stellen bezoldigingsregeling een bezoldiging toegekend.

  • 2. In deze bezoldigingsregeling worden de volgende begrippen gebruikt:

    • a.

      schaal: de voor een betrekking of voor een aantal betrekkingen tezamen ter bepaling van het salaris geldende opklimmende reeks van bedragen, daaronder mede begrepen de bedragen welke gelden ter verhoging van het salaris als gevolg van diensttijduitloop;

    • b.

      salaris: het bedrag van de schaal het welk aan de ambtenaar is toegekend of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag;

    • c.

      bezoldiging: het salaris, vermeerderd met het bedrag van de aan de ambtenaar toegekende emolumenten en toelagen - niet zijnde onkostenvergoedingen - als omschreven in de in het eerste lid bedoelde regeling, alsmede het bedrag van de functioneringstoelage en de waarnemingstoelage.

  • 3. Van de bezoldigingsregeling, bedoeld in het eerste lid, maken deel uit bijlage II en IIa van de CAR.

    • a.

      Bijlage II omvat de indeling van de schalen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en is van toepassing op die ambtenaar die ook op 31 maart 1996 reeds een salaris genoot op grond van deze bijlage, tenzij op grond van het gestelde onder b, tweede gedachtenstreepje, bijlage IIa op hem van toepassing is.

    • b.

      Bijlage IIa omvat de indeling en de opbouw van de schalen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en is van toepassing op:

      • -

        de ambtenaar die op of na 31 maart 1996 een betrekking aanvaardt in de zin van de CAR, zonder direct daaraan voorafgaand een betrekking in de zin van de CAR te hebben vervuld en

      • -

        de ambtenaar die op of na 31 maart 1996 een nieuwe betrekking in de zin van de CAR aanvaardt, direct voorafgegaan door een andere betrekking in de zin van de CAR, waarbij aan die nieuwe betrekking een beter salarisperspectief is verbonden. Hierbij wordt een betrekking mede als nieuw aangemerkt ingeval een bestaande aanstelling of arbeidsovereenkomst wordt gewijzigd, als gevolg van een wijziging in de uit te voeren taken.

  • 4. Met inachtneming van het bepaalde in het derde lid en het vijfde lid worden in de bezoldigingsregeling nadere regels gesteld inzake de wijze waarop de inschaling plaatsvindt ingevolge bijlage IIa van de ambtenaren ten aanzien van wie het salaris op 31 maart 1996 is vastgesteld op grond van bijlage II.

  • 5. Van de nadere regels, bedoeld in het vorige lid, maken deel uit de afspraken:

    • -

      dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II, die voor 1 april 1997 reeds het maximum heeft bereikt van de schaal en die binnen die betrekking geen perspectief heeft op een hogere schaal eerst per 1 april 1997 een salaris gaat ontvangen op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa;

    • -

      en dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II die op of na 1 april 1997 het maximum bereikt van de schaal en binnen zijn betrekking geen perspectief heeft op een hogere schaal op de datum van het bereiken van het maximum van de schaal een salaris gaat ontvangen op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa.

  • 6. Het salaris wordt berekend gebaseerd op de formele arbeidsduur per week en uitgekeerd per maand.

  • 7. Met instemming van de ambtenaar kan een ambtenaar van 55 jaar of ouder in het kader van seniorenbeleid worden aangesteld in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met dienovereenkomstige aanpassing van het salaris.

  • 8. Na de toepassing van artikel 7:16, tweede lid, kan de ambtenaar worden herplaatst in de eigen of een passende functie waaraan een lagere schaal is verbonden met dienovereenkomstige aanpassing van het salaris.

Artikel 3:1:1
  • 1. De bezoldiging, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, wordt bepaald met inachtneming van de aard van de betrekking en de wijze waarop de ambtenaar deze vervult. Mede kunnen in aanmerking worden genomen bekwaamheid en geschiktheid van de ambtenaar, voor zover in het belang van de dienst gebleken terzake van werkzaamheden niet tot zijn eigenlijke betrekking behorende. Voorts kunnen in aanmerking worden genomen leeftijd en dienstjaren van de ambtenaar alsook andere omstandigheden, voor zover deze naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan, gelet op het dienstbelang en gelet op verhoudingen binnen de dienst, van betekenis zijn.

  • 2. Voorzover daarin niet reeds is voorzien door de in artikel 3:1 eerste lid, bedoelde regeling kan het dagelijks bestuur nadere regelen stellen met betrekking tot het in het eerste lid bepaalde.

  • 3. Voorzover in de in artikel 3:1, eerste lid, bedoelde regeling niet anders is bepaald, geschiedt de uitbetaling van de bezoldiging per maand. Omtrent de wijze waarop de uitbetaling geschiedt, kan het dagelijks bestuur nadere regels stellen.

  • 4. Over de tijd gedurende welke de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn betrekking te vervullen, wordt hem zijn bezoldiging niet uitgekeerd.

Artikel 3:1:2 Waarnemingstoelage
  • 1. De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het dagelijks bestuur verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt, ontvangt, indien voor die betrekking een hogere schaal geldt dan voor zijn betrekking, over de tijd van deze waarneming een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in het volgende lid.

  • 2. De vergoeding, bedoeld in het vorige lid, bedraagt 8% van het eigen salaris gedurende de periode van de waarneming. De vergoeding tezamen met de bezoldiging bedraagt gedurende de waarneming niet meer dan de ambtenaar zou hebben ontvangen indien hij was ingeschaald in de bij de waargenomen betrekking behorende schaal, hoogste periodiek. Voor de ambtenaar wiens salaris hoger is dan het maximum van een bij besluit van het dagelijks bestuur voor de toepassing van deze bepaling aangewezen schaal, bestaat eerst aanspraak op deze vergoeding, indien de waarneming in een aaneengesloten tijdvak van zes weken ten minste twintig volle werkdagen heeft geduurd, in welk geval hem de vergoeding over de dagen waarop hij reeds waargenomen heeft alsnog wordt uitbetaald.

  • 3. De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het dagelijks bestuur verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt waarvoor andere werktijden zijn vastgesteld dan voor zijn betrekking gelden, ontvangt - zulks onverminderd het bepaalde in het eerste lid - in zoverre op de waar te nemen betrekking het bepaalde in artikel 3:3 van toepassing is een vergoeding overeenkomstig de in dat artikel bedoelde regels.

  • 4. Op de eerste twee dagen en op de eerste zaterdag en zondag van de waarneming ontvangt hij evenwel voor de uren welke liggen buiten de voor zijn betrekking geldende werktijd ten minste een bedrag gelijk aan de vergoeding als bedoeld in artikel 3:2:1. Wordt achtereenvolgens en zonder onderbreking meer dan een betrekking als hier bedoeld waargenomen, dan geldt dit als een geval van waarneming.

  • 5. Geen vergoeding ingevolge het eerste en derde lid wordt genoten door de ambtenaar voor wie krachtens zijn aanstelling een bijzondere regeling geldt.

  • 6. Het dagelijks bestuur is bevoegd om in andere gevallen van waarneming een naar zijn oordeel, gelet op de aard en de omvang van de ingevolge de waarneming verrichte werkzaamheden, alsmede op de duur en de wijze van de waarneming, billijke vergoeding toe te kennen.

Artikel 3:2 Overwerkvergoeding

De ambtenaar heeft recht op een vergoeding voor overwerk, in dienstopdracht verricht buiten de voor zijn betrekking vastgestelde werktijden. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een vergoeding, bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 3:2:1
  • 1. De vergoeding, bedoeld in artikel 3:2, bestaat uit verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk, alsmede uit het bedrag dat voor die uren wordt berekend overeenkomstig het in het vijfde lid bepaalde.

  • 2. Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst en de belangen van de andere ambtenaren dit toelaten wordt het verlof verleend - zonodig in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin - op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.

  • 3. Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kunnen verlofuren die het gevolg zijn van de vergoeding voor overwerk dat zal worden verricht in het daarop volgende kalenderjaar, worden omgezet in vakantie als bedoeld in artikel 6:2, eerste lid. Het aantal verlofuren uit de vorige volzin en het aantal vakantie-uren, bedoelt in artikel 6:2, tweede lid, tezamen mag maximaal 50,4 uren bedragen. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

  • 4. Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het in het derde lid bepaalde, dan bestaat de in artikel 3:2 bedoelde vergoeding uitsluitend uit een bedrag. Dit bedrag wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in het vijfde lid, met dien verstande, dat de in dat lid genoemde percentages worden vermeerderd met 100.

  • 5. a. Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt voor elk van de in aanmerking komende uren berekend naar een percentage van het uurloon van de ambtenaar. Dit percentage bedraagt:

    • -

      100 voor overwerk op een zondag tussen 0 en 24 uur;

    • -

      75 voor overwerk op een zaterdag tussen 0 en 24 uur;

    • -

      75 voor overwerk op een maandag tussen 0 en 6 uur;

    • -

      50 voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0 en 6 uur;

    • -

      50 voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 20 en 24 uur;

    • -

      25 voor overwerk op maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 6 en 20 uur.

      • b.

        Voor overwerk op een feestdag, als bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid, en op de dag volgende op die feestdag tussen 0 en 6 uur, geldt het percentage ingevolge het voorgaande, onderscheidenlijk voor een zondag en voor een maandag tussen 0 en 6 uur, bepaald.

      • c.

        Is voor de ambtenaar volgens rooster in plaats van een zondag, een feestdag, als bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid, of een zaterdag, een andere vrije dag aangewezen dan wordt overwerk op die dag beschouwd als overwerk op overeenkomstige uren verricht op onderscheidenlijk een zondag, een feestdag, bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid, of een zaterdag.

      • d.

        Het dagelijks bestuur is echter bevoegd om, indien zulks naar hun oordeel wenselijk is, een regeling vast te stellen waarbij in afwijking van het hier bepaalde voor overwerk op vorenbedoelde vrije dag, ongeacht of deze is aangewezen in de plaats van een zondag of een feestdag, bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid, of een zaterdag, een gelijke vergoeding wordt vastgesteld van 80%.

  • 6. Het dagelijks bestuur bepaalt welke ambtenaren - gelet op de aard en het niveau van hunbetrekking - geen aanspraak hebben op vergoeding voor overwerk. Het dagelijks bestuur is bevoegd aan de ambtenaar die op grond van het bovenstaande geen aanspraak heeft op vergoeding voor overwerk in bijzondere gevallen een door hen te bepalen vergoeding toe te kennen, indien en naarmate dit naar hun oordeel, gelet op de aard of omvang van het overwerk en de onvermijdelijkheid daarvan, redelijk is te achten.

  • 7. Het dagelijks bestuur is bevoegd om voor werkzaamheden welke door ambtenaren met een verschillende bezoldiging en eventueel een verschillende betrekking tezamen en gelijktijdig als overwerk moeten worden verricht, een naar zijn oordeel billijke voor deze ambtenaren gelijke vergoeding vast te stellen.

  • 8. Dit artikel is niet van toepassing op overwerk dat voortvloeit uit een van de in artikel 15:1:11 bedoelde verplichtingen. Het dagelijks bestuur regelt afzonderlijk de vergoeding voor zodanig overwerk.

Artikel 3:3 Toelage onregelmatige dienst
  • 1. De ambtenaar heeft recht op een vergoeding over de werktijd vastgesteld op:

    • a.

      maandag t/m vrijdag tussen 0.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 en 24.00 uur;

    • b.

      zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur;

    • c.

      zondag tussen 0.00 en 24.00 uur.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de ambtenaar geen recht op vergoeding, indien in een week slechts op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur, op de in dat lid onder a of b genoemde tijdstippen, werktijd is vastgesteld.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid behoudt de ambtenaar zijn recht op vergoeding over de op zaterdag vastgestelde werktijd, indien voor hem reeds vóór 1 januari 1997 in de regel werktijd op zaterdag werd vastgesteld.

  • 4. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald in welke gevallen, anders dan in de voorgaande leden, een uitzondering geldt voor de mogelijkheid om aanspraak te maken op een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3:3:1

Het dagelijks bestuur stelt voor de ambtenaar aan wie de verplichting, bedoeld in artikel 15:1:10, tweede lid, onder c, is opgelegd, regelen ter vergoeding daarvan. Geen vergoeding wordt toegekend, indien uitdrukkelijk is bepaald, dat bij de vaststelling van de bezoldiging met vorenbedoelde verplichting is rekening gehouden.

Artikel 3:4

Het dagelijks bestuur kan bepalen dat bij verschuiving van de feitelijke arbeidsduur per week of bij verschuiving van de vastgestelde werktijden, anders dan op verzoek van de ambtenaar, aanspraak op een vergoeding ontstaat. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald wanneer recht ontstaat op een verschuivingsvergoeding.

Artikel 3:4:1
  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:4 heeft de ambtenaar recht op een vergoeding indien binnen 72 uur voor aanvang van de oorspronkelijk vastgestelde:

    • a.

      feitelijke arbeidsduur per week, deze arbeidsduur wordt verschoven;

    • b.

      werktijd, deze werktijd wordt verschoven.

  • 2. Het bepaalde in het 1e lid is van overeenkomstige toepassing ingeval een verschuiving van de oorspronkelijk vastgestelde arbeidsduur per week en/of de oorspronkelijk vastgestelde werktijd plaatsvindt zonder dat het dienstbelang dit vereist, gedurende de periode gelegen tussen een maand en 72 uur voor aanvang van de betreffende week dan wel de werktijd.

  • 3. De hoogte van deze vergoeding bedraagt voor elk verschoven uur 25% van het uurloon.

Artikel 3:5 Ambtsjubileumgratificatie
  • 1. De ambtenaar heeft recht op een ambtsjubileumgratificatie. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald:

    • a.

      in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een gratificatie, bedoeld in de aanhef;

    • b.

      op welke wijze het bedrag aan gratificatie wordt berekend.

Artikel 3:5:1 Ambtsjubileumgratificatie
  • 1. Aan de ambtenaar die gedurende 12½ jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, wordt een gratificatie toegekend, overeenkomende met een kwart van de bezoldiging en van de vakantietoelage waarop de ambtenaar in de maand van zijn jubileum aanspraak heeft.

  • 2. Aan de ambtenaar die gedurende 25 jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, wordt een gratificatie toegekend overeenkomende met de 70% van de bezoldiging en van de vakantietoelage waarop de ambtenaar in de maand van zijn jubileum aanspraak heeft.

  • 3. De ambtenaar die gedurende 40 jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, ontvangt een gratificatie gelijk aan een bedrag, overeenkomende met de gehele bezoldiging, vermeerderd met de vakantietoelage over de maand waarin hij dit jubileum gedenkt.

  • 4. Aan de ambtenaar, die wordt ontslagen:

    • -

      op grond van artikel 8:3;

    • -

      op grond van artikel 8:4 bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

    • -

      op grond van artikel 8:10 of 8:11 indien en voor zover het een volledig ontslag betreft; en die, indien het ontslag niet had plaatsgevonden het voor een gratificatie vereiste aantal dienstjaren binnen vijf jaren na de ontslagdatum had kunnen vervullen, wordt een proportionele ambtsjubileumgratificatie toegekend.

  • 5. Deze proportionele gratificatie wordt berekend door het bedrag waarop recht zou hebben bestaan indien het vereiste aantal dienstjaren zou zijn vervuld, te vermenigvuldigen met een breuk. Daarvan wordt de teller gevormd door het feitelijk geheel of gedeeltelijk vervulde aantal dienstjaren, waarbij naar boven wordt afgerond op hele maanden; de noemer is het aantal dienstjaren dat vervuld had moeten zijn om voor de gratificatie in aanmerking te komen. De op grond van het vorenstaande berekende bedragen worden naar boven afgerond op een veelvoud van vijf euro.

  • 6. Bij gedeeltelijk ontslag wordt de proportionele ambtsjubileumgratificatie berekend naar rato van het aantal uren waarvoor ontslag wordt verleend.

Artikel 3:6 Eindejaarsuitkering
  • 1. De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 5% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De uitkering bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 836,00. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld.

  • 2. De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.

  • 3. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest. Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering op.

Artikel 3:7:1 Militaire dienst ( dit artikel vervalt op 1 oktober 2010)
  • 1. De ambtenaar die als militair in werkelijke dienst is, wordt geacht in zijn betrekking met verlof te zijn.

  • 2. Hij behoudt over de tijd van deze dienst het genot van de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging, slechts voorzover hem bij of krachtens de artikelen 3:7:2 tot en met 3:7:5 daarop aanspraak is verleend. Voor zover die werkelijke dienst wordt vervuld tijdens aan de ambtenaar verleende vakantie, behoudt hij in ieder geval het genot van de volle aan zijn betrekking verbonden bezoldiging.

Artikel 3:7:2

De ambtenaar die ingevolge wettelijke verplichting anders dan voor herhalingsoefeningen als militair in werkelijke dienst is, behoudt - onverminderd het bepaalde in artikel 8:15:2 - de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging tot een bedrag dat gelijk is aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenpremie.

Artikel 3:7:3
  • 1. De ambtenaar die voor een herhalingsoefening als militair in werkelijke dienst is, geniet de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging slechts voor zoveel deze meer bedraagt dan zijn militaire beloning.

  • 2. Zo nodig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid behoudt de ambtenaar de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging tot een bedrag dat gelijk is aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenpremie.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de militaire beloning verminderd met een eventuele aftrek wegens genot van voeding en huisvesting.

  • 4. Onder militaire beloning wordt verstaan de bij verblijf in Nederland geldende bezoldiging, bedoeld in de voor de betrokkene van kracht zijnde militaire bezoldigingsregeling, vermeerdert met de bij verblijf in Nederland op grond van bedoelde bezoldigingsregeling toegekende vlieg- of brevettoelage.

  • 5. Als herhalingsoefening wordt beschouwd de militaire dienst, die door de minister van defensie als zodanig wordt aangemerkt.

  • 6. Onverminderd het bepaalde in artikel 8:15:2 worden, voor de toepassing of voortgezette toepassing van het eerste lid, met inachtneming van hetgeen daaromtrent is bepaald in de Dienstplichtwet of in de Wet voor het reservepersoneel der krijgsmacht 1985, met herhalingsoefeningen gelijkgesteld:

    • a.

      het in dienst komen dan wel het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven voor een onderzoek, omtrent een strafbaar feit of een krijgstuchtelijk vergrijp, waarvan de militair verdacht of beklaagd wordt;

    • b.

      het in dienst komen dan wel het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven ten einde rekening en verantwoording af te leggen van gevoerd beheer;

    • c.

      het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven wegens:

      1. ziekte;

      2. het niet tijdig bereiken van de vereiste graad van geoefendheid als gevolg van ziekte;

      3. het heersen of geheerst hebben van een besmettelijke ziekte.

    • d.

      het in dienst komen om gehoord te worden omtrent een bij de Kroon of bij de minister van defensie ingediend bezwaarschrift.

Artikel 3:7:4

Indien de ambtenaar, in werkelijke dienst zijnde, overlijdt, wordt de uitkering, bedoeld in artikel 8:16:2 verminderd met het bedrag van de overeenkomstige uitkering welke uit hoofde van militaire dienst ter zake van dit overlijden wordt gedaan.

Artikel 3:7:5

Het bepaalde in de artikelen 3:7:1 tot en met 3:7:4 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van:

  • a.

    de ambtenaar die te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;

  • b.

    de ambtenaar die in werkelijke dienst is op grond van een verbintenis bij het Korps nationale reserve.

Artikel 3:7:6

Op de ambtenaar die tijdelijk is aangesteld zijn de bepalingen, vervat in de artikelen 3:7:1 tot en met 3:7:5, slechts van toepassing tot en met de dag waarop de aanstelling zou zijn geëindigd, indien hij daaraan niet door de militaire dienst zou zijn onttrokken.

Artikel 3:7:7
  • 1. De ambtenaar die op grond van een verbintenis als vrijwillig ambtenaar van de politie in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel d van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie in werkelijke dienst is, wordt geacht in zijn betrekking met verlof te zijn.

  • 2. Gedurende dit verlof blijft de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 8:15:2, in het genot van de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging, met dien verstande dat deze bezoldiging, indien het verlof langer dan veertien dagen duurt, voor de verdere duur van het verlof wordt verminderd met de beloning waarop de ambtenaar als vrijwilliger aanspraak heeft.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde vermindering wordt slechts toegepast tot een zodanig bedrag dat de ambtenaar in het genot blijft van een bedrag gelijk aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenpremie.

  • 4. Voor zover de werkelijke dienst wordt vervuld in aan hem verleende vakantie behoudt de ambtenaar in ieder geval het genot van de volle aan zijn betrekking verbonden bezoldiging.

  • 5. Het bepaalde in artikel 3:7:6 is voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:7:8 Persoonlijke toelage
  • 1. Aan de ambtenaar, die het maximum van de voor hem geldende schaal heeft bereikt, kan door het dagelijks bestuur een toelage worden toegekend, wanneer daartoe op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver aanleiding bestaat.

  • 2. De toelage wordt ingetrokken, indien de gronden waarop de toelage werd toegekend niet meer aanwezig zijn, tenzij het dagelijks bestuur van oordeel is, dat er omstandigheden zijn om de toelage in zijn geheel of gedeeltelijk te handhaven.

4. Arbeidsduur en werktijden

Artikel 4:1
  • 1. Het dagelijks bestuur kan in overleg de feitelijke arbeidsduur per week vaststellen op een andere omvang dan de formele arbeidsduur per week. De voor de ambtenaar geldende arbeidsduur per jaar mag hierdoor niet overschreden worden.

  • 2. De arbeidsduur per dag bedraagt ten hoogste 11 uur per dag en 50 uur per week.

Artikel 4:2
  • 1. In een nader door het dagelijks bestuur vast te stellen regeling worden algemene regels omtrent de werktijden vastgesteld.

    Voor zover ingevolge deze regeling wisselende werktijden gelden, wordt daarvoor een rooster opgesteld.

  • 2. Bij de regeling van de werktijd wordt in acht genomen:

    • a.

      dat geen arbeid wordt verricht op zaterdagen en zondagen, tenzij afwijking van deze regel in het belang van de dienst noodzakelijk is;

    • b.

      dat de werktijden tenminste één maand voor aanvang aan de ambtenaar bekend worden gemaakt;

    • c.

      dat de werktijd behoorlijk door pauze wordt onderbroken;

    • d.

      dat de werktijd van een ambtenaar niet uitsluitend wordt vastgesteld om het bepaalde in artikel 3:3, derde lid, te ontwijken.

Artikel 4:2:1
  • 1. Bij de regeling van de werktijd en haar toepassing wordt zoveel mogelijk gezorgd, dat de ambtenaar op zondag en de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt.

  • 2. Een afwijking van de regeling van de werktijd, bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, onder a, is voor wat betreft de zondag slechts mogelijk voor ten hoogste 26 zondagen per jaar.

  • 3. Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op de nieuwjaarsdag, de tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd.

  • 4. Voorzover het dienstbelang niet anders vereist, geldt hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of nationale, landelijke, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen, die door het dagelijks bestuur zijn aangewezen als dagen waarop de openbare dienst van het Stadsgewest gesloten is.

  • 5. Het bepaalde in dit artikel vindt voor hem die tot een kerkgenootschap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de zevende dag viert, overeenkomstige toepassing indien hij een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend.

Artikel 4:2:2

Indien door de ambtenaar, bedoeld in artikel 3:3, arbeid op zaterdag of zondag wordt verricht, wordt hem voor elke zaterdag of zondag waarop hij arbeid heeft verricht een werkdag ter vrije beschikking toegekend.

Opgebouwde verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid

Artikel 4:3
  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      opgebouwde verloftegoed: het voor 1 april 2006 opgebouwde verlof in het kader van de voormalige verlofspaarmogelijkheid;

    • b.

      kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed: het omzetten van het opgebouwde verloftegoed in een geldbedrag. Per verlofuur wordt een bedrag uitgekeerd ten hoogte van het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar.

  • 2. Het opgebouwde verloftegoed wordt op verzoek van de ambtenaar door het dagelijks bestuur verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten. De ambtenaar geniet het verlof zoveel als mogelijk in een aaneengesloten periode.

  • 3. De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed. Het dagelijks bestuur beslist of aan dit verzoek kan worden voldaan. Het verloftegoed kan enkel worden gekapitaliseerd wanneer de ambtenaar deelneemt aan de levensloopregeling en wanneer het gekapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn levenslooprekening. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed gelden de randvoorwaarden zoals opgenomen in de wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Wanneer in een bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan worden gekapitaliseerd kan de ambtenaar in een volgend jaar opnieuw een verzoek indienen tot kapitalisatie van het resterende opgebouwde verloftegoed. Het dagelijks bestuur beslist dan of aan dit verzoek kan worden voldaan.

  • 4. In geval van ontslag op grond van artikel 8:1 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed zoveel mogelijk opgenomen gedurende de opzegtermijn. In overeenstemming met de ambtenaar kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd. Indien het voor de ambtenaar, in verband met het aanvaarden van een andere betrekking, niet mogelijk is om de opzegtermijn te verlengen, wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.

  • 5. In geval van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:6, 8:7, 8:8, 8:10 of 8:11 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het ontslag het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.

  • 6. In geval van ontslag op grond van artikel 8:5a of 8:13 is de ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.

  • 7. In geval van ontslag op grond van artikel 8:4 en 8:5 of 8:9 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald op grond van het tiende lid.

  • 8. In het geval van overlijden van de ambtenaar wordt aan de nabestaanden, met inachtneming van het bepaalde van artikel 8:16:2, het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.

  • 9. In geval het ontslag als bedoeld in de voorgaande leden een gedeeltelijk ontslag betreft, worden tussen de ambtenaar en het dagelijks bestuur nadere afspraken gemaakt over de opname van het resterende opgebouwde verloftegoed.

  • 10. Indien het opgebouwde verloftegoed wordt uitbetaald, wordt dit uitbetaald naar het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar.

Artikel 4:3:1

vervallen

Artikel 4:3:2

vervallen

Artikel 4:3:3

vervallen

4a. Uitwisselen van arbeidsvoorwaarden

Artikel 4a:1 Vakantie-uren uitwisselen tegen geld
  • 1. De ambtenaar kan bij het dagelijks bestuur voor 1 november een verzoek indienen om gedurende het daarop volgende kalenderjaar de duur van de vakantie - als bedoeld in artikel 6:2, eerste lid - te verminderen in ruil voor een vergoeding als bedoeld in het vijfde lid.

  • 2. Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal vakantie-uren na vermindering op grond van het eerste lid minimaal 144 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week en voor de ambtenaar die gebruik maakt van de seniorenregeling bedoeld in artikel 5:1 of 5:3, geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als minimum.

  • 3. Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal te verminderen vakantie-uren op grond van het eerste lid maximaal 72 uur. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week en voor de ambtenaar die gebruik maakt van de seniorenregeling bedoeld in artikel 5:1 of 5:3, geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

  • 4. Het dagelijks bestuur wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

  • 5. Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen ontvangt de ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid verminderde vakantie-uur een vergoeding overeenkomend met de hoogte van het salaris per uur dat hij geniet bij de aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.

Artikel 4a:2 Geld uitwisselen tegen vakantie-uren
  • 1. De ambtenaar kan bij het dagelijks bestuur voor 1 november een verzoek indienen om gedurende het daarop volgende kalenderjaar de duur van de vakantie als bedoeld in artikel 6:2, eerste lid te vermeerderen tegen inlevering van een vergoeding als bedoeld in het vierde lid.

  • 2. Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal op grond van het eerste lid te vermeerderen vakantieduur maximaal 72 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week en voor de ambtenaar die gebruik maakt van de seniorenregeling zoals bedoeld in artikel 5:1 of 5:3, geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

  • 3. Het dagelijks bestuur wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

  • 4. Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen wordt het salaris van de ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid meer verkregen vakantie-uur een vergoeding ingehouden overeenkomend met de hoogte van het salaris per uur dat hij geniet bij aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.

Artikel 4a:3 Inhouding op bezoldiging, eindejaarsuitkering, vakantietoelage of urenvergoeding
  • 1. Het dagelijks bestuur kan op verzoek van de ambtenaar zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1, zijn eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 3:6, zijn vakantie toelage als bedoeld in artikel 6:3 of zijn vergoeding als bedoeld in artikel 4a:1, vijfde lid, verlagen voor door het dagelijks bestuur vastgestelde bestedingsmogelijkheden.

  • 2. Bij regeling van het dagelijks bestuur kan voor de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid nadere voorschriften worden gesteld.

5. Seniorenmaatregelen

Artikel 5:1 56-jarigenregeling
  • 1. De seniorenarbeidsduur per week van de ambtenaar van 56 jaar en ouder, die:

    • a.

      een ononderbroken diensttijd heeft van ten minste tien jaren die direct voorafgaat aan de ingangsdatum van de vermindering van de seniorenarbeidsduur, waarbij een onderbreking van twee maanden of minder niet als een onderbreking wordt aangemerkt, en

    • b.

      geen betrekking vervult waarvan voor de vervulling een leeftijdsgrens is bepaald; wordt, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, op zijn verzoek met een vijfde deel teruggebracht met behoud van de formele arbeidsduur onder doorbetaling van 90% van de bezoldiging. Er dient minimaal een arbeidsduur van 7,2 uur per week te resteren.

  • 2. Onder diensttijd als bedoeld in het vorige lid wordt verstaan de diensttijd als omschreven in artikel 2, tweede lid, onder de punten a t/m c, van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering.

  • 3. Bij de vaststelling van de feitelijke arbeidsduur per week wordt uitgegaan van de met 1/5 teruggebrachte seniorenarbeidsduur.

Artikel 5:2 Pré-VUT
  • 1. De werknemer in de zin van de VUT-wet heeft recht op een uitkering krachtens het bepaalde in artikel 18, eerste lid, onderdeel A van dat reglement, met ingang van de dag waarop hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. De uitkering wordt betaald met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop het recht op de uitkering ontstaat. De pré-VUT-uitkering wordt beëindigd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de werknemer de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt. Voor de duur van de periode van de pré-VUT blijven de bepalingen van het reglement vrijwillig vervroegde uittreding van kracht, zoals dit reglement laatstelijk luidde voor 1 april 1997.

  • 2. De uitkering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 75 % van het inkomen, zoals omschreven in artikel 1, onderdeel V, van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering, met dien verstande dat het uitkeringspercentage voor de ambtenaar, die wordt bezoldigd volgens de salarisschalen 1 en 2, 80% van evengenoemde bezoldiging bedraagt.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op de ambtenaar wiens verzoek, bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, is ingewilligd.

Artikel 5:3 60-jarigeregeling
  • 1.

    Met inachtneming van het gestelde in het tweede lid, wordt de seniorenarbeidsduur van de ambtenaar van 60 jaar en ouder, die:

    • a.

      een aanstelling heeft van tenminste 14,4 uur per week, en

    • b.

      een ononderbroken diensttijd heeft van tenminste tien jaren die direct voorafgaat aan de ingangsdatum van de vermindering van de seniorenarbeidsduur, waarbij een onderbreking van twee maanden of minder niet als een onderbreking wordt aangemerkt;

      op verzoek van de ambtenaar dan wel op verzoek van het dagelijks bestuur, met de helft teruggebracht met behoud van de formele arbeidsduur en onder doorbetaling van 95% van de bezoldiging. De bezoldiging wordt voor 95% doorbetaald tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt; van de ambtenaar die bij het bereiken van de leeftijd van 61 jaar geen gebruikmaakt van de FPU-regeling om uit te treden, wordt, met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt, de bezoldiging voor 50% doorbetaald;

      van de ambtenaar die op of na het bereiken van de leeftijd van 61 jaar gebruikmaakt van de FPU-regeling om gedeeltelijk uit te treden tot een maximum van 50% van de oorspronkelijke formele arbeidsduur, blijft de omvang van de verminderde seniorenarbeidsduur gehandhaafd op 50%. De bezoldiging wordt voor 50% van de bezoldiging zoals die voor hem gold voordat hij gebruik ging maken van de FPU, doorbetaald;

      van de ambtenaar die op of na het bereiken van de leeftijd van 61 jaar gebruikmaakt van de FPU-regeling om gedeeltelijk uit te treden voor meer dan 50% van de oorspronkelijke formele arbeidsduur, worden de formele arbeidsduur, de seniorenarbeidsduur en de bezoldiging zoals die voor hem golden voordat hij gebruik ging maken van de FPU, met eenzelfde percentage aangepast.

      Het verzoek van de ambtenaar kan slechts worden geweigerd indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur sprake is van een organisatorisch belang. De ambtenaar heeft te allen tijde het recht op grond van hem moverende redenen het verzoek van het dagelijks bestuur te weigeren.

  • 2.

    a. Ten aanzien van de ambtenaar waarvan de seniorenarbeidsduur reeds met een vijfde is teruggebracht ingevolge het bepaalde in artikel 5:1, eerste lid, is het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor '95%'gelezen dient te worden: 82,5%. De seniorenarbeidsduur van de ambtenaar, die reeds met een vijfde deel is teruggebracht op grond van het bepaalde in artikel 5:1, eerste lid, wordt tot de helft teruggebracht, uitgaande van de omvang van de aanstelling, zoals die gold op de dag voorafgaand aan de ingangsdatum van de vermindering van de seniorenarbeidsduur ingevolge artikel 5:1.

    • b.

      Ten aanzien van de ambtenaar, waarvan de seniorenarbeidsduur voor 1 april 1996 is teruggebracht ingevolge het bepaalde in artikel 5:1, eerste lid, geldt dat deze ambtenaar tot 1 mei 1996 kan verzoeken om in aanmerking te komen voor de 60-jarigenregeling. Indien het verzoek tot vermindering van de seniorenarbeidsduur is ingewilligd, wordt de doorbetaling van de bezoldiging met ingang van 1 mei 1996 teruggebracht tot 90%. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor '95%' gelezen dient te worden: 82,5%.

  • 3.

    Onder diensttijd als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan de diensttijd als omschreven in artikel 5:1, tweede lid.

  • 4.

    Bij de vaststelling van de feitelijke arbeidsduur per week wordt uitgegaan van de met de helft teruggebrachte seniorenarbeidsduur per week.

  • 5.

    Wanneer de betrokkene inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop de seniorenarbeidsduur met de helft is teruggebracht dan wel schriftelijk is medegedeeld dat het verzoek tot het terugbrengen van de seniorenarbeidsduur, bedoeld in het eerste of tweede lid, is ingewilligd, worden die inkomsten in mindering gebracht op de door te betalen bezoldiging over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben met dien verstande dat het percentage van de door te betalen bezoldiging na vermindering nooit minder bedraagt dan 50. Onder inkomsten bedoeld in de vorige volzin, wordt niet begrepen een uitkering op grond van de FPU-regeling.

  • 6.

    Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit onmiddellijk voorafgaande aan de vermindering van de seniorenarbeidsduur.

  • 7.

    Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het vijfde lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf, ter hand genomen voor even bedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het vijfde lid van overeenkomstige toepassing. De hier bedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de vermindering van de werktijd.

  • 8.

    De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop de seniorenarbeidsduur is verminderd of schriftelijk is medegedeeld dat het verzoek tot terugbrengen van de seniorenarbeidsduur, bedoeld in het eerste of tweede lid, is ingewilligd, terstond mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig op voor het verschijnen van de eerstvolgende bezoldigingstermijn.

  • 9.

    Indien de in het vijfde tot en met zevende lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven, doet hij voor het verschijnen van elke bezoldigingstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van even bedoelde termijn.

  • 10.

    Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave als bedoeld in het achtste lid worden afgeweken.

  • 11.

    Het in het zevende en achtste lid bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in het vijfde en zesde lid.

  • 12.

    Door het aanvaarden van de vermindering van de seniorenarbeidsduur wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen, dat zij die naar het oordeel van het dagelijks bestuur daarvoor in aanmerking komen alle voor de uitvoering van dit artikel noodzakelijke inlichtingen geven.

  • 13.

    Indien de betrokkene één of meerdere verplichtingen als bedoeld in het zevende en achtste lid niet nakomt, kan het dagelijks bestuurde doorbetaling van de bezoldiging tijdelijk of definitief op een lager percentage stellen, met dien verstande dat het aldus vastgestelde percentage nooit minder dan 50 kan bedragen.

  • 14.

    Het verzoek voor het terugbrengen van de seniorenarbeidsduur moet minimaal drie maanden voor aanvang van de vermindering worden ingediend.

Artikel 5:4 Ingangsdatum seniorenmaatregelen

Indien de ambtenaar gebruik maakt van de mogelijkheid de seniorenarbeidsduur te verminderen ingevolge het bepaalde in artikel 5:1, eerste lid, of 5:3, eerste of tweede lid, heeft de ambtenaar vanaf de dag dat de leeftijd is bereikt, zoals vermeld in de voorgaande artikelen, aanspraak op vermindering van de seniorenarbeidsduur. Op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop tenminste de vereiste leeftijd wordt bereikt, wordt de seniorenarbeidsduur teruggebracht en wordt de bezoldiging gedeeltelijk uitbetaald, op grond van het bepaalde in artikel 5:1 en 5:3.

Artikel 5:5 Overgangsbepalingen

De ambtenaar waarvan het verzoek als bedoeld in artikel 5:1 is gehonoreerd en waarvan de ingangsdatum van de vermindering van de seniorenarbeidsduur ligt voor 1 april 1996, behoudt voor de duur van de periode van deze vermindering van seniorenarbeidsduur, de volledig voor hem geldende bezoldiging, behoudens ingeval artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, van toepassing is.

Artikel 5:6
  • 1. Een ambtenaar die gebruik maakt of heeft gemaakt van de regeling zoals opgenomen in hoofdstuk 5a, kan niet deelnemen aan een van de in dit hoofdstuk genoemde regelingen.

  • 2. Een ambtenaar die op of na 1 januari 1945 is geboren, heeft geen recht op deelname aan een van dit hoofdstuk genoemde regelingen.

5a. FPU Gemeenten en nieuwe seniorenmaatregelen gevolgd door het Stadsgewest Haaglanden

§ 1. FPU Gemeenten
Artikel 5a:1 Recht op uitkering

De ambtenaar die:

  • a.

    ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:11 en

  • b.

    geen gebruik maakt of heeft gemaakt van een of meer van de in hoofdstuk 5 genoemde regelingen en

  • c.

    geen betrekking heeft vervuld die door de gemeente is aangewezen als bezwarende functie en waarvoor afwijkende regels zijn gesteld,

heeft in het kader van de FPU Gemeenten recht op een Aanvulling werkgever.

Artikel 5a:2 Berekeningsgrondslag
  • 1. In dit hoofdstuk wordt onder berekeningsgrondslag verstaan: de pensioengrondslag zoals die is vastgesteld in januari in het jaar voorafgaand aan het moment van gebruikmaking van de aanvulling van de werkgever, met dien verstande dat indien de ambtenaar direct voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een Aanvulling werkgever meer dan een betrekking vervult voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag wordt uitgegaan van het inkomen uit de betrekking waaruit het recht op een Aanvulling werkgever ontstaat.

  • 2. Voor de ambtenaar die een deeltijdbetrekking vervult, wordt als berekeningsgrondslag de in het eerste lid genoemde berekeningsgrondslag gehanteerd, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor zoals genoemd in artikel 1.2, tweede lid, van het pensioenreglement, direct voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een Aanvulling werkgever.

Artikel 5a:3 Hoogte van de Aanvulling werkgever

1.De Aanvulling werkgever bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag, dat eenmalig wordt vastgesteld op het moment dat hij voor het eerst gebruik maakt van de FPU Gemeenten aan de hand van de leeftijd van de ambtenaar op 31 december 2005 en bedraagt:

Leeftijd ambtenaar op 31 december 2005Aanvulling werkgever als percentage van berekeningsgrondslag bij uittreden op spilleeftijd
56 6,9
57 8,0
58 9,4
5911,3
6014
61 of ouder16
  • 2.

    De hoogte van de aanvulling werkgever wordt actuarieel neutraal herrekend indien de ambtenaar uittreedt op een eerder of later moment dan de voor hem geldende spilleeftijd.

  • 3.

    a. De in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar geboren

    • i.

      vóór of op 1 april 1947: 61 jaar en twee maanden;

    • ii.

      na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden.

    • b.

      Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan genoemd onder a, is de in het tweede lid genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de FPU maatregel 42, 43, 44 FPU- jaren valt, het moment waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden bereikt.

Artikel 5a:4 Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 gebruik maken van de FPU Gemeenten
  • 1. Voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid. Als de Aanvulling werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt wordt dat gedeelte van de Aanvulling werkgever doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.

  • 2. Voor werknemers die vanaf 1 juli 2006 vóór de spilleeftijd gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 90% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid.

  • 3. a. De in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar geboren

    • i.

      vóór of op 1 april 1947: 61 jaar en twee maanden;

    • ii.

      na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden.

    • b.

      Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan genoemd onder a, is de in het tweede lid genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden bereikt.

Artikel 5a:4a Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
  • 1. Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b, eerste lid.

    Als de Aanvulling werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt wordt dat gedeelte van de Aanvulling werkgever doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.

  • 2. Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 vóór de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 90% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b, eerste lid.

  • 3. De in het eerste en tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar geboren:

    • a.

      vóór of op 1 april 1947: 60 jaar;

    • b.

      na 1 april 1947 : 61 jaar.

Artikel 5a:4b Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vóór 1 januari 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
  • 1. Onder het totaalinkomen van de ambtenaar wordt verstaan de som van:

    • a.

      de FPU-uitkering;

    • b.

      de Aanvulling werkgever; en in het geval dat een deeltijdbetrekking resteert na het ontslag op grond van ;

    • c.

      de berekeningsgrondslag zoals genoemd in , eerste lid, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor die ontstaat op het moment dat ontslag is verleend op grond van ;

    • d.

      de andere inkomsten uit of in verband met de resterende deeltijdbetrekking.

  • 2. De Aanvulling werkgever wordt slechts uitgekeerd voor zover het totaalinkomen van de ambtenaar niet meer bedraagt dan 90% van de berekeningsgrondslag.

  • 3. De beoordeling of het totaalinkomen boven 90% van de berekeningsgrondslag uitkomt, vindt plaats bij elk ontslag op grond van .

  • 4. Bij de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering blijft buiten beschouwing dat gedeelte van de uitkering krachtens de FPU-regeling dat gebaseerd is op een individuele opbouw zoals geregeld in het pensioenreglement.

  • 5. Indien de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering is verminderd krachtens artikel 9 of 10 van het Reglement flexibel pensioen en uittreden (FPU) ter zake van basisuitkering en aanvullende uitkering, respectievelijk in verband met samenloop met inkomsten uit arbeid of bedrijf, of in verband met samenloop met uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de onverminderde FPU-uitkering.

Artikel 5a:5 Einde van het recht op een Aanvulling werkgever

Het recht op een Aanvulling werkgever eindigt bij een ontslag anders dan op grond van artikel 8:11 dan wel wanneer niet langer recht bestaat op een uitkering krachtens de FPU regeling.

Artikel 5a:6 Pensioenopbouw

De werkgever betaalt aan de ambtenaar die gebruik maakt van de FPU Gemeenten een vergoeding pensioenpremie die overeenkomt met de werkgeversbijdrage in de doorsneepremie die vereist is voor 20% pensioenopbouw gedurende de periode dat gebruik wordt gemaakt van de regeling.

De in de eerste volzin genoemde pensioenopbouw heeft betrekking op dat deel van de dienstbetrekking waarvoor ontslag is verleend op grond van artikel 8:11.

Artikel 5a:7 Lokaal beleid

Het dagelijks bestuur kan een nadere regeling treffen op grond waarvan het gebruik van de FPU Gemeenten kan worden beïnvloed. Deze nadere regeling laat de aanspraken van de ambtenaar op de FPU Gemeenten zoals gevolgd door het Stadsgewest onverlet.

Artikel 5a:8 Afbouw tijdelijke toeslag in verband met afschaffing overhevelingstoeslag

vervallen

§ 2. Pensioenopbouw bij afloop loopbaan
Artikel 5a:9

Indien de ambtenaar op grond van artikel 3:1, zevende lid, bij dezelfde of een andere werkgever in de gemeentelijke sector, een andere functie met een gelijke formele arbeidsduur accepteert, blijft de pensioenopbouw gebaseerd op de oude inschaling.

6. Vakantie, vakantietoelage en verlof (buitengewoon verlof en ouderschapsverlof)

Artikel 6:1 Vakantie

In elk kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op vakantie met behoud van bezoldiging.

Artikel 6:1:1
  • 1. De vakantie, waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel 6:1, wordt verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 6:2:6.

  • 2. De vakantie wordt verleend door het dagelijks bestuur.

Artikel 6:2
  • 1. De duur van de vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt ten minste 158,4 uren per kalenderjaar.

  • 2. Vóór 1 november kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een volledige betrekking - een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

  • 3. Het dagelijks bestuur wijst een verzoek als bedoeld in het vorige toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

Artikel 6:2:1
  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:2 geeft het dagelijks bestuur algemene regels met betrekking tot de duur van de vakantie.

  • 2. De duur van de vakantie van een ambtenaar, die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week, wordt naar evenredigheid verminderd.

  • 3. Bij de in het eerste lid bedoelde algemene regels wordt ten aanzien van de ambtenaren of bepaalde groepen van ambtenaren voorzien in een vermeerdering van de vakantie op grond van volbrachte diensttijd of bereikte leeftijd, dan wel van beide, waarbij het bepaalde in het tweede lid van overeenkomstige toepassing is.

  • 4. De aan de ambtenaar volgens de in het eerste lid bedoelde algemene regels toekomende vakantie wordt vermeerderd met 14,4 uren:

    • -

      ten aanzien van degene, bedoeld in artikel 3:3 en 3:3:1, indien regelmatig en in belangrijke mate op onregelmatige uren wordt gewerkt, respectievelijk indien de in artikel 3:3:1 genoemde verplichting regelmatig en in belangrijke mate op de ambtenaar rust.

  • 5. In gevallen waarin dit artikel niet voorziet, stelt het dagelijks bestuur bijzondere regels vast.

  • 6. In afwijking van het gestelde in artikel 6:2 wordt, met ingang van de dag waarop de seniorenarbeidsduur van de ambtenaar op grond van artikel 5:1 of 5:3 wordt teruggebracht, de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd en vervalt het recht op vermeerdering van vakantie als bedoeld in het derde lid van dit artikel.

  • 7. Het recht op vermeerdering van de vakantie als bedoeld in het 3e lid van dit artikel vervalt met ingang van de dag waarop de ambtenaar gebruik maakt van de FPU gemeenten als ambtenaar in hoofdstuk 5a.

Artikel 6:2:2
  • 1. De vakantie kan worden opgesplitst, maar wordt als regel voor ten minste 2/3 deel, doch in elk geval voor ten minste tien werkdagen, aaneensluitend verleend.

  • 2. De vakantie wordt desverlangd zoveel mogelijk, in het bijzonder voor wat betreft de aaneengesloten periode, bedoeld in het eerste lid, verleent in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld vakantie op te nemen op officiële feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond anders dan de feestdagen genoemd in artikel 4:2:1 derde lid, bij het huwelijk of geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in eerste en tweede graad en bij verhuizing.

  • 3. De beslissing omtrent de tijdstippen waarop de vakantie zal worden verleend, alsmede die omtrent de tijdvakken waarin de vakantie eventueel zal worden gesplitst, berust bij het bestuursorgaan dat de vakantie verleent. Bij die beslissing wordt, voor zover de belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren die toelaten, zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.

Artikel 6:2:3 Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid
  • 1. De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op een duur van de vakantie naar rato van de tijd dat hij zijn betrekking vervult.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt een vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast:

    • a.

      gedurende de laatste 6 maanden van de periode van afwezigheid, wegens zwangerschap en bevalling of niet aan schuld of nalatigheid te wijten ziekte van de ambtenaar, voorafgaand aan het herstel of het ontslag van de ambtenaar;

    • b.

      in geval van verblijf in militaire dienst, anders dan voor eerste oefening;

    • c.

      indien en voor zolang de ambtenaar voor ten hoogste 55 % van de voor hem vastgestelde werktijd wegens niet aan zijn schuld of nalatigheid te wijten ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervullen. Deze verhindering wordt voor het bepalen van de in dit lid onder a bedoelde periode van zes buiten beschouwing gelaten.

      Een opnieuw ingetreden verhinderen tot het vervullen van de betrekking wegens ziekte wordt voor het bepalen van de in dit lid onder a bedoelde periode van zes maanden als een voortzetting van de vorige verhindering, tenzij die verhindering zich voordoet nadat tenminste vier weken verstreken sedert de ambtenaar zijn betrekking volledig heeft hervat.

  • 3. Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte slechts gedurende een gedeelte daarvan zijn arbeid kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren waarmee het aantal vakantie-uren verminderd zou worden ingeval de ambtenaar niet gedeeltelijk wegens ziekte verhinderd zou zijn geweest, tenzij het bevoegde bestuursorgaan dat de vakantie verleent in naar zijn oordeel daarvoor aanmerking komende gevallen anders beslist.

  • 4. Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur.

Artikel 6:2:4
  • 1. Is aan de ambtenaar om redenen van dienstbelang in enig kalenderjaar de vakantie niet of niet geheel verleend, dan wordt hem die nog niet genoten vakantie zoveel mogelijk in het eerstvolgende, doch uiterlijk voor het einde van het tweede volgende kalenderjaar verleend.

  • 2. Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt, dat de vakantie of het aaneengesloten gedeelte daarvan wordt genoten buiten het in artikel 6:2:2, tweede lid, genoemde tijdvak, kan door het dagelijks bestuur de duur van de vakantie of het aaneengesloten deel daarvan met 1/3 worden verlengd.

Artikel 6:2:5
  • 1. Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. Indien ten gevolge daarvan de ambtenaar op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk vakantie genoot, worden de genoten vakantie-uren van die werkdag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten vakantie-uren.

  • 2. Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van de vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.

Artikel 6:2:6
  • 1. Indien in enig kalenderjaar de vakantie geheel of gedeeltelijk niet is verleend:

    • a.

      op verzoek van de ambtenaar;

    • b.

      als gevolg van afwezigheid wegens ziekte die niet aan de schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten of

    • c.

      als gevolg van verblijf in militaire dienst anders dan voor eerste oefening, wordt de niet genoten vakantie in een volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van de dienst of de belangen van de andere ambtenaren zich daartegen verzetten.

      Een verzoek als bedoeld onder a kan achterwege blijven, indien de niet genoten vakantie minder is dan een nader door het dagelijks bestuur te bepalen aantal uren.

  • 2. De wegens ziekte tijdens een vakantie niet genoten vakantie-uren worden als niet verleend beschouwd, indien de ambtenaar aannemelijk kan maken dat hij, ware hem geen vakantie verleend, op die uren verhinderd zou zijn geweest zijn betrekking te vervullen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer vakantie-uren kan opnemen dan anderhalf maal het hem bij of krachtens artikel 6:2:1 toekomende aantal uren tenzij op een desbetreffend verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.

Artikel 6:2:7

Aan de ambtenaar die tijdens zijn vakantie bepaalde voordelen welke aan zijn betrekking zijn verbonden derft, kan deswege een vergoeding worden toegekend.

Artikel 6:3 Vakantietoelage
  • 1. De ambtenaar heeft aanspraak op een vakantietoelage voor elke maand waarover hij als zodanig bezoldiging heeft genoten. Indien een ambtenaar in de loop van een maand zijn betrekking gaat vervullen dan wel wordt ontslagen, ontvangt hij een evenredig deel van de vakantietoelage over die maand.

  • 2. De vakantietoelage bedraagt per kalendermaand 8% van de voor de ambtenaar in die maand geldende bezoldiging, met dien verstande dat aan de ambtenaar ten minste het bedrag wordt uitbetaald dat gelijk is aan de voor ambtenaren vastgestelde minimum vakantietoelage, welk bedrag bij het vervullen van een onvolledige betrekking naar evenredigheid wordt verminderd.

Artikel 6:3:1
  • 1. De vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3, wordt eenmaal per kalenderjaar uitbetaald over de periode van 12 maanden, beginnende met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar. In afwijking van het bepaalde in de vorige zin vindt uitbetaling ook plaats bij ontslag van de ambtenaar.

  • 2. a. Artikel 6:3, alsmede het eerste lid van dit artikel zijn niet van toepassing op de ambtenaar, die in werkelijke dienst is of te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst.

    • b.

      Aan de ambtenaar die ingevolge wettelijke verplichting anders dan voor herhalingsoefeningen als militair in werkelijke dienst is, of te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst en die vervangende dienst gedurende negen maanden heeft vervuld, wordt een bedrag uitgekeerd, dat gelijk is aan het verschil tussen het bedrag, dat hij als vakantie-uitkering uit hoofde van zijn militaire dienst of tewerkstelling in de zin van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst ontvangt en het bedrag aan vakantietoelage - mits dit hoger is - dat hij zou hebben ontvangen indien de voorgaande leden op hem van toepassing zouden zijn en de toelage zou zijn berekend op basis van de volle aan zijn betrekking verbonden bezoldiging.

  • 2. Bij de toepassing van dit artikel wordt in acht genomen dat de tijd gedurende welke bij wijze van disciplinaire straf of uit hoofde van schorsing een gedeelte van de bezoldiging wordt ingehouden buiten beschouwing wordt gelaten, indien en voorzover dat bij de strafoplegging of schorsing is bepaald. Artikel 8:15:2, vierde of vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Met betrekking tot de uitvoering van dit artikel kan het dagelijks bestuur nadere regels stellen.

Artikel 6:4 Buitengewoon verlof
  • 1. De ambtenaar die op grond van de WAZ recht heeft op calamiteiten- en ander kort verzuimverlof of kraamverlof heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn bezoldiging.

  • 2. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke andere gevallen aan de ambtenaar door het dagelijks bestuur buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging kan worden verleend.

  • 3. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke gevallen het dagelijks bestuur buitengewoon verlof kan verlenen aan de ambtenaar die lid is van een op grond van artikel 12:1, derde lid, toegelaten organisatie.

  • 4. In de situatie dat er tijdens de non-activiteit elders pensioen wordt opgebouwd, is het verhaal van de VUT-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan de bijdrage die voor de ambtenaar is verschuldigd.

Artikel 6:4:1
  • 1. Het dagelijks bestuur verleent de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging op de dag dat het huwelijk of geregistreerd partnerschap van de ambtenaar wordt voltrokken.

  • 2. De ambtenaar meldt tenminste twee weken tevoren aan het dagelijks bestuur wanneer het huwelijk of het registeren van het partnerschap zal plaatsvinden.

Artikel 6:4:1a Langdurend zorgverlof
  • 1. De ambtenaar die op grond van de WAZ recht heeft op langdurend zorgverlof heeft over de uren dat hij dit verlof geniet aanspraak op doorbetaling van 50% van zijn bezoldiging.

  • 2. Indien de ambtenaar gedurende het langdurend zorgverlof wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen vindt geen opschorting van het langdurend zorgverlof plaats.

  • 3. De ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet en langer dan 7 kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen heeft met ingang van de achtste kalenderdag aanspraak op zijn volledige bezoldiging.

  • 4. De duur van de vakantie van de ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het langdurend zorgverlof.

  • 5. Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderdagen, wordt met ingang van de achtste kalenderdag de vermindering van de duur van de vakantie beëindigd.

  • 6. De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet vindt plaats op basis van de bezoldiging genoemd in het eerste lid.

  • 7. Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderdagen, vindt met ingang van de achtste kalenderdag de opbouw van de vakantietoelage weer plaats op basis van de volledige bezoldiging.

Artikel 6:4:2 Vakbondsverlof
  • 1. Voor de toepassing van dit artikel worden verstaan onder:

    • a.

      Centrales van overheidspersoneel:

  • 1. de Algemene Centrale van overheidspersoneel (A.C.O.P.);

  • 2. de Christelijke Centrale van overheids- en onderwijs personeel (C.C.O.O.P.);

  • 3. de Centrale van middelbare en hogere functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (C.H.M.F.).

    • b.

      Verenigingen van ambtenaren:

  • 1. De verenigingen van ambtenaren welke zijn aangesloten bij de onder a genoemde centrales van overheidspersoneel.

  • 2. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het dagelijks bestuur buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend aan de ambtenaar:

    • a.

      voor het bijwonen van algemene vergaderingen van verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren dan gemeentepersoneel organiseren, voor het bijwonen van algemene vergaderingen van een landelijke groep van gemeentepersoneel indien de ambtenaar lid van het hoofdbestuur, bestuurslid ener landelijke groep of afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;

    • b.

      voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij lid is van het hoofdbestuur van bondsraad- of bestuursraadvergaderingen indien hij lid is van de bonds- of bestuursraad, en van groepsraadsvergaderingen indien hij lid is van een landelijke groepsraad;

    • c.

      voor het bijwonen van één algemene vergadering van de centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar is aangesloten, indien hij als vertegenwoordiger van zijn vereniging aan die vergadering deelneemt.

  • 3. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het dagelijks bestuur aan de ambtenaar met een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:

    • a.

      om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen, bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het stadsgewestelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, alles tezamen voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar;

    • b.

      voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren - als cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles te samen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren.

  • 4. Van het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur of waarvoor de seniorenarbeidsduur op grond van artikel 5:1 of 5:3 is verminderd, wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder a en b naar evenredigheid verminderd.

  • 5. Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, kan voor de ambtenaar met een volledige betrekking niet meer bedragen dan ten hoogste 244,8 uren per kalenderjaar, echter met dien verstande dat ten hoogste 316,8 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar die:

    • a.

      lid is van het hoofdbestuur van een centrale van overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a, nr. 1 of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die rechtstreeks bij die centrale is aangesloten;

    • b.

      lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd in het eerste lid onder a, nr. 3 en/of bestuurslid is van een sector of sectie van de centrale.

  • 6. Het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur of waarvoor de seniorenarbeidsduur op grond van artikel 5:1 of 5:3 is verminderd, wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder a en b naar evenredigheid verminderd.

  • 7. Verlof, bedoeld in de vorige leden, kan slechts worden verleend aan de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 8. Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per uitgeschreven commissievergadering. Hetgeen ten aanzien van de voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid.

  • 9. Het dagelijks bestuur kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen, waarbij het te verlenen verlof, bedoeld in het tweede, derde en vijfde lid, op een lager aantal uren kan worden gesteld.

Artikel 6:4:3 Kortdurend Zorgverlof
  • 1. De ambtenaar met een volledige betrekking kan voor maximaal 72 uur per kalenderjaar aanspraak maken op kortdurend zorgverlof op grond van de WAZ.

  • 2. Het maximum van 72 uur, als genoemd in het eerste lid, wordt voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele betrekkingsomvang van minder dan 36 uur per week naar evenredigheid verminderd.

  • 3. Het verlof komt voor de helft voor de rekening van de werkgever en voor de helft voor rekening van de ambtenaar

  • 4. Het dagelijks bestuur bepaalt in overleg met de ambtenaar nader de wijze waarop de verrekening van het verlof met hem plaatsvindt. Verrekening met de vakantie bedoeld in artikel 6:2 is mogelijk.

Artikel 6:4:4 Non-activiteit
  • 1. Bij non activiteit bedoeld in artikel 125 c, eerste lid, van de Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van de bezoldiging en vakantietoelage.

  • 2. Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, bedoeld in artikel 125 c, tweede lid, Ambtenarenwet 1929, aanspraak heeft op een vaste vergoeding, niet zijnde een onkostenvergoeding, wordt op zijn bezoldiging over de tijd dat hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden ontvangen als vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan ter uitvoering van de vorige leden nadere regels vaststellen.

Artikel 6:4:5 Overige redenen buitengewoon verlof

Het dagelijks bestuur kan aan de ambtenaar op diens verzoek, met behoud van het genot van de gehele of gedeeltelijke bezoldiging en al dan niet onder bepaalde voorwaarden, verlof verlenen om andere redenen dan die welke zijn genoemd in artikel 6:4 tot en met artikel 6:4:4. Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar.

Artikel 6:4:5a
  • 1. Het dagelijks bestuur kan aan de ambtenaar die benoemd is tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren op diens verzoek onbetaald verlof verlenen voor de duur van de vervulling van de functie voor ten hoogste twee jaren.

  • 2. Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en de VUT-fondsbijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste zes maanden is verleend.

Artikel 6:4:6 Buitengewoon verlof is geen vakantie

Het buitengewoon verlof dat volledig doorbetaald wordt, wordt niet in mindering gebracht op de vakantie.

Artikel 6:5 Ouderschapsverlof
  • 1.

    De ambtenaar die op grond van de WAZ recht heeft op ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van een percentage van zijn bezoldiging minus het maximale bedrag van de fiscale tegemoetkoming van de Belastingdienst waarop de ambtenaar aanspraak kan maken.

  • 2.

    Het percentage bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de ambtenaar die wordt bezoldigd volgens:

    • a.

      schaal 1: 90%

    • b.

      schaal 2: 85%

    • c.

      schaal 3: 80%

    • d.

      schaal 4: 70%

    • e.

      schaal 5: 60%

    • f.

      schaal 6 en hoger: 50%

  • 3.

    Het is niet toegestaan dat de ambtenaar gedurende de uren dat het betaald ouderschapsverlof wordt genoten betaalde arbeid verricht. Het dagelijks bestuur kan hieromtrent nadere regels stellen.

4 Op de ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op ouderschapsverlof is artikel

6:9 niet van toepassing.

Artikel 6:5:1 Voorwaarden

De ambtenaar meldt het voornemen om ouderschapsverlof op te nemen ten minste drie

maanden voor de door hem gewenste ingangsdatum door middel van het daarvoor

vastgestelde aanvraagformulier.

Artikel 6:5:2 Meerlingen
  • 1. Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind aanspraak betaald ouderschapsverlof.

  • 2. De bepalingen uit artikel 6:5:1, 6:5:3, 6:5:4 en 6:5:7 zijn van overeenkomstige toepassing indien er, voor het tweede en de meerdere kinderen van een twee- of meerling, gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid onbetaald ouderschapsverlof te genieten.

Artikel 6:5:3 Ziekte
  • 1. Indien de ambtenaar gedurende het ouderschapsverlof wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen vindt geen opschorting van het ouderschapsverlof plaats.

  • 2. De ambtenaar die ouderschapsverlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen heeft met ingang van de vijftiende kalenderdag aanspraak op zijn volledige bezoldiging.

Artikel 6:5:4 Opbouw vakantie en vakantietoelage
  • 1.

    De duur van de vakantie van de ambtenaar die ouderschapsverlof geniet, wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het ouderschapsverlof.

  • 2.

    Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 14 kalenderdagen, wordt met ingang van de vijftiende kalenderdag de vermindering van de duur van de vakantie beëindigd.

  • 3.

    De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die ouderschapsverlof geniet

vindt plaats op basis van de bezoldiging, die tijdens dit ouderschapsverlof wordt

uitbetaald.

4.Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze

ziekteperiode duurt langer dan 14 kalenderdagen, vindt met ingang van de vijftiende

kalenderdag de opbouw van de vakantietoelage weer plaats op basis van de volledige

bezoldiging.

Artikel 6:5:5 Terugbetaling
  • 1.

    De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen zes maanden daarna ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:1, eerste lid, of artikel 8:13, is verplicht de bezoldiging, die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten, terug te betalen.

  • 2.

    Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als bedoeld in artikel 8:1, eerste lid:

    a.het gevolg is van het aanvaarden van een betrekking bij een andere gemeente/stadsregio

    b.en evenmin indien de betrokkene aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, vanwege werkloosheid, die is ontstaan doordat de ambtenaar ontslag heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet wijzigen.

  • 3.

    De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen drie maanden daarna op eigen verzoek een betrekking aanvaardt voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, is verplicht de bezoldiging, die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten over de uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, terug te betalen.

  • 4.

    De ambtenaar die van het betaald ouderschapsverlof gebruik maakt, dient zich tevoren schriftelijk akkoord te verklaren met het in het eerste en derde lid bepaalde.

Artikel 6:5:6

vervallen

Artikel 6:5:7 Betaald ouderschapsverlof: aanvullende bepaling

Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, kan het dagelijks bestuur een bijzondere regeling treffen.

Artikel 6:5a Overgangsrecht ouderschapsverlof
  • 1.

    De ambtenaar die op grond van de WAZ recht heeft op ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van zijn bezoldiging, berekend naar een percentage bepaald in het tweede en derde lid, indien:

    • a.

      hij op 31 december 2005 één of meer kinderen heeft die jonger zijn dan acht jaar en waarvoor nog geen ouderschapsverlof is genoten, en

    • b.

      hij op 31 december 2005 langer dan één jaar in dienst is van het Stadsgewest.

  • 2.

    De ambtenaar die wordt bezoldigd volgens schaal 4 of hoger van de bezoldigingsregeling heeft recht op doorbetaling van 75% van de bezoldiging over de arbeidsduur waarvoor het ouderschapsverlof geldt.

  • 3.

    De ambtenaar die wordt bezoldigd volgens de schalen 1, 2 of 3 van de bezoldigingsregeling heeft recht op doorbetaling van respectievelijk 90%, 85% of 80% van de bezoldiging over de arbeidsduur waarvoor het ouderschapsverlof geldt.

  • 4.

    Het is niet toegestaan dat betrokkene gedurende de uren dat het betaald ouderschapsverlof wordt genoten betaalde arbeid verricht. Het dagelijks bestuur kan hieromtrent nadere regels stellen.

  • 5.

    Over de uren waarop de ambtenaar ouderschapsverlof geniet wordt het bedrag van de bezoldiging, berekend op grond van het tweede en derde lid, verminderd met het daaraan gekoppelde maximale uurbedrag van de fiscale tegemoetkoming van de Belastingdienst waarop de ambtenaar aanspraak kan maken.

  • 6.

    Op de ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op ouderschapsverlof is artikel

6:9 niet van toepassing.

Artikel 6:5a:1

Op de ambtenaar die gebruikmaakt van het overgangsrecht betaald ouderschapsverlof zijn de artikelen 6:5:1 tot en met 6:5:7 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6:6 Financiering loopbaanonderbreking

vervallen

Artikel 6:7 Zwangerschaps- en bevallingsverlof
  • 1. De vrouwelijke ambtenaar die op grond van de WAZ zwangerschaps- en bevallingsverlof geniet, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van haar volledige bezoldiging.

  • 2. De WAZ-uitkering van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft.

  • 3. De ambtenaar is, wanneer zij recht heeft op zwangerschaps- en bevallingsverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de WAZ-uitkering door de gemeente bij en door het UWV.

  • 4. Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de vrouwelijke ambtenaar de WAZ-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de WAZ-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt de WAZ-uitkering op de bezoldiging in mindering gebracht.

Artikel 6:8 Adoptie- en pleegzorgverlof
  • 1. De ambtenaar die op grond van de WAZ recht heeft op adoptie- of pleegzorgverlof, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging.

  • 2. De WAZ-uitkering van het adoptie- of pleegzorgverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft.

  • 3. De ambtenaar is, wanneer hij recht heeft op adoptie- of pleegzorgverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de WAZ-uitkering door de gemeente bij en door het UWV.

  • 4. Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de WAZ uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de WAZ-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt de WAZ-uitkering op de bezoldiging in mindering gebracht.

  • 5. Het adoptie- en pleegzorgverlof schort de termijnen, bedoeld in artikel 7:3, niet op.

Artikel 6:9 Onbetaald verlof onder meer ten behoeve van de levensloopregeling Stadsgewest
  • 1. De ambtenaar die langer dan een jaar in dienst is van het Stadsgewest kan het dagelijks bestuur verzoeken hem onbetaald verlof te verlenen voor een periode van tenminste 1 maand en ten hoogste 18 maanden.

  • 2. De ambtenaar geniet in een periode van vijf jaar maximaal 18 maanden onbetaald verlof. Per jaar heeft de ambtenaar recht op maximaal één periode van onbetaald verlof.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan afwijken van de in het eerste en tweede lid gestelde voorwaarden.

  • 4. Het verzoek van de ambtenaar heeft betrekking op de volledige arbeidsduur of op een deel daarvan.

  • 5. De ambtenaar dient het verzoek tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum in. Het dagelijks bestuur stelt vast hoe het verzoek wordt ingediend.

  • 6. Het dagelijks bestuur beslist zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek. De ambtenaar ontvangt schriftelijk bericht van de beslissing van het dagelijks bestuur.

  • 7. Indien de ambtenaar betaalde arbeid verricht over de uren dat hij onbetaald verlof geniet, kan het dagelijks bestuur het verlof intrekken.

  • 8. Onverminderd het zevende lid kan het onbetaalde verlof niet tussentijds worden beëindigd tenzij het dagelijks bestuur en de ambtenaar hiermee instemmen.

  • 9. Het dagelijks bestuur kent een verzoek om onbetaald verlof dat betrekking heeft op een periode direct voorafgaand aan de pensionering toe, tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het verlof verleend voor een periode van maximaal drie jaren.

Artikel 6:10 Aanspraken tijdens het verlof
  • 1. De duur van de vakantie van de ambtenaar die onbetaald verlof geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het onbetaald verlof.

  • 2. Gedurende de periode van verlof bestaat geen aanspraak op uitkeringen, tegemoetkomingen, toeslagen, toelagen en (kosten)vergoedingen. Bij deeltijd verlof wordt dit naar rato vastgesteld.

  • 3. Gedurende de periode van het verlof bestaat aanspraak op de gehele vergoeding als bedoeld in artikel 7:24a.

  • 4. Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en de VUT-fondsbijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.

Artikel 6:11 Samenloop met ziekte
  • 1. Het verlof van de ambtenaar die voor een deel van zijn betrekking onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, eindigt met ingang van de vijftiende kalenderdag.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan besluiten het verlof van de ambtenaar die volledig onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, in schrijnende gevallen te beëindigen. Dit kan niet wanneer er sprake is van verlof voorafgaand aan pensionering.

Artikel 6:12 Samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof

Het onbetaalde verlof eindigt op de eerste dag van het zwangerschaps- en bevallingsverlof.

6a De levensloopregeling Stadsgewest

Artikel 6a:1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    levensloopregeling Stadsgewest: een regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;

  • b.

    instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964;

  • c.

    levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar geopende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

  • d.

    levensloopverzekering: een bij de instelling door de ambtenaar afgesloten verzekering, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

  • e.

    levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal.

Artikel 6a:2 Doel

De bepalingen van dit hoofdstuk hebben ten doel het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de ambtenaar. De gespaarde voorziening blijft qua omvang binnen de grenzen van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 6a:3 Verzoek tot deelname levensloopregeling
  • 1. De ambtenaar die deel wil nemen aan de levensloopregeling Stadsgewest meldt dit bij het dagelijks bestuur.

  • 2. Het Stadsgewest Haagland verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de eisen zoals genoemd in artikel 6a:4.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.

Artikel 6a:4 Voorwaarden deelname levensloopregeling
  • 1. De ambtenaar informeert het dagelijks bestuur schriftelijk over de instelling waarbij de levenslooprekening of de levensloopverzekering wordt aangehouden.

  • 2. De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het dagelijks bestuur of hij een levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn ten aanzien van dit levenslooptegoed.

  • 3. De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan het dagelijks bestuur informatie verstrekt over de omvang van het levenslooptegoed van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat.

  • 4. De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het dagelijks bestuur dat hij gedurende zijn deelname aan de levensloopregeling Stadsgewest niet deelneemt aan een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 6a:5 Inleg
  • 1. De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de levensloopregeling Stadsgewest het gewenste bedrag van de inleg per jaar.

  • 2. De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het dagelijks bestuur aangewezen wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen.

  • 3. De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 6a:6 genoemde bronnen.

Artikel 6a:6 Bronnen

De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de levensloopregeling Stadsgewest bestaat uit een of meer van de volgende bronnen:

  • a.

    het salaris, voor zover dat uitgaat boven het wettelijke minimumloon;

  • b.

    de vakantietoelage;

  • c.

    de eindejaarsuitkering;

  • d.

    de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 6a:7;

  • e.

    de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren als bedoeld in artikel 4a:1;

  • f.

    het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:3 lid 3.

Artikel 6a:7 Levensloopbijdrage
  • 1. De ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met uitzondering van de ambtenaar die in 2005 55 jaar is geworden en die in deeltijd met FPU is gegaan, heeft recht op een levensloopbijdrage ten bedrage van 1,5% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De bijdrage bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 400,00. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De levensloopbijdrage wordt tevens uitgekeerd aan ambtenaren die zijn geboren voor of op 31 december 1949 en die geen recht hebben op een uitkering zoals bedoeld in hoofdstuk 5a.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is de levensloopbijdrage 2,5 % indien en voor zolang hoofdstuk 9a op de ambtenaar van toepassing is.

  • 3. De levensloopbijdrage bedoeld in het tweede lid wordt gedurende maximaal 20 jaar verstrekt. Hierna ontvangt de ambtenaar de levensloopbijdrage bedoeld in het eerste lid. De levensloopbijdrage van 2,5 % kan na 20 jaar voortgezet worden, indien artikel 9a:9, eerste lid, onderdeel b, van toepassing is.

  • 4. De levensloopbijdrage wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.

  • 5. Bij indiensttreding vanaf 1 augustus van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een levensloopbijdrage op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de levensloopbijdrage plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.

  • 6. De levensloopbijdrage behoort tot het percentage, bedoeld in het eerste lid, tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1, sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 6a:7a Uitbetaling levensloopbijdrage 2008

De levensloopbijdrage bedoeld in artikel 6a:7, wordt voor het kalenderjaar 2008 als gevolg van de wijziging van het uitbetalingsmoment van juli naar december berekend over de maanden augustus 2007 tot en met december 2008. De bijdrage bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 567,00. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld.

Artikel 6a:8 Beëindiging deelname levensloopregeling
  • 1. Het dagelijks bestuur beëindigt de deelname aan de levensloopregeling uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe door de ambtenaar. Het dagelijks bestuur stelt vast hoe de kennisgeving moet plaatsvinden.

  • 2. Deelname aan de levensloopregeling Stadsgewest eindigt daarnaast:

    • a.

      bij overlijden van de ambtenaar;

    • b.

      bij ontslag van de ambtenaar;

    • c.

      op de laatste dag van de maand voorafgaand aan de maand waarin de ambtenaar 65 jaar wordt.

Artikel 6a:9 Opname levenslooptegoed
  • 1. Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:

    • a.

      ten behoeve van de uitbetaling van een uitkering tijdens een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof op grond van de Wet arbeid en zorg en hoofdstuk 6;

    • b.

      ten behoeve van het omzetten van het levenslooptegoed in een aanspraak ingevolge artikel 16.6. van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, voor zover de fiscale grenzen in de Wet op de loonbelasting 1964 niet worden overschreden.

  • 2. Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken meldt de ambtenaar tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum het dagelijks bestuur dat hij wil beschikken over (een deel van zijn) levenslooptegoed. Het dagelijks bestuur stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.

  • 3. Het levenslooptegoed mag geheel of gedeeltelijk worden afgekocht in geval van beëindiging van het dienstverband.

  • 4. Met inachtneming van het derde lid, wordt het levenslooptegoed niet afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij buitenlandse aanbieders.

7. Aanspraken bij ongeschiktheid wegens ziekte of gebreken

§ 1. Definities
Artikel 7:1 Definities
  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaand onder:

    • a.

      passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;

    • b.

      werkzaamheden in het kader van de reïntegratie: loonvormende arbeid, die specifiek gericht is op terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9, derde lid;

    • c.

      scholing in het kader van de reïntegratie: scholing die gericht is op terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9, derde lid;

    • d.

      arbeidsongeschiktheid in en door de dienst: arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende mate haar oorzaak vindt in:

      • -

        de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht of;

      • -

        in een dienstongeval verband houdende met de aard van de opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waarin deze werkzaamheden moesten worden verricht;

        en die niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten;

    • e.

      restverdiencapaciteit: het door UWV vast te stellen inkomen dat de ambtenaar met zijn vaardigheden en bekwaamheden, gelet op zijn beperkingen, nog kan verdienen;

    • f.

      arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 17,eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet.

      g inactieve: de oud-ambtenaar met een WW-uitkering, aanvullende uitkering, nawettelijke uitkering, WAO-uitkering, WIA-uitkering of wachtgelduitkering, die direct voorafgaand aan de uitkering in dienst was van een gemeente.

    • h.

      postactieve: de oud-ambtenaar met een uitkering functioneel leeftijdsontslag, FPU-uitkering, ouderdomspensioen van het ABP of ABP keuzepensioen, die direct voorafgaand aan deze uitkering of dit pensioen in dienst was van een gemeente of inactieve was.

    • i.

      geselecteerde zorgverzekeraar: als geselecteerde zorgverzekeraar is door het LOGA voor de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 aangewezen IZA Zorgverzekeraar N.V.

  • 2. Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

§ 2. Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek

Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek

Artikel 7:2

Het dagelijkse bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek.

Artikel 7:2:1 Arbodienst

Het Stadsgewest laat zich bijstaan door een arbodienst.

Artikel 7:2:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding

De ambtenaar heeft het recht op bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk.

De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar geschiedt door de arbodienst, overeenkomstig door het dagelijks bestuur te stellen regels.

Artikel 7:2:3 Consulteren arts door ambtenaar

De ambtenaar heeft het recht een arts van de arbodienst rechtstreeks te consulteren ter zake van gezondheidsproblemen die naar zijn mening met zijn arbeidssituatie kunnen samenhangen.

Artikel 7:2:4 Periodiek geneeskundig onderzoek

De ambtenaar die in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat, dan wel voor een goede vervulling van zijn betrekking aan bijzondere gezondheidseisen moet voldoen, is verplicht zich aan een periodiek geneeskundig onderzoek te onderwerpen, inden zulks naar het oordeel van het dagelijks bestuur, na overleg met de arbo-dienst, noodzakelijk is.

Artikel 7:2:5 Geneeskundig onderzoek

Het dagelijks bestuur is bevoegd de arbodienst opdracht te geven de ambtenaar aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen:

  • a.

    indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur redelijkerwijs aanleiding bestaat tot twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;

  • b.

    indien de ambtenaar niet of niet langer geschikt is gebleken voor het naar behoren vervullen van zijn betrekking, zulks ten einde na te gaan of hiervoor medische oorzaken zijn aan te wijzen.

De ambtenaar is verplicht zich aan en onderzoek, bedoeld in het eerste lid, te onderwerpen.

Artikel 7:2:6 Buitendienststelling
  • 1. Indien bij een onderzoek, bedoeld in artikel 7:2:4 of in artikel 7:2:5 blijkt van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel van de arbodienst de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of van bij de dienstuitoefening betrokken derden zich tegen voortzetting van zijn betrekking verzetten, wordt de ambtenaar door het dagelijks bestuur buiten dienst gesteld.

  • 2. Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt niet plaats indien, naar het oordeel van de arbodienst, de lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In dat geval is artikel 7:18:1 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste leid, wordt voor de toepassing van de overige artikelen van dit hoofdstuk gelijksgesteld met een verhindering wegens ziekte.

Artikel 7:2:7 Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar

Indien daartoe naar het oordeel van de arbodienst aanleiding bestaat, verzoekt het dagelijks bestuur het UWV de ambtenaar in aanmerking te laten komen voor maatregelen of voorzieningen in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid.

De ambtenaar wordt van het verzoek, bedoeld in het eerst lid, schriftelijk in kennis gesteld.

§ 3. Aanspraken tijdens ziekte
Artikel 7:3 Recht op bezoldiging
  • 1. De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging.

  • 2. De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op doorbetaling van 90% van zijn bezoldiging.

  • 3. De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 12 maanden gedurende de dertiende tot en met de vierentwintigste maand recht op doorbetaling van 75% van zijn bezoldiging.

  • 4. De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 24 maanden tot het einde van zijn dienstverband recht op doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging.

  • 5. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ziekte ook gebreken verstaan.

  • 6. De ambtenaar heeft recht op de doorbetaling van zijn volledige bezoldiging over de uren waarop hij:

    • a.

      zijn arbeid verricht;

    • b.

      passende arbeid verricht;

    • c.

      werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht;

    • d.

      scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie.

  • 7. De ambtenaar behoudt na afloop van de termijn van zes maanden recht op de doorbetaling van zijn volledige bezoldiging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.

  • 8. De ambtenaar, die gedurende het tweede ziektejaar en daarna ten minste 50% van zijn arbeidsduur zijn arbeid, passende arbeid of werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht of scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie, genoemd in het zesde lid, heeft recht op een extra percentage van 5% berekend over de bezoldiging waar hij recht op heeft ingevolge dit artikel. Hierbij geldt als maximum de bezoldiging bedoeld in het eerste lid.

  • 9. De ambtenaar heeft tenminste recht op het wettelijk minimumloon, berekend naar rato van zijn formele arbeidsduur.

  • 10. De periode waarover de ambtenaar voorafgaand aan de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 6:7, ziek is als gevolg van de zwangerschap, schort de periode, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, op.

  • 11. Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, bedoeld in artikel 6:7, tenzij in dat geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 12. De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, eindigt indien de ambtenaar definitief wordt herplaatst in een andere functie.

  • 13. Het dagelijks bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot het recht op bezoldiging.

  • 14. Het dagelijks bestuur zal rekening houden met individuele gevallen van terminale ziekte. In die gevallen zal de afweging worden gemaakt of ook na afloop van de termijn van zes maanden, bedoeld in het eerste lid, de volledige bezoldiging wordt doorbetaald.

Artikel 7:4 Bezoldiging bij ziekte bij seniorenmaatregel en onbetaald/gedeeltelijk betaald verlof
  • 1 De ambtenaar van wie de werktijd is teruggebracht ingevolge een seniorenmaatregel op grond van hoofdstuk 5, heeft recht op doorbetaling van de bezoldiging als bedoeld in artikel 7:3, met dien verstande dat de ambtenaar nooit een groter bedrag aan bezoldiging doorbetaald kan krijgen, dan dat hij doorbetaald zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.

  • 2 De ambtenaar die onbetaald dan wel gedeeltelijk betaald verlof geniet heeft recht op doorbetaling van de bezoldiging als bedoeld in artikel 7:3, met dien verstande dat de ambtenaar nooit een groter bedrag aan bezoldiging doorbetaald kan krijgen, dan dat hij doorbetaald zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.

Artikel 7:5 Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
  • 1. Aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WGA of IVA-uitkering wordt, bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, een aanvullende uitkering verleend.

  • 2. De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is voor de ambtenaar met een WGA- of IVA uitkering, gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WGA- of IVA uitkering, vermeerderd met een aan de ambtenaar toegekende bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, aan te vullen tot een bepaald percentage van de bezoldiging die de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer: 95%

    65 tot 80% 68,875%

    55 tot 65% 57%

    45 tot 55% 47,5%

    35 tot 45% 38%

  • 3. De aanvullende uitkering eindigt:

    • a.

      indien de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden of;

    • b.

      met ingang van de eerste dag van de maand waarin de ambtenaar 65 jaar wordt.

  • 4. De gewezen ambtenaar die recht heeft op een uitkering op grond van dit artikel, is verplicht om het dagelijks bestuur op de hoogte te stellen van wijzigingen in zijn arbeidsongeschiktheiduitkering of “bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP”.

Artikel 7:6 Overlijdensuitkering bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst ( Vervalt per 1 oktober 2010)
  • 1. Indien de ambtenaar die recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 7:5 overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, dan wordt aan diegene die, in verband met dit overlijden, uit hoofde van het dienstverband van de ambtenaar, een nabestaandenpensioen geniet, een uitkering verleend ten bedrage van 18% van dit nabestaandenpensioen. Op deze uitkering worden de bepalingen inzake inbouw AOW/ANW en bepalingen inzake vermindering met de franchise niet toegepast.

  • 2. De uitkering op grond van dit artikel eindigt:

    • a.

      met ingang van de eerste dag van de maand waarin de overledene 65 jaar zou worden;

    • b.

      indien de weduwe of weduwnaar aan wie een nabestaandenpensioen werd toegekend hertrouwt, dan wel een geregistreerd partnerschap aangaat. De uitkering eindigt dan op de eerste dag van de maand volgende op de dag van het hertrouwen, dan wel het aangaan van een geregistreerd partnerschap.

Artikel 7:7 Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
  • 1. Bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst worden aan de ambtenaar vergoed de te zijner laste blijvende, naar het oordeel van het dagelijks bestuur noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan omtrent het bepaalde in het eerste lid nadere voorschriften geven.

Artikel 7:8 Nadere regels

Het dagelijks bestuur kan nadere regels stellen.

Artikel 7:8:1 Vaststelling referte-tijdvlak toelagen

Het referte-tijdvlak dat in acht wordt genomen voor de vaststelling van de gemiddelde hoogte van de toelage onregelmatige dienst, de overgangstoelage onregelmatige dienst, alsmede de prestatiebeloning, ten behoeve van de vaststelling van het bedrag van de bezoldiging zoals bedoeld in dit hoofdstuk, dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.

Artikel 7:8:2 Periodieke salarisverhoging

Het onderwerp periodieke salarisverhogingen tijdens ziekte dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.

Artikel 7:8:3 Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van artikel 2:7a

De ambtenaar wiens feitelijke arbeidsduur op grond van toepassing van hoofdstuk 5 is aangepast, kan alleen verplicht worden tot aanvaarding van een functie waarvan de arbeidsomvang overeenkomt met deze feitelijke arbeidsduur.

De ambtenaar wiens arbeidsduur is aanpast op grond van artikel 2:7a, kan voor de duur van de periode waarvoor toepassing van dit artikel is bepaald, worden verplicht tot aanvaarding van arbeid waarvan de arbeidsduur overeenkomt met deze tijdelijke uitgebreide arbeidsduur. Wanneer de periode waarvoor de toepassing van artikel 2:7a is verstreken, geldt de verplichting voor de ambtenaar ten aanzien van de aanvaarding van een nieuwe functie voor de formele arbeidsduur.

§ 4. Verplichtingen en sancties
Artikel 7:9 Verplichtingen dagelijks bestuur
  • 1. Het dagelijks bestuur is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen arbeid of passende arbeid te verrichten.

  • 2. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en binnen de openbare dienst van het Stadsgewest geen passende arbeid voorhanden is, bevordert het dagelijks bestuur de inschakeling van de ambtenaar in passende arbeid buiten de openbare dienst van het Stadsgewest.

  • 3. Uit hoofde van zijn verplichting, genoemd in het eerste en tweede lid, stelt het dagelijks bestuur in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

  • 4. Het dagelijks bestuur stelt een protocol vast, waarin de regels zijn opgenomen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen omtrent ziek- en herstelmeldingen daaronder begrepen, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.

Artikel 7:10 Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij ziekte

De ambtenaar verstrekt op verzoek van het dagelijks bestuur alle informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.

Artikel 7:11 Verplichting tot verlening van medewerking aan reïntegratie
  • 1. De ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, is verplicht:

    • a.

      gevolg te geven aan, door het dagelijks bestuur of een door hem aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het dagelijks bestuur of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in artikel 7:9;

    • b.

      zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:9, derde lid;

    • c.

      zich te gedragen naar de regels die in het protocol, bedoeld in artikel 7:9, vierde lid, zijn opgenomen.

  • 2. Indien de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervullen, in staat is passende arbeid als bedoeld in artikel 7:1 te verrichten en hij door het dagelijks bestuur of een andere werkgever daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, is hij verplicht die arbeid te verrichten.

Artikel 7:12 Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek
  • 1. De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of vanwege de arbodienst in te stellen medisch onderzoek ter beantwoording van de vragen:

    • a. er sprake is van verhindering tot het vervullen van zijn betrekking wegens ziekte;

    • b. in welke mate er sprake is van verhindering als bedoeld onder a;

    • c. de ambtenaar de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking opzettelijk heeft veroorzaakt;

    • d. de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;

    • e. de ambtenaar zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

    • f. verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid;

    • g. wanneer en in welke mate de vervulling van de betrekking kan worden hervat.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan nadere regels stellen ten aanzien van de redenen van medisch onderzoek.

Artikel 7:13:1 Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging

Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging als bedoeld in artikel 7:3 bestaat:

  • a.

    indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 7:12, sprake is van een omstandigheid waarbij de ambtenaar opzettelijk de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking heeft veroorzaakt, tenzij de ambtenaar daarvan op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt;

  • b.

    indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na de in artikel 2:3, eerste lid, bedoelde geneeskundige keuring en alsdan blijkt dat de ambtenaar hierbij onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat tegen de vervulling van zijn betrekking uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

Artikel 7:13:2 Staken van doorbetaling de bezoldiging
  • 1. De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in artikel 7:3, wordt gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:

  • a. weigert de in artikel 7:12 neergelegde verplichting tot het verlenen van medewerking aan een door of vanwege de arbodienst in te stellen medische onderzoek na te komen;

  • b. blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek ten onrechte heeft nagelaten zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen;

  • c. blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt, met uitzondering van voorschriften om mee te werken aan een ingreep van heelkundige aard;

  • d. zich blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

  • e. er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de arbodienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;

  • f. tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht en het dagelijks bestuur daartoe toestemming heeft verleend;

  • g. weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid, die hij heeft in verband met het verrichten van door de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of derden;

  • h. zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de arbodienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de arbodienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;

  • i. weigert om - op verzoek van het dagelijks bestuur - informatie te verstrekken die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.

  • 2. De doorbetaling van de bezoldiging vindt wel plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het eerste lid.

Artikel 7:14 Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen ambtenaar
  • 1. De ambtenaar die zich niet houdt aan zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, onder c, wordt disciplinair gestraft wegens plichtsverzuim.

  • 2. De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in , wordt gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:

  • a. weigert mee te werken aan, door het dagelijks bestuur of een door hem aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen, als bedoeld in , eerste lid, onder a, die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen de eigen passende arbeid te verrichten;

  • b. weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in , eerste lid, onder b;

  • c. weigert aangeboden passende arbeid te verrichten, waartoe hij op grond van , tweede lid, verplicht is.

  • 3. De doorbetaling van de bezoldiging, als genoemd in het tweede lid, vindt wel plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het tweede lid.

Artikel 7:15:1 Bezoldiging uitbetalen aan anderen en nabetaling aan ambtenaar
  • 1. Het dagelijks bestuur kan, indien daarvoor naar zijn oordeel bijzondere omstandigheden aanleiding geven, bepalen, dat de op grond van de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 niet uitbetaalde bezoldiging, geheel of ten dele aan anderen dan de ambtenaar zal worden uitbetaald.

  • 2. Voor zover het dagelijks bestuur van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de ingevolge de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond van de second opinion die hij conform artikel 30, eerste lid, onderdeel e, f en g, van de wet SUWI, heeft aangevraagd inzake het oordeel over de ongeschiktheid tot werken in het gelijk gesteld wordt.

Artikel 7:16 Herplaatsing in passende arbeid
  • 1. Passende arbeid, bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, wordt de ambtenaar opgedragen:

  • a. door plaatsing in een andere betrekking voor tijdelijke duur, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling;

  • b. door plaatsing in een andere betrekking bij wijze van proef, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling;

  • c. bij een andere werkgever, door een tijdelijke detachering, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling.

  • 2. Na 24 maanden van ziekte wordt passende arbeid, bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, aan de ambtenaar opgedragen door definitieve herplaatsing. Deze definitieve herplaatsing vindt plaats door wijziging van de aanstelling.

  • 3. Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid zijn volledige restverdiencapaciteit benut.

  • 4. Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die 35% of meer, maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid 50% van zijn restverdiencapaciteit of meer benut.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid wordt onder een andere betrekking mede verstaan het verrichten van dezelfde werkzaamheden onder andere voorwaarden.

  • 6. Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.

  • 7. Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 8. De termijn van 24 maanden wordt verlengd:

  • a. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de WIA en

  • b. met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft vastgesteld.

  • 9. De ambtenaar verleent alle medewerking en verstrekt alle informatie die nodig is om de restverdiencapaciteit vast te stellen.

Artikel 7:17 Terugkeer in betrekking na ziekte
  • 1. Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervullen, kan worden bepaald dat hij zijn betrekking slechts weer zal mogen vervullen, indien het dagelijks bestuur daarvoor toestemming heeft verleend, onder bepaling van de mate waarin de hervatting kan geschieden.

  • 2. Ten behoeve van de bepaling van het eerste lid zal mede worden gelet op het advies van de arbodienst of van het UWV.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde toestemming is in ieder geval vereist indien de ambtenaar gedurende meer dan een jaar volledig verhinderd is geweest zijn betrekking te vervullen.

Artikel 7:18 Inkomsten uit of in verband met arbeid

Het dagelijks bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot het in mindering brengen van inkomsten uit passende arbeid of werkzaamheden in het kader van de reïntegratie op de bezoldiging.

Artikel 7:18:1 Inkomsten andere betrekking in mindering brengen op bezoldiging
  • 1. Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking, op grond van een aan het dagelijks bestuur uitgebracht advies door de arbodienst of door het UWV, in het belang van zijn genezing of zijn reïntegratie, dan wel in het kader van herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden de inkomsten uit deze arbeid in mindering gebracht op de bezoldiging waar de ambtenaar recht op heeft krachtens artikel 7:3.

  • 2. Tot de in het eerste lid bedoelde inkomsten wordt tevens gerekend een herplaatsingstoelage, toegekend op grond van hoofdstuk 12 van het pensioenreglement, alsmede elke andere toelage, onder welke benaming ook, die geacht kan worden betrekking te hebben op arbeid bedoeld in het eerste lid.

§ 5. Bijzondere situaties
Artikel 7:19 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met ZW-uitkering
  • 1. Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk recht heeft op een ZW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3 recht heeft.

  • 2. Indien de ambtenaar geen ZW-uitkering aanvraagt binnen de in de ZW gestelde termijnen en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen ZW-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.

  • 3. Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.

  • 4. De ambtenaar verleent op verzoek van het dagelijks bestuur alle medewerking aan het via het dagelijks bestuur tot uitbetaling laten komen van de ZW-uitkering.

  • 5. Indien de ZW-uitkering meer bedraagt dan het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 7:3 recht heeft, wordt het meerdere aan de ambtenaar uitbetaald.

Artikel 7:20 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met een WW-uitkering

Indien de ambtenaar ter zake van de dienstbetrekking waarbij de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk is ontstaan, recht heeft op een WW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3 recht heeft.

Artikel 7:21 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met uitkering op grond van de WIA
  • 1. Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende verhindering tot het vervullen van zijn betrekking recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van recht heeft.

  • 2. Indien de ambtenaar recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen, wordt die uitkering naar rato van de bezoldiging uit de verschillende functies, in mindering gebracht op de dienstbetrekking op grond waarvan de bezoldiging wordt doorbetaald.

  • 3. Indien de ambtenaar geen WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen de in de WIA gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen WGA- of IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.

  • 4. Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar niet kan worden vastgesteld of de ambtenaar in aanmerking komt voor een WGA- of een IVA-uitkering en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.

  • 5. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene de WGA- of IVA-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de WGA- of IVA-uitkering zoals die werd genoten voor vermindering of gehele of gedeeltelijke weigering van het bedrag plaatsvond.

  • 6. De ambtenaar verleent op verzoek van het dagelijks bestuur alle medewerking aan het via het dagelijks bestuur tot uitbetaling laten komen van de WGA- of IVA-uitkering.

Artikel 7:22 Bovenwettelijke aanvulling Pensioenreglement

Artikel 7:21 is van overeenkomstige toepassing, wanneer de ambtenaar in aanvulling op de WGA- of IVA-uitkering, bedoeld in artikel 7:21, recht heeft op een bovenwettelijke aanvulling op grond van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 7:23 Wajong/WAZ

Indien de ambtenaar op grond van zijn arbeidsongeschiktheid recht heeft op een Wajong- of WAZ-uitkering, worden deze uitkeringen voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een uitkering op grond van de WIA.

Artikel 7:23:1

vervallen

§ 6. Ziektekosten
Artikel 7:24 Zorgverzekering

De VNG sluit voor de zorgverzekering van gemeenteambtenaren, postactieven en inactieven met IZA Zorgverzekeraar NV een overeenkomst als bedoeld in artikel 18 van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 7:24a Tegemoetkoming ziektekosten
  • 1. De ambtenaar, die zowel de basisverzekering als een aanvullende Classic- of Perfectverzekering bij IZA Zorgverzekeraar NV heeft, heeft recht op een tegemoetkoming in zijn ziektekosten.

  • 2. De tegemoetkoming in ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december uitbetaald.

  • 3. Bij indiensttreding op of na 1 januari heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in ziektekosten.

Artikel 7:25 Hoogte tegemoetkoming
  • 1. De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 168,00 per jaar.

  • 2. De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 296,00 per jaar als het salaris van de ambtenaar maal de deeltijdfactor lager is dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek van schaal 6.

  • 3. De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen wordt ontvangt een tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van de tijd dat hij in dienst is geweest.

  • 4. De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt is de peildatum voor de vergelijking van het tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is geweest.

Artikel 7:25:1

vervallen

Artikel 7:25:2

vervallen

Artikel 7:25:3

vervallen

Artikel 7:25:4

vervallen

Artikel 7:25a Meerdere dienstverbanden

Indien de ambtenaar uit hoofde van een ander dienstverband een tegemoetkoming krijgt voor ziektekosten, wordt dit verrekend met de tegemoetkoming op grond van artikel 7:24a en artikel 7:25. De ambtenaar is verplicht het Stadsgewest te informeren, indien hij een dergelijke tegemoetkoming ontvangt uit hoofde van een andere dienstbetrekking.

Artikel 7:25b Inhouding ziektekostenpremies

Premies die de ambtenaar en/of zijn gezinsleden verschuldigd zijn aan de geselecteerde zorgverzekeraar worden door het dagelijks bestuur op de bezoldiging van de desbetreffende ambtenaar ingehouden en afgedragen aan de geselecteerde zorgverzekeraar, tenzij de ambtenaar schriftelijk aan de geselecteerde zorgverzekeraar heeft meegedeeld hiertegen bezwaar te hebben, of tenzij de som van de af te dragen premies hoger is dan de netto bezoldiging van de ambtenaar.

§ 7. Overige bepalingen
Artikel 7:26 Overgangsbepaling
  • 1. Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op 31 december 2000 recht heeft op bezoldiging of uitkering op grond van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na deze datum voortduurt, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze luidden op 31 december 2000 van kracht tot het moment dat de ziekte van de betrokkene eindigt, dan wel tot de dag met ingang waarvan de betrokkene recht krijgt op een uitkering krachtens de Ziektewet.

  • 2. De betrokkene is verplicht de onverschuldigde betalingen aan hem, die op grond van dit artikel zijn verricht, terug te betalen, indien hem met terugwerkende kracht een uitkering krachtens de Ziektewet wordt toegekend.

Artikel 7:27 Garantie-uitkering
  • 1. De ambtenaar die herplaatst is op grond van artikel 7:6, tweede lid onder c, zoals dat luidde voor 1 januari 2003, heeft, indien naderhand maar voor 1 januari 2001, de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld, recht op een garantie-uitkering, indien hem geen aanvullende gangbare arbeid is aangeboden van een zodanige omvang dat hij in staat is om zijn toegenomen restverdiencapaciteit te benutten. Onder gangbare arbeid wordt in dit artikel verstaan alle geaccepteerde arbeid waartoe betrokkene in staat is, gezien zijn krachten en bekwaamheden.

  • 2. De garantie-uitkering bedraagt te rekenen vanaf de datum van aanvang van de ziekte in de oorspronkelijke betrekking 18 maanden 100%, vervolgens 39 maanden 80% en daarna 33 maanden 70% van de bezoldiging die de ambtenaar genoot in de oorspronkelijke betrekking.

  • 3. Op de garantie-uitkering wordt in mindering gebracht hetgeen de ambtenaar ontvangt aan bezoldiging uit de betrekking waarin hij is herplaatst en, in voorkomend geval, met het recht op WAO-uitkering, invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage en inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf verkregen op of na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld.

  • 4. Indien de betrokkene nalaat van de gelegenheid gebruik te maken die kan leiden tot het verkrijgen van gangbare arbeid, indien hij weigert gangbare arbeid te aanvaarden of indien hij opzettelijk inkomsten uit gangbare arbeid verloren laat gaan, wordt het bedrag van de garantie-uitkering verminderd met het bedrag van de verzuimde of de verloren gegane inkomsten.

  • 5. De garantie-uitkering eindigt:

  • a. met ingang van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt;

  • b. bij ontslag.

Artikel 7:28 Overgangsartikel
  • 1. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de artikelen 7:1, 7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:18, 7:21 en 7:22 niet van toepassing.

  • 2. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 7:1, 7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:18, 7:21 en 7:22 zoals die golden op 31 december 2005, van toepassing.

  • 3. Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 is gelegen op of na 1 januari 2004 en die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21 niet van toepassing.

  • 4. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21, zoals die golden op 31 december 2005, van toepassing, waarbij de verwijzing in artikel 7:21, eerste lid, naar artikel 7:3, eerste lid, gelezen moet worden als een verwijzing naar artikel 7:3, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2006.

  • 5. Het dagelijks bestuur stelt per 1 januari 2006 voor de ambtenaren van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, is gelegen op of na 1 januari 2004, de duur van de ongeschiktheid vast. De hoogte van de loondoorbetaling vanaf 1 januari 2006 wordt bij voortduring van de ongeschiktheid berekend op basis van het bepaalde in artikel 7:3, eerste tot en met het vierde lid.

Artikel 7:28:1
  • 1. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ziekte is gelegen voor 1 januari 2004 is artikelen 7:18:1 niet van toepassing.

  • 2. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel 7:18:1 zoals dat gold op 31 december 2005, van toepassing.

Artikel 7:28a
  • 1. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 gelegen is voor 1 juli 2007 is artikel 7:16 niet van toepassing.

  • 2. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 gelegen is voor 1 juli 2007 is artikel 7:16, zoals dat gold op 30 juni 2008, van toepassing.

Artikel 7:28b

Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 7:16 van toepassing zoals dat gold op 30 november 2008.

Artikel 7:29 Uitbetaling werkgeversbijdrage 2006

Vervallen

Artikel 7:29:1 Overgangsbepaling 1%-regeling

Vervallen

8. Ontslag

Artikel 8:1 Ontslag op verzoek
  • 1. Indien de ambtenaar ontslag verzoekt, wordt hem dit eervol verleend.

  • 2. Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

  • 3. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangehouden indien een ontslag op grond van artikel 8:13 overwogen wordt.

Artikel 8:1:1
  • 1. Het ontslag, bedoeld in artikel 8:1, wordt niet verleend met ingang van een datum gelegen binnen een maand dan wel later dan drie maanden na de datum waarop het verzoek om ontslag is ingekomen.

  • 2. Indien de ambtenaar dit verzoekt kan van het bepaalde in het eerste lid worden afgeweken.

  • 3. Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig is of indien overwogen wordt hem in aanmerking te brengen voor disciplinaire straf kan het nemen van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.

Artikel 8:2 Ontslag wegens ouderdomspensioen
  • 1. Aan de ambtenaar die de volgens artikel 7.3, eerste lid van het pensioenreglement voor het recht op ouderdomspensioen vereiste leeftijd heeft bereikt, wordt met ingang van de eerste dag van de maand waarin de bedoelde leeftijd is bereikt eervol ontslag verleend.

  • 2. Aan de ambtenaar die voldoet aan de voorwaarden voor FPU, maar niet (geheel) gebruik maakt van dit recht, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de maand op die waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen,indien de ambtenaar hiermede instemt, van het bepaalde in het eerste lid afwijken.

Artikel 8:2a

De aanstelling of arbeidsovereenkomst van de medewerker die na de leeftijd van 65 jaar in dienst is getreden van het Stadsgewest alsmede de aanstelling of arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 8:2, tweede lid, wordt beëindigd wanneer een van de partijen dat wenselijk acht. Hierbij wordt een opzegtermijn van één maand in acht genomen.

Artikel 8:3 Ontslag wegens reorganisatie
  • 1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing van zijn betrekking of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.

  • 2. Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

  • 3. Op grond van dit artikel wordt, individuele gevallen uitgezonderd, ontslag verleend ingevolge een vooraf vastgesteld plan.

Artikel 8:3:1

Over het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, wordt overleg gepleegd in de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid. Daarna wordt het aan de betrokken ambtenaren medegedeeld.

Artikel 8:4 Ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid
  • 1. Onder volledige arbeidsongeschiktheid wordt verstaan:

  • a. arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht bestaat op een WGA uitkering;

  • b. arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht bestaat op een IVA-uitkering.

  • 2. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van volledige ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol verleend.

  • 3. Ontslag als bedoeld in het tweede lid mag slechts plaatsvinden indien er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van 24 maanden.

  • 4. Het dagelijks bestuur betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid het resultaat van de claimbeoordeling van de WIA en de resultaten van een mogelijke herbeoordeling.

  • 5. Het dagelijks bestuur stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat een ontslagprocedure als bedoeld in het tweede lid wordt ingesteld. Deze melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de 21e maand na de eerste ziektedag.

  • 6. Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest recente WIA-beschikking zijn genomen.

  • 7. Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in het zesde lid, genomen is, moet het dagelijks bestuur, indien er geen overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel van UWV betrekken.

  • 8. Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.

  • 9. Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 10. De termijn van 24 maanden, als bedoeld in het derde lid wordt verlengd:

  • a. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de WIA en

  • b. met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

    op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft vastgesteld.

Artikel 8:5 Ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
  • 1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van gedeeltelijke ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol verleend.

  • 2. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid mag slechts plaatsvinden indien:

  • a. er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van 36 maanden;

  • b. het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de gemeentelijke dienst passende arbeid op te dragen, als bedoeld in artikel 7:9.

  • 3. Het dagelijks bestuur betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid het resultaat van de claimbeoordeling op grond van de WIA en de resultaten van een mogelijke herbeoordeling.

  • 4. Het dagelijks bestuur stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat een ontslagprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt ingesteld. Deze melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de 21e maand na de eerste ziektedag.

  • 5. Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest recente WIA-beschikking zijn genomen.

  • 6. Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in het vijfde lid, genomen is, moet het dagelijks bestuur, indien er geen overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel van UWV betrekken.

  • 7. Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.

  • 8. Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 9. De termijn van 36 maanden, als genoemd in het tweede lid, onderdeel a, wordt verlengd:

  • a. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de WIA en

  • b. met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft vastgesteld.

  • 10. Indien voor de ambtenaar buiten de stadsgewestelijke dienst passende arbeid als bedoeld in artikel 7:16, derde of vierde lid, aanwezig is, is ontslag vanaf 24 maanden na de eerste dag van ongeschiktheid op grond van dit artikel mogelijk. Bij het bepalen van de termijn van 24 maanden worden het zesde, zevende en achtste lid van artikel 7:16 overeenkomstig toegepast.

Artikel 8:5a
  • 1. De ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte of gebrek kan ontslag verleend worden indien hij zonder deugdelijke grond weigert:

  • a. gevolg te geven aan door het dagelijks bestuur of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het dagelijks bestuur of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of passende arbeid te verrichten als bedoeld in artikel 7:9;

  • b. arbeid als bedoeld in artikel 7:11 tweede lid te verrichten waartoe het dagelijks bestuur hem in de gelegenheid stelt;

  • c. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA;

  • d. een uitkering op grond van de WIA aan te vragen.

  • 2. Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, wint het dagelijks bestuur een hierop betrekking hebbend advies van het UWV in.

Artikel 8:6 Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid
  • 1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.

  • 2. Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

Artikel 8:7 Overige ontslaggronden

Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van:

  • a.

    verlies van een vereiste bij de aanstelling door het bestuursorgaan gesteld, tenzij het vereiste alleen bij aanvaarding van de betrekking geldt;

  • b.

    aangaan van een graad van zwagerschap die de aanstelling in de betrekking zou uitsluiten;

  • c.

    staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

  • d.

    toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

  • e.

    onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;

  • f.

    het verstrekken van onjuiste gegevens in verband met indiensttreding, tenzij hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 8:7:1

Behalve in het geval, bedoeld in artikel 8:7, onder e, wordt een ontslag op grond van evengenoemd artikel eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan op de dag volgende op die waarop de reden voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.

Artikel 8:8
  • a. Op voordracht van het dagelijks bestuur kan het algemeen bestuur bepalen dat een ambtenaar die vast is aangesteld eervol kan worden ontslagen op een bij zijn besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.

  • b. Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

Artikel 8:8:1

De grond waarop het ontslag berust, dat is verleend ingevolge artikel 8:8, wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het ontslagbesluit vermeld.

Artikel 8:9

Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij was benoemd of verkozen tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.

Artikel 8:10 Ontslag wegens pré-VUT
  • 1. Behoudens het bepaalde in het volgende lid wordt aan de ambtenaar op zijn verzoek eervol ontslag verleend, indien hij op de datum van zijn ontslag recht heeft op een uitkering als gevolg van het bepaalde in artikel 5:2.

  • 2. Ontslag wegens pré-VUT wordt slechts verleend, indien het bestuur van het VUT-fonds op een desbetreffend verzoek heeft beslist, dat na het te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering.

Artikel 8:10:1
  • 1. Het ontslag, bedoeld in artikel 8:10, tweede lid, gaat eerst in met ingang van de dag waarop het recht op een uitkering ingevolge het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering bestaat.

  • 2. Het bepaalde in artikel 8:1:1 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het bepaalde in artikel 8:10, eerste lid, geldt niet ten aanzien van de ambtenaar op wie artikel 8:3 van toepassing is.

Artikel 8:11 Ontslag wegens FPU
  • 1. Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van de Regeling FPU wordt eervol ontslag verleend indien het bestuur van de Stichting Fonds Vrijwillig Vervroegd Uittreden Overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van die regeling.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde ontslag kan ook voor een gedeelte van de voor de ambtenaar geldende formele arbeidsduur per week worden verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten.

  • 3. Het deeltijdontslag bedraagt ten minste 10 % van de formele arbeidsduur per week. Het deeltijdontslag bedraagt telkenmale dat het wordt verleend, ten minste 10 % van de oorspronkelijke formele arbeidsduur.

Artikel 8:11:1
  • 1. Het ontslag, bedoeld in artikel 8:11, gaat eerst in met ingang van de dag waarop het recht op een uitkering als gevolg van de regeling FPU bestaat.

  • 2. Het bepaalde in artikel 8:1:1 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8:12 Ontslag uit een tijdelijke aanstelling of tijdelijke urenuitbreiding
  • 1. De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is van rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aanstelling is verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.

  • 2. De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor bepaalde tijd is aangegaan, is, voor zover het die urenuitbreiding betreft, van rechtswege ontslagen op de datum dat de urenuitbreiding eindigt. De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd kan ontslag worden verleend indien de omstandigheid die tot de aanstelling leidde is vervallen.

  • 3. De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor onbepaalde tijd is aangegaan kan ontslag worden verleend indien de omstandigheid die tot de urenuitbreiding leidde is vervallen.

  • 4. De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor onbepaalde tijd is aangegaan, kan, voor zover het die urenuitbreiding betreft, ontslag worden verleend, indien de omstandigheid die tot de urenuitbreiding leidde, is vervallen.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan omtrent de opzegtermijnen voor het ontslag uit een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd nadere regels stellen.

Artikel 8:12:1 Tussentijds ontslag uit een tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding
  • 1. De ambtenaar, die bedoeld in artikel 8:12, eerste en tweede lid, kan ook ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit hoofdstuk.

  • 2. De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid, kan ook ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit hoofdstuk.

Artikel 8:12:2 Opzegtermijn bij beëindiging tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding voor onbepaalde tijd
  • 1. Bij een ontslag als bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid, wordt een opzegtermijn in acht genomen:

  • a. van drie maanden, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken twaalf maanden heeft geduurd;

  • b. van twee maanden, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken zes maanden of langer, doch korter dan twaalf maanden, heeft geduurd;

  • c. van één maand, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken korter dan zes maanden heeft geduurd.

  • 2. Over de tijd die aan de in het eerste lid bedoelde opzegtermijn mocht ontbreken, heeft de betrokkene recht op doorbetaling van de bezoldiging.

Artikel 8:13 Ontslag als disciplinaire straf

Als disciplinaire straf kan aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend worden.

Artikel 8:14
  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: Wet op de ondernemingsraden;

    • b.

      Ondernemingsraad: de ondernemingsraad zoals bedoeld in de wet;

    • c.

      Ambtenaar: de persoon zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet.

  • 2. Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden:

    • a.

      wegens de plaatsing van de ambtenaar op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 9 van de wet;

    • b.

      wegens het lidmaatschap van een ondernemingsraad;

    • c.

      wegens het lidmaatschap van een commissie bedoeld in artikel 15 van de wet;

    • d.

      van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een ondernemingsraad;

    • e.

      van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een commissie bedoeld in artikel 15 van de wet.

  • 3. Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden wegens het feit dat de ambtenaar door een toegelaten organisatie als bedoeld in artikel 12:1, derde lid, of door een daarbij aangesloten bond is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten bond c.q. binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten bonden te ondersteunen.

  • 4. In afwijking van het gestelde in het tweede en derde lid kan ontslag op grond van artikel 8:8 plaatsvinden wanneer de betrokkene schriftelijk in het ontslag toestemt.

  • 5. Indien de ondernemer aan de ondernemingsraad een secretaris heeft toegevoegd, zijn de voorgenoemde leden van overeenkomstige toepassing op die secretaris

Artikel 8:15:1 Schorsing als ordemaatregel
  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2 kan de ambtenaar door het dagelijks bestuur worden geschorst:

    • a.

      wanneer hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan;

    • b.

      wanneer tegen hem volgens de terzake geldende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis wordt ten uitvoer gelegd;

    • c.

      wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf wordt ingesteld;

    • d.

      in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst.

  • 2. Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval:

    • a.

      een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat;

    • b.

      een nauwkeurige aanduiding van de in het eerste lid bedoelde omstandigheid of omstandigheden welke tot de schorsing aanleiding heeft of hebben gegeven;

    • c.

      een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing.

Artikel 8:15:2
  • 1. Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder b of c, kan de bezoldiging voor een derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook tot het volle bedrag van de bezoldiging, plaatsvinden, behoudens het bepaalde in het derde lid.

  • 2. Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder a, kan tot de in de strafaanzegging of -oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag de bezoldiging geheel of gedeeltelijk worden ingehouden, behoudens het bepaalde in het derde lid. Met ingang van de datum van het ontslag wordt de uitkering van de bezoldiging geheel gestaakt.

  • 3. Het betaalbare gedeelte van de bezoldiging kan aan anderen dan de ambtenaar worden uitgekeerd. Gedurende de schorsingsperiode blijft de ambtenaar in ieder geval in het genot van een bedrag, gelijk aan het op hem verhaalbare gedeelte van de premies voor pensioen.

  • 4. De ingevolge het eerste lid niet uitgekeerde bezoldiging wordt alsnog uitbetaald, indien de schorsing niet door een door de strafrechter opgelegde straf wordt gevolgd of ook indien en in zoverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt besloten.

  • 5. De ingevolge het tweede lid niet uitgekeerde bezoldiging wordt alsnog uitbetaald, indien op de schorsing bestraffing van de ambtenaar met onvoorwaardelijk ontslag niet volgt.

Artikel 8:15:3 Bevoegdheid tot ontslagverlening
  • 1. Ontslag wordt verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de betrekking, laatstelijk door de ambtenaar vervuld.

  • 2. Het besluit tot het verlenen van ontslag wordt op schrift gesteld, met vermelding van de datum van ingang van het ontslag dan wel een omschrijving of aanduiding van die datum.

  • 3. Ingeval aan een ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd ontslag wordt verleend, wordt de grond waarop het ontslag berust slechts op verzoek van de ambtenaar vermeld.

Artikel 8:16:1

vervallen

Artikel 8:16:2 Overlijdensuitkering
  • 1. De bezoldiging van de ambtenaar wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van het overlijden.

  • 2. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ambtenaar wordt aan de weduwe, weduwnaar of geregistreerd partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van drie maanden vermeerderd met de vakantietoelage. Als maatstaf bij de berekening van het in de vorige volzin bedoelde bedrag wordt in aanmerking genomen de voor de ambtenaar op de dag van overlijden geldende bezoldiging per maand. Indien de overledene geen weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige, natuurlijke en pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broeders of zusters, ten behoeve van deze betrekkingen.

  • 3. Indien de overledene geen betrekkingen, bedoeld in het tweede lid, nalaat, kan het daar bedoelde bedrag door het bevoegd bestuursorgaan geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

  • 4. Op de uitkering, bedoeld in het tweede lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de ambtenaar terzake van diens overlijden aanspraak kunnen maken krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte of arbeidsongeschiktheid.

Artikel 8:16:3
  • 1. Gedurende de maand waarin het overlijden van de ambtenaar plaatsvond en de daarop volgende drie maanden behoudende achterblijvende gezinsleden het gebruik van de dienstwoning waarin zij met de ambtenaar woonden. Daarvan kan echter worden afgeweken als het dagelijks bestuur dat in het belang van de dienst noodzakelijk achten.

  • 2. Indien door de ambtenaar voor het gebruik van de dienstwoning een vergoeding verschuldigd was, voldoen de achtergebleven gezinsleden deze over de tijd gedurende welke zij het gebruik van de woning behouden.

Artikel 8:16 a
  • 1.

    Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de weduwe,weduwnaar of geregistreerd partner een uitkering verstrekt. Indien de overledene geen weduwe, weduwnaar of geregistreerd partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan de minderjarige wettige natuurlijke en pleegkinderen.

  • 2.

    De uitkering bedraagt één jaarbezoldiging, berekend over de 12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de maand van overlijden.

  • 3.

    Indien het dagelijks bestuur een verzekring heeft afgesloten die tot uitkering komt in geval de ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de uitkering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het dagelijks bestuur zich ter zake heeft verzekerd, met het minimum van één jaarbezoldiging.

Artikel 8:17 Gedeeltelijk ontslag na terugbrengen formele arbeidsduur

Indien door de werkgever de formele arbeidsduur per week gedeeltelijk wordt teruggebracht, al dan niet na een tijdelijke uitbreiding daarvan, dient dit te geschieden door een gedeeltelijk ontslag op grond van dit hoofdstuk, behalve in het geval van wijziging van de aanstelling op grond van artikel 7:16.

Artikel 8:18 Overgangsbepaling
  • 1. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, bedoeld in de artikelen 8:5 en 8:5a, is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de artikelen 8:5 en 8:5a niet van toepassing.

  • 2. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 8:5 en 8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van toepassing.

  • 3. Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, bedoeld in de artikelen 8:5 en 8:5a, is gelegen op of na 1 januari 2004, maar die op grond van de WAO recht hebben op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 8:5 en 8:5a niet van toepassing.

  • 4. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 8:5 en 8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van toepassing.

Artikel 8:19
  • 1. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen voor 1 juli 2007 is artikel 8:5 niet van toepassing.

  • 2. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel 8:5, zoals dat gold op 30 juni 2008, van toepassing.

Artikel 8:20

Op de ambtenaar van wie de eerste dag van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, gelegen voor 1 augustus 2008, is artikel 8:4 of artikel 8:5 van toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.

  • 9a.

    Ambtenaren die vanaf 1 januari 2006 in dienst zijn

    getreden op een bezwarende functie

  • 9b.

    Overgangsrecht ambtenaren in een functie die op

    31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag

Beide verordeningen zijn niet van toepassing op het Stadsgewest Haaglanden.

9a Ambtenaren die vanaf 1 januari 2006 in dienst zijn getreden op een bezwarende functie

9b Overgangsrecht ambtenaren in een functie die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag

Beide verordeningen zijn niet van toepassing op het Stadsgewest Haaglanden.

10. Wachtgeld

Artikel 10:1 Betrokkene
  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'betrokkene':

    • a.

      de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 van deze regeling ontslag is verleend uit een betrekking:

      1. waarin hij vast was aangesteld;

      2. waarin hij tijdelijk was aangesteld, mits die aanstelling ten minste vijf jaren heeft geduurd en niet is geschied in een betrekking van kennelijk tijdelijke aard;

    • b.

      de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:6 of artikel 8:8 van deze regeling ontslag is verleend, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 8:6, tweede lid, respectievelijk artikel 8:8, tweede lid.

  • 2. Onder betrokkene wordt mede verstaan de gewezen ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die zelf ontslag heeft gevraagd nadat het voornemen, hem op grond van artikel 8:4 of 8:5 van deze regeling ontslag te verlenen, hem schriftelijk is medegedeeld.

Artikel 10:2 Lichamen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'lichamen': rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.

Artikel 10:3 Diensttijd
  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het in artikel 10:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de WPA is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

  • 2. Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 10:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164).

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten beschouwing:

    • a.

      diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar daarvan wegens verleend ontslag, behalve voor de toepassing van artikel 10:8, derde tot en met vijfde lid;

    • b.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 10:8, derde tot en met vijfde lid;

    • c.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

    • d.

      tijd, bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

    • e.

      tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop het wachtgeld ingaat;

    • f.

      indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van het wachtgeld in aanmerking is genomen met een overheidspensioen anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van het wachtgeld met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.

Artikel 10:4, Dienstbetrekking
  • 1. Deze regeling verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.

  • 2. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10:5 Bezoldiging
  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder 'bezoldiging': de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, van deze regeling, zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6.

  • 2. Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.

  • 3. Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging wijziging zou zijn gekomen als de betrokkene de betrekking op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag als bezoldiging.

  • 4. Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.

Artikel 10:6 Recht op wachtgeld
  • 1. De betrokkene, bedoeld in artikel 10:1, eerste lid, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, tenzij de betrokkene:

    • a.

      terzake van dat ontslag recht heeft op een pensioen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;

    • b.

      op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

    • c.

      terzake van dat ontslag recht heeft op een suppletie als bedoeld in hoofdstuk 11a van deze regeling.

  • 2. De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.

    Ter bepaling van de duur van het wachtgeld wordt voor de toepassing van:

    • a.

      artikel 10:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen;

    • b.

      artikel 10:8 als ingangsdatum uitgegaan van de datum van ontslag.

  • 3. De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na afloop van de suppletie, bedoeld in artikel 11a:5, onderdeel a, recht op wachtgeld indien hij bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de betrekking waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard recht zou hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld ingevolge artikel 10:8 van dit besluit. Het wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop de suppletie op grond van artikel 11a:5, onderdeel a, is geëindigd. Het eindigt op het tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:8, bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, zou zijn geëindigd. Op de hoogte van dit wachtgeld is artikel 10:10 van toepassing in die zin dat gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.

Artikel 10:7 Duur van het wachtgeld
  • 1. De duur van het wachtgeld is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

  • 2. Indien de betrokkene:

    • a.

      in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of

    • b.

      onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de Wajong of de WAZ;

      wordt de duur van het wachtgeld verlengd met:

      - 3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;

      - 0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;

      - 1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;

      - 1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;

      - 2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;

      - 2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;

      - 3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en

      - 4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.

  • 3. Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samenstelling van:

    • a.

      perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en

    • b.

      de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.

  • 4. Perioden, waarin een betrokkene:

    • a.

      recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;

    • b.

      ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • c.

      een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • d.

      na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;

    • e.

      een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;

      worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:

    • a.

      beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid volledig, en

    • b.

      vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.

  • 6. Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van verzorging niet meegeteld de periode waarin:

    • a.

      de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid, of

    • b.

      de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakantie.

  • 7. Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen is het dagelijks bestuur bevoegd een van hen die naar zijn oordeel als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.

  • 8. Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:

    • a.

      een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;

    • b.

      een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

  • 9. De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10:8
  • 1. In afwijking van artikel 10:7 wordt, indien dit leidt tot een langere wachtgeldduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid is begrepen, de duur van het wachtgeld vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.

  • 2. De duur van het wachtgeld wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:

    • a.

      die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;

    • b.

      die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%;

    • c.

      die op de dag van ontslag 60 jaar of ouder is, met een duur gelijk aan 78% van de diensttijd.

  • 3. Ten aanzien van de betrokkene die bij de aanvang van de in het voorgaande lid bedoelde diensttijd in het genot was van wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens het eerste en tweede lid van dit artikel, of van een uitkering waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikel 11:8, tweede lid van deze regeling, wordt bij de berekening van de duur van het wachtgeld op basis van het tweede lid mede in aanmerking genomen de diensttijd, welke bij de berekening van de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering in aanmerking is genomen. Op de aldus berekende duur wordt de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering, met uitzondering van de verlenging, bedoeld in het volgende lid, in mindering gebracht.

  • 4. In aanvulling op de duur van het wachtgeld van de betrokkene die ten tijde van het ontslag een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt indien de som van zijn leeftijd en diensttijd ten tijde van het ontslag 60 jaren of meer bedraagt, na afloop van de termijn waarover wachtgeld is toegekend, een bijzondere verlenging verleend. Deze bijzondere verlenging duurt tot de eerste dag van de kalendermaand waarin hij 65 jaar wordt.

  • 5. De verlenging als bedoeld in het vierde lid vindt niet plaats in het geval, dat ter zake van een eerder toegekend wachtgeld de vorenbedoelde verlenging reeds heeft plaatsgehad, tenzij de betrokkene nadien wederom een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft vervuld. In dat geval blijft de tijd die in aanmerking is genomen bij de bijzondere verlenging, buiten aanmerking.

Artikel 10:9 Vervolgwachtgeld
  • 1. De betrokkene, die het einde van de wachtgeldduur, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op dat wachtgeld recht op een vervolgwachtgeld.

  • 2. De betrokkene die

    • a.

      het einde van de wachtgeldduur bedoeld in artikel 10:7, eerste lid, heeft bereikt en

    • b.

      voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de wachtgeldduur,

      heeft recht op een vervolgwachtgeld.

  • 3. Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van het vervolgwachtgeld een jaar.

  • 4. De duur van het vervolgwachtgeld voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.

  • 5. De betrokkene aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 6. De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 7. Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van het wachtgeld van overeenkomstige toepassing op het vervolgwachtgeld.

Artikel 10:10 Bedrag van het wachtgeld
  • 1. Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste drie maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de daaropvolgende negen maanden 77% van die bezoldiging en vervolgens 67% van die bezoldiging. Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in de vorige volzin, met 3 procentpunten verhoogd. Het bedrag van het wachtgeld daalt echter niet beneden het bedrag van het pensioen waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij uit de betrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, op de dag van dat ontslag zou zijn gepensioneerd naar de diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, en de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement, in de betrekking waaruit het wachtgeld is toegekend.

  • 2. In afwijking van het vorige lid is het bedrag van het wachtgeld tijdens de verlenging bedoeld in artikel 10:8, vierde lid, gelijk aan het bedrag van het pensioen, bedoeld in het vorige lid, met dien verstande dat gedurende het eerste jaar van die verlenging het wachtgeld ten minste bedraagt 40% van de bezoldiging.

Artikel 10:11 Bedrag van het vervolgwachtgeld
  • 1. Het bedrag van het vervolgwachtgeld is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerdert met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Artikel 10:12 Verplichtingen
  • 1. Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.

  • 2. Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat, dan wel het recht op wachtgeld ontstaat.

  • 3. De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het dagelijks bestuur vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen die de leeftijd van 55 jaar nog niet hebben bereikt.

  • 5. De betrokkene, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, is voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het dagelijks bestuur in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron van inkomsten.

  • 6. De in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde verplichtingen vinden overeenkomstige toepassing voor de ambtenaar zodra hem ontslag op grond van artikel 8:4 van deze regeling is verleend, dan wel het voornemen tot zodanig ontslag hem schriftelijk is meegedeeld.

  • 7. Door het aanvaarden van het wachtgeld wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen, dat zij die naar het oordeel van het dagelijks bestuur daarvoor in aanmerking komen alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.

Artikel 10:13 Verplichtingen bij ziekte
  • 1. Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het dagelijks bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.

  • 4. Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met de WAO-uitkering.

  • 5. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 10:14 Verhuiskosten

Aan hem die op wachtgeld is of zal worden gesteld, kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het dagelijks bestuur een op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.

Artikel 10:15 Vermindering
  • 1. Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de Wajong of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op het wachtgeld een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en wachtgeld samen de bezoldiging te boven gaan. Voor de bepaling van het bedrag waarmee het wachtgeld vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van het wachtgeld ingevolge het bepaalde in artikel 10:19, eerste lid, niet in aanmerking genomen.

  • 2. Ten aanzien van de betrokkene aan wie een wachtgeld is toegekend en die wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten - ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond - uit de betrekking die door betrokkene als wachtgelder werd vervuld, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat het oorspronkelijk toegekende wachtgeld wordt verminderd met het bedrag waarmee de WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met invaliditeitspensioen, al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van het oorspronkelijk toegekende wachtgeld de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.

  • 3. Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag terzake waarvan hem wachtgeld is toegekend.

  • 4. Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf, ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hier bedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.

  • 5. Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, wordt niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

Artikel 10:16 Opgave van inkomsten
  • 1. De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijke mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het dagelijks bestuur of aan een door dezen aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende wachtgeldtermijn op.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven, doet hij vóór het verschijnen van elke wachtgeldtermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het dagelijks bestuur, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.

  • 3. Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.

  • 4. Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 10:15, derde en vierde lid.

Artikel 10:17 Verlenging

Indien de betrokkene binnen drie maanden na het ontslag waaraan hij het recht op wachtgeld ontleent bij het Stadsgewest Haaglanden te wier laste het wachtgeld komt een naar de aard van de werkzaamheden overeenkomstige betrekking gaat vervullen als die waaruit hem het ontslag is verleend, wordt de duur van die betrekking aan de op grond van de artikelen 10:7 en 10:8 vastgestelde duur van het wachtgeld toegevoegd.

Artikel 10:18 Opschorting
  • 1. Indien de betrokkene na zijn ontslag, uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging heeft of krijgt in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan op verzoek van de betrokkene die zich als dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens militaire dienst.

Artikel 10:19 Samenloop
  • 1. Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van het wachtgeld, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd.

    Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van

    • -

      65% tot 80%: 80%;

    • -

      55% tot 65%: 60%;

    • -

      45% tot 55%: 50%;

    • -

      35% tot 45%: 40%;

    • -

      25% tot 35%: 30%;

    • -

      15% tot 25%: 20%;

    • -

      minder dan 15%: 0%.

      De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, dan wel de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, en het verminderde wachtgeld bedraagt voorts niet meer dan het onverminderde wachtgeld dat wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op het wachtgeld in mindering gebracht.

  • 2. Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen WAO-uitkering dan wel uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de WAO-uitkering dan wel de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering waarbij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer behoort.

  • 3. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering dan wel de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

  • 4. Indien de betrokkene aanspraken heeft of verkrijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, wordt gedurende de termijn waarover die aanspraken bestaan, het wachtgeld slechts uitbetaald voor zover het evenbedoelde uitkeringen te boven gaat.

Artikel 10:20 Betaling
  • 1. Het bedrag van het wachtgeld, over een jaar berekend, wordt naar boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van wachtgeld werd genoten.

  • 2. Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van het wachtgeld over langere termijnen geschieden.

Artikel 10:21 Afkoop

In bijzondere gevallen kan het dagelijks bestuur op verzoek van de betrokkene een regeling met hem treffen krachtens welke het wachtgeld geheel of ten dele wordt vervangen door een afkoopsom.

Artikel 10:22 Verval van wachtgeld
  • 1. Het wachtgeld kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:

    • a.

      indien de betrokkene de opgave bedoeld in artikel 10:16, eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of onvolledig doet;

    • b.

      indien de betrokkene enig op grond van artikel 10:12, tweede, derde of vijfde lid gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt;

    • c.

      indien de betrokkene zich zonder toestemming van het dagelijks bestuur in het buitenland vestigt of geacht moet worden aldaar duurzaam te verblijven;

    • d.

      indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens artikel 10:13, eerste en tweede lid zijn gesteld;

    • e.

      indien de betrokkene zich zodanig gedraagt dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;

    • f.

      indien achteraf blijkt, dat vóór het aan de betrokkene verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan, die zo deze eerder bekend waren aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van artikel 8:13 ontslag te verlenen.

  • 2. Indien de betrokkene de verplichting, bedoeld in artikel 10:12, eerste lid, niet nakomt, vervalt het wachtgeld voor het gedeelte waarmede het, tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar bedoeld in artikel 10;12, zesde lid, aan wie in dat geval een op soortgelijke wijze berekend lager wachtgeld wordt toegekend.

  • 4. Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het dagelijks bestuur noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.

Artikel 10:23
  • 1. Het recht op wachtgeld vervalt:

    • a.

      met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin betrokkene 65 jaar wordt;

    • b.

      op de dag na het overlijden van de betrokkene;

    • c.

      op de dag dat betrokkene de in artikel 10:12, tweede en derde lid, bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat haar op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;

    • d.

      op de dag dat betrokkene als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van die organisatie dan wel die instantie, die kan leiden tot het verkrijgen van werk, dat voor hem passend kan worden geacht dan wel weigert dergelijk werk te aanvaarden.

  • 2. Het recht op wachtgeld vervalt met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 10:6, tweede lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van dit wachtgeld de duur, voor zover deze wordt berekend aan de hand van artikel 10:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.

Artikel 10:24 Overlijdensuitkering
  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 10:5, over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.

  • 2. Indien terzake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een uitkering wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde betrekking, ten gevolge waarvan op het wachtgeld een vermindering werd toegepast, bedoeld in artikel 10:15, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan het verminderde wachtgeld over een tijdvak van drie maanden. Is de som van beide uitkeringen lager dan de uitkering, berekend naar het onverminderde wachtgeld zou zijn geweest, dan wordt de uitkering, berekend naar het verminderde wachtgeld, tot laatstbedoeld bedrag aangevuld.

  • 3. Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele worden aangewend voor betaling van de kosten van de laatste ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de overledene daartoe ontoereikend is.

  • 4. Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

Artikel 10:25 Overgangsbepalingen
  • 1. Op de wachtgelden toegekend krachtens de bepalingen van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de wachtgeldregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestelde duur nooit lager zal zijn dan op grond van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.

  • 2. Ten aanzien van de wachtgelden, als bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de wachtgeldregeling, zoals deze luidt met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van het toegekende wachtgeld langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.

  • 3. Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid van de wachtgeldregeling wordt onder het eerder toegekende wachtgeld tevens begrepen het wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikelen 4 en 5 van de wachtgeldregeling zoals die luidden tot 1 augustus 1991.

  • 4. Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid, van de wachtgeldregeling wordt onder de eerder toegekende uitkering tevens begrepen de uitkering waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikelen 4 en 6 van de uitkeringsregeling zoals die luidden tot 1 augustus 1991.

Artikel 10:26
  • 1. Degene die voor 1 januari 1987 in het genot was van wachtgeld als bedoeld in de toen geldende wachtgeldregeling, waarvan de duur, nadat toepassing is gegeven aan artikel 10:25, tweede lid, verstrijkt in de periode van 1 augustus 1991 tot en met 31 december 1995, heeft recht op een overgangsuitkering.

  • 2. De duur van de overgangsuitkering is twaalf maanden, met dien verstande dat de uitkering uiterlijk 1 januari 1996 eindigt. De overgangsuitkering gaat in direct na het verstrijken van het wachtgeld als bedoeld in het eerste lid en wordt in maandelijkse termijnen betaald.

  • 3. De hoogte van de overgangsuitkering is over een maand gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag.

  • 5. De overige artikelen van dit hoofdstuk zijn voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10:27
  • 1. Degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van de bepalingen van de wachtgeldverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van dit wachtgeld de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in evengenoemde verordening.

  • 2. Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van dit hoofdstuk.

Artikel 10:28 Gevolgen Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Op degene die gedurende de periode van wachtgeld recht heeft op een uitkering ingevolge de WIA, zijn de artikelen 10:13, 10:15, 10:19 en 10:23 van overeenkomstige toepassing.

Slotbepaling

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later.

Artikel 10:29

Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de CAR en/of HUWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals die luidde op 31 december 2000.

10a. Bovenwettelijke Werkloosheidsuitkering

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen.

§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 10a:1
  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      werkloosheid: werkloosheid in de zin van artikel 16 van de Werkloosheidswet;

    • b.

      betrokkene: de ambtenaar die werkloos geworden is;

    • c.

      dagloon: het dagloon in de zin van de Werkloosheidswet, zonder de maximering van het dagloon, als bedoeld in artikel 22 Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen jo. artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen;

    • d.

      bovenwettelijke uitkering: die aanspraken die de ambtenaar kan ontlenen aan dit hoofdstuk, te weten de aanvullende uitkering als omschreven in paragraaf 2 van dit hoofdstuk en de aansluitende uitkering als omschreven in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de gemeentelijke werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 10a:9, lid 3.

  • 2. Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in achtgenomen.

§ 2. Aanvullende uitkering
Artikel 10a:2 Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie
  • 1. Recht op een aanvullende uitkering heeft de betrokkene die:

    • a.

      recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en

    • b.

      werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:4, 8:5, 8:6, 8:7, onderdeel a of c, 8:8 en 8:12.

  • 2. Het recht op een aanvullende uitkering komt niet tot uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in hoofdstuk 11a van de CAR.

  • 3. Betrokkene, die terzake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een aanvullende uitkering op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij daardoor recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

  • 4. Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het derde lid, is ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de aanvullende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

Artikel 10a:3 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon op de dag voorafgaande aan het ontslag terzake waarvan de betrokkene recht op aanvullende uitkering wordt toegekend, voorzover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op aanvullende uitkering wordt ontleend.

Artikel 10a:4 Hoogte van de uitkering: indexering

De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt telkens aangepast aan de voor de sector Gemeenten geldende algemene bezoldigingswijziging.

Artikel 10a:5 Hoogte van de uitkering: bedrag
  • 1. De uitkering krachtens de werkloosheidswet en de aanvullende uitkering bedragen tezamen een percentage van de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering.

  • 1. Het in het eerste lid genoemde percentage bedraagt:

    • a.

      gedurende de eerste vijftien maanden 80% en

    • b.

      vervolgens 70%.

  • 2. Een eventuele verlenging van de uitkering krachtens artikel 43 van de Werkloosheidswet schort de termijn gedurende welke 80% van de berekeningsgrondslag wordt uitgekeerd niet op.

  • 4. Ter bepaling van de hoogte van de aanvullende uitkering, als bedoeld in artikel 10a:2, derde lid, wordt uitgegaan van de datum van ontslag.

Artikel 10a:5a Overgangsbepaling: Verlengde uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden
  • 1. De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid jonger is dan 57,5, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende twee jaar recht op een verlengde uitkering.

  • 2. De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid 57,5 jaar of ouder is, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende 3,5 jaar recht op een verlengde uitkering.

  • 3. De hoogte van de verlengde uitkering, genoemd in het eerste en tweede lid, is 80% van de berekeningsgrondslag, zolang een periode van 15 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van werkloosheid niet is verstreken en vervolgens 70% van de berekeningsgrondslag.

  • 4. Op de verlengde uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor zover toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de verlengde uitkering in mindering gebracht.

Artikel 10a:5b Overgangsbepaling: Aanvullende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de werkloosheidswet van toepassing is

De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luiden voor 1 augustus 2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid, van de werkloosheidswet van toepassing is.

Artikel 10a:6 Beëindiging van het recht op uitkering

De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:7 Herleving van het recht op uitkering

De bepalingen betreffende de herleving van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:8 Verlenging van het recht op uitkering

De bepalingen betreffende de verlenging van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:9 Verplichtingen en sancties
  • 1. Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering, met inachtneming van het in lid 2 gestelde en met dien verstande dat een boete in de zin van de Werkloosheidswet niet leidt tot een verandering in het bedrag van de aanvullende uitkering.

  • 2. Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet als sanctie gedeeltelijk weigert, kennen burgemeester en wethouders een aanvulling op de aanvullende uitkering toe zodanig dat de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering tezamen een bedrag vormen dat overeenkomt met het bedrag waarop betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen.

  • 3. Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet geheel weigert, kennen burgemeester en wethouders een gemeentelijke werkloosheidsuitkering toe, waarvan de hoogte en de duur overeenkomen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen. Deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering wordt, indien aan de voorwaarden van artikel 10a:2 wordt voldaan, aangevuld met een aanvullende uitkering. Op deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering zijn de bepalingen van de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de gemeentelijke werkloosheidsuitkering gelijkgesteld aan een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

Artikel 10a:10 Anticumulatie

Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:11 Scholing

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:12 Aanvulling op ziekengeld
  • 1. De betrokkene die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te verrichten en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk als hij niet ziek was geweest, recht op aanvulling van dat ziekengeld.

  • 2. Het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat de betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij niet wegens ziekte ongeschikt zou zijn om arbeid te verrichten.

  • 3. Het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.

Artikel 10a:12a Aanvulling op de WAZ-uitkering

De betrokkene, die in verband met zwangerschap en bevalling recht heeft op een uitkering op de grond van de WAZ, heeft recht op een aanvulling tot het voor haar geldende dagloon.

Artikel 10a:12b Aanvulling op de REA-uitkering

De arbeidsgehandicapte betrokkene die werkloos is en dientengevolge een uitkering krachtens de Werkloosheidswet ontvangt, kan bij proefplaatsing en scholing bij een nieuwe werkgever recht hebben op een uitkering op grond van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten. Indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk wanneer hij geen REA-uitkering als hiervoor bedoeld zou hebben gehad, bestaat er ook in dit geval recht op aanvulling.

De in het eerste lid genoemde aanvulling en de REA-uitkering bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat betrokken op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij een WW-uitkering en aanvullende uitkering zou ontvangen.

Artikel 10a:13 Uitkering bij overlijden
  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

  • 2. Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene terzake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

Artikel 10a:13a Grensarbeiders
  • 1. De betrokkene, die aansluitend aan zijn arbeidsurenverlies als betrokkene buiten Nederland woont en in verband met artikel 71, eerste lid, onderdeel a ii, EG verordening 1408/71 geen recht op een WW uitkering heeft, heeft recht op een aanvullende uitkering voorzover de omstandigheid dat hij geen recht op een WW-uitkering heeft, uitsluitend wordt veroorzaakt doordat hij buiten Nederland woont.

  • 2. De uitkering op grond van dit artikel:

  • a. Eindigt niet door de omstandigheid dat de betrokkene wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, indien hij geen recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, betrokkene, of n, WW vanwege het enkele feit dat zijn verzekering op grond van de daar genoemde wetten is geëindigd.

  • b. Is, indien de betrokkene alsnog of wederom recht krijgt op een WW-uitkering, niet van invloed op het recht op bovenwettelijke uitkering dat voor betrokkene verbonden is aan dat recht op een WW-uitkering.

  • 3. De uitkering waarop de betrokkene op grond van dit artikel lid 1 recht heeft, is in hoogte en duur gelijk aan de WW-uitkering en de aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland zou hebben gewoond.

  • 4. Indien de betrokkene aantoont dat hij recht heeft op een uitkering wegens ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie of pleegzorg naar het recht van zijn woonland, wordt die uitkering voor de toepassing van het derde lid gelijkgesteld met de overeenkomstige uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg. Zolang deze gelijkstelling duurt, is de uitkering gelijk aan de uitkering op grond van de ZW of Wet arbeid en zorg en de aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland had gewoond.

  • 5. Indien de betrokkene een uitkering wegens werkloosheid, ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie, pleegzorg, of arbeidsongeschiktheid naar het recht van zijn woonland ontvangt, wordt deze geheel in mindering gebracht op de uitkering op grond van dit artikel over dezelfde periode.

  • 6. Zolang en voor zover de betrokkene tegelijk recht heeft op een uitkering op grond van dit artikel en een WW uitkering, een ZW uitkering, een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg, een bovenwettelijke uitkering of een uitkering naar het recht van zijn woonland, heeft de uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg, een bovenwettelijke uitkering of een uitkering die naar aard en strekking mee overeenkomt, niet zijnde een uitkering naar het recht van zijn woonland, heeft de uitkering op grond van dit artikel het karakter van een aanvulling tot de hoogte die de uitkering op grond van dit artikel zonder de samenloop zou hebben. Hierbij wordt de wettelijke uitkering geacht onverminderd te zijn ontvangen indien op grond van enige wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk is geweigerd, dan wel niet of niet geheel is betaald.

§ 3. Aansluitende uitkering
Artikel 10a:14 Diensttijd
  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder ‘diensttijd’: de aan het ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het deelnemerschap in de zin van het pensioenreglement is verbonden, alsmede tijd die door inkoop voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

  • 2. Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit de werkloosheid is ontstaan, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten beschouwing:

  • a. diensttijd liggende voor een onderbreking van meer dan een jaar;

  • b. diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld, een daarmee gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid of een bovenwettelijke uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;

  • c. diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

  • d. tijd, bedoeld in artikel 5.3,5.4 en 5.5 van het pensioenreglement;

  • e. tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig werkloos is geworden met ingang van de datum waarop de uitkering krachtens de Werkloosheidswet ingaat.

Artikel 10a:15 Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie
  • 1. Recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die:

  • a. recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en

  • b. werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:4, 8:5, 8:6 of 8:8, met inachtneming van het derde lid.

  • 2. Eveneens recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die door het college op basis van artikel 10a:9 derde lid een gemeentelijke werkloosheidsuitkering is toegekend.

  • 3. In afwijking van het eerste lid biedt ontslag op basis van artikel 8:6 slechts aanspraken op een aansluitende uitkering indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel 8:6, derde lid, laatste volzin biedt.

  • 4. Het recht op de aansluitende uitkering ontstaat op de eerste dag van de werkloosheid, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van de loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet is verstreken.

  • 5. Voor degene op wie artikel 10a:5a van toepassing is, ontstaat het recht op de aansluitende uitkering op de eerste werkloosheidsdag, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van de verlengde uitkering is verstreken.

  • 6. Voor degene op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is, ontstaat het recht op de aansluitende uitkering op de eerste werkloosheidsdag, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van uitkering krachtens de Werkloosheidswet is verstreken.

  • 7. Het recht op een aansluitende uitkering komt niet tot uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in hoofdstuk 11a van de CAR.

  • 8. De betrokkene, die terzake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel 8:5 recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een aansluitende uitkering, berekend naar de duur, als bepaald in artikel 10a:16, derde lid, op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij om die reden recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

  • 9. Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het achtste lid, is ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de aansluitende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

Artikel 10a:16 Duur van de uitkering
  • 1.

    De duur van de aansluitende uitkering wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:

  • a.

    die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;

  • b.

    die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%.

  • 2.

    De in het eerste lid berekende duur wordt verminderd met:

  • a.

    de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de werkloosheid en

  • b.

    twee jaar.

  • 3.

    Ter bepaling van de duur van de aansluitende uitkering voor betrokkene, genoemd in

artikel 10a:15, achtste lid, wordt uitgegaan van de datum van het ontslag.

4.De betrokkene, die op het tijdstip van het ontslag de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft

bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de eerste dag van de

kalendermaand waarin hij 65 jaar wordt.

Artikel 10a:16a Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden
  • 1. De duur van de aansluitende uitkering voor de betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden, wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:

  • a. die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;

  • b. die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5% en wordt verminderd met de duur van de loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de werkloosheid en de duur van de verlengde uitkering genoemd in artikel 10a:5a.

  • 2. De betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en die op de eerste dag van werkloosheid de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand, volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

  • 3. Op de aanvullende uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor zover toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de aansluitende uitkering in mindering gebracht.

Artikel 10a:16b Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is

De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus 2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.

Artikel 10a:17 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

Artikel 10a:3 is van toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:18 Hoogte van de uitkering: indexering

Artikel 10a:4 is van toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:19 Hoogte van de aansluitende uitkering: bedrag
  • 1. De aansluitende uitkering bedraagt 80% van de berekeningsgrondslag, zolang een periode van 15 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van werkloosheid nog niet is verstreken en vervolgens 70% van de berekeningsgrondslag.

  • 2. Ter bepaling van de hoogte van de aansluitende uitkering, als bedoeld in artikel 10a:15, achtste lid, wordt uitgegaan van de datum van ontslag.

  • 3. Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de aansluitende uitkering in mindering gebracht.

Artikel 10a:20 Beëindiging van het recht op uitkering
  • 1. De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op vervolguitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

  • 2. In afwijking van het gestelde in lid 1 eindigt het recht op aansluitende uitkering niet in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en er geen aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de Ziektewet.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde geldt niet in het geval het recht op uitkering krachtens artikel 20, lid 1, onderdeel e van de Werkloosheidswet zou worden beëindigd wegens het verstrijken van de uitkeringsduur. In dat geval eindigt het recht op uitkering na het verstrijken van de uitkeringsduur van de aansluitende uitkering, berekend overeenkomstig artikel 10a:16.

Artikel 10a:20a Nawerking Ziektewet en WAZ

Indien er op grond van de Ziektewet dan wel op grond van de WAZ na aanvang van de aansluitende uitkering recht ontstaat op een uitkering krachtens de Ziektewet respectievelijk de WAZ, wordt deze uitkering krachtens de Ziektewet in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:21 Herleving van het recht op uitkering
  • 1. De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de herleving van het recht op uitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

  • 2. Artikel 43 van de Werkloosheidswet en artikel 50 van de Werkloosheidswet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de wet van 19 december 2003, Stb. 2003, 546, met betrekking tot de verlenging van het recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet zijn niet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:22 Verplichtingen en sancties
  • 1. Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

  • 2. Tijdens ziekte is het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:23 Anticumulatie

Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:24 Scholing

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:25 Uitkering bij overlijden
  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in onder overeenkomstige toepassing van artikel 35 of 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstand dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

  • 2. Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene terzake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in de stadsgewestelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte.

Artikel 10a:25a Grensarbeiders
  • 1. Na het verstrijken van de duur van een uitkering op grond van artikel 10a:13a heeft de betrokkene recht op een aansluitende uitkering waarop hij recht zou hebben gehad als hij in Nederland zou hebben gewoond.

  • 2. Op de uitkering op grond van dit artikel is artikel 10a:13a, tweede, vijfde en zesde lid, van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Bovenwettelijke reïntegratiemaatregelen
Artikel 10a:26 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten
  • 1. Aan de betrokkene die elders arbeid of een bedrijf ter hand gaat nemen en recht heeft of zou krijgen op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering indien hij geen betrekking zou hebben aanvaard of bedrijf ter hand zou hebben genoemd, kan op zijn aanvraag een vergoeding van € 2.270,00 worden toegekend als tegemoetkoming in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing.

  • 2. Indien de betrokkene uit anderen hoofde eveneens een tegemoetkoming in de verhuiskosten krijgt, wordt deze vergoeding op de in het eerste lid genoemde tegemoetkoming in mindering gebracht.

Artikel 10a:27
  • 1. Om voor een verhuiskostenvergoeding op basis van artikel 10a:26 in aanmerking te komen dient de uitkeringsgerechtigde:

  • a. de werkloosheid door het ter hand nemen van arbeid of bedrijf met ten minste 50% met een minimum van vijf uur te verminderen;

  • b. te verhuizen binnen zes maanden na de vermindering van de werkloosheid, doch uiterlijk drie maanden voor de oorspronkelijk vastgestelde beëindigingdatum van de uitkeringsperiode;

  • c. arbeid te aanvaarden voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd met een duur van minimaal één jaar, blijkend uit de overlegging van het arbeidscontract;

  • d. zich binnen een afstand van 25 kilometer van de standplaats van de nieuwe arbeid te vestigen, terwijl de afstand tussen deze standplaats en de oude woning ten minste 50 kilometer moet bedragen;

  • e. schriftelijk te melden of hij een vergoeding uit anderen hoofde ontvangt en te verklaren dat hij geen bezwaar heeft als de uitvoeringsinstelling bij de nieuwe werkgever deze melding verifieert en de uitvoeringsinstelling vaststelt dat de uitkeringsgerechtigde is verhuisd.

  • 2. Het recht op de tegemoetkoming in de verhuiskosten ontstaat eerst als vaststaat dat de uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk is verhuisd.

Artikel 10a:28 Reïntegratietoeslag
  • 1. Betrokkene heeft op aanvraag recht op een reïntegratietoeslag indien:

  • a. hij een dienstbetrekking in de zin van de Werkloosheidswet aanvaardt en

  • b. het dagloon verbonden aan de nieuwe dienstbetrekking lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag, met inachtneming van het tweede lid.

  • 2. De reïntegratietoeslag dient binnen 10 weken nadat de nieuwe dienstbetrekking is aanvaard te worden aangevraagd bij het dagelijks bestuur.

  • 3. Indien de omvang in uren van de nieuwe dienstbetrekking kleiner is dan de omvang van de oude betrekking, heeft betrokkene recht op een reïntegratietoeslag mits het dagloon omgerekend naar de omvang van de oude betrekking lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

  • 4. Indien de in het eerste lid genoemde dienstbetrekking van tijdelijke aard is, dient zij voor de duur van minimaal één jaar te zijn overeengekomen.

  • 5. In gevallen waarin artikel 35 van de Werkloosheidswet of artikel 10a:32 van de CAR van toepassing is, is er geen recht op de in het eerste lid genoemde reïntegratietoeslag.

Artikel 10a:29
  • 1. De duur van de reïntegratietoeslag is negen maanden voor elk vol jaar dat de betrokkene nog recht zou hebben op een aanvullende en/of aansluitende uitkering indien betrokkene de nieuwe betrekking niet zou hebben verkregen.

  • 2. Voor de bepaling van de duur van de reïntegratietoeslag op basis van het eerste lid wordt het aantal jaren dat de betrokkene nog recht zou hebben op een bovenwettelijke uitkering op hele jaren naar beneden afgerond.

Artikel 10a:30
  • 1. De reïntegratietoeslag wordt beëindigd:

  • a. indien de voor betrokkene berekende duur is verstreken;

  • b. indien betrokkene geheel werkloos wordt in de nieuwe betrekking;

  • c. indien de inkomsten uit de nieuwe betrekking gedurende drie maanden het in artikel 10a:31 opgenomen niveau van de reïntegratietoeslag te boven zijn gegaan.

  • 2. Onder gehele werkloosheid in de zin van het eerste lid, onderdeel b wordt de situatie verstaan waarin de betrokkene die in de nieuwe betrekking per kalenderweek:

  • a. ten minste acht uren werkte zoveel arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren dat er minder dan vijf arbeidsuren resteren of

  • b. minder dan acht uren werkte zoveel arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren dat er minder dan de helft van de arbeidsuren resteren.

  • 3. Indien betrokkene gedeeltelijk werkloos wordt in de nieuwe betrekking, blijft de reïntegratietoeslag gelden voor die uren waarvoor betrokkene nog werkzaamheden verricht. De toeslag wordt dan naar rato uitgekeerd.

  • 4. De uitkeringsgerechtigde dient aan het einde van elke maand een overzicht te verschaffen van de inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking die hij in die maand heeft genoten. Op basis van dit overzicht wordt bepaald of er een recht op een reïntegratietoeslag is en zo ja, hoe hoog die toeslag dient te zijn.

  • 5. Indien het recht op reïntegratietoeslag op grond van het eerste lid, onderdeel c is beëindigd, kan dit recht niet meer herleven.

Artikel 10a:31
  • 1. De reïntegratietoeslag vult de inkomsten uit de nieuwe betrekking aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

  • 2. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10a:28, derde lid, vult de reïntegratietoeslag de inkomsten uit de nieuwe betrekking, omgerekend naar de omvang van de oude betrekking, naar rato aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

Artikel 10a:32 Reïntegratiepremie
  • 1.Op verzoek van de betrokkene kan een reïntegratiepremie worden toegekend indien:

    a. betrokkene een aanvullende en/of aansluitende uitkering wegens werkloosheid geniet en

    b. hij arbeid voor onbepaalde tijd ter hand gaat nemen of bedrijf gaat uitoefenen, waardoor de werkloosheid volledig wordt opgeheven.

  • 2.Het verzoek tot toekenning van de reïntegratiepremie dient uiterlijk 10 weken na beëindiging van de uitkering op basis van de Werkloosheidswet door betrokkene te worden ingediend.

  • 3.Toekenning van een reïntegratiepremie is alleen mogelijk indien het verzoek betrekking heeft op de gehele bovenwettelijke uitkering.

  • 4.Indien op verzoek van betrokkene een reïntegratiepremie wordt toegekend, wordt het recht op een maandelijks te betalen bovenwettelijke uitkering door het recht op een bedrag ineens vervangen en vervallen daarmee de opgebouwde rechten van betrokkene op een bovenwettelijke uitkering. De artikelen 10a:7, 10a:8 en 10a:21 zijn dan niet van toepassing.

  • 5.Indien het recht op de aanvullende en/of aansluitende uitkering wegens werkloosheid krachtens artikel 10a:7 of artikel 10a:21 herleeft voordat een besluit over het verzoek van betrokkene omtrent de toekenning van een reïntegratiepremie genomen is, wordt negatief besloten op dit verzoek.

Artikel 10a:33
  • 1.De berekeningsgrondslag van de reïntegratiepremie is de som van de maandelijkse aanspraken op bovenwettelijke uitkering waarop nog recht zou hebben gehad, indien hij geen nieuwe dienstbetrekking had aanvaard en gedurende de gehele resterende periode waarin hij nog aanspraak zou hebben gehad op bovenwettelijke uitkering in dezelfde mate werkloos zou zijn gebleven als dat hij is op de dag voorafgaande aan de indiensttreding bij de nieuwe werkgever.

  • 2.Voor de toekenning van een reïntegratiepremie wordt uitgegaan van de berekeningsbasis op grond van het eerste lid zoals die op de datum van toekenning van de premie wordt vastgesteld.

  • 3.Op basis van de Werkloosheidswet opgelegde sancties hebben geen invloed op de berekeningsbasis van de reïntegratiepremie.

Artikel 10a:34

De reïntegratiepremie bedraagt 5% van de in artikel 10a:33 genoemde berekeningsgrondslag, met als maximum een bedrag van 130 maal het dagloon van de betrokkene.

§ 5. Overgangsbepalingen
Artikel 10a:35

vervallen

Artikel 10a:36 Overige slotbepalingen

Indien het niveau van de uitkering krachtens de werkloosheidswet een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de aanvullende en aansluitende uitkering doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.

Artikel 10a:37

Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 10a:38 Slotbepaling
  • 1. Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen.

  • 2. Bij verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen uit de CAR en UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen, zoals deze luidden op 30 juni 2008.

10d. Voorzieningen bij werkloosheid

§ 1. Werkingssfeer en begripsbepalingen
Artikel 10d:1 Werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen worden en de ambtenaren die op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen zijn.

Artikel 10d:2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvullende uitkering: de uitkering tijdens de werkloosheidsuitkering;

  • b.

    bezoldiging: het gemiddelde van de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1, berekend over een periode van 12 maanden direct voorafgaand aan de datum van de reïntegratiefase, vermeerderd met de vakantietoelage en de eindejaarsuitkering; deze bezoldiging wordt geïndexeerd met de generieke salarisverhoging in de gemeentelijke sector;

  • c.

    gemeentelijke sector: de gemeenten en de gemeenschappelijke regelingen die de CAR van toepassing hebben verklaard.

  • d.

    na-wettelijke uitkering: de uitkering na afloop van de werkloosheidsuitkering;

  • e.

    reïntegratiefase: de fase voorafgaand aan ontslag, waarin door middel van een reïntegratieplan afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de reïntegratie van de ambtenaar het best tot stand kan komen en hieraan uitvoering wordt gegeven met als doel werkloosheid zoveel als mogelijk is te voorkomen;

  • f.

    reïntegratieplan: het plan van aanpak waarin de reïntegratie-inspanningen van gemeente en de ambtenaar beschreven staan, die tot doel hebben de reïntegratie van de ambtenaar te bevorderen;

  • g.

    werkloosheid: werkloosheid als bedoeld in de Werkloosheidswet, waarbij het arbeidsurenverlies voortvloeit uit de aanstelling of arbeidsovereenkomst bij de gemeente waaruit de werkloosheid plaatsvindt;

  • h.

    werkloosheidsuitkering: uitkering op grond van de Werkloosheidswet, welke uitkering voortvloeit uit de aanstelling of arbeidsovereenkomst met de gemeente.

§ 2. Samenloop met sociaal statuut en sociaal plan

Artikel 10d:3 Samenloop met sociaal statuut en sociaal plan

  • 1.

    Indien lokaal ruimere afspraken gelden, dan die in dit hoofdstuk zijn gesteld, bespreken het dagelijks bestuur en GO of tot herziening moet worden overgegaan van deze lokale afspraken.

  • 2.

    Indien lokaal ruimere afspraken gelden, gelden deze lokale afspraken in plaats het gestelde in dit hoofdstuk.

§ 3. Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8
Artikel 10d:4 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8
  • 1. Voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:8 ontslagen wordt, treft het dagelijks bestuur een passende regeling.

  • 2. De ambtenaar wordt over de inhoud van de regeling voorafgaand door het dagelijks bestuur gehoord.

  • 3. Het dagelijks bestuur betrekt bij de vaststelling van de regeling de inhoud van dit hoofdstuk, voor zover dit redelijk en billijk is.

§ 4. Reïntegratiefase
Artikel 10d:5 Reïntegratiefase voor ontslag
  • 1. De ambtenaar die ontslagen wordt op grond van artikel 8:3 of 8:6 heeft recht op een reïntegratiefase.

  • 2. De reïntegratiefase begint met een besluit tot ontslag op grond van artikel 8:3 of 8:6.

  • 3. De reïntegratiefase gaat in op de eerste werkdag na verzending of overhandiging van het besluit tot ontslag.

  • 4. De reïntegratiefase is afhankelijk van de duur van het dienstverband bij het Stadsgewest Haaglanden, waaruit ontslag plaatsvindt. Hierbij wordt de duur van het dienstverband gerekend vanaf de datum van indiensttreding bij het Stadsgewest Haaglanden waaruit ontslag plaatsvindt, tot de datum van de start van de reïntegratiefase.

  • 5. Bij ontslag op grond van artikel 8:3 duurt de reïntegratiefase bij een dienstverband van:

    • a.

      7 maanden 2 tot 10 jaar;

    • b.

      11 maanden 10 tot 15 jaar;

    • c.

      15 maanden 15 jaar of meer.

  • 6. Bij ontslag op grond van artikel 8:6 duurt de reïntegratiefase bij een dienstverband van:

    • a.

      4 maanden 2 tot 10 jaar;

    • b.

      8 maanden 10 tot 15 jaar;

    • c.

      12 maanden 15 jaar of meer.

Artikel 10d:6 Einde reïntegratiefase
  • 1. De reïntegratiefase eindigt eerder dan na afloop van de voor de ambtenaar geldende termijn, indien de ambtenaar voor het aflopen van deze fase al dan niet in deeltijd een andere functie binnen of buiten het Stadsgewest Haaglanden aanvaardt.

  • 2. De reïntegratiefase eindigt eerder en het ontslag op grond van artikel 8:3 of 8:6 gaat direct in, indien de ambtenaar zich tijdens de reïntegratiefase niet houdt aan de afspraken uit het reïntegratieplan. Het dagelijks bestuur neemt hierbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht.

  • 3. Indien de reïntegratiefase eerder eindigt om de in het tweede lid genoemde reden, vervallen de rechten op een aanvullende uitkering en een na-wettelijke uitkering. Het dagelijks bestuur neemt hierbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht.

Artikel 10d:7 Verlenging reïntegratiefase bij nalatigheid werkgever
  • 1. De reïntegratiefase wordt verlengd wanneer het dagelijks bestuur zich tijdens de reïntegratiefase niet houdt aan de afspraken uit het reïntegratieplan.

  • 2. De verlenging duurt minimaal een maand en maximaal de helft van de oorspronkelijke reïntegratiefase.

  • 3. Tijdens de verlengde reïntegratiefase herstelt het dagelijks bestuur de nalatigheid naar de mate waarin dat mogelijk is.

  • 4. Tijdens de verlengde reïntegratiefase blijven de gemaakte afspraken uit het reïntegratieplan van kracht.

Artikel 10d:8 Verlenging reïntegratiefase door middel van levensloop
  • 1. De ambtenaar kan het dagelijks bestuur verzoeken de reïntegratiefase met maximaal 12 maanden te verlengen door gebruik te maken van de mogelijkheid van onbetaald verlof als bedoeld in artikel 6:9.

  • 2. Het dagelijks bestuur stemt alleen in met het verzoek indien de ambtenaar tijdens de reïntegratiefase redelijkerwijs niet heeft kunnen voldoen aan zijn reïntegratieverplichtingen en indien:

    • a.

      onbetaald verlof wordt opgenomen voor de volledige arbeidsduur; en

    • b.

      de ambtenaar tijdens het onbetaald verlof levenslooptegoed opneemt op grond van de levensloopregeling Stadsgewest; en

    • c.

      tijdens de verlengde reïntegratiefase activiteiten worden ondernomen of voortgezet die de reïntegratie bevorderen.

  • 3. Het dagelijks bestuur en de ambtenaar maken nadere afspraken over de voorwaarden waaronder de inspanningen van het dagelijks bestuur en de ambtenaar, zoals deze zijn neergelegd in het reïntegratieplan, tijdens de verlenging van de reïntegratiefase worden voortgezet.

  • 4. Artikel 10d:6 is tijdens de verlenging van de reïntegratiefase van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10d:9 Reïntegratieplan
  • 1. Het dagelijks bestuur stelt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen een maand na aanvang van de reïntegratiefase een reïntegratieplan op.

  • 2. De ambtenaar wordt over de inhoud van het plan voorafgaand door het dagelijks bestuur gehoord.

  • 3. In het reïntegratieplan worden afspraken opgenomen over de reïntegratie-inspanningen die van het dagelijks bestuur en de ambtenaar verlangd worden. In het reïntegratieplan staan in ieder geval afspraken over:

    • -

      verlof, voor zover dat nodig is, voor activiteiten die neergelegd zijn in het reïntegratieplan;

    • -

      scholing, indien die gevolgd gaat worden, welke scholing, het begin van die scholing, het einde van die scholing, de betaling en de te behalen resultaten;

    • -

      opstellen arbeidsmarktprofiel;

    • -

      sollicitatieactiviteiten.

  • 4. In het reïntegratieplan worden afspraken gemaakt over de kosten voor de verschillende activiteiten uit het reïntegratieplan. De kosten voor de activiteiten uit het reïntegratieplan komen, mits redelijk en billijk, volledig voor rekening van het dagelijks bestuur, met een maximum van € 7.500,00.

§ 5. Aanvullende uitkering
Artikel 10d:10 Aanvullende uitkering bij ontslag
  • 1. Recht op een aanvullende uitkering heeft de ambtenaar die:

    • a.

      op grond van artikel 8:3 of 8:6 is ontslagen;

    • b.

      de reïntegratiefase heeft doorlopen, zonder toepassing van artikel 10d:6, tweede lid;

    • c.

      recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en deze ook daadwerkelijk ontvangt.

  • 2. Voorwaarde voor het verkrijgen van een aanvullende uitkering is dat de ambtenaar ten aanzien van iedere betaling van de aanvullende uitkering alle gegevens aan het Stadsgewest overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn aanvullende uitkering.

Artikel 10d:11 Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag
  • 1. De aanvullende uitkering kent twee fases.

  • 2. Gedurende de eerste fase bedraagt de aanvullende uitkering:

    • a.

      voor ambtenaren met een bezoldiging tot een bedrag van € 4.375,00 10% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;

    • b.

      voor ambtenaren met een bezoldiging vanaf € 4.375,00 tot een bedrag van € 5.250,00 20% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;

    • c.

      voor ambtenaren met een bezoldiging vanaf € 5.250,00 30% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.

  • 3. Gedurende de tweede fase bedraagt de aanvullende uitkering:

    • a.

      voor ambtenaren met een bezoldiging van € 4.375,00 tot een bedrag van € 5.250,00 10% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;

    • b.

      voor ambtenaren met een bezoldiging van € 5.250,00 tot een bedrag van € 6.560,00 20% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;

    • c.

      voor ambtenaren met een bezoldiging vanaf € 6.560,00 30% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.

Artikel 10d:12 Duur aanvullende uitkering bij ontslag
  • 1. De eerste fase van de aanvullende uitkering is één jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag van ontslag.

  • 2. De tweede fase van de aanvullende uitkering begint direct na afloop van de eerste fase en duurt tot het einde van de werkloosheidsuitkering.

Artikel 10d:13 Sancties
  • 1. Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt toegepast op de werkloosheidsuitkering, wordt deze sanctie evenredig toegepast op de aanvullende uitkering.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt voor de toepassing van sancties naast de sanctie op grond van het eerste lid, een sanctiebeleid op.

  • 3. Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt toegepast kan het dagelijks bestuur besluiten om het recht op na-wettelijke uitkering geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

  • 4. Het dagelijks bestuur telt ter uitvoering van het derde lid nadere regels op.

Artikel 10d:14 Einde aanvullende uitkering

De aanvullende uitkering eindigt als de uitkeringsduur is verstreken.

§ 6. Na-wettelijke uitkering
Artikel 10d:15 Na-wettelijke uitkering
  • 1. De ambtenaar die recht had op een aanvullende uitkering heeft recht op een na-wettelijke uitkering indien:

    • a.

      de werkloosheid direct aansluitend op de werkloosheidsuitkering voortduurt;

    • b.

      hij ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan het Stadsgewest van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn na-wettelijke uitkering.

  • 2. Bij ontslag op grond van artikel 8:6 geldt als voorwaarde dat het ontslag gelegen is in omstandigheden binnen de werksfeer.

Artikel 10d:16 Hoogte na-wettelijke uitkering
  • 1. De na-wettelijke uitkering bij werkloosheid voor 36 uur of meer heeft de hoogte van de WW-uitkering, als deze zou zijn voortgezet.

  • 2. Wanneer sprake is van minder dan 36 uur werkloosheid, wordt het bedrag van de uitkering berekend naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.

  • 3. De na-wettelijke uitkering en het inkomen dat de ambtenaar uit of in verband met arbeid ontvangt, mag een hoogte van 90% van de oude bezoldiging niet overschrijden. Het meerdere wordt gekort op de na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:17 Duur na-wettelijke uitkering

De na-wettelijke uitkering is één maand per dienstjaar in de sector maal een correctiefactor. De correctiefactor is:

  • a.

    1,4 voor dienstjaren tot de leeftijd van 40 jaar;

  • b.

    2 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 40 tot de leeftijd van 50 jaar;

  • c.

    3 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 50 jaar.

Artikel 10d:18 Einde na-wettelijke uitkering
  • 1. De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de uitkeringsduur is verstreken.

  • 2. De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de werkloosheid eindigt.

  • 3. De na-wettelijke uitkering eindigt op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar en 9 maanden bereikt heeft.

Artikel 10d:19 Sancties na-wettelijke uitkering

Het dagelijks bestuur stelt een sanctiebeleid op, op grond waarvan sancties worden toegepast op de uitbetaling van de na-wettelijke uitkering. Onderdeel van de sanctieregeling is de plicht die de ambtenaar heeft om het dagelijks bestuur te informeren over alles wat van invloed kan zijn op de duur en hoogte van de na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:20 Afkoop
  • 1. Het dagelijks bestuur kan eenmalig, aan het begin van de uitkeringsperiode, op verzoek van de ambtenaar, toestemming geven voor afkoop van de na-wettelijke uitkering.

  • 2. Het dagelijks bestuur bepaalt de hoogte van het afkoopbedrag en de voorwaarden waaronder de afkoop verstrekt wordt.

§ 7. Bijzondere uitkering bij ontslag ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
Artikel 10d:21 Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve herplaatsing ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
  • 1. De ambtenaar die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en die gedurende het derde ziektejaar, bedoeld in artikel 7:16, derde lid, is ontslagen op grond van artikel 8:5 dan wel definitief is herplaatst op grond van artikel 7:16, heeft recht op een bijzondere uitkering indien en voor zolang hij arbeid heeft voor ten minste de restverdiencapaciteit, zoals deze door UWV definitief is vastgesteld.

  • 2. Voorwaarde voor het recht op de bijzondere uitkering is dat de ambtenaar ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan het Stadsgewest overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn bijzondere uitkering.

Artikel 10d:22 Hoogte bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16
  • 1. De bijzondere uitkering bedraagt 75% van het verschil tussen het totaalinkomen uit of in verband met arbeid en de bezoldiging voorafgaand aan aanvaarding van de nieuwe arbeid.

  • 2. Op de bijzondere uitkering wordt de werkloosheidsuitkering in mindering gebracht.

Artikel 10d:23 Duur bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16

De maximale duur van de bijzondere uitkering is 5 jaar na aanvaarding van de nieuwe arbeid.

§ 8. Overgangsrecht
Artikel 10d:24 Overgangsuitkering
  • 1. In afwijking van artikel 10d:17 heeft de ambtenaar die:

    • a.

      op 1 juli 2008 20 dienstjaren of meer had in de sector en

    • b.

      ontslagen wordt binnen 10 jaar na 1 juli 2008 recht op een overgangsuitkering.

  • 2. De duur van de overgangsuitkering is gelijk aan (0,25+(0,195+0,015*(X-21))*(X-Y)-(X-18)/12-2)jaar, met dien verstande dat de factor(X-18) gemaximaliseerd wordt op 38. Factor X staat hierbij voor leeftijd in hele jaren op de dag van ontslag; factor Y voor de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke sector.

11. Uitkeringsregeling ontslag

Artikel 11:1 Betrokkene
  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder betrokkene: de gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend:

    • a.

      op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 uit een betrekking waarin hij tijdelijk was aangesteld, terwijl die aanstelling minder dan vijf jaren heeft geduurd dan wel is geschied in een betrekking van kennelijk tijdelijke aard;

    • b.

      op een andere grond genoemd in hoofdstuk 8 van deze regeling, met uitzondering van artikel 8:9, mits dat ontslag niet op eigen verzoek is geschied en evenmin aan eigen schuld of toedoen is te wijten; en die aan dat ontslag geen recht op een uitkering ingevolge artikel 8:3 kan ontlenen.

  • 2. Onder betrokkene in de zin van dit hoofdstuk kan tevens worden verstaan de gewezen ambtenaar die ontslag heeft gevraagd omdat hij of zij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt die door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet veranderen.

Artikel 11:2 Lichamen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'lichamen': rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.

Artikel 11:3 Diensttijd
  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het in artikel 11:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

  • 2. Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 11:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164).

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid blijft buiten beschouwing:

    • a.

      diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een maand daarvan wegens verleend ontslag;

    • b.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 11:8, vierde lid;

    • c.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

    • d.

      tijd als bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

    • e.

      tijd in een aangehouden betrekking, dan wel tijd in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop de uitkering ingaat.

  • 4. Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van een uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen, anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van de uitkering, met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.

Artikel 11:4 Dienstbetrekking
  • 1. Dit hoofdstuk verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.

  • 2. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11:5 Bezoldiging
  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'bezoldiging': de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid van deze regeling zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6.

  • 2. Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.

  • 3. Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging wijziging zou zijn gekomen als betrokkene de betrekking op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van inwerkingtreden van die wijziging het gewijzigde bedrag als bezoldiging.

  • 4. Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.

Artikel 11:6 Recht op uitkering
  • 1. Indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden, bestaat behoudens het bepaalde in het zesde lid, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering waarvan de duur wordt vastgesteld:

    • a.

      voor de betrokkene die in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag in ten minste 26 weken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet werkzaam is geweest, ingevolge artikel 11:7;

    • b.

      voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten minste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, ingevolge artikel 11:7, dan wel wanneer het bepaalde in artikel 11:8, eerste lid, daartoe aanleiding geeft ingevolge artikel 11:8, tweede lid en, indien van toepassing artikel 11:8, vierde lid.

  • 2. Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van perioden waarin de betrokkene ten gevolge van arbeidsongeschiktheid verhinderd was werkzaamheden te verrichten, of werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de hoedanigheid van werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste lid, onder a, bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur van de perioden van de bedoelde verhindering.

  • 3. De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in aanmerking genomen, voor zover zij betrekking hebben op de dienstbetrekking waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen en voor zover deze niet reeds eerder in aanmerking zijn genomen voor een recht op uitkering.

  • 4. Met weken, bedoeld in de voorgaande leden, worden gelijkgesteld weken, waarover de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen.

  • 5. De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17a, derde en vierde lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. In bijzondere gevallen kan het dagelijks bestuur bepalen dat, wanneer niet aan de verplichting bedoeld in artikel 11:21, tweede of derde lid, is voldaan, het recht op uitkering ingaat met de dag waarop de inschrijving bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats heeft plaatsgehad.

  • 7. Geen recht op uitkering bestaat:

    • a.

      indien de betrokkene op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

    • b.

      indien de betrokkene terzake van dat ontslag recht heeft op suppletie als bedoeld in hoofdstuk 11a van deze regeling;

    • c.

      indien de betrokkene op de dag van het ontslag de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

    • d.

      indien het ontslag aan eigen schuld of toedoen is te wijten;

    • e.

      indien het ontslag naar het oordeel van het dagelijks bestuur geacht moet worden niet te leiden tot onvrijwillige werkloosheid;

    • f.

      voor de betrokkene, die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te aanvaarden.

  • 8. De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onder a, heeft recht op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van de uitkering wordt voor de toepassing van:

    • a.

      artikel 11:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen;

    • b.

      artikel 11:8 als uitgangspunt uitgegaan van de datum van ontslag.

  • 9. Het dagelijks bestuur beslist over de toekenning van uitkering op aanvraag door de betrokkene.

Artikel 11:7 Duur van de uitkering
  • 1.

    De uitkeringsduur is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

  • 2.

    Indien de betrokkene:

    • a.

      in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of

    • b.

      onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de Wajong of de WAZ; wordt de duur van de uitkering verlengd met:

    • -

      maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;

    • -

      0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;

    • -

      jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;

    • -

      1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;

    • -

      jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;

    • -

      2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;

    • -

      3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en

    • -

      4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.

  • 3.

    Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samenstelling van:

    • a.

      perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en

    • b.

      de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.

  • 4.

    Perioden, waarin een betrokkene:

    • a.

      recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;

    • b.

      ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • c.

      een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • d.

      na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;

    • e.

      een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;

      worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:

    • a.

      beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, volledig, en

    • b.

      vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.

  • 6.

    Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van verzorging niet meegeteld de periode waarin:

    • a.

      de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid, of

    • b.

      de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakanties.

  • 7.

    Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen, zijn burgemeester en wethouders bevoegd een van hen die naar hun oordeel als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.

  • 8.

    Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:

    • a.

      een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;

    • b.

      een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

  • 9.

    De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11:8
  • 1. In afwijking van artikel 11:7, eerste en tweede lid, wordt, indien dit leidt tot een langere uitkeringsduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid van dit artikel is begrepen, de duur van de uitkering vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.

  • 2. De duur van de uitkering wordt vastgesteld op een aantal maanden, gelijk aan 1/6 deel van de diensttijd, waarna de uitkomst naar boven wordt afgerond op hele maanden.

  • 3. De ingevolge het tweede lid berekende uitkeringsduur wordt ten hoogste vastgesteld op 24 maanden.

  • 4. Indien een betrokkene ten tijde van het ontslag een diensttijd van ten minste tien jaren heeft volbracht en de som van zijn leeftijd en diensttijd, die hij ten tijde van het ontslag heeft bereikt, 60 jaren of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de termijn waarover uitkering is toegekend aansluitend gedurende een periode van zes maanden een bijzondere verlenging verleend.

Artikel 11:9 Vervolguitkering
  • 1. De betrokkene, die het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op die uitkering recht op een vervolguitkering.

  • 2. De betrokkene die

    • a.

      het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 11:7, eerste lid, heeft bereikt, en

    • b.

      voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de uitkeringsduur, heeft recht op een vervolguitkering.

  • 3. Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van de vervolguitkering een jaar.

  • 4. De duur van de vervolguitkering voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.

  • 5. De betrokkene aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 6. De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is en aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 7. Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van de uitkering van overeenkomstige toepassing op de vervolguitkering.

Artikel 11:10 Bedrag van de uitkering
  • 1. Het bedrag van de uitkering is gedurende de eerste twee maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de volgende twee maanden 77% en vervolgens 67% van de bezoldiging.

  • 2. Het bedrag van de uitkering is gedurende de termijn van de bijzondere verlenging ingevolge artikel 11:8, vierde lid, 67% van de bezoldiging.

  • 3. Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in het eerste en tweede lid, met 3 procentpunten verhoogd.

Artikel 11:11 Bedrag van de vervolguitkering
  • 1. Het bedrag van de vervolguitkering is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerdert met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Artikel 11:12 Verhuiskosten

Aan de betrokkene bedoeld in artikel 11:8, eerste lid, kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het dagelijks bestuur een op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.

Artikel 11:13 Vermindering
  • 1. Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de Wajong of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op de in artikel 11:6 bedoelde uitkering een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en uitkering samen de bezoldiging te boven gaan. Voor de bepaling van het bedrag waarmede de uitkering vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van de uitkering ingevolge artikel 11:23, eerste lid, niet in aanmerking genomen.

  • 2. Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn betrekking ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond uit de betrekking die door betrokkene gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat de oorspronkelijk toegekende uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee het pensioen al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk toegekende uitkering de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.

  • 3. Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag terzake waarvan hem de uitkering is toegekend.

  • 4. Wanneer de betrokkene op of na de dag bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hier bedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.

  • 5. Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden worden niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of gratificatie.

Artikel 11:14 Opgave van inkomsten
  • 1. De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het dagelijks bestuur of aan een door dezen aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij voor zover mogelijk opgave van de inkomsten die hij uit dan wel in verband met die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn op.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven doet hij vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het dagelijks bestuur, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.

  • 3. Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.

  • 4. Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 11:13, het derde en vierde lid.

Artikel 11:15 Overlijdensuitkering
  • 1.

    Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, bedoeld in artikel 11:6 wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 11:5 over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen.

    Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.

  • 2.

    Indien terzake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een bedrag wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde andere betrekking, ten gevolge waarvan op de uitkering een vermindering werd toegepast op grond van artikel 11:13, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de verminderde uitkering over een tijdvak van drie maanden, voor zover nodig aangevuld, zodanig dat de som van beide bedragen gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele worden aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de overledene daartoe ontoereikend is.

  • 4.

    Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar terzake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

Artikel 11:16 Verplichtingen bij ziekte
  • 1. Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het dagelijks bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.

  • 4. Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met de WAO-uitkering dan wel de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering behorende bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

  • 5. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering dan wel de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 11:17 Uitkering bij ziekte
  • 1. Indien de betrokkene binnen de termijn waarover hij aanspraak heeft op een van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15 dan wel uiterlijk een maand na afloop van die termijn wegens ziekte verhinderd is arbeid te verrichten, wordt hem telkens met ingang van de vierde dag van die verhindering een uitkering toegekend van 80% van zijn bezoldiging.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde uitkering eindigt zodra de betrokkene deze over tezamen 260 werkdagen bij een vijfdaagse werkweek heeft genoten. De bepalingen van hoofdstuk 7 van deze regeling, zoals dit luidde voor 1 januari 2001, zijn voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11:18 Samenloop

Zolang de betrokkene de uitkering geniet, bedoeld in artikel 11:17, eerste lid, wordt met ingang van de dag waarop de verhindering wegens ziekte aanvangt, de uitbetaling van de uitkering, bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15, opgeschort.

Artikel 11:19 Afkoop

Op verzoek van de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, kan het recht op uitkering geheel of ten dele worden afgekocht.

Artikel 11:20 Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering
  • 1. Het recht op uitkering dat in verband met het niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, uitsluitend wordt vastgesteld ingevolge artikel 11:7, eerste lid, vervalt met ingang van de dag waarop de werkloosheid eindigt en wordt bij weer intredende onvrijwillige werkloosheid opnieuw toegekend voor de resterende duur met ingang van de dag waarop de laatstbedoelde werkloosheid ingaat, tenzij de betrokkene ter zake van deze laatstelijk opgetreden werkloosheid aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of krachtens enige publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld of uitkering.

  • 2. Voor toepassing van dit artikel wordt onder beëindiging van de werkloosheid begrepen:

    • a.

      het aanvaard hebben van een naar zijn aard vaste dienstbetrekking;

    • b.

      het gedurende een periode van een maand vervuld hebben van een naar zijn aard tijdelijke dienstbetrekking bij dezelfde werkgever, voorzover de omvang van de nieuwe dienstbetrekking ten minste gelijk is aan die van de dienstbetrekking op basis waarvan het recht op uitkering bestaat.

  • 3. Een betrokkene die bij afloop van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid, nog onvrijwillig werkloos is, heeft opnieuw recht op een uitkering, mits de betrokkene:

    • a.

      binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op uitkering ontstond als bedoeld in artikel 11:6, eerste lid, onder a, arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard; en

    • b.

      in ten minste 13 weken opnieuw werkzaam is geweest als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet.

  • 4. Voor de toepassing van het derde lid worden weken waarop de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen, gelijkgesteld met gewerkte weken.

  • 5. De duur van de uitkering als bedoeld in het derde lid, bedraagt zes maanden, verminderd met de resterende duur van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid.

  • 6. Het dagelijks bestuur beslist over het opnieuw toekennen van de uitkering als bedoeld in het eerste lid en op toekenning van een uitkering als bedoeld in het derde lid, op aanvraag door de betrokkene.

  • 7. Het recht op uitkering vervalt wanneer de daartoe strekkende aanvraag, bedoeld in het zesde lid en in artikel 11:6, negende lid, niet binnen een termijn van twee jaren na het ontstaan of het opnieuw ontstaan van dat recht bij het dagelijks bestuur is ingekomen.

Artikel 11:21 Verplichtingen
  • 1. Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.

  • 2. Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat. Hij dient binnen veertien dagen daarna een bewijs van inschrijving als werkzoekende van het arbeidsbureau aan het dagelijks bestuur over te leggen.

  • 3. De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het dagelijks bestuur vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.

  • 4. Het dagelijks bestuur kunnen bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen.

  • 5. De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, is voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het dagelijks bestuur in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron van inkomsten.

  • 6. Door het aanvaarden van de uitkering wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen dat zij, die naar het oordeel van het dagelijks bestuur daarvoor in aanmerking komen, alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.

Artikel 11:22 Opschorting
  • 1. Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging heeft of krijgt of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.

  • 2. Het dagelijks bestuur kunnen op verzoek van de betrokkene die zich als dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens militaire dienst.

Artikel 11:23 Samenloop
  • 1.

    Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op uitkering is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering en in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van de uitkering, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd.

    Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    - 65% tot 80%: 80%;

    - 55% tot 65%: 60%;

    - 45% tot 55%: 50%;

    - 35% tot 45%: 40%;

    - 25% tot 35%: 30%;

    - 15% tot 25%: 20%;

    - minder dan 15%: 0%.

    De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen en de verminderde uitkering bedraagt voorts niet meer dan de onverminderde uitkering die wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op de uitkering in mindering gebracht.

  • 2.

    Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen WAO-uitkering dan wel uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer behoort.

  • 3.

    Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 11:24

Indien de betrokkene aanspraken krijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, worden gedurende de termijn, waarover die aanspraken bestaan, de op grond van deze regeling toegekende uitkeringen niet uitbetaald.

Artikel 11:25 Betaling
  • 1. Het bedrag van de uitkering, over een jaar berekend, wordt naar boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van de uitkering werd genoten.

  • 2. Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van de uitkering over langere termijnen geschieden.

Artikel 11:26 Verval van uitkering
  • 1. De uitkeringen kunnen geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:

    • a.

      indien de betrokkene bedoeld in artikel 11:6, de opgave bedoeld in artikel 11:14, eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of onvolledig doet;

    • b.

      indien de betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in artikel 11:21, tweede en derde lid, dan wel indien hij zonder toestemming van het dagelijks bestuur gedurende de tijd, waarin hij een uitkering geniet, de in evengenoemde leden bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat deze op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;

    • c.

      indien de betrokkene enig op grond van artikel 11:21, vijfde lid, gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, dan wel indien er overigens gegronde reden is om aan te nemen dat hij niet ernstig tracht werk te vinden;

    • d.

      indien de betrokkene zich zonder toestemming van het dagelijks bestuur in het buitenland vestigt of geacht moet worden aldaar duurzaam te verblijven;

    • e.

      indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens artikel 11:16, eerste en tweede lid, zijn gesteld;

    • f.

      indien de betrokkene zich zodanig gedraagt, dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;

    • g.

      indien achteraf blijkt, dat voor het aan de betrokkene verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die, zo deze eerder bekend waren, aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van artikel 8:13 van deze regeling ontslag te verlenen;

    • h.

      indien de betrokkene niet ernstig tracht werk te vinden.

  • 2. Het voorgaande lid is, voor zover nodig, van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.

  • 3. Indien de betrokkene de verplichting bedoeld in artikel 11:21, eerste lid, niet nakomt dan wel indien hij als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling opzettelijk of door nalatigheid verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van het arbeidsbureau, welke kan leiden tot het verkrijgen van werk dat hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen of indien hij weigert dergelijk werk te aanvaarden, vervalt de uitkering voor het gedeelte waarmee deze tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.

  • 4. Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van een aangeboden betrekking of van een gelegenheid tot het verkrijgen van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het dagelijks bestuur noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.

Artikel 11:27 Einde van het recht op uitkering
  • 1. Het recht op uitkering eindigt:

    • a.

      met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

    • b.

      met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

    • c.

      indien het recht op uitkering geheel wordt afgekocht.

  • 2. Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 11:6, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van artikel 11:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.

  • 3. De voorgaande leden zijn, voor zover nodig van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.

Artikel 11:28 Nadere voorschriften

Ter uitvoering van dit hoofdstuk kan het dagelijks bestuur nadere voorschriften geven.

Artikel 11:29 Overgangsbepalingen
  • 1. Op de uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestelde duur, nooit lager zal zijn dan op grond van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.

  • 2. Ten aanzien van de uitkeringen, als bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van de toegekende uitkering langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.

  • 3. De betrokkene aan wie een uitkering was toegekend op grond van artikel 11, eerste lid, van de uitkeringsregeling, zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, en welke als gevolg van beëindiging van de werkloosheid is vervallen, behoudt binnen de in artikel 13, tweede lid genoemde termijn en overeenkomstig de overige daarvoor genoemde voorwaarden het recht op opnieuw toekennen van de uitkering. Artikel 13, eerste lid van de uitkeringsregeling zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, blijft van toepassing op een weder toegekende uitkering als bedoeld in de vorige volzin, met dien verstande dat de duur van de toegekende uitkering wordt herberekend op grond van het tweede lid.

Artikel 11:30
  • 1. Degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van de bepalingen van de uitkeringsverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van deze uitkering de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in evengenoemde verordening.

  • 2. Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van dit hoofdstuk.

Artikel 11:3

Vervallen

Artikel 11:32 Slotbepaling
  • 1. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later.

  • 2. Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de CAR en/of HUWO moet, voorzover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst zoals deze luidde op 31 december 2000.

11a. Suppletie

Artikel 11a:1 Begripsomschrijvingen
  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      Arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    • b.

      Arbeidsongeschiktheidsuitkering: een periodieke uitkering, toegekend op grond van arbeidsongeschiktheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene;

    • c.

      WAO-uitkering: uitkering op grond van de WAO;

    • d.

      Betrokkene: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, aan wie op grond van artikel 8:5 ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met uitzondering van degene die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in een of meer aangehouden betrekkingen;

    • e.

      Bestuursorgaan: het orgaan als bedoeld in artikel 8:5, eerste lid, dat bevoegd is betrokkene ontslag te verlenen;

    • f.

      Suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 11a:6;

    • g.

      Dagloon: het dagloon in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, vermeerderd met het bedrag aan pensioenpremie, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, en in voorkomend geval verminderd met bijdragen strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene Dagloonregelen WAO;

    • h.

      Berekeningsgrondslag van de suppletie: het dagloon van betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem recht op suppletie wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op suppletie wordt ontleend;

    • i.

      Werkloosheidsuitkering: een periodieke uitkering ter zake van ontslag of werkloosheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene.

  • 2. Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

Artikel 11a:2 Recht op suppletie
  • 1. Betrokkene heeft recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan hem ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid bedoelde ontslag wordt verleend na het moment dat de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 11a:3
  • 1. Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op het recht op suppletie.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, omvat passende arbeid in de zin van de Werkloosheidswet voor de toepassing van de suppletie mede gangbare arbeid. Hierbij wordt onder gangbare arbeid verstaan: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Artikel 11a:4

Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang:

  • a.

    betrokkene een WAO-uitkering ontvangt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

  • b.

    betrokkene is herplaatst in een functie waaraan hij recht kan ontlenen op herplaatsingtoelage als bedoeld in hoofdstuk 12 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 11a:5

Het recht op suppletie eindigt:

  • a.

    na ommekomst van de duur van de suppletie;

  • b.

    met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

  • c.

    met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Artikel 11a:6 Suppletie
  • 1. De suppletie bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag van de suppletie.

  • 2. De berekeningsgrondslag van de suppletie wordt telkens aangepast aan de voor de sector Gemeenten geldende algemene bezoldigingswijziging.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt:

    • a.

      gedurende de eerste drieëndertig maanden 80%; en

    • b.

      gedurende de daaropvolgende drieëndertig maanden 70%.

Artikel 11a:7
  • 1. In afwijking van artikel 11a:6, derde lid, wordt, indien het in artikel 11a:2 bedoelde ontslag is verleend op een latere datum dan het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft geduurd, de in artikel 11a:6, derde lid, genoemde periode verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum en het moment waarop genoemde ongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie.

  • 2. Voor het bepalen van de in het eerste lid bedoelde periode van 24 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 11a:8
  • 1.

    Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering, een WAZ uitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de eerste volzin, toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

  • 2.

    Indien de betrokkene recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum, gelegen vóór de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, in geval van een verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uitsluitend het bedrag van die verhoging van die arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie.

    Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend aan de in die volzin eerstgenoemde dienstbetrekking, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

  • 3.

    Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, in een individueel geval naar het oordeel van het bestuursorgaan leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan het bestuursorgaan ten gunste van die betrokkene tot een wijze van toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel overeenkomt.

Artikel 11a:9
  • 1. Indien betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie inkomsten verwerft uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in artikel 11a:8, wordt de berekeningsgrondslag van de suppletie verminderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.

  • 2. Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:

    • a.

      met ingang van of na de dag waarop het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, hem is aangezegd;

    • b.

      gedurende non-activiteit, vakantie of verlof onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag terzake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend;

    • c.

      vóór de dag van het ontslag terzake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in onderdeel a en b, en artikel 11a:8, tweede lid, voor zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met het ontslag.

  • 3. In bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan ten gunste van betrokkene afwijken van het tweede lid.

Artikel 11a:10

Voor de toepassing van artikel 11a:8 en 11a:9 worden uitkeringen steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, één of meer werkloosheidsuitkeringen, een WAZ uitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht heeft:

  • a.

    vermindering ondergaan;

  • b.

    blijvend geheel geweigerd worden;

  • c.

    tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; dan wel

  • d.

    in uitkeringsduur beperkt worden.

Artikel 11a:11
  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, aan wie een suppletie is toegekend, keert het bestuursorgaan een bedrag uit, gelijk aan de berekeningsgrondslag van de suppletie van betrokkene over een tijdvak van drie maanden.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd:

    • a.

      aan de langstlevende der echtgenoten of geregistreerde partner indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot of geregistreerde partner gescheiden leefde;

    • b.

      bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;

    • c.

      bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als echtgenoot of geregistreerde partner aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.

  • 4. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.

  • 5. Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene terzake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht had.

Artikel 11a:12 Betaling van de suppletie
  • 1. Het bestuursorgaan stelt op aanvraag vast of er recht op suppletie bestaat.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het bestuursorgaan beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Het bestuursorgaan betaalt de suppletie zo spoedig mogelijk uit, doch uiterlijk binnen een maand nadat het recht op die suppletie heeft vastgesteld. Het bestuursorgaan betaalt de suppletie in de regel per maand achteraf.

  • 4. De suppletie die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen 3 maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. Het bestuursorgaan kan in bijzondere gevallen ten gunste van betrokkene afwijken van de eerste volzin.

Artikel 11a:13
  • 1. Het bestuursorgaan betaalt ambtshalve een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 11a:3.

  • 2. Het bestuursorgaan kan op verzoek van de betrokkene een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie betalen indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op suppletie.

  • 3. Een voorschot, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt beschouwd als een suppletie.

Artikel 11a:14 Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten
  • 1. Het bestuursorgaan kan regels stellen op grond waarvan in bij die regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die regels te stellen beperkingen de betrokkene bevoegd is deel te nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs.

  • 2. Indien de betrokkene die recht heeft op suppletie gaat deelnemen aan een voor hem naar het oordeel van het bestuursorgaan noodzakelijke opleiding of scholing, blijft volgens door het bestuursorgaan te stellen regels het recht op suppletie bestaan totdat die opleiding of scholing is geëindigd.

  • 3. In de door het bestuursorgaan te stellen regels, bedoeld in het tweede lid, worden in ieder geval voorschriften en beperkingen gegeven met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de in het tweede lid bedoelde opleiding of scholing.

Artikel 11a:15
  • 1. De betrokkene die onbeloonde activiteiten verricht, is verplicht daarvan mededeling te doen aan het bestuursorgaan.

  • 2. De betrokkene heeft voor het verrichten van bijzondere vormen van onbeloonde activiteiten voorafgaande toestemming van het bestuursorgaan nodig.

Artikel 11a:16 Uitvoeringsvoorschriften
  • 1. Het bestuursorgaan stelt nadere regels vast met betrekking tot:

    • a.

      de wijze waarop de controle van betrokkene plaatsvindt;

    • b.

      het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie;

  • 2. Het bestuursorgaan kan nadere regels stellen met betrekking tot artikel 11a:15.

Artikel 11a:17 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte
  • 1.

    Degene die op 31 december 1995 uit hoofde van een ontslag uit de sector gemeenten recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als bedoeld in artikel K 4, tweede lid, juncto artikel K 6 van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet, zoals die wet luidde op die datum, en waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is verstreken, heeft recht op suppletie.

  • 2.

    Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij een op 31 december 1995 genoten recht op herplaatsingswachtgeld van:

    1 maand: gedurende de eerste 27 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    2 maanden: gedurende de eerste 26 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    3 maanden: gedurende de eerste 25 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    4 maanden: gedurende de eerste 24 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    5 maanden: gedurende de eerste 22 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    6 maanden: gedurende de eerste 21 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    7 maanden: gedurende de eerste 20 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    8 maanden: gedurende de eerste 19 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    9 maanden: gedurende de eerste 18 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    10 maanden: gedurende de eerste 17 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    11 maanden: gedurende de eerste 16 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    12 maanden: gedurende de eerste 15 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    13 maanden: gedurende de eerste 14 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    14 maanden: gedurende de eerste 13 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    15maanden: gedurende de eerste 12 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    16 maanden: gedurende de eerste 11 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    17 maanden: gedurende de eerste 10 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    18 maanden: gedurende de eerste 9 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    19 maanden: gedurende de eerste 9 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    20 maanden: gedurende de eerste 8 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    21 maanden: gedurende de eerste 7 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    22 maanden: gedurende de eerste 6 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    23 maanden: gedurende de eerste 5 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    24 maanden: gedurende de eerste 4 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    25 maanden: gedurende de eerste 3 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    26 maanden: gedurende de eerste 2 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    27 maanden: gedurende de eerste 1 maand 80%, vervolgens 33 maanden 70%;

    28 maanden: gedurende 33 maanden 70%;

    29 maanden: ,, 32 ,, 70%;

    30 maanden: ,, 31 ,, 70%;

    31 maanden: ,, 30 ,, 70%;

    32 maanden: ,, 29 ,, 70%;

    33 maanden: ,, 28 ,, 70%;

    34 maanden: ,, 27 ,, 70%;

    35 maanden: ,, 26 ,, 70%;

    36 maanden: ,, 25 ,, 70%;

    37 maanden: ,, 24 ,, 70%;

    38 maanden: ,, 23 ,, 70%;

    39 maanden: ,, 22 ,, 70%;

    40 maanden: ,, 21 ,, 70%;

    41 maanden: ,, 20 ,, 70%;

    42 maanden: ,, 19 ,, 70%;

    43 maanden: ,, 18 ,, 70%;

    44 maanden: ,, 17 ,, 70%;

    45 maanden: ,, 16 ,, 70%;

    46 maanden: ,, 15 ,, 70%;

    47 maanden: ,, 14 ,, 70%;

    48 maanden: ,, 13 ,, 70%;

    49 maanden: ,, 11 ,, 70%;

    50 maanden: ,, 10 ,, 70%;

    51 maanden: ,, 9 ,, 70%;

    52 maanden: ,, 8 ,, 70%;

    53 maanden: ,, 7 ,, 70%;

    54 maanden: ,, 6 ,, 70%;

    55 maanden: ,, 5 ,, 70%;

    56 maanden: ,, 4 ,, 70%;

    57 maanden: ,, 3 ,, 70%;

    58 maanden: ,, 2 ,, 70%;

    59 maanden: gedurende 1 maand 70%.

    De artikelen 11a:3 tot en met 11a:5, 11a:6, tweede lid, 11a:7 tot en met 11a:11, alsmede artikel 11a:12, derde lid tot en met 11a:16 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het bestuursorgaan stelt ambtshalve van iedere overheidswerknemer als bedoeld in het eerste lid, het recht op suppletie vast met inachtneming van het in dit artikel bepaalde.

  • 4.

    Artikel 11a:6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor de betrokkene als dagloon geldt het dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde en vierde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximum dagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

  • 5.

    Bij de bepaling op 1 januari 1996 van de periode waarover herplaatsingswachtgeld is genoten, wordt deze periode naar beneden afgerond op een hele maand.

Artikel 11a:18

Indien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, op 1 januari 1996 gedurende een periode van 52 weken of langer onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de mate van zijn algemene invaliditeit op grond van het pensioenreglement is vastgesteld op ten minste 15 procent dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministeriële regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste 25 procent, binnen een periode van zes maanden is aan te merken als betrokkene, geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 39, vierde en vijfde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximum dagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

Artikel 11a:19

Indien het niveau van de WAO-conforme uitkering als bedoeld in paragraaf 9 van de WPA een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na de datum in het staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.

Artikel 11a:20

Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Artikel 11a:21

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1 januari 2004 en die op of na 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1 januari 2004 en die tussen 1 juli 2006 en 1 januari 2007 op grond van 8:5 is ontslagen en volledige arbeidsongeschikt is, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.

12. Overleg met organisaties van overheidspersoneel

Artikel 12:1 Georganiseerd overleg
  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      de commissie: de in artikel 12:2 bedoelde commissie voor georganiseerd overleg;

    • b.

      de ambtenaren: de ambtenaren in de zin van de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst;

    • c.

      de organisaties: de plaatselijk werkende groeperingen van de landelijke verenigingen van overheidspersoneel, aangesloten bij de centrales welke zijn toegelaten tot het centraal overleg met het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

  • 2. Er is een commissie voor georganiseerd overleg, die is samengesteld uit een vertegenwoordiging van het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden en een vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties.

  • 3. Onder toegelaten organisaties worden verstaan de Algemene centrale van overheidspersoneel (ACOP), de Christelijke Centrale van overheids- en onderwijzend personeel (CCO-OP) en de Centrale van middelbare en hogere functionarissen (CMHF) bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen dan wel een van de bij deze centrales aangesloten bonden, voorzover deze centrales respectievelijk bonden voldoende representatief geacht kunnen worden.

  • 4. De leden van de ABVAKABO en NOVON die op 1 juli 1998 zitting hebben in de commissie namens ACOP of ambtenarencentrum, dan wel namens AbvaKabo of NOVON, behouden hun zetels als vertegenwoordigers van ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON. Indien deze leden ophouden lid van de commissie te zijn, worden ze niet vervangen totdat het aantal leden namens ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON in overeenstemming is met het aantal als genoemd in de bepaling van de samenstelling van de commissie. Uiterlijk op 1 juli 2002 wordt het aantal leden in overeenstemming gebracht met de hier geldende bepalingen.

  • 5. Andere vakorganisaties dan bedoeld in het derde lid kunnen toegelaten worden, indien zij representatief geacht kunnen worden. Een betreffend verzoek wordt in het georganiseerd overleg besproken.

  • 6. Organisaties die tot het georganiseerd overleg zijn toegelaten, verliezen hun toegang tot dit overleg zodra zij niet meer voldoende representatief geacht worden.

Artikel 12:1:1 Samenstelling
  • 1. Voor de vertegenwoordiging van het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden in de commissie, bedoeld in artikel 12:1, wijst het dagelijks bestuur uit zijn midden een vertegenwoordiger en diens plaatsvervanger aan en doet het algemeen bestuur uit zijn midden aanwijzing van één lid en één plaatsvervangend lid.

  • 2. Voor de vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties in de commissie, bedoeld in artikel 12:1, wordt per centrale, bedoeld in artikel 12:1, derde lid, één lid en één plaatsvervangend lid aangewezen. Deze aanwijzing geschiedt door en uit de organisaties, welke een minimum aantal ambtenaren tot haar leden tellen. Indien verschillende organisaties deel uitmaken van een zelfde centrale, geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze organisaties gezamenlijk. In een nader vast te stellen regeling wordt het bedoelde minimum aantal ambtenaren bepaald.

Artikel 12:1:2
  • 1. Uiterlijk 1 februari van elk jaar doet elke organisatie, bedoeld in artikel 12:1:1, tweede lid, aan het dagelijks bestuur opgaaf van het aantal der op 1 januari van dat jaar bij haar aangesloten ambtenaren.

  • 2. Degene, die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de organisatie of geen ambtenaar meer is, alsmede indien de organisatie schriftelijk aan het dagelijks bestuur doet weten dat zijn aanwijzing als vertegenwoordiger of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze gevallen wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.

Artikel 12:1:3
  • 1. Voorzitter van de commissie is de door het dagelijks bestuur aangewezen vertegenwoordiger of bij afwezigheid zijn plaatsvervanger.

  • 2. Het dagelijks bestuur wijst een ambtenaar, niet behorende tot de vertegenwoordiging van de organisaties, tot secretaris van de commissie aan, alsmede diens plaatsvervanger. Zo nodig stelt het dagelijks bestuur verder personeel voor het secretariaat ter beschikking.

  • 3. De secretaris kan aan de besprekingen deelnemen.

Artikel 12:1:4 Mededeling omtrent CAR en HUWO
  • 1. Ingeval het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de CAR wijzigt, doet het dagelijks bestuur daarvan mededeling aan de commissie voor georganiseerd overleg.

  • 2. Indien het Stadsgewest Haaglanden zou zijn aangesloten bij de UWO dan geldt dat, ingeval het LOGA, bedoeld in het eerste lid, leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de HUWO wijzigt, het dagelijks bestuur daarvan mededeling doet aan de commissie voor georganiseerd overleg.

Artikel 12:1:5
  • 1. Indien door het bevoegde bestuursorgaan wordt voorgesteld verandering te brengen in de inrichting van enig dienstonderdeel, wijziging in de behoefte aan arbeidskrachten daaronder begrepen, stelt het dagelijks bestuur het overleg als bedoeld in artikel 12:2 hiervan op de hoogte.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt in geval van een ingrijpende verandering in de inrichting van enig dienstonderdeel regels vast betreffende:

    • a.

      de fase waarin ter zake van die verandering het overleg als bedoeld in artikel 12:2 wordt gevoerd;

    • b.

      de wijze waarop en de fase waarin de bij die verandering betrokken ambtenaren worden gehoord;

    • c.

      de personele gevolgen van die verandering.

  • 3. Over het voornemen al dan niet regels, bedoeld in het vorig lid, vast te stellen wordt overleg gevoerd als bedoeld in artikel 12:2.

Artikel 12:2 Taak en bevoegdheden
  • 1.

    De commissie voert overleg over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.

    De commissie kan niet overleggen over onderwerpen die voorbehouden zijn aan het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.

  • 2.

    Er worden nadere regels gesteld over de werkwijze van de commissie voor georganiseerd overleg.

  • 3.

    De nadere regels, bedoeld in het tweede lid, bevatten een bepaling hoe moet worden gehandeld indien een geschil niet tot overeenstemming leidt.

Artikel 12:2:1

Besluiten omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, worden door het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur niet genomen, noch voorstellen daaromtrent door het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur gedaan dan nadat de commissie haar gevoelen over de concept besluiten, respectievelijk voorstellen heeft kenbaar gemaakt.

Artikel 12:2:2
  • 1. De commissie, alsmede de vertegenwoordiging van de organisaties, is bevoegd aangaande de in artikel 12:2, eerste lid, bedoelde onderwerpen voorstellen te doen aan het dagelijks bestuur.

  • 2. Heeft een voorstel betrekking op onderwerpen, behorende tot de bevoegdheid van het dagelijks bestuur, dan nemen deze daaromtrent een beslissing. Behoren zij tot de bevoegdheid van het algemeen bestuur, dan brengt het dagelijks bestuur het voorstel, voorzien van hun advies, ter besluitvorming voor aan het algemeen bestuur,

  • 3. De besluiten, welke worden genomen naar aanleiding van voorstellen van de commissie, worden meegedeeld aan de vertegenwoordiging van de organisaties en aan de hoofdbesturen van de vertegenwoordigde organisaties.

Artikel 12:2:3
  • 1. De commissie kan een subcommissie instellen, bestaande uit door haar aan te wijzen voorzitter en leden, indien dit voor de behandeling van een bepaald onderwerp nodig wordt geacht.

  • 2. De secretaris van de commissie is tevens secretaris van de subcommissie. Hij kan zich doen bijstaan of vervangen door degenen die ingevolge artikel 12:1:3, tweede lid, ter beschikking staan.

  • 3. Het bepaalde in artikel 12:2:7 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12:2:4 Vergaderingen
  • 1. De commissie vergadert indien de voorzitter dit nodig oordeelt op door hem te bepalen tijdstippen.

  • 2. Voorts belegt de voorzitter een vergadering indien tenminste drie leden van de commissie hem dit schriftelijk met opgaaf van redenen verzoeken en wel uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek.

Artikel 12:2:5
  • 1. De commissie wordt tijdig, in de regel 14 dagen van tevoren, ter vergadering opgeroepen. De oproepingsbrief vermeldt zoveel mogelijk de te behandelen onderwerpen.

  • 2. Een vergadering kan slechts plaatshebben indien ten minste de helft van de vertegenwoordiging van het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden aanwezig is en tenminste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd.

  • 3. Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het tweede lid een vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een binnen 14 dagen te houden nieuwe vergadering, in welke vergadering die onderwerpen in elk geval kunnen worden behandeld.

Artikel 12:2:6

Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken door deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. Deze stelt die onderwerpen zoveel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de orde.

Artikel 12:2:7
  • 1. De vergaderingen zijn niet openbaar.

  • 2. De voorzitter kan door hem aan te wijzen ambtenaren de vergadering laten bijwonen. Deze kunnen aan de besprekingen deelnemen.

  • 3. De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich laten bijstaan door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie; zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen van de agenda binnen de grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken aan voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.

  • 4. De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten opzichte van het dagelijks bestuur en van het algemeen bestuur, alsmede niet tegenover de hoofdbesturen van de vertegenwoordigende organisaties.

Artikel 12:2:8

De voorzitter kan op verzoek van ten minste twee leden of zo dikwijls hij dit nodig acht, de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen tijd.

Artikel 12:2:9
  • 1. Indien in de vergadering moet worden gestemd brengt elke vertegenwoordiging, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, één stem uit.

  • 2. De stem van de vertegenwoordiging van het dagelijks bestuur wordt bepaald door hoofdelijke stemming van de aanwezige leden in of buiten de vergadering. Bij staking van de stemmen beslist de stem van de voorzitter.

  • 3. De stem van de vertegenwoordiging van de organisaties wordt bepaald door stemming per vertegenwoordigende organisatie, waarbij voor elke organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht als ambtenaren bij haar zijn aangesloten op de eerste dag van het lopende jaar, met dien verstande dat voor een organisatie niet meer stemmen in aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen dat door de andere organisaties wordt uitgebracht. Bij staking van stemmen wordt de vertegenwoordiging geacht tegen te hebben gestemd.

  • 4. Indien een organisatie in de loop van het jaar wordt vertegenwoordigd, geldt voor de toepassing van het derde lid het aantal aangesloten ambtenaren op dat tijdstip.

Artikel 12:2:10

Het in de vergadering behandelde wordt zakelijk weergegeven in de notulen, welke zo spoedig mogelijk in afschrift aan de leden worden gezonden, tenzij in het reglement, bedoeld in artikel 12:2:11, anders is bepaald.

Artikel 12:2:11

Indien door de commissie een reglement van orde voor de vergaderingen wordt vastgesteld, behoeft dit de goedkeuring van het dagelijks bestuur.

Artikel 12:3:1 Advies- en arbitragecommissie

De artikelen 12:3:2 tot en met 12:3:8 zijn van toepassing vanwege deelname van het Stadsgewest Haaglanden aan de advies- en arbitragecommissie.

Artikel 12:3:2

Voor de toepassing van de artikelen 12:3:4 tot en met 12:3:8 wordt verstaan onder:

  • a.

    Deelnemers aan het overleg: de vertegenwoordiging van het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden en de vertegenwoordigers van de organisaties genoemd in artikel 12:1, derde lid;

  • b.

    Advies- en arbitragecommissie: de advies- en arbitragecommissie ingesteld door het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Artikel 12:3:3

De artikelen 12:3:4 tot en met 12:3:8 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, voor zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van ambtenaren betreffen, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.

Artikel 12:3:4

Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen zes dagen, nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

Artikel 12:3:5
  • 1. Binnen tien dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 12:3:4, schrijft de voorzitter een vergadering uit van de commissie voor georganiseerd overleg. De vergadering moet worden gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.

  • 2. Tenzij door de commissie, bedoeld in het eerste lid, wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en arbitragecommissie dan wel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.

  • 3. Tot het inwinnen van advies zijn - ieder voor zich - de vertegenwoordiging van het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden en een meerderheid van alle toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12:1, derde en vierde lid, bevoegd.

  • 4. Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen de vertegenwoordiging van het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden en de toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12:1, derde en vierde lid. Het bepaalde in artikel 12:2:9 is hierbij onverkort van toepassing.

Artikel 12:3:6
  • 1. Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 12:3:5, wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat tenminste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.

  • 2. Binnen zes dagen na de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 wordt het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient ten minste te bevatten:

    • a.

      het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    • b.

      de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en inhoud van het geschil.

Artikel 12:3:7

Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

Artikel 12:3:8

De arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft bindende kracht.

Artikel 12:3:9

In de gevallen, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur, na overleg met de commissie van georganiseerd overleg.

13. Overgangs- en slotbepalingen CAR

Artikel 13:1
  • 1. Deze regeling treedt in werking per 1 januari 1997.

  • 2. Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt, vervallen de bepalingen van het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van die verordeningen, die tekstueel dan wel materieel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze regeling.

  • 3. Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement vervallen, waardoor aanspraken van individuele ambtenaren in neerwaartse of opwaartse zin worden bijgesteld, vindt overleg plaats over de gevolgen daarvan.

  • 4. In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid hebben de artikelen 10:1, 10:6, 10:15, eerste en tweede lid, 10:19, 10:23, tweede lid, 11:1, 11:6, zevende en achtste lid, 11:13, eerste en tweede lid, 11:23, 11:24 en artikel 11:27, tweede lid, terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 1993.

Artikel 13:2

Ten aanzien van degene die per 31 december 1996 geen volledige betrekking bekleedt, geldt dat de omvang van deze betrekking per 1 januari 1997 naar rato is teruggebracht, tenzij betrokkene heeft verzocht om handhaving van het aantal uren van de betrekking per 31 december 1996 en dit verzoek niet is afgewezen.

Artikel 13:3

Ten aanzien van de toegekende FLO-uitkeringen, wachtgelden en uitkeringen ingevolge hoofdstuk 11 die voortduren tot na 1 januari 1997 geldt dat de artikelen 9:2, tweedelid, 10:5, eerste lid en 11:5, eerste lid, terugwerkende kracht hebben tot en met 1 januari 1997.

14. Medezeggenschap

Artikel 14:1 Begripsbepalingen

Aan het begin van iedere zittingsperiode van de OR sluiten de ondernemer en de ondernemingsraad een convenant over de benodigde inzet voor het OR-werk, de compensatie daarvoor en het (maximum) aantal zittingstermijnen.

Artikel 14:1:1 Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers

Gelet op het bepaalde in artikel 5a, eerste lid van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) is het Stadsgewest Haaglanden verplicht voor zijn onderneming of onderdelen daarvan als bedoeld in artikel 4 van de WOR verplicht een ondernemingsraad in te stellen indien en voor zolang in hun onderneming ten minste 35 personen werkzaam zijn als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de WOR.

Artikel 14:1:2 Instelling

vervallen

Artikel 14:1:3

Vervallen

Artikel 14:1:4 Voorbereiding van de verkiezing, actief en passief kiesrecht, kandidaatstelling

vervallen

Artikel 14:1:5

vervallen

Artikel 14:1:6

vervallen

Artikel 14:1:7

vervallen

Artikel 14:1:8

vervallen

Artikel 14:1:9

vervallen

Artikel 14:1:10 Wijze van stemmen bij verkiezingen

vervallen

Artikel 14:1:11

vervallen

Artikel 14:1:12

Vervallen

Artikel 14:1:13 Taak en bevoegdheden

vervallen

Artikel 14:1:14

vervallen

Artikel 14:1:15 Voorziening in tussentijdse vacatures

vervallen

Artikel 14:1:16 Bezwarenregeling

vervallen

Artikel 14:1:17 Werkwijze en secretariaat

vervallen

Artikel 14:1:18

vervallen

Artikel 14:1:19

vervallen

Artikel 14:1:20

vervallen

Artikel 14:1:21

vervallen

Artikel 14:1:22

vervallen

Slotbepaling

Artikel 14:1:23

vervallen

15. Overige rechten en verplichtingen

Artikel 15:1 Verplichtingen

De ambtenaar is gehouden zijn betrekking nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.

Artikel 15:1a

De ambtenaar is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij besluit van het dagelijks bestuur is voorgeschreven.

Artikel 15:1b Persoonlijk gebruik van goederen of diensten

Het is de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of namens het dagelijks bestuur in bijzondere gevallen, ten eigen bate:

  • a.

    diensten te laten verrichten door personen in dienst van het Stadsgewest Haaglanden;

  • b.

    aan het Stadsgewest Haaglanden toebehorende eigendommen te gebruiken;

  • c.

    gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met zijn betrekking ter kennis is gekomen.

Artikel 15:1c Aannemen van geschenken en gelden

Het is de ambtenaar verboden:

  • a.

    in verband met zijn betrekking vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, anders dan met toestemming van het dagelijks bestuur;

  • b.

    steekpenningen aan te nemen.

Artikel 15:1d
  • 1. De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf in de kantoren, werkplaatsen of op andere arbeidsterreinen zijn vastgesteld.

  • 2. Indien de ambtenaar verhinderd is zijn betrekking te vervullen, is hij verplicht dit zo spoedig mogelijk mede te delen of te doen meedelen.

Artikel 15:1e Nevenwerkzaamheden
  • 1. De ambtenaar is verplicht aan het dagelijks bestuur, op een door dit orgaan te bepalen wijze, opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst, voorzover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.

  • 2. Er wordt een registratie gevoerd op basis van de ingevolge het eerste lid gedane opgaven.

  • 3. Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.

  • 4. Het dagelijks bestuur regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid bedoelde nevenwerkzaamheden van de secretaris, sectorhoofden, controller, alsmede van andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.

Artikel 15:1f Melding financiële belangen
  • 1. Het dagelijks bestuur wijst ambtenaren aan die zijn aangesteld in een functie waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is.

  • 2. De ambtenaar bedoeld in het eerste lid meldt aan het dagelijks bestuur, op een door dit orgaan te bepalen wijze, zijn financiële belangen respectievelijk bezit van en transacties in effecten, die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken.

  • 3. Er wordt een registratie gevoerd van de meldingen bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten en transacties in effecten te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 15:1g Aanneming en levering ten behoeve van de openbare dienst
  • 1. Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van de openbare dienst.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan regelen stellen betreffende het deelnemen van de ambtenaar, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen en leveringen ten behoeve van anderen.

Artikel 15:1:10 Plicht tot aanvaarden andere betrekking
  • 1. De ambtenaar is verplicht - nadat hij is gehoord - een andere betrekking te aanvaarden voor de vervulling waarvan hij in het belang van de dienst is aangewezen, indien deze betrekking hem redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.

  • 2. Indien het dagelijks bestuur dit in het dienstbelang nodig achten is de ambtenaar verplicht om:

    • a.

      tijdelijk niet tot zijn betrekking behorende werkzaamheden te verrichten, dan wel tijdelijk een andere betrekking waar te nemen;

    • b.

      tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem vastgestelde werktijden;

    • c.

      zich buiten de voor zijn betrekking vastgestelde werktijden ter beschikking te houden. Voor het gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze beschikbaarheidsdiensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de schriftelijke aanwijzing moet blijken.

  • 3. Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij - onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen - daarvan door tussenkomst van de secretaris terstond kennis aan het dagelijks bestuur, die zo spoedig mogelijk een beslissing terzake nemen.

  • 4. De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het dagelijks bestuur zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst van het Stadsgewest Haaglanden noodzakelijk is.

  • 5. Ter zake van de toepassing van het bepaalde in het vierde lid wordt zo spoedig mogelijk overleg gepleegd in de commissie, bedoeld in artikel 12:1 tweede lid.

Artikel 15:1:11 Aanvaarden andere werkzaamheden
  • 1. De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het dagelijks bestuur wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits deze werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die het Stadsgewest Haaglanden in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.

  • 2. De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door het dagelijks bestuur wordt aangewezen, taken te verrichten in het kader van Wet rampen en zware ongevallen.

  • 3. Ingeval van een ramp of zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1, sub b, Wet rampen en zware ongevallen, is de ambtenaar die is aangewezen op grond van het tweede lid van dit artikel verplicht de taken in het kader van de Wet rampen en zware ongevallen te verrichten onder leiding en toezicht van het dagelijks bestuur waar de ramp of het zware ongeval plaatsvindt.

  • 4. De ambtenaar, op grond van het eerste of tweede lid aangewezen, is te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen welke verband houden met zijn in dat lid aangeduide taak.

  • 5. De aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid geschiedt slechts, indien de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar zulks redelijkerwijs toelaten.

Artikel 15:1:12 Vergoeding van schade
  • 1. De ambtenaar kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door het Stadsgewest Haaglanden geleden schade, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.

  • 2. Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding daarvan op zijn bezoldiging worden niet vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden en terzake van de wijze van inhouding zijn wensen kenbaar te maken.

Artikel 15:1:13 Plichten rekenplichtige ambtenaar
  • 1. De rekenplichtige ambtenaar wordt voor de verplichting tot aanzuivering van een tekort geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate hij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren.

  • 2. Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit een aansprakelijkheid voor ondergeschikt personeel dan wordt bovendien in aanmerking genomen in hoeverre hij op de handelingen van dat personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden.

  • 3. De rekenplichtige ambtenaar is van zijn verantwoordelijkheid ontheven gedurende de tijd dat hij door ziekte of wettige afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, indien gedurende die tijd zijn betrekking wordt waargenomen krachtens aanwijzing door of namens het dagelijks bestuur.

Artikel 15:1:14 Klachten van derden

vervallen (zie Algemene Wet Bestuursrecht)

Artikel 15:1:15 Beoordeling van de ambtenaar
  • 1. Het dagelijks bestuur kan bepalen, dat met inachtneming van door hen te stellen regelen over de ambtenaar periodiek een beoordeling wordt uitgebracht omtrent de wijze waarop hij zijn betrekking vervult en omtrent zijn gedragingen tijdens de uitoefening van die betrekking.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt met de ambtenaar zijn gedrag besproken tijdens de uitoefening van zijn betrekking of de wijze waarop hij zijn betrekking vervult, voor zover deze aanleiding geven tot aanmerkingen, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop het gedrag of de wijze waarop hij zijn betrekking vervult naar het oordeel van het dagelijks bestuur verbeterd kunnen worden.

Artikel 15:1:16 Dragen van uniform of dienstkleding
  • 1. De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn betrekking de door het dagelijks bestuur voor die betrekking of voor bepaalde werkzaamheden voorgeschreven kleding of uniform en onderscheidingstekenen te dragen.

  • 2. Het deelnemen aan betogingen en optochten in het voorgeschreven uniform is de ambtenaar slechts toegestaan, indien daarvoor door of namens het dagelijks bestuur toestemming is gegeven.

  • 3. Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens of in dienst uniformkledingstukken te dragen, een en ander voor zover die niet vanwege het Stadsgewest Haaglanden zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen waarvan niet door het dagelijks bestuur vergunning is verleend. Dit verbod is niet van toepassing ten aanzien van orde tekenen tot het aannemen of dragen waarvan door het hoger bestuursorgaan verlof is verleend.

  • 4. Bij afzonderlijke regeling kunnen regelen worden gesteld betreffende de verstrekking, reiniging en herstel van de in het eerste lid bedoelde kleding.

Artikel 15:1:17 Standplaats
  • 1. Indien het dienstbelang dit eist, kan de ambtenaar de verplichting worden opgelegd in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen.

  • 2. Onder standplaats dient te worden verstaan: de gemeente waar het Stadsgewest Haaglanden is gevestigd en waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan ter uitvoering van het in het eerste lid bepaalde nadere regels stellen.

Artikel 15:1:18 Dienstwoning
  • 1. De ambtenaar is verplicht, indien hem door het dagelijks bestuur een dienstwoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften die daaromtrent zijn gesteld.

  • 2. Hij draagt de onderhoudskosten welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder zijn, tenzij terzake een afwijkende regeling is vastgesteld.

Artikel 15:1:19 Verbod betreden arbeidsterrein

Aan de ambtenaar kan door of namens het dagelijks bestuur de toegang tot de kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen, dan wel het verblijf aldaar worden ontzegd.

Artikel 15:1:20 Infectieziekten
  • 1. De ambtenaar die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Infectieziektenwet bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn betrekking niet vervullen en heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen voor zolang de hoofdinspecteur of de inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid niet heeft verklaard, dat hij het gevaar voor overbrenging van een infectieziekte, of het gevaar dat hij verdacht moet worden te lijden aan zodanige ziekte, geweken acht.

  • 2. De ambtenaar die verkeert in de in het vorige lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan het dagelijks bestuur. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege het dagelijks bestuur gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.

  • 3. De ambtenaar geniet over de tijd, gedurende welke het hem overeenkomstig het bepaalde in dit artikel verboden is zijn betrekking te vervullen, zijn volledige bezoldiging.

Artikel 15:1:21

vervallen

Artikel 15:1:22 Reis- en verblijfkosten
  • 1. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten terzake van reizen in het belang van de dienst.

  • 2. Deze vergoeding wordt vastgesteld en uitgekeerd overeenkomstig de daarvoor door het dagelijks bestuur gestelde regelen.

Artikel 15:1:23 Vergoeden van schade
  • 1. Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed welke hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn betrekking, voorzover die schade niet bestaat uit de normale slijtage dier goederen.

  • 2. Aan de ambtenaar wordt schade vergoed aan een aan hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen welke hij lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn betrekking, tenzij:

    • a.

      die schade bestaat uit de normale slijtage of

    • b.

      er sprake is van aan opzet of bewuste roekeloosheid grenzende verwijtbaarheid of

    • c.

      de ambtenaar in de regel 10.000 of meer kilometers per jaar rijdt ten behoeve van de dienst en per kilometer een vergoeding ontvangt gelijk aan of hoger dan het belastingvrije bedrag per kilometer.

Artikel 15:1:24 Gebruik motorrijtuig

Het is de ambtenaar slechts toegestaan een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij de vervulling van zijn betrekking te gebruiken, indien en voor zover hem daartoe door of namens het dagelijks bestuur toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.

Artikel 15:1:25

Het algemeen bestuur kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden verleend.

Artikel 15:1:26 Volgen van een opleiding

De ambtenaar is, indien het dagelijks bestuur dit bepaalt, verplicht zich voor het volgen van een bijzondere vakopleiding beschikbaar te stellen of enig ander door het dagelijks bestuur nader aan te duiden onderwijs te volgen. De aan het volgen van het in dit artikel bedoelde onderwijs verbonden kosten komen ten laste van het Stadsgewest Haaglanden.

Artikel 15:1:27

Aan de ambtenaar beneden de leeftijd van 18 jaar wordt, indien hij dit wenst en voor zolang de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten, gedurende ten hoogste één dag per week verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het volgen van lessen aan inrichtingen voor voortgezet, herhalings- of vakonderwijs en vormingsinstituten voor leerplichtvrije jeugd.

Artikel 15:1:28 Bijzondere prestaties

Wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke vervulling van de betrekking kan aan de ambtenaar, naast een tevredenheidsbetuiging, een bijzondere beloning worden toegekend in de vorm van:

  • a.

    extra verlof;

  • b.

    gratificatie.

Artikel 15:1:29

Ter zake van niet-naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.

Artikel 15:1:30 Borstvoeding

Aan de vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind heeft, wordt gedurende ten hoogste 1 jaar na de geboorte van het kind de gelegenheid gegeven haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven.

Artikel 15:1:31 Voorkoming benadeling lid Georganiseerd Overleg

Het Stadsgewest Haaglanden draagt er zorg voor dat degene die als lid of als plaatsvervangend lid door een organisatie is aangewezen voor de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, dan wel activiteiten vervult waarvoor hij krachtens artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kan genieten, niet uit hoofd van zijn lidmaatschap of activiteiten wordt benadeeld in zijn positie in de organisatie van het Stadsgewest.

Artikel 15:2
  • 1. Het algemeen bestuur stelt een regeling vast voor het omgaan met vermoedens van misstanden.

  • 2. Ambtenaren en door het algemeen bestuur aangewezen interne vertrouwenspersonen die misstanden conform de vast te stellen regeling aan de orde stellen, mogen niet om die reden worden ontslagen of anderszins in hun positie binnen het Stadsgewest benadeeld worden.

Artikel 15:3

vervallen

16. Disciplinaire straffen

Artikel 16:1:1 Plichtsverzuim
  • 1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de derde titel van de Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair worden gestraft.

  • 2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 16:1:2 Disciplinaire straffen
  • 1. Naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13, kunnen de volgende disciplinaire straffen worden toegepast:

    • a.

      schriftelijke berisping;

    • b.

      arbeid buiten de voor de betrekking van de ambtenaar vastgestelde werktijden zonder vergoeding of tegen een lagere dan de normale vergoeding voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag en met dien verstande dat deze arbeid niet kan worden opgelegd op zondag en op de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen;

    • c.

      vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal uren waarop de ambtenaar voor het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft;

    • d.

      geldboete tot ten hoogste 1% van het bedrag van het salaris per jaar;

    • e.

      niet-betaling van het salaris, doch ten hoogste tot een bedrag overeenkomende met het salaris over een halve maand;

    • f.

      stilstand van verhoging van salaris, met uitzondering van verhogingen als gevolg van algemene loonmaatregelen, een herwaardering van de betrekking daaronder begrepen, voor ten hoogste vier jaren;

    • g.

      vermindering van salaris met ten hoogste het bedrag van de laatste twee periodieke verhogingen, of, indien aan de door de ambtenaar beklede betrekking geen schaal is verbonden, vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en ander voor de tijd van niet langer dan twee jaren;

    • h.

      plaatsing in een andere betrekking, al of niet in een ander onderdeel van de dienst, voor bepaalde of onbepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging;

    • i.

      schorsing voor een bepaalde tijd zonder of met gedeeltelijk genot van bezoldiging.

  • 2. De straffen genoemd in het eerste lid, onder a en b worden opgelegd door het dagelijks bestuur; de straffen genoemd onder h en i, alsmede de straf genoemd in artikel 8:13, worden opgelegd door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de laatstelijk door de ambtenaar vervulde betrekking.

  • 3. Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.

Artikel 16:1:3 Verantwoording
  • 1. De verantwoording door de ambtenaar geschiedt, indien deze niet schriftelijk plaatsvindt, ten overstaan van het dagelijks bestuur of ten overstaan van een door hen aangewezen vertegenwoordiger. De verantwoording vindt niet eerder dan 6 maal 24 uur en niet later dan 12 maal 24 uur plaats. Op verzoek van de ambtenaar kan van deze termijn worden afgeweken.

  • 2. Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36 uur proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de ambtenaar. Weigert de ambtenaar de ondertekening, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt de ambtenaar uitgereikt.

  • 3. Indien de ambtenaar zulks verlangt, worden hij en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten of andere bescheiden welke op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben.

Artikel 16:1:4

De ambtenaar verstrekt het dagelijks bestuur een bewijs van ontvangst van het schriftelijk besluit tot strafoplegging.

Artikel 16:1:5

De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.

17. Studiefaciliteiten

Artikel 17:1:1 Begripsbepalingen
  • 1.

    Ambtenaar : hij die door of vanwege het Stadsgewest is aangesteld ingevolge artikel 1:1 lid 1 sub a van de CAR/HUWO, uitgezonderd degene met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan ingevolge artikel 2:5 van de CAR/HUWO.

  • 2.

    Werkgever: Stadsgewest Haaglanden.

  • 3.

    Persoonlijk ontwikkelingsplan: plan zoals genoemd in de notitie Boeien, binden en belonen van oktober 2009. In het plan worden afspraken tussen de medewerker en werkgever vastgelegd over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis en vaardigheden van de medewerker.

  • 4.

    Studie: de opleiding die in het belang wordt geacht van het functioneren van de medewerker dan wel voor zijn loopbaanvorming en die gericht is op een functie voorkomend in het functieboek van de werkgever.

  • 5.

    Studiefaciliteiten: een tegemoetkoming in de studiekosten en studieverlof op aanvraag van de ambtenaar. Redelijk gemaakte studiekosten worden voor 75 % vergoed bij een dienstverband van 50 % of meer van de formele werktijd. Als eis voor vergoeding geldt dat aan de opleiding het verkrijgen van een diploma of certificaat verbonden is op grond van een met gunstig gevolg afrondend mondeling en/of schriftelijk examen. Toekenning van de faciliteiten vindt maximaal voor 1 studiejaar plaats, bij voldoende studieresultaat volgt op aanvraag van de ambtenaar per studiejaar verlenging. Bij succesvol afronden van de studie ( diploma/getuigschrift) volgt (aanvullend) een vergoeding van 25 %.

  • 6.

    Studiekosten:

    a) cursus- of collegegelden

    b) reiskosten minst kostbare wijze van openbaar vervoer

    c) verblijfkosten voor verplicht gestelde overnachtingen.

    d) kosten voor deelname aan examens

    e) kosten voor deelname aan verplicht gestelde excursies

    f) kosten voor de aanschaf van verplicht voorgeshreven literatuur en studiemateriaal niet zijnde duurzame gebruiksartikelen, niet zijnde kosten schrijfbehoeften en niet zijnde verzendkosten.

  • 7.

    Studieverlof: buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging.

    a) voor het volgen van de in het kader van de studie verplicht gestelde lessen.

    b) voor de in het kader van de studie verplicht gestelde excursies.

    c) voor het afleggen van het examen ter afsluiting van de studie of onderdelen daarvan.

  • 8.

    Voorwaarden studiefaciliteiten:

    Studie moet vastgelegd zijn in het persoonlijk ontwikkelingsplan/verslag functioneringsgesprek en het twee jaarlijks op te stellen opleidingsplan van het Stadsgewest Haaglanden.

    De studie moet financieel passen binnen het vastgestelde jaarlijkse budget voor Opleidingen, Training en Vorming.

Artikel 17:1:2 Inwinnen studie advies
  • 1. Alvorens studiefaciliteiten te verlenen kan het dagelijks bestuur –al dan niet op verzoek van de ambtenaar- een gericht studieadvies inwinnen.

  • 2. In bijzondere gevalleen kan het dagelijks bestuur in overleg met de ambtenaar een psychologisch onderzoek doen instellen.

Artikel 17:1:3 Intrekken studiefaciliteiten
  • 1. De studiefaciliteiten worden verleend door het dagelijks bestuur.

  • 2. Indien het dagelijks bestuur van oordeel is dat de ambtenaar niet regelmatig of niet voldoende studeert, waardoor hij niet instaat wordt geacht zijn studie binnen de reguliere studietermijn te volbrengen, worden de studiefaciliteiten zoals omschreven in artikel 17:1:1 ingetrokken dan wel tijdelijk ingetrokken. Deze intrekking vindt echter niet plaats, indien de medewerker aannemelijk maakt dat onregelmatige of onvoldoende studie het gevolg is van feiten en/of omstandigheden die niet aan hem zelf te wijten zijn.

  • 3. De ambtenaar is verplicht de inlichtingen te geven die het dagelijks bestuur voor de toepassing van deze verordening nodig acht.

Artikel 17:1:4

De ambtenaar aan wie studiefaciliteiten zijn toegekend, is verplicht zich aan het voorgeschreven (deel) examen (s) te onderwerpen en de uitslag hiervan aan het dagelijks bestuur mee te delen onder overlegging van de daarop betrekking hebbende bewijsstukken.

Artikel 17:1:5 Studiekosten/terugbetalingsverplichting
  • 1. Vergoeding van studiekosten wordt eerst gegeven, nadat de ambtenaar schriftelijk heeft verklaard, dat hij de uit dien hoofde genoten bedragen zal terugbetalen, indien:

    • a.

      hij de hem ingevolge artikel 17:1:4 opgelegde verplichting niet nakomt;

    • b.

      hij de studie, waarvoor de vergoeding is verleend, voortijdig beëindigt zonder dat de studie tot het behalen van een diploma heeft geleid;

    • c.

      de vergoeding wordt gestaakt op grond van artikel 17:1:3;

    • d.

      hij op eigen verzoek of ten gevolge van aan hemzelf te wijten feiten of omstandigheden wordt ontslagen voor het einde van de studie, waarvoor vergoeding is toegekend of binnen twee jaren na het behalen van het voor deze studie geldende diploma/getuigschrift;

    • e.

      hij op eigen verzoek of ten gevolge van aan hemzelf te wijten feiten of omstandigheden wordt ontslagen binnen twee jaren na het beëindigen van de studie zonder dat het door hem - na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 17:1:4 afgelegde examen tot het behalen van een diploma heeft geleid. Bij ontslag tot 12 maanden na het beëindigen van de studie is het percentage terugvordering 100 % van de betaalde vergoeding(en), daarna 50 %.

  • 2. De terugbetalingsverplichting op grond van het gestelde in lid 1 onder b van dit artikel vervalt indien voortzetting van de studie redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan de ambtenaar op zijn verzoek, geheel of gedeeltelijk en al dan niet tijdelijk ontheffen van de op hem rustende verplichting tot terugbetaling.

Artikel 17:1:6 Verlof
  • 1.

    Studieverlof wordt op grond van het gestelde in artikel 17:1:1 lid 7 toegekend en bedraagt maximaal 8 uur per week met een maximum van 288 uur per kalenderjaar. Een saldo studieverlof vervalt aan het einde van het kalenderjaar.

  • 2.

    Indien aan de studie geen mondelinge lessen zijn verbonden bedraagt het studieverlof voor studies met een studieduur:

    • a.

      van minder dan 18 maanden: ten hoogste 2 uren

      per week met een maximum

      van 72 uur per kalenderjaar.

    • b.

      vanaf 18 maanden tot 36 maanden: ten hoogste 4

      uur per week met een

      maximum van 144 uur per kalenderjaar.

    • c.

      vanaf 36 maanden: ten hoogste 8 uur per week met een maximum van 288 uur per kalenderjaar.

  • 3.

    Bij een deeltijdbetrekking wordt studieverlof naar rato verleend.

  • 4.

    Verlof kan enkel worden opgenomen in blokken van halve of hele dagen.

Artikel 17:1:7 Uitsluiting:

Artikel 17:1:6 leden 1 en 2 zijn niet van toepassing indien:

-de studie noodzakelijk is vanwege wettelijke

verplichtingen.

-de studie noodzakelijk is vanwege technische

verplichtingen.

-er een dienstopdracht tot het volgen van een studie is

verstrekt.

Artikel 17:1: 8 Nadere regels

Het dagelijks bestuur kan ter uitvoering van deze verordening nadere regelen stellen.

Artikel 17:1:9 Hardheidsclausule

Het dagelijks bestuur is bevoegd te beslissen, voor zover nodig in afwijking van het in deze verordening bepaalde, in gevallen, waarin deze verordening naar zijn oordeel niet of niet in redelijkheid voorziet.

Artikel 17:2 Loopbaanadvies

De ambtenaar heeft na elke periode van vijf jaar recht op loopbaanadvies bij een door het dagelijks bestuur aangewezen interne of externe deskundige.

Artikel 17:2:1 Inwerkingtreding

Deze regeling kan aangehaald worden als de regeling “Studiefaciliteiten”en treedt inwerking op 1 mei 2010.

Artikel 17:3
  • 1.

    In het persoonlijk ontwikkelingsplan van en het functioneringsgesprek met een ambtenaar van 50 jaar en ouder stelt het dagelijks bestuur zijn belasting en belastbaarheid aan de orde. Zonodig worden naar aanleiding hiervan afspraken gemaakt over aanpassingen in het individuele takenpakket.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur past voor de ambtenaar van 62 tot 65 jaar, binnen de mogelijkheden van de fiscale wetgeving een “ premiekorting in dienst hebben oudere medewerkers” toe. Het bedrag van de korting wordt gebruikt voor verhoging van de inzetbaarheid van de ambtenaar. Het dagelijks bestuur en de ambtenaar bepalen in overleg de besteding van het bedrag.

18 Verplaatsingskosten

Artikel 18:1:1 Begripsomschrijvingen
  • 1.

    Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      betrokkene: de ambtenaar of gewezen ambtenaar in de zin van de CAR;

    • b.

      woongebied: een door het dagelijks bestuur aan te wijzen gebied.

    • c.

      standplaats: de gemeente waar het Stadsgewest is gevestigd en waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht;

    • d.

      gezinsleden: de echtgenoot, geregistreerd partner van de betrokkene en de kinderen, stief- en pleegkinderen van de belanghebbende en/of van de echtgenoot, geregistreerd partner voorzover zij samenwonen;

    • e.

      eigen huishouding voeren: het zelfstandig en voor eigen rekening bewonen van woonruimte, voorzien van eigen meubilair en stoffering, een en ander ter beoordeling van het bevoegde gezag;

    • f.

      berekeningsbasis: het twaalfvoud van de bezoldiging - in de zin van artikel 3:1, dan wel hetgeen daarmede overeenkomt ingeval dat artikel niet op hem van toepassing is die betrokkene geniet op het berekeningstijdstip, vermeerderd met de aanspraak op de vakantie-uitkering en in voorkomende gevallen vermeerderd met:

    • 1.

      genoten wachtgeld of uitkering krachtens hoofdstuk 10 of 11 of een genoten werkloosheidsuitkering krachtens de WW en eventueel hoofdstuk 10A;

    • 2.

      genoten uitkering krachtens dan wel overeenkomstig hoofdstuk 9 of het FPU reglement basis- en aanvullende uitkering.

    • 3.

      genoten herplaatsingstoelage krachtens hoofdstuk 12 van het pensioenreglement;

    • g.

      berekeningstijdstip:

    • 1.

      datum waarop de betrokkene verhuist;

    • 2.

      indien de betrokkene verhuist voor de datum dat de functie feitelijk wordt vervuld, de datum van ingang van de functievervulling;

    • 3.

      bij het overlijden of ontslag van de betrokkene, de datum waarop laatstelijk bezoldiging werd genoten;

    • h.

      verplaatsen en verplaatsing: veranderen onderscheidenlijk verandering van de standplaats van de betrokkene in opdracht van het bestuursorgaan;

    • i.

      verplaatsingskostenvergoeding: tegemoetkoming in de kosten van een verplaatsing, danwel van een verhuizing voortvloeiende uit indiensttreding of ontslag, ofwel een tegemoetkoming in reis- en pensionkosten voor de periode dat de verhuizing nog niet heeft plaatsgevonden;

    • j.

      dienstwoning: de door het bevoegde gezag aan de betrokkene in verband met de uitoefening van zijn functie aangewezen woning.

  • 2.

    Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

Artikel 18:1:2 Tegemoetkoming verhuiskosten
  • 1.

    De betrokkene, die vanwege het dienstbelang de verplichting is opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, als bedoeld in artikel 15:1:17, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend. Aan de betrokkene die op eigen initiatief vanwege zijn indiensttreding van buiten het woongebied naar of meer nabij zijn standplaats verhuist en daarmee een dienstbelang dient en door de verhuizing de reisafstand tussen zijn woning en de standplaats ( gemeten langs de meest gebruikelijke weg) met tenminste 50 % en ook met tenminste 10 kilometer bekort, wordt een tegemoetkoming in de verhuiskosten verleend.

  • 2.

    De betrokkene, die in verband met een indiensttreding is verhuisd en aan wie binnen twee jaar na verhuizing ontslag op verzoek wordt verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten of omstandigheden binnen twee jaren na de verhuizing wordt ontslagen, dient de hem toegekende tegemoetkoming in verhuiskosten terug te betalen. Overgang zonder onderbreking naar een andere tak van dienst van het Stadsgewest Haaglanden of naar een van haar bedrijven of instellingen wordt niet als ontslag op verzoek beschouwd.

  • 3.

    De tegemoetkoming in verhuiskosten wordt aan de betrokkene, die in verband met een indiensttreding verhuist, slechts verleend, indien hij schriftelijk heeft verklaard dat een verplichting tot terugbetalen als bedoeld in het vorige lid hem bekend is.

Artikel 18:1:3
  • 1.

    De betrokkene, die in opdracht van het bevoegde gezag, anders dan in verband met een verplaatsing of indiensttreding, een dienstwoning betrekt of verlaat, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend.

  • 2.

    Indien het verlaten van een dienstwoning samenhangt met een ontslag op verzoek anders dan een ontslag op verzoek met recht op uitkering voor vervroegd uittreden, of met een ontslag als gevolg van aan betrokkene te wijten feiten of omstandigheden en het ontslag niet ingaat binnen twee jaren nadat de dienstwoning is betrokken, kan een gedeeltelijke tegemoetkoming in verhuiskosten worden verleend.

  • 3.

    Indien het verlaten van een dienstwoning verband houdt met het overlijden van de betrokkene, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend aan de nagelaten gezinsleden.

  • 4.

    Bij toepassing van het tweede en derde lid wordt een vergoeding in de verhuiskosten, bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, verleend, met dien verstande dat deze vergoeding niet meer bedraagt dan die waarop aanspraak zou bestaan bij verhuizing binnen het woongebied.

Artikel 18:1:4

Geen tegemoetkoming in verhuiskosten ingevolge de artikelen 18:1:2 en 18:1:3 wordt verleend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaar nadat de verplichting tot verhuizen is opgelegd, binnen twee jaar na de indiensttreding dan wel binnen twee jaar na de datum van het ontslag, het overlijden of de verplaatsing.

Artikel 18:1:5
  • 1.

    De tegemoetkoming in verhuiskosten kan slechts bestaan uit:

    • a.

      een bedrag voor de kosten van transport van de bagage en van de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken van breekbare zaken;

    • b.

      een bedrag voor dubbele woonkosten, gelijk aan de noodzakelijk te maken kosten, met een maximum van € 279,08 per maand met dien verstande dat de tegemoetkoming ten hoogste vier maanden wordt verleend;

    • c.

      een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, met een maximum van € 5581,13

  • 2.

    Indien de betrokkene op de dag van de verhuizing een eigen huishouding voert, wordt het bedrag bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, voor zover bij of krachtens dit artikel niet anders is bepaald, gesteld op een tegemoetkoming van 3% van de berekeningsbasis voor ieder woon- of slaapvertrek, tot een maximum van vier van deze vertrekken, die de achtergelaten woning telt, met dien verstande dat het bedrag in het eerste lid, onderdeel c, niet overschreden wordt.

  • 3.

    Indien het betreft een verhuizing van een gezin, waarin de echtgenoten, geregistreerde partners beiden betrokkene zijn in de zin van dit hoofdstuk en afzonderlijk opdracht hebben om te verhuizen of zijn verplaatst, wordt voor beide betrokkenen de berekeningsbasis vastgesteld. Ingeval beide betrokkenen een deeltijdbetrekking hebben en niet tevens een deeltijdbetrekking bij een andere werkgever die aanspraak geeft op een tegemoetkoming in verhuiskosten, wordt de berekeningsbasis vastgesteld als ware er sprake van een voltijd betrekking. De tegemoetkoming wordt toegekend op grond van de hoogste berekeningsbasis.

  • 4.

    Indien de betrokkene geen eigen huishouding voert, wordt geen tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, onder c, verleend. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan voor deze kosten niettemin een tegemoetkoming worden verleend van 3% van de berekeningsbasis.

Artikel 18:1:6 Tegemoetkoming woon-werkverkeer
  • 1.

    De betrokkene die woont in het woongebied heeft voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling aanspraak op een vanwege de werkgever verstrekt sterabonnement Streek/Stad dan wel een OV/NS abonnement eventueel aangevuld met Stad/Streekvervoer op basis van de minst kostbare wijze van openbaar vervoer. Er geldt een maximum aantal kilometers woning/standplaats betrokkene van 40 enkele reis; er geldt een eigen bijdrage per maand.

  • 2.

    Indien voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling (ook) wordt gereisd per eigen fiets dan geldt een netto kilometervergoeding op basis van het aantal verreden fietskilometers. (geldt ook voor eigen fiets met elektrische trapondersteuning). Als voorwaarde voor een tegemoetkoming als bedoeld in dit lid geldt dat betrokkene een door de werkgever te verstrekken formulier “Aanvraag vaste fietsvergoeding woon-werkverkeer” volledig invult.

  • 3.

    Indien de afstand tussen de woning en de plaats van de tewerkstelling meer dan 40 kilometers enkele reis bedraagt, kan de betrokkene voor een periode van maximaal twee jaar vanaf de datum indiensttreding aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van de tewerkstelling op basis van de minst kostbare wijze van openbaar vervoer. Er geldt een eigen bijdrage. Na de genoemde periode (n) geldt een maximale tegemoetkoming in de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van de tewerkstelling overeenkomstig een afstand van 40 kilometer enkele reis.Er geldt een eigen bijdrage.De werkgever stelt aan betrokkene een abonnement openbaar vervoer beschikbaar.

  • 4.

    Een betrokkene die naar het oordeel van het bevoegde gezag niet dagelijks heen en weer kan reizen, heeft, tenzij vanwege het Stadsgewest Haaglanden al dan niet tegen betaling in huisvesting wordt voorzien, aanspraak op een tegemoetkoming in de pensionkosten voor een verblijf in een pension in het gebied zoals bedoeld in artikel 15:1:17 naast een tegemoetkoming in de reiskosten voor ten hoogste eenmaal per week naar de plaats waar hij metterwoon nog gevestigd is.

  • 5.

    De betrokkene in dienst op 1 januari 1996 en woonachtig in het woongebied van het Stadsgewest Haaglanden kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in geld in de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van de tewerkstelling op basis van de minst kostbare wijze van openbaar vervoer. Er geldt een eigen bijdrage.

  • 6.

    De betrokkene die niet of niet binnen een redelijke termijn het Stadsgewest Haaglanden met openbaar vervoer kan bereiken heeft aanspraak op een tegemoetkoming in geld per afgelegde kilometer in de kosten voor het dagelijks heen en weer reizen tussen de woning en de plaats van de tewerkstelling op basis van de minst kostbare wijze(kilometerprijs) van openbaar vervoer. Lid 3 van dit artikel is van overeenkomstige toepassing. Er geldt een eigen bijdrage.

Artikel 18:1:7 Hoogte tegemoetkoming
  • 1.

    De tegemoetkoming in reiskosten als bedoeld in artikel 18:1:6, vierde lid is gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer naar de laagste klasse tot een bepaald maximum, welk bedrag wordt verminderd met een eigen bijdrage.

  • 2.

    Indien het dagelijks bestuur de plaats van tewerkstelling van een betrokkene als bedoeld in artikel 18:1:6 lid 6 hebben aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet per openbaar vervoer is te bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te bereiken, wordt voor de gehele duur van het dienstverband een vergoeding per afgelegde kilometer verstrekt, waarbij bepaalde maximale bedragen niet worden overschreden.

Artikel 18:1:8
  • 1.

    Voor de tegemoetkoming in verhuiskosten zoals bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, onder b, en het tweede lid, en voor de tegemoetkoming in reiskosten zoals bedoeld in artikel 18:1:7, geldt dat deze bedragen dan wel de genoemde maxima, overeenkomen met de bedragen zoals deze worden vastgesteld in het LOGA.

  • 2.

    De in artikel 18:1:7, tweede lid, bedoelde bedragen worden, indien een betrokkene niet dagelijks naar de plaats van tewerkstelling reist, naar evenredigheid verminderd

Artikel 18:1:9 Pensionkosten
  • 1.

    De tegemoetkoming in pensionkosten als bedoeld in artikel 18:1:6, zesde lid, bedraagt voor de betrokkene die gewoonlijk met gezinsleden samenwoont 90% en voor de overige betrokkenen 60% van de betaalde pensionkosten, voor zover deze kosten niet uitgaan boven de door het bestuursorgaan redelijk geoordeelde pensionkosten.

  • 2.

    De tegemoetkoming in reiskosten voor gezinsbezoek dan wel voor het bezoeken van de plaats waar betrokkene nog is gehuisvest is gelijk aan de kosten van het gebruik van het openbaar vervoer en wel naar het tarief van de laagste klasse.

Artikel 18:1:10
  • 1.

    De tegemoetkoming ingevolge het bepaalde in de artikelen 18:1:7, eerste lid en 18:1:9 wordt voor de eerste keer voor niet langer dan zes maanden verleend. Het bevoegde gezag kan deze termijn op verzoek van betrokkene telkens voor niet langer dan zes maanden verlengen.

  • 2.

    Geen aanspraak op tegemoetkoming in reis- en/of verblijfskosten bestaat indien de declaratie van de in een kalendermaand gemaakte kosten niet binnen drie maanden na die kalendermaand bij het bevoegde gezag is ingediend.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd te bepalen dat de tegemoetkomingen vastgesteld op basis van artikel 18:1:7 maandelijks zonder declaratie worden uitbetaald met inachtneming van een korting op de bedragen van 6%.

Artikel 18:1:11 Procedure tegemoetkoming verhuiskosten
  • 1.

    De aanvraag voor een tegemoetkoming in verhuiskosten dient voor de datum van de verhuizing bij het bevoegde gezag te zijn ingediend.

  • 2.

    Zo spoedig mogelijk na de verhuizing doch in ieder geval binnen zes maanden daarna doet de betrokkene bij het bevoegde gezag opgave van de kosten als bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, onder b.

Artikel 18:1:12 Voorschot

Het bevoegde gezag kan terzake van de in dit hoofdstuk bedoelde tegemoetkomingen een voorschot verlenen.

Artikel 18:1:13 Slotbepaling

Het dagelijks bestuur kan voor zover nodig in afwijking van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels beslissen in individuele gevallen, waarin deze regelen naar hun oordeel niet of niet naar redelijkheid voorzien.

Hoofdstuk 18a Uitvoeringsregeling Vergoeding Dienstreizen binnen Nederland

Regeling ter uitvoering van artikel 15:1:22 van de CAR/HUWO

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1.

    Medewerker: de ambtenaar ingevolge artikel 1:1 lid 1 sub a van de CAR/HUWO.

  • 2.

    Werkgever: het Stadsgewest Haaglanden.

  • 3.

    Bevoegd gezag: de secretaris van het Stadsgewest Haaglanden, sectorhoofden, afdelingshoofden en controller.

  • 4.

    Dienstreis: de noodzakelijke verplaatsing van een medewerker tot het verrichten van dienst buiten de plaats van tewerkstelling in opdracht van het bevoegde gezag waar de medewerker werkzaam is, alsmede het hiermee verband houdende verblijf buiten deze plaats.

  • 5.

    Vergoeding: bedrag ter compensatie van gemaakte kosten ten behoeve van dienstreizen. Behoudens voor de dag-avondcomponent zoals omschreven in de bijlage dient de medewerker de gemaakte reis-verblijfskosten t.b.v. de werkgever aan te tonen.

  • 6.

    Standplaats: de gemeente waar het Stadsgewest Haaglanden gevestigd is en waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht,

  • 7.

    Plaats van tewerkstelling: een gebouw, gebouwencomplex, terrein of een ander door bevoegd gezag aan te wijzen plaats, waar of van waaruit de medewerker gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht.

  • 8.

    Bekeuring: geldstraf voor een overtreding.

  • 9.

    Openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer per vliegtuig, trein, metro, tram, bus, OV fiets, pont of (veer)boot, volgens een dienstregeling, dan wel met de (trein)taxi.

  • 10.

    Eigen vervoermiddel: een niet openbaar vervoermiddel, dat niet voor de dienstreis is gehuurd en niet door de werkgever beschikbaar is gesteld.

  • 11.

    Overwerk: werkzaamheden door de medewerker in dienstopdracht verricht buiten de arbeidsduur zoals die voor de medewerker voor een bepaalde week is vastgesteld, als bedoeld in artikel 1:1 lid 1 sub l van de CAR/HUWO.

  • 12

    Reisregeling Binnenland: de door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties vastgestelde regeling van 16 maart 1993 als opgenomen in bijlage I.

  • 13

    Passend vervoer: een vervoerswijze afgestemd op de te maken dienstreis.

Artikel 2 Algemene bepalingen
  • 1.

    De medewerker is vrij in de keuze aan passend vervoer (openbaar vervoer en/of eigen vervoermiddel) voor het maken van de dienstreis.

  • 2.

    Vergoeding van reis- en verblijfkosten wordt verleend in verband met dienstreizen binnen Nederland. Eventuele fiscale consequenties zijn voor rekening van de medewerker.

  • 3.

    Voor de vergoeding van reis- en verblijfkosten geldt dat de plaats van tewerkstelling het beginpunt en het eindpunt is van de dienstreis.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in lid 3 kan de woning van de medewerker of een andere plaats als beginpunt respectievelijk eindpunt van de dienstreis worden aangemerkt, tenzij op een reisdeel de plaats van tewerkstelling wordt bezocht.

  • 5.

    Indien de medewerker in diensttijd een bekeuring ontvangt voor overtredingen dan wel een misdrijf pleegt op grond van de Wegenverkeerswet, komen de, al dan niet financiële, gevolgen hiervan voor rekening van de medewerker; ongeacht of de reis kan worden aangemerkt als een dienstreis; ongeacht of het feit met een eigen vervoermiddel dan wel met een door het Stadsgewest Haaglanden ter beschikking gesteld vervoermiddel is gepleegd.

Artikel 3 Vergoeding van de reiskosten voor de dienstreis binnen Nederland
  • 1.

    Wegens reiskosten wordt ongeacht de keuze aan passend vervoer een bedrag per kilometer overeenkomstig de bijlage van deze regeling vergoed.

  • 2.

    De medewerker die tijdens een dienstreis gebruik maakt van vervoer per trein, is gerechtigd om in de tweede klasse te reizen. Het bevoegde gezag kan bij gegronde redenen zoals vermeld in bijlage toestemming geven voor het reizen per 1e klasse.

Artikel 4 Vergoeding van de reiskosten
  • 1.

    Indien de dienstreis, naar het oordeel van het bevoegde gezag op gegronde redenen zoals vermeld in de bijlage uitsluitend met gebruik van een motor, scooter, auto dan wel vergelijkbaar vervoermiddel kan worden gemaakt dan wordt een vergoeding verstrekt per kilometer eveneens overeenkomstig bijlage.

  • 2.

    Indien omtrent het gebruik van een eigen vervoermiddel geen of onvoldoende gegevens voorhanden zijn, wordt het bedrag van de vergoeding op grond van een schatting van het voor de dienst benodigde gebruik voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van nadere verrekening.

Artikel 5 Verzekering

Wanneer de medewerker, met toestemming van het bevoegde gezag, een dienstreis maakt met het eigen vervoermiddel zoals vermeld in artikel 4 lid 1, dient de houder van het voertuig zorg te dragen te voldoen aan de als normaal te stellen eisen van veiligheid en technische betrouwbaarheid, alsmede een deugdelijke verzekering inclusief een, indien met meerdere passagiers wordt gereisd, ongevallen- en inzittendenverzekering af te sluiten.

Artikel 6 Tijdelijike tewerkstelling elders

Indien en zodra is te voorzien dat de medewerker tijdelijk, voor een periode van minstens vier weken, gedurende meer dan de helft van de voor hem gebruikelijke werkdagen de werkzaamheden in of vanuit één bepaalde plaats buiten de standplaats moet gaan verrichten, heeft de medewerker voor het afleggen van het traject tussen zijn woning en de plaats van de tijdelijke tewerkstelling alsmede voor eventuele pensionkosten die vanwege de tijdelijke tewerkstelling worden gemaakt, aanspraak op een vergoeding voor reis- en pensionkosten op grond van de bepaling van of krachtens hoofdstuk 18 CAR/HUWO.

Artikel 7 Vergoeding verblijfskosten
  • 1.

    De in verband met een dienstreis noodzakelijk gemaakte kosten voor maaltijden en logies en voor kleine uitgaven overdag en ’s avonds, worden vergoed op basis van de vergoedingen als vastgesteld in de bijlage.

  • 2.

    Geen aanspraak op vergoeding wegens verblijfkosten bestaat voor een dienstreis korter dan drie uur en voor een dienstreis binnen de standplaats voor zover de reisbestemming op minder dan een kilometer van de plaats van tewerkstelling ligt.

  • 3.

    Vergoedingen ten behoeve van lunch of diner worden slechts vergoed, indien wordt voldaan aan de voorwaarde dat de dienstreis plaatsvindt tussen 12.00 en 13.00 uur respectievelijk 18.00 en 19.30 uur.

Artikel 8 Vaste reissommen
  • 1.

    Ter vervanging van de op deze regeling gebaseerde vergoedingen, kan het bevoegde gezag voor de gemaakte reiskosten en voor de verblijfkosten, zowel afzonderlijk als tezamen, vaste reissommen vaststellen in een bedrag per maand of kwartaal.

  • 2.

    Bij de berekening van het bedrag wordt gelet op de veelvuldigheid en de duur van de reis en de daarmee samenhangende gemiddelde verblijfkosten die de dienstuitoefening van de medewerker in de regel vereist. De vaste reissom bedraagt niet meer dan de vergoeding die hij vervangt.

  • 3.

    Een vaste reissom wordt in ieder geval herzien zodra een wijziging van betekenis optreedt in de omstandigheden die tot het toekennen van die reissom hebben geleid. De medewerker is verplicht hiervan mededeling te doen aan het bevoegde gezag.

Artikel 9 Declaraties
  • 1.

    Vergoedingen van reis- en/of verblijfkosten op grond van deze uitvoeringsregeling, vindt slechts plaats na inzending door de medewerker van een declaratieformulier waarvan het model door de secretaris wordt vastgesteld.

  • 2.

    In geval er meerdere medewerkers gebruik maken van een eigen vervoermiddel van een van de medewerkers, kan de medewerker die tevens houder is van het eigen vervoermiddel waarmee onder de gestelde voorwaarden een dienstreis wordt uitgevoerd, aanspraak maken op een vergoeding op basis van reiskosten.

  • 3.

    De aanspraak op een vergoeding vervalt, indien de medewerker het declaratieformulier niet binnen drie maanden na de maand waarop de declaratie betrekking heeft, indient.

Artikel 10 Slotbepaling

Deze regeling kan worden aangehaald als de 'Uitvoeringsregeling Vergoeding dienstreizen binnen Nederland' en treedt in werking op 1 juli 2005.

Hoofdstuk 19 Uitvoeringsregeling Fiets voor woon-werkverkeer

Cafetariamodel Regeling ter uitvoering van artikel 4a:3 CAR/HUWO

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1.

    Deelnemer: de ambtenaar ingevolge artikel 1:1 lid 1 sub a van de CAR/HUWO, uitgezonderd artikel 2:5 lid 1.

  • 2.

    Werkgever: Stadsgewest Haaglanden.

  • 3.

    Fiets: fiets (ook fiets met elektrische trapondersteuning) in eigendom die gebruikt wordt ten behoeve van woon-werkverkeer.

  • 4.

    Accessoires: met de fiets samenhangende zaken die direct dienstbaar zijn aan het woon-werkverkeer.

  • 5.

    Bronnen: de arbeidsvoorwaarden waarmee een fiets fiscaal verrekend kan worden zijnde:

    • a.

      een bruto vergoeding voor het aantal verkochte vakantie-uren, zoals bepaald in artikel 4a:1 van de CAR/HUWO:

    • b.

      een aanwending van de bruto vakantietoelage;

    • c.

      een aanwending van de bruto eindejaarsuitkering;

    • d.

      een aanwending van een deel van het bruto salaris;

    • e.

      een aanwending van de bruto levensloopbijdrage.

    • f.

      een aanwending van de tegemoetkoming ziektekosten

  • 7.

    Vakantie-uren: de vergoeding voor elk op grond van artikel 4a:1 lid 1 verminderd vakantie-uur overeenkomend met de hoogte van het salaris per uur dat de deelnemer geniet bij aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.

  • 8.

    Eindejaarsuitkering: de uitkering zoals gedefinieerd in artikel 3:6 van de CAR/HUWO.

  • 9.

    Vakantietoelage: de toelage zoals gedefinieerd in artikel 6:3 van de CAR/HUWO.

  • 10.

    Bezoldiging: bezoldiging zoals omschreven in artikel 3:1 lid 2c van de CAR/HUWO.

  • 11.

    Salaris: salaris zoals omschreven in artikel 3:1 lid 2b van de CAR/HUWO.

  • 12.

    Levensloopbijdrage: de bijdrage zoals gedefinieerd in artikel 6a:7 van de CAR/HUWO.

  • 13.

    Tegemoetkoming ziektekosten: de tegemoetkoming zoals gedefinieerd in artikel 7:24a van de CAR/HUWO

  • 14

    Spreidingsperiode: een periode van 3 kalenderjaren, die aanvangt op de dag van de aankoop van de fiets en eventuele accessoires, waarbinnen een fiets kan worden aangeschaft tot een maximum van het bedrag genoemd in het in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting (2001) die uitvoering geeft aan de Wet op de loonbelasting (1964).

Artikel 2 Aanschaf fiets
  • 1.

    De deelnemer koopt een fiets samen met eventuele accessoires en eventueel een fietsverzekering bij een door hem uit te kiezen erkende fietsenhandelaar, niet zijnde een particulier, in ruil voor één of meerdere bronnen met maximum bedragen per spreidingsperiode zoals genoemd in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting (2001) die uitvoering geeft aan de Wet op de loonbelasting (1964).

  • 2.

    Een aanvraag voor een bruto vergoeding voor het aantal verkochte vakantie-uren ten behoeve van de aanschaf van een fiets dient vóór 1 november van het kalenderjaar liggende voor de te kiezen spreidingsperiode gedaan te worden. Een aanvraag voor uitsluitend het aanwenden van de bruto vakantietoelage, de bruto eindejaarsuitkering of een deel van het bruto salaris kan op elk moment gedurende het jaar gedaan worden.

  • 3.

    Na de aanvraag voor het aanschaffen van een fiets dient de fiets binnen drie maanden aangeschaft te zijn. Na de aanschaf van de fiets moet het aanvraagformulier binnen twee weken ingeleverd worden bij P&O van het Stadsgewest.

  • 4.

    De aanschaf van een fiets zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel geschiedt met eigen geld van de deelnemer.

  • 5.

    De verrekening van het fiscale voordeel gebeurt met de door de deelnemer gekozen bron(nen) in een door de deelnemer gekozen aantal maanden binnen de gekozen spreidingsperiode.

Artikel 3 Fiscale voorwaarden
  • 1.

    De deelnemer is verplicht de originele factu(u)r(en) van de aangeschafte fiets, accessoires en/of fietsverzekering tegelijkertijd te tonen aan de werkgever. De factuur moet op naam van de deelnemer staan.

  • 2.

    De deelnemer is verplicht een betaalbewijs te overleggen, zijnde een bankafschrift en/of een kwitantie waaruit blijkt dat de fiets betaald is door de deelnemer.

  • 3.

    Verklaring fietsgebruik:

    • a.

      de deelnemer is verplicht te verklaren, middels de verklaring fietsgebruik, op meer dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen in het kader van woon-werkverkeer gebruik te maken van de fiets;

    • b.

      indien bij controle van de belastingdienst blijkt, dat de deelnemer niet aannemelijk kan maken dat de fiets wordt gebruikt voor woon-werkverkeer, komt een eventuele daaruit voortvloeiende naheffingsaanslag, voor zover betrekking hebbend op de deelnemer, voor rekening van de deelnemer.

  • 4.

    De deelnemer krijgt een eenmalige fiscale bijtelling op zijn bruto loon ter hoogte van het minimum bedrag zoals genoemd in artikel 37 lid 1 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting (2001) die uitvoering geeft aan de Wet op de loonbelasting (1964).

  • 5.

    Bij inzet van vakantie-uren moet er voor een fulltime medewerker per kalenderjaar minimaal 144 uur aan vakantieverlof resteren (parttime medewerkers naar rato).

  • 6.

    Per jaar mag er maximaal 30% van de bezoldiging fiscaal vriendelijk worden ingezet ten behoeve van alle onderdelen van het cafetariamodel met de Uitvoeringsregeling fiets voor woon-werkverkeer als onderdeel van dit cafetariamodel.

Artikel 4 Gevolgen inkomensafhankelijke regelingen

De deelnemer is zich bewust van de gevolgen die de in artikel 3 bedoelde tijdelijke verlaging van zijn bezoldiging, vakantietoelage, eindejaarsuitkering of een combinatie hiervan heeft of kan hebben voor diverse inkomensafhankelijke regelingen, zoals vakantietoelage, eindejaarsuitkering, sociale verzekeringsuitkeringen, jubileumuitkeringen, pensioen en dergelijke en deze te aanvaarden. De werkgever aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor eventuele gevolgen die deze tijdelijke verlaging heeft voor welke inkomensafhankelijke regeling dan ook en de deelnemer verklaart zich akkoord met die uitsluiting van elke aansprakelijkheid.

Artikel 5 Aansprakelijkheid werkgever
  • 1.

    De deelnemer kan de werkgever op geen enkele wijze aanspreken voor verplichtingen die voortvloeien uit de garantiebepalingen van de leverancier of fabrikant. De deelnemer dient zich in dat geval uitsluitend te wenden tot de leverancier of de fabrikant.

  • 2.

    De deelnemer vrijwaart de werkgever tegen aanspraken van derden, voortvloeiende uit of in verband staande met het gebruik van de fiets en accessoires.

Artikel 6 Ontslag

Bij ontslag van de deelnemer, voordat het totale bedrag van de fiets fiscaal is verrekend, vervalt de aanspraak op het fiscaal voordeel.

Artikel 7 Hardheidsclausule

Het dagelijks bestuur besluit in alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet en volgt daarbij de bepalingen die zijn opgenomen in Uitvoeringsregeling loonbelasting (2001) die uitvoering geeft aan de Wet op de loonbelasting (1964).

Artikel 8 Slotbepaling
  • 1.

    De regeling kan worden aangehaald als 'Uitvoeringsregeling fiets voor woon-werkverkeer' en treedt in werking per 1 juli 2005.

  • 2.

    Zodra de fiscale faciliteit zoals genoemd in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting (2001) die uitvoering geeft aan de Wet op de loonbelasting (1964) vervalt, kan er geen aanvraag meer voor een fiets gedaan worden op grond van deze regeling.

Aanvraagformulier cafetariamodel

‘Uitvoeringsregeling Fiets voor woon-werkverkeer’

Naam:  
Adres:  
Postcode / Woonplaats:  
BSN:  
Sector:  
Personeelsnummer: (in te vullen door P&O)

verzoekt het dagelijks bestuur, te dezen vertegenwoordigd door de secretaris, een fiets met de volgende waarde:

Aankoopprijs fiets€ ………….Maximaal € 749,- kan 1 x per 3 kalenderjaren fiscaal vrij verrekend worden.
Verzekering€ ………….Kan maximaal 1 x per 3 kalenderjaren fiscaal vrij verrekend worden.
Accessoires/onder-houdskosten€ ………….Per kalenderjaar kan maximaal € 82,- fiscaal vrij verrekend worden met een maximum van 3 kalenderjaren.

fiscaal te verrekenen met de volgende arbeidsvoorwaarde(n) op de

volgende wijze:

 OptiesVerrekeningBedrag
[ ]Met de bruto vergoeding voor verkochte vakantie-uren (max.72) / leeftijdsverlofuren (max 24) NB: deze aanvraag moet worden ingeleverd tussen 1 september en 1 november voorafgaand aan het jaar dat de uren worden verkocht.In de maand februari 20. . Totaal = ……. vakantie-uren à € ………€ …………..
[ ]Met de bruto vakantietoelageIn de maand mei 20.. Totaal = € ……….. € …………..
[ ]Met de bruto eindejaarsuitkering c.q. levensloopbijdrage, tegemoetkoming ziektekostenIn de maand december 20.. Totaal = € ……….. € …………..
[ ] Met het bruto salarisIn de maand ...................... 20..€ ………….

De kostprijs en de specificatie van de aangeschafte fiets, eventuele accessoires en verzekering blijken uit de, na goedkeuring van het sectorhoofd, aangeleverde originele aankoopbon(nen). Tevens dient een op eigen naam gesteld bankafschrift of kwitantie getoond te worden.

Na inzage worden er kopieën gemaakt en worden de originele aankoopbonnen, bankafschrift en kwitantie geretourneerd. Aankoopbonnen, bankafschrift en kwitantie dienen op uw naam te staan.

Hierbij verklaart u:

  • -

    dat er minimaal 3 jaar is verstreken tussen de aankoopdatum nieuwe fiets en de aankoopdatum vorige fiets waarop een fiscale verrekening heeft plaatsgevonden, of dat er niet eerder een fiscale verrekening aankoop fiets heeft plaatsgevonden;

  • -

    op meer dan de helft van uw werkdagen gebruik te maken van de fiets voor het woon-werkverkeer;

  • -

    ermee bekend te zijn dat u zelf verantwoordelijk bent voor het aan de belastingdienst aannemelijk maken van het gebruik van de fiets voor het woon-werkverkeer.

Datum:Handtekening medewerker:
Datum: Handtekening sectorhoofd (akkoord): Naam :
Datum: Handtekening secretaris (alleen noodzakelijk bij verkoop van verlof):
  • ·

    Indien u kiest voor het verkopen van vakantie-uren of het verkopen van leeftijdsverlofuren t.b.v. een fiets, dan dient het aanvraagformulier tussen 1 september en 1 november voorafgaand aan het jaar van verkoop ingeleverd te worden bij Personeel & Organisatie.

  • ·

    Indien u kiest voor het aanwenden van vakantietoelage, levensloopbijdrage, eindejaarsuitkering,tegemoetkoming ziektekosten of salaris t.b.v. een fiets dan mag het aanvraagformulier op elk moment in het jaar ingeleverd worden bij Personeel & Organisatie.

NB: Dit aanvraagformulier kan alleen in behandeling worden genomen als het volledig en juist is ingevuld en voorzien van de gevraagde informatie.

Hoofdstuk 20 Vergoedingsregeling piketdienst beroepsbrandweer

Niet van toepassing op het personeel van het Stadsgewest Haaglanden.

Hoofdstuk 21 Rechtspositionele erkenning van alternatieve samenlevingsvormen

Artikel 21:1:1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder levenspartner verstaan: een persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring, ingericht volgens door het dagelijks bestuur nader te stellen regels. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt.

Artikel 21:1:2 Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot

De bepalingen, die gelden voor de gehuwde ambtenaar, zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de ambtenaar met een levenspartner. Waar in deze bepalingen staat ‘echtgenoot’ moet tevens worden gelezen ‘levenspartner’.

Artikel 21:1:3

vervallen

Artikel 21:1:4

In gevallen waarin dit hoofdstuk niet of niet naar redelijkheid voorziet, treft het dagelijks bestuur een passende voorziening.

Hoofdstuk 22 Regeling uitbreiding cafetariamodel, privé computerconfiguratie met mede zakelijk gebruik

Artikel 1
  • 1.

    Regeling: uitbreiding cafetariamodel, privé computerconfiguratie met mede zakelijk gebruik.

  • 2.

    Werkgever: Het Stadsgewest Haaglanden.

  • 3.

    Deelnemer: de ambtenaar ingevolge artikel 1:1 sub a van de CAR met (vooruitzicht op) een dienstverband van 2 of meer kalenderjaren. Bij loonbeslag conform wettelijke bepalingen is deelname aan de regeling niet mogelijk.

  • 4.

    Computer configuratie: Personal Computer, beeldscherm, toetsenbord, muis, printer, scanner, aan de pc gekoppelde fax, ingebouwd toebehoren, software voor de aansluiting van de PC, zakelijke applicaties en kosten voor een ISDN kaart. Bij twijfel of apparatuur/software onder de regeling vallen is het standpunt van de belastingdienst (belastinginspectie van de standplaats van het Stadsgewest Haaglanden) bepalend.

  • 5.

    Medezakelijk gebruik: het gebruik van privé PC configuratie door de deelnemer ten behoeve van de werkgever.

  • 6.

    Vakantie-uren: de vergoeding voor elk op grond van artikel 4 a: 1 eerste lid verminderde vakantie-uur overeenkomend met de hoogte van het salaris per uur dat de deelnemer geniet bij aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.

  • 7.

    Eindejaarsuitkering: de uitkering zoals gedefinieerd in artikel 3:6 van de CAR.

  • 8.

    Vakantietoelage: de toelage zoals gedefinieerd in artikel 6:3 van de CAR/HUWO.

  • 9.

    Bezoldiging: bezoldiging zoals omschreven in artikel 3:1 van de salaris- en vergoedingsregelingen van de CAR/HUWO.

  • 10.

    Salaris: salaris zoals omschreven in artikel 3:1 van de salaris- en vergoedingsregelingen van de CAR/HUWO.

Artikel 2
  • 1.

    De deelnemer aan de regeling koopt een privé-PC configuratie bij een door hem uit kiezen leverancier en levert de originele aankoopnota/betalingsbewijs bij de werkgever in.

  • 2.

    De werkgever maakt hiervan een kopie en retourneert de originele aankoopnota/ het betalingsbewijs aan de deelnemer. Op verzoek van de deelnemer verstrekt de werkgever een voorschot tot een maximum van door de belastingdienst vastgesteld bedrag over een periode van 3 kalenderjaren.

    De deelnemer betaalt dit voorschot terug door:

    - een bruto vergoeding voor het aantal verkochte vakantie-uren;

    - een aanwending uit de bruto vakantietoelage;

    - een aanwending uit de bruto eindejaarsuitkering;

    - een aanwending van een deel van het brutosalaris.

    De periode om de voor de deelnemer toepasbare fiscaal vrije bedrag in het jaar van aanvraag te berekenen omvat het kalenderjaar waarin de aanvraag plaatsvindt als mede de twee hieraan voorafgaande kalenderjaren. De in deze periode door de deelnemer benutte fiscaal vrije bedragen in het kader van deze regeling worden in mindering gebracht op het door de belastingdienst vastgestelde bedrag.

    In het tweede jaar van de spreidingsperiode geldt als referteperiode het 2e kalenderjaar als mede de voorafgaande 2 kalenderjaren. De in deze periode door de deelnemer benutte fiscaal vrije bedragen in het kader van deze regeling worden in mindering gebracht op het door de belastingdienst vastgestelde fiscaal vrije bedrag zoals gold in het jaar van aanvraag.

    In het derde jaar van de spreidingsperiode geldt als referentieperiode het 3e kalenderjaar als mede de voorafgaande 2 kalenderjaren. De in deze periode door de deelnemer benutte fiscaal vrije bedragen in het kader van deze regeling worden in mindering gebracht op het door de belastingdienst vastgestelde fiscaal vrije bedrag zoals gold in het jaar van aanvraag.

  • 3.

    Terugbetaling van het verleende voorschot kan maximaal gespreid worden over een periode van volle kalenderjaren (spreidingsperiode. De aanvraag hiervoor dient plaats te vinden voor 1 november van het kalenderjaar liggende voor de te kiezen spreidingsperiode. De werkgever zorgt voor informatieverstrekking richting de deelnemers. Voorzover er geen volledig voorschotbedrag is uitgekeerd gedurende de gekozen spreidingsperiode, kan per 1 november een aanvullende aanvraag ingediend worden.

  • 4.

    Aan de deelnemer kan als optie een renteloze lening worden verstrekt. De renteloze lening wordt in maximaal 36 maandtermijnen op het salaris ingehouden.

  • 5.

    Een combinatie van opties (lid 2) is mogelijk tot het maximaal fiscaal vrij te benutten bedrag voor een periode van 3 (kalender)jaren.

  • 6.

    De deelnemer levert vooraf een ondertekend aanvraagformulier en een ondertekende "verklaring medezakelijk gebruik PC-configuratie" in bij de werkgever.

Artikel 3

Onder medezakelijk gebruik als bedoeld in artikel 2 wordt verstaan: het gebruik van privé PC-configuratie door de deelnemer ten behoeve van de werkgever zoals:

  • -

    het digitaal opstellen/ maken van brieven, memo’s, notities, verslagen, adviezen, voorstellen, berekeningen, presentaties en dergelijke;

  • -

    het raadplegen van elektronische informatie;

  • -

    het registreren van gegevens zoals uren- of projectadministraties;

  • -

    overig (door de deelnemer zelf aan te geven).

Artikel 4
  • 1.

    De regeling cafetariamodel mag er niet toe leiden dat het uit te betalen brutosalaris/-bruto vakantietoelage zakt onder het wettelijk voorgeschreven minimum loon/minimum vakantietoelage.

  • 2.

    Bij inzet van vakantie-uren moet er voor een fulltime medewerker per kalenderjaar minimaal 144 uur aan vakantieverlof resteren.

  • 3.

    Per maand mag er maximaal 30 % van de bezoldiging fiscaal vriendelijk worden ingezet ten behoeve van het cafetariamodel.

Artikel 5

De deelnemer is zich bewust van de gevolgen die de in artikel 2 bedoelde tijdelijke verlaging van zijn bezoldiging, vakantietoelage, eindejaarsuitkering of een combinatie hiervan heeft, of kan hebben voor diverse inkomensafhankelijke regelingen, zoals sociale verzekeringsuitkeringen, jubileum-uitkeringen en dergelijke en verklaart deze te aanvaarden.

De werkgever aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor eventuele gevolgen die deze tijdelijke verlaging heeft voor welke inkomensafhankelijke regeling dan ook en de deelnemer verklaart zich akkoord met die uitsluiting van elke aansprakelijkheid.

Artikel 6

Indien de belastingdienst bij een controle zich op het standpunt stelt dat het medezakelijk gebruik niet(meer) of niet(meer) voldoende aannemelijk is gemaakt door de deelnemer, is de werkgever gerechtigd de daaruit voortvloeiende naheffingsaanslag inclusief eventuele boete en heffingsrente, voorzover betrekking hebbend op de deelnemer, op de deelnemer te verhalen.

Artikel 7

De deelnemer kan de werkgever op geen enkele wijze aanspreken voor verplichtingen die voortvloeien uit de garantiebepalingen van de leverancier of fabrikant. De deelnemer dient zich in dat geval uitsluitend te wenden tot de leverancier of de fabrikant.

Artikel 8

Indien de deelnemer niet meer voldoet aan de eis van mede zakelijk gebruik zal deze de werkgever onverwijld informeren.

Artikel 9
  • 1.

    Bij ontslag van de deelnemer, voor afloop van de periode waarbinnen het voorschotbedrag/renteloze lening van de deelnemer door de werkgever wordt verrekend, dient de deelnemer voor de ontslagdatum het volledige voorschotbedrag/renteloze lening te hebben terugbetaald (verrekening van het resterende voorschotbedrag/renteloze lening zonder fiscaal voordeel).

  • 2.

    Voor het einde van de ontslagdatum voldoet de deelnemer het restant van het voorschotbedrag/renteloze lening door het inleveren van netto salaris.

  • 3.

    Indien de terugbetaling van het verleende voorschotbedrag/renteloze lening niet (volledig) op grond van het gestelde in het tweede lid kan worden gedaan, ontvangt de deelnemer een factuur van de werkgever teneinde het verleende restant voorschotbedrag/ renteloze lening te voldoen.

Artikel 10
  • 1.

    Het in deze regeling genoemde bedrag en termijn kunnen onderhevig zijn aan veranderingen door wijzigingen in de fiscale wetgeving.

  • 2.

    Zodra de fiscale faciliteit is vervallen kunnen geen nieuwe aanvragen in het kader van deze regeling worden ingediend.

  • 3.

    De regeling is vervallen op het moment dat er geen deelnemers meer zijn.

Artikel 11

Het dagelijks bestuur besluit in alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet.

Artikel 12

De regeling treedt per 1 januari 2003 in werking.

Hoofdstuk 23 Privacyreglement e-mail en internetgebruik

Paragraaf 1 DEFINITIES, REIKWIJDTE EN DOELEINDEN
Artikel 1 Definities

In dit privacyreglement wordt verstaan onder:

  • 1.

    Wbp: Wet bescherming persoonsgegevens.

  • 2.

    College bescherming persoonsgegevens: het College als bedoeld in artikel 51 Wbp.

  • 3.

    Stadsgewest: het Stadsgewest Haaglanden.

  • 4.

    Betrokkene: gebruiker van de elektronische communicatiemiddelen op wie een persoonsgegeven betrekking heeft en die aan te merken is als:

  • a.

    medewerker in dienst van het Stadsgewest;

  • b.

    persoon die (betaalde of niet-betaalde) werkzaamheden voor het Stadsgewest verricht, anders dan in ambtelijk dienstverband.

  • 5.

    E-mailfaciliteiten: de door of namens het Stadsgewest aan betrokkenen ter beschikking gestelde e-mailfaciliteiten.

  • 6.

    Internetfaciliteiten: de door of namens het Stadsgewest aan betrokkenen ter beschikking gestelde internetfaciliteiten.

  • 7.

    Elektronische communicatiemiddelen: e-mail- en/of internetfaciliteiten.

  • 8.

    Persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon in de zin van de Wbp.

  • 9.

    De verantwoordelijke: de secretaris van het Stadsgewest Haaglanden.

  • 10.

    Verwerken van persoonsgegevens: elke handeling of geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens.

  • 11

    Bestand: elk, al dan niet geautomatiseerd, gestructureerd geheel van persoonsgegevens, ongeacht of dit geheel van gegevens gecentraliseerd is of verspreid is op een functioneel of geografisch bepaalde wijze, dat volgens bepaalde criteria toegankelijk is en betrekking heeft op verschillende personen.

  • 12

    Dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het Stadsgewest Haaglanden.

  • 13

    Onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen: een doen of nalaten in strijd met dit privacyreglement of andere wet- en regelgeving of een inbreuk op een recht.

Artikel 2 Reikwijdte
  • 1.

    Dit privacyreglement is van toepassing op het verwerken van persoonsgegevens inzake het gebruik van elektronische communicatiemiddelen.

  • 2.

    Dit privacyreglement geldt voor medewerkers in dienst van het Stadsgewest en personen die (betaalde of niet-betaalde) werkzaamheden voor het Stadsgewest verrichten, anders dan in ambtelijk dienstverband.

Artikel 3 Doeleinden
  • 1.

    De verwerking van persoonsgegevens inzake het gebruik van de elektronische communicatiemiddelen heeft de volgende doeleinden:

  • a.

    het verkrijgen van inzicht in de mate van gebruik van de elektronische communicatiemiddelen;

  • b.

    het voorkomen van onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen.

  • 2.

    De omvang van de controle ter voorkoming van onrechtmatig gebruik, dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen als bedoeld in het eerste lid sub b, wordt zo beperkt mogelijk gehouden, in die zin dat deze in redelijke verhouding staat tot het doel waarvoor deze wordt aangewend.

Paragraaf 2 VERANTWOORDELIJKHEDEN EN BEHEER
Artikel 4 Verantwoordelijkheden en beheer
  • 1.

    Door de verantwoordelijke worden de nodige maatregelen getroffen, opdat persoonsgegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn.

  • 2.

    Door de verantwoordelijke worden passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer gelegd om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking.

  • 3.

    Door de verantwoordelijke worden één of meerdere systeembeheerders aangewezen die belast zijn met het beheer van het (de) bestand(en). Deze systeembeheerders zijn, op grond van artikel 125a, derde lid, Ambtenarenwet, verplicht tot geheimhouding van de persoonsgegevens waarvan zij kennisnemen, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Paragraaf 3 GEBRUIK ELEKTRONISCHE COMMUNICATIEMIDDELEN
Artikel 5 Gebruik elektronische communicatiemiddelen
  • 1.

    Betrokkenen gebruiken de elektronische communicatiemiddelen primair voor het uitvoeren van de aan hen door het Stadsgewest opgedragen taken.

  • 2.

    Incidenteel privé-gebruik van de elektronische communicatiemiddelen door betrokkenen is toegestaan mits dit gebruik in overeenstemming is met dit privacyreglement en dit gebruik in geen geval storend is voor dan wel ten koste gaat van het uitvoeren van de aan hen door het Stadsgewest opgedragen taken.

  • 3.

    Het is betrokkenen niet toegestaan met behulp van de e-mailfaciliteiten kettingbrieven te versturen of pornografisch materiaal te versturen of op te vragen, dan wel dreigende, seksueel intimiderende, racistische of discriminerende opmerkingen te maken. Evenmin is het betrokkenen toegestaan met behulp van de e-mailfaciliteiten illegale software te verzenden of op te vragen, dan wel bestanden zonder voorafgaand overleg met de systeembeheerder(s) te verzenden of op te vragen waarvan betrokkene redelijkerwijs moet aannemen dat deze te omvangrijk zijn.

  • 4.

    Het is betrokkenen niet toegestaan met behulp van de internetfaciliteiten bewust internetsites die pornografisch, dan wel racistisch materiaal bevatten te bezoeken, mee te doen in chatsessies, online te gokken, illegale software te downloaden dan wel zonder voorafgaand overleg met de systeembeheerder(s) bestanden te downloaden waarvan betrokkene redelijkerwijs moet aannemen dat deze te omvangrijk zijn.

  • 5.

    Voorzover zulks niet past binnen de algemene door de verantwoordelijke te stellen regels is het betrokkene zonder voorafgaande toestemming van de systeembeheerder(s) niet toegestaan met behulp van de e-mailfaciliteiten een elektronisch bericht aan alle of vrijwel alle medewerkers van het Stadsgewest tegelijkertijd te versturen.

  • 6.

    Indien betrokkenen met gebruik van de internetfaciliteiten handelingen verrichten die als emailtoepassingen zijn te kwalificeren, dan zijn de bepalingen van artikel 5, derde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 7.

    Betrokkenen zullen bij het gebruik van de elektronische communicatiemiddelen de nodige zorgvuldigheid betrachten en de integriteit en goede naam van het Stadsgewest te waarborgen.

Artikel 6 Voorkomen onrechtmatig gebruik dan wel misbruik

Het Stadsgewest neemt zo veel mogelijk maatregelen in technische zin ter voorkoming van onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen.

Paragraaf 4 VASTLEGGING, BEWARING, VERMINDERING EN VERSTREKKING PERSOONSGEGEVENS
Artikel 7 Vastlegging
  • 1.

    Elektronisch vastleggen van persoonsgegevens geschiedt (automatisch) door de door het Stadsgewest ingezette sofware.

  • 2.

    De vastlegging beperkt zich tot de gegevens die noodzakelijk zijn voor de doeleinden van de verwerking als bedoeld in artikel 3, te weten:

  • a.

    voor het verkrijgen van inzicht in de mate van gebruik van de elektronische communicatiemiddelen worden alleen stroom- en soortgegevens vastgelegd;

  • b.

    voor het voorkomen van onrechtmatig gebruik, dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen wordt het gebruik van de elektronische communicatiemiddelen op individueel en inhoudelijk niveau gevolgd. Dit geschiedtslechts bij een redelijk vermoeden van onrechtmatig gebruik, dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen.

Artikel 8 Persoonsgegevens
  • 1.

    In de in artikel 7 genoemde vastlegging worden ten hoogste de volgende persoonsgegevens opgenomen:

    • a.

      gebruikersidentificatie, naam, voornaam of voorletters van de betrokkene;

    • b.

      naam en/of codering van de sector, afdeling waaronder de betrokkene valt;

    • c.

      gegevens over de toegang tot internet die door het Stadsgewest is geboden aan de betrokkene, inclusief gebruikersnaam en internet protocoladres;

    • d.

      gegevens betreffende de datum en het tijdstip van het openen en sluiten van de toegang tot internet door de betrokkene en gegevens betreffende de datum en het tijdstip van het verzenden, dan wel ontvangen van e-mailberichten door de betrokkene.

  • 2.

    Indien er een redelijk vermoeden bestaat van onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen door betrokkene, kan door de verantwoordelijke opdracht worden gegeven om, naast de in het eerste lid genoemde gegevens, de onderstaand in a en b bedoelde gegevens vast te leggen en te verstrekken aan de personen bedoeld in artikel 10:

    • a.

      gegevens, inclusief datum en tijdstip, betreffende de door de betrokkene bezochte internetsites (internet protocoladressen en (de onderdelen van) de webpagina's);

    • b.

      het adres, c.q. de stroomgegevens van de door de betrokkene verzonden, dan wel ontvangen e-mailberichten.

Artikel 9 Bewaring en verwijdering
  • 1.

    De in artikel 8, eerste lid en tweede lid, genoemde persoonsgegevens worden maximaal een maand bewaard. Gegevens die ouder zijn dan een maand worden automatisch verwijderd, tenzij er een redelijk vermoeden bestaat van onrechtmatig gebruik, dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen in die periode. In dat geval worden de gegevens uit die betreffende maand bewaard zolang dit in het kader van nader onderzoek en eventueel te treffen maatregelen jegens een betrokkene noodzakelijk is. Zodra een nader onderzoek is afgerond en dit niet leidt tot maatregelen jegens een betrokkene worden de gegevens verwijderd.

  • 2.

    Indien de systeembeheerder om technische redenen persoonsgegevens als bedoeld in artikel 9, eerste lid, niet kan verwijderen, wordt onder verwijderen verstaan het niet meer verstrekken van deze gegevens voor de in artikel 3 geformuleerde doeleinden.

Artikel 10 Personen aan wie persoonsgegevens worden verstrekt
  • 1.

    De vastgelegde persoonsgegevens als bedoeld in artikel 8, eerste lid, worden, na analyse en ordening, verstrekt aan:

    • a.

      hoofd informatie en automatisering om inzicht te verkrijgen in de mate van gebruik van de elektronische communicatiemiddelen. Het betreft hier dan slechts de gegevens als bedoeld in artikel 8, eerste lid, sub a tot en met d in geaggregeerde, niet tot de persoon herleidbare vorm;

    • b.

      de verantwoordelijke om te kunnen bepalen of er een redelijk vermoeden bestaat van onrechtmatig gebruik, dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen.

  • 2.

    De gegevens als bedoel in artikel 8, tweede lid, worden verstrekt aan:

    • a.

      de verantwoordelijke indien deze op grond van de bevindingen als bedoeld in artikel 10 lid 1, sub b, het redelijke vermoeden heeft van onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van elektronische communicatiemiddelen;

    • b.

      degene(n), niet zijnde het hoofd informatie en automatisering, die op verzoek van de verantwoordelijke is (zijn) belast met of leiding geeft (geven) aan onderzoek naar onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen.

  • 3.

    Indien er een redelijk vermoeden bestaat, dat de inhoud van e-mailberichten moet worden gerekend tot onrechtmatig gebruik of misbruik kan de verantwoordelijke met bedoeld onderzoek, toegang verleent tot het e-mailbestand dat bij het onderzoek betrokken moet worden. Betrokkene wordt hiervan vooraf in kennisgesteld.

Artikel 11 Nader onderzoek naar onrechtmatig gebruik of misbruik
  • 1.

    Voor een in te stellen onderzoek, als bedoeld in artikel 10, tweede lid onder b, wijst de verantwoordelijke een functionaris aan, niet zijnde het hoofd informatisering en automatisering en de systeembeheerder(s), die belast wordt met de uitvoering van het nadere onderzoek. Deze functionaris rapporteert aan de verantwoordelijke.

  • 2.

    De met het onderzoek belaste functionaris betracht geheimhouding.

Paragraaf 5 RECHTEN VAN BETROKKENE: VERBETEREN, AANVULLEN, VERWIJDEREN OF AFSCHERMEN PERSOONSGEGEVENS
Artikel 12 Rechten van de betrokkene
  • 1.

    Aan de betrokkene die daarom bij de verantwoordelijke een verzoek indient, wordt een overzicht verschaft van de hem/haar betreffende persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien een gewichtig belang van de verzoeker dit eist, voldoet de verantwoordelijke aan dit verzoek in een andere dan schriftelijke vorm, die aan dat belang is aangepast.

  • 2.

    Degene aan wie overeenkomstig het eerste lid kennis is gegeven van de hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijkeverzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

  • 3.

    De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het in het tweede lid genoemde verzoek schriftelijk of, dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Een weigering is met redenen omkleed. Een beslissing op een verzoek geldt als een besluit in de zin van artikel 1:3, Algemene wet bestuursrecht.

  • 4.

    De verantwoordelijke draagt er zorg voor dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.

Paragraaf 6 SANCTIES, OPENBAARMAKING, INWERKINGTREDING EN SLOTBEPALING
Artikel 13 Sancties
  • 1.

    Overtreding van dit privacyreglement kan voor medewerkers in dienst van het Stadsgewest resulteren in disciplinaire maatregelen als bedoeld in de arbeidsvoorwaardenregeling van het Stadsgewest.

  • 2.

    Overtreding van dit privacyreglement kan voor personen die (betaalde of niet-betaalde) werkzaamheden voor het Stadsgewest verrichten, anders dan in ambtelijk dienstverband, resulteren in:

  • a.

    maatregelen waardoor deze personen, al dan niet tijdelijk geen beschikking meer hebben over (een deel van) de elektronische communicatiemiddelen;

  • b.

    het ontzeggen van de toegang tot de gebouwen van het Stadsgewest.

Artikel 14 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen waarin dit privacyreglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van dit privacyreglement beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 15 Openbaarmaking en inwerkingtreding
  • 1.

    Dit privacyreglement wordt verstrekt of ter beschikking gesteld aan degenen die, direct of indirect, de beschikking krijgen over elektronische communicatiemiddelen.

  • 2.

    Dit privacyreglement treedt in werking op 1 februari 2003.

Artikel 16 Slotbepaling

Onverminderd het bepaalde in dit privacyreglement, zal op het verwerken van persoonsgegevens de op 1 september 2001 in werking getreden Wbp van toepassing zijn.

Hoofdstuk 24 Mobiele telefoonkostenvergoedingsregeling (tot 1 juni 2008)

Artikel 24:1:1 Algemeen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

Ambtenaar:

Hij die door of vanwege het Stadsgewest is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn alsmede hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan.

Hij die door of vanwege het Stadsgewest is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn gaan en hij die gedetacheerd is naar een van de deelnemende gemeenten tenzij de ambtenaar gebruik kan maken van een regeling voor mobiele telefonie van de gemeente waarnaar hij gedetacheerd is.

De mobiele telefoonkostenvergoedingsregeling van het Stadsgewest werkt voor het meerdere aanvullend wanneer de gemeente waarnaar gedetacheerd is een minder gunstige regeling toepast.

De ambtenaar die is gedetacheerd vanuit een van de deelnemende gemeenten naar het Stadsgewest Haaglanden en op wie de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en de uitwerkingsovereenkomst van toepassing is van de deelnemende gemeente tenzij de ambtenaar gebruik maakt of kan maken van een regeling voor mobiele telefonie van de gemeente waar hij in dienst is. De mobiele telefoonkostenvergoedingsregeling van het Stadsgewest werkt voor het meerdere aanvullend wanneer de gemeente van waaruit gedetacheerd wordt een minder gunstige regeling toepast.

Artikel 24:1:2

Voor een telefoonkostenvergoeding komt in aanmerking de ambtenaar die uit oogpunt van een stadsgewestelijk dienstbelang over een mobiele telefoon dient te beschikken.

Artikel 24:1:3
  • 1.

    De ambtenaar koopt een mobiele telefoon bij een door hem uit te kiezen leverancier en verwerft deze in eigendom. Van elke aanschaf overlegt hij een originele rekening en betalingsbewijs aan de werkgever. De werkgever maakt hiervan een kopie en retourneert de originele rekening en betalingsbewijs aan de ambtenaar. De werkgever zorgt voor archivering van de gemaakte kopieën.

  • 2.

    De ambtenaar verwerft een mobiele telefoon in eigendom met als minimale technische eisen dat de telefoon een trilfunctie heeft, sms mogelijkheid en een duidelijk display.

  • 3.

    De ambtenaar kan de werkgever op geen enkele wijze aanspreken voor verplichtingen die voortvloeien uit de garantiebepalingen van de leverancier of fabrikant. De ambtenaar dient zich in dat geval te wenden tot de leverancier en/of de fabrikant. De ambtenaar kan de werkgever ook niet aanspreken jegens door hem aangegane abonnementsverplichtingen mobiele telefonie.

  • 4.

    Op de ambtenaar rust de verplichting voortdurend zorg te dragen voor een adequaat werkende mobiele telefoon. Het risico van diefstal/verduistering of anderszins in ongerede raken van de mobiele telefoon is voor rekening van de ambtenaar.

Artikel 24:1:4
  • 1.

    Een keer per jaar, in de maand december, stelt de secretaris, gehoord hebbende de overige leden van het MT Stadsgewest Haaglanden, de lijst voorlopig vast van ambtenaren (deelnemerslijst) die in het volgende kalenderjaar in aanmerking komen voor een vergoeding voor het gebruik van de eigen mobiele telefoon ten behoeve van het Stadsgewest.

  • 2.

    Een keer per jaar, in de maand december, stelt de secretaris, gehoord hebbende de overige leden van het MT Stadsgewest de netto vergoedingsbedragen voorlopig vast rekening houdend met de prijsontwikkeling in de markt voor mobiele telefonie.

  • 3.

    Definitieve vaststelling van de lijst zoals bedoeld in lid 1 en definitieve vaststelling van de netto vergoedingsbedragen zoals bedoeld in lid 2 vindt plaats door de secretaris na advies van de ondernemingsraad van het Stadsgewest Haaglanden.

Artikel 24:1:5 Vergoedingsbedragen
  • 1.

    De volle maandvergoeding voor ambtenaren die ten behoeve van het Stadsgewest uitsluitend bereikbaar moeten zijn dan wel een leidinggevende functie uitoefenen en voorkomen op de lijst zoals omschreven in artikel 24:1:4 lid 3 ontvangen voor het gebruik van de eigen mobiele telefoon ten behoeve van het Stadsgewest een netto vergoeding van € 10,00 per maand (peildatum 1-1-2004).

  • 2.

    De volle maandvergoeding voor de ambtenaar, die naast bereikbaarheid voor het Stadsgewest tevens zelf regelmatig zakelijk mobiel bellen ten behoeve van het Stadsgewest, bedraagt netto € 20,00 per maand (peildatum 1-1-2004).

  • 3.

    De ambtenaar die aantoonbaar meer zakelijk heeft gebeld waardoor de kosten voor het gebruik van de eigen mobiele telefoon boven het vastgestelde vaste vergoedingsbedrag liggen, komt op basis van declaratie (vastgesteld declaratieformulier) en onder overlegging van de factuur voor mobiele gesprekskosten, in aanmerking voor een aanvullende netto vergoeding. Voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding voor mobiele gesprekskosten komen van de factuur alleen de gesprekken met weergegeven zakelijke telefoonnummers in aanmerking. Na ondertekening van de declaratie door de verantwoordelijk leidinggevende wordt tot uitbetaling overgegaan.

  • 4.

    Wanneer de ambtenaar niet voldoet aan het bepaalde in artikel 24:1:3 leden 2 en 4 wordt een vergoeding niet toegekend respectievelijk stopt met onmiddellijke ingang, eventueel met terugwerkende kracht, de vergoeding.

  • 5.

    Wanneer gebruik van een eigen mobiele telefoon voor het Stadsgewest Haaglanden niet meer nodig is stopt de vergoeding met in achtneming van een afbouwtermijn van drie maanden.

  • 6.

    Bij langdurige ziekte (na drie maanden van volledige afwezigheid wegens ziekte en of gebreken) zal de vergoeding al dan niet tijdelijk worden stopgezet.

  • 7.

    Bij ontslag ontvangt de ambtenaar een eenmalige netto vergoeding van maximaal drie keer de maandvergoeding volgens de volgende formule:

    Mobiele toestel tot maximaal 9 maanden oud:

    • -

      Eenmalige netto vergoeding van 3 x de maandvergoeding van € 10,00.

      Mobiele telefoon tot maximaal 10 maanden oud:

    • -

      Eenmalige netto vergoeding van 2 x de maandvergoeding van € 10,00.

      Mobiele telefoon tot maximaal 11 maanden oud:

    • -

      Eenmalige nettovergoeding van 1,5 x de maandvergoeding van € 10,00.

      Mobiele telefoon tot maximaal 12 maanden oud:

    • -

      Eenmalige nettovergoeding van 1 x de maandvergoeding van € 10,00.

Artikel 24:1:6 Overgangsbepalingen
  • 1.

    De ambtenaar kan tot uiterlijk 1 juli 2004 de aan hem door het Stadsgewest ter beschikking gestelde mobiele telefoon en het daarbij behorende door het Stadsgewest afgesloten abonnement overnemen.

  • 2.

    Is de mobiele telefoon minder dan 2 jaar oud (per 1 juli 2004) dan wordt naar rato de waarde van de mobiele telefoon (berekeningsbasis = aanschafkosten) in rekening gebracht van de ambtenaar. De berekening is als volgt: de aanschafkosten van de mobiele telefoon worden gedeeld door 24 en vermenigvuldigd met het aantal maanden (naar beneden afgerond op een heel getal) van het tijdvak dat ontbreekt aan de periode van 24 maanden en de aanschafdatum van de mobiele telefoon. Vanaf het moment van overname van het abonnement door de ambtenaar zijn de abonnementskosten voor rekening van de ambtenaar.

  • 3.

    Na overdracht van mobiele telefoon en abonnement aan de ambtenaar kan de ambtenaar, voorkomend op de lijst zoals bedoeld in artikel 24:1:4 lid 3, in aanmerking komen voor een vergoedingsbedrag zoals omschreven in deze regeling.

  • 4.

    Neemt de ambtenaar de ter beschikking gestelde mobiele telefoon en het daarbij behorende abonnement niet over dan wordt het abonnement per de eerstvolgende mogelijkheid door het Stadsgewest opgezegd. Na afloop van de abonnementsperiode levert de ambtenaar onmiddellijk het hem ter beschikking gestelde mobiele telefoon in bij het hoofd Facilitaire Zaken (sector FIA) van het Stadsgewest Haaglanden.

  • 5.

    Tot datum afloop van het opgezegde abonnement gelden de “oude bilaterale afspraken” tussen het Stadsgewest en de ambtenaar.

  • 6.

    Per datum afloop van het opgezegde abonnement moet de ambtenaar, voorkomend op de lijst zoals bedoeld in artikel 24:1:4 lid 3 van deze regeling, over een eigen mobiele telefoon in eigendom beschikken om in aanmerking te blijven voor een vergoeding voor mobiele telefonie.

Artikel 24:1:7

De regeling gaat in op 1 januari 2004. De ambtenaar, met wie op een eerder tijdstip afspraken zijn gemaakt over gebruik van de eigen mobiele telefoon ten behoeve van de dienst, kan analoog aan het bepaalde in deze regeling voor een vergoeding voor mobiele telefonie in aanmerking komen met terugwerkende kracht tot uiterlijk 1 oktober 2002.

Artikel 24:1:8

Het dagelijks bestuur besluit in alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet.

Overzichtslijst categorieën medewerkers die in aanmerking komen voor een vaste telefoonkostenvergoeding voor mobiel telefoongebruik

(Bijlage bij verordening mobiele telefoonkostenvergoedingsregeling)

Doelgroep

1.1.Medewerkers

Een vergoeding wordt verstrekt aan medewerkers van het Stadsgewest Haaglanden die voor hun functie tijdens werktijd en/of buiten werktijd goed bereikbaar moeten zijn. Daarbij geldt als voorwaarde dat deze bereikbaarheid niet via het vaste net is te regelen. De volgende medewerkers komen hiervoor in aanmerking:

1.1.a.- Medewerkers die meedraaien in de bereikbaarheidsdienst.

1.1.b.- Bedrijfshulpverleners.

1.1.c.- Medewerkers facilitaire zaken en automatisering (repro, technische dienst, koffieservice, systeembeheer en helpdesk).

1.1.d.- Medewerkers die voor de uitoefening van hun functie vaak ‘onderweg’ zijn en buiten kantoor zaken moeten kunnen doen.

1.1.e.- Medewerkers bureau Communicatie voor het beantwoorden van persvragen.

1.2 Leidinggevenden

Alle leidinggevenden die in dienst zijn bij het Stadsgewest Haaglanden of gedetacheerd zijn bij het Stadsgewest Haaglanden krijgen een vergoeding voor een mobiele telefoon.

Nadere omschrijving

1.1.a.

Buiten kantoortijden zijn zij oproepbaar bij storingen, inbraak en andere calamiteiten. Hiervoor is in overleg met betrokkenen een rooster gemaakt. Degene met bereikbaarheidsdienst is een hele week buiten kantoortijden bereikbaar.

1.1.b.

Bedrijfshulpverleners moeten bij calamiteiten en ongelukken tijdens kantooruren oproepbaar zijn, ook in situaties waarin het vaste net is uitgevallen. Tijdens het verlenen van hulp moet communicatie van bedrijfshulpverleners onderling en met professionele hulpverleners mogelijk zijn. Ontruimers zijn geen bedrijfshulpverleners en komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.

1.1.c.

Deze mensen zijn vaak ‘onderweg in huis’ voor werkzaamheden op wisselende plaatsen en plaatsen waar het vaste net niet beschikbaar is. Deze vorm van bereikbaarheid geldt tijdens kantooruren.

1.1.d.

Dit geldt voor de vestigingsadviseurs van Steenworp en een personeelsconsulent van P&O die zowel in Den Haag als Zoetermeer werkzaam is. Deze vorm van bereikbaarheid geldt tijdens kantooruren.

1.1.e.

Tijdens en buiten kantooruren moeten de communicatie-adviseurs van het Stadsgewest Haaglanden optimaal bereikbaar zijn voor het beantwoorden van persvragen. Naar aanleiding van media-aandacht of te verwachten media-aandacht moeten zij ook tijdens en buiten kantooruren uitstekend bereikbaar zijn voor bestuurders en leidinggevenden van het Stadsgewest Haaglanden.

1.2.

In dringende gevallen kan buiten kantoortijd een beroep op leidinggevenden worden gedaan. Daarbij kan gedacht worden aan calamiteiten waarover de verantwoordelijk leidinggevende geïnformeerd moeten worden of waarover de leidinggevende een beslissing moet nemen. Dat kunnen ook beleidskwesties zijn waarover direct persoonlijk contact met de leidinggevende nodig is.

24a. Vergoedingsregeling zakelijk gebruik mobiele telefoon

of pda (personal digital assistent)

Hoofdstuk 24a Vergoedingsregeling zakelijk gebruik mobiele telefoon of pda (personal digital assistent)

Artikel 24a:1:1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

Ambtenaar:

Hij die door of vanwege het Stadsgewest is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn.

Hij die door of vanwege het Stadsgewest is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn gaan en is gedetacheerd naar een van de deelnemende gemeenten tenzij de ambtenaar gebruik kan maken van een regeling voor mobiele telefonie en/of pda van de gemeente waarnaar hij gedetacheerd is.

De vergoedingsregeling van het Stadsgewest werkt aanvullend wanneer de gemeente, waarnaar gedetacheerd is, een minder gunstige regeling toepast.

De ambtenaar die is gedetacheerd vanuit een van de deelnemende gemeenten naar het Stadsgewest Haaglanden. De vergoedingsregeling van het Stadsgewest is van toepassing tenzij de uitlenende gemeente een eigen regeling heeft. De regeling van het Stadsgewest werkt aanvullend wanneer de gemeente van waaruit gedetacheerd wordt een minder gunstige regeling toepast.

Artikel 24a:1:2

Voor een vergoeding op grond van deze regeling komt in aanmerking de ambtenaar die uit oogpunt van een stadsgewestelijk dienstbelang de eigen mobiele telefoon beschikbaar stelt of de eigen pda voor de uitoefening van zijn functie gebruikt.

Artikel 24a:1:3
  • 1.

    De ambtenaar koopt een mobiele telefoon of pda bij een door hem uit te kiezen leverancier en verwerft deze in eigendom. Van de aanschaf overlegt hij de originele rekening en betalingsbewijs aan de werkgever. De werkgever maakt hiervan een kopie en retourneert de originele rekening en betalingsbewijs aan de ambtenaar. De werkgever zorgt voor archivering van de gemaakte kopieën.

  • 2.

    De ambtenaar verwerft de mobiele telefoon of pda in eigendom voorzien van de door de werkgever gestelde technische eisen.

  • 3.

    De werkgever zal op basis van technische ontwikkelingen de eisen voor aanschaf mobiele telefoon of pda kunnen updaten.

  • 4.

    De ambtenaar kan de werkgever op geen enkele wijze aanspreken voor verplichtingen die voortvloeien uit de garantiebepalingen van de leverancier of fabrikant. De ambtenaar dient zich in dat geval te wenden tot de leverancier en/of de fabrikant. De ambtenaar kan de werkgever ook niet aanspreken jegens door hem aangegane abonnementsverplichtingen mobiele telefonie of pda.

  • 5.

    Op de ambtenaar rust de verplichting voortdurend zorg te dragen voor een adequaat werkende mobiele telefoon of pda. Het risico van diefstal/verduistering of anderszins in ongerede raken van de mobiele telefoon of pda is voor rekening van de ambtenaar.

  • 6.

    Op de ambtenaar die een pda vergoeding ontvangt rust de verplichting zijn agenda (outlook) elektronisch te beheren.

Artikel 24a:1:4
  • 1.

    Een keer per jaar, in de maand december, stelt de secretaris, gehoord hebbende de overige leden van het MT Stadsgewest Haaglanden, de voorlopige lijst vast van ambtenaren (deelnemerslijst) die in het volgende kalenderjaar in aanmerking komen voor een vergoeding voor het gebruik van de eigen mobiele telefoon of pda ten behoeve van het Stadsgewest.

  • 2.

    Een keer per jaar, in de maand december, stelt de secretaris, gehoord hebbende de overige leden van het MT Stadsgewest de netto vergoedingsbedragen voorlopig vast rekening houdend met de prijsontwikkeling in de markt voor mobiele telefonie of pda gebruik.

  • 3.

    Definitieve vaststelling van de lijst zoals bedoeld in lid 1 en definitieve vaststelling van de netto vergoedingsbedragen zoals bedoeld in lid 2 vindt plaats door de secretaris na advies van de ondernemingsraad van het Stadsgewest Haaglanden.

Artikel 24a:1:5 Vergoedingsbedragen
  • 1.

    De maandvergoeding voor ambtenaren, die ten behoeve van het Stadsgewest uitsluitend telefonisch mobiel bereikbaar zijn en voorkomen op de lijst zoals omschreven in artikel 24:1:4 lid 3, ontvangen voor het beschikbaar stellen van de eigen mobiele telefoon ten behoeve van het Stadsgewest een netto vergoeding van € 10,00 per maand.

  • 2.

    De volle maandvergoeding voor de ambtenaar, die naast bereikbaarheid voor het Stadsgewest tevens zelf regelmatig zakelijk mobiel bellen ten behoeve van het Stadsgewest, bedraagt netto € 20,00 per maand.

  • 3.

    De maandvergoeding voor de ambtenaar, die ten behoeve van het Stadsgewest de eigen pda gebruikt, bedraagt netto per maand € 10,00.

  • 4.

    De ambtenaar die aantoonbaar meer zakelijk van zijn pda gebruik heeft gemaakt waardoor de kosten voor het gebruik boven het vastgestelde vaste vergoedingsbedrag per maand liggen, komt op basis van declaratie (vastgesteld declaratieformulier) en onder overlegging van de factuur van de internet provider, in aanmerking voor een aanvullende netto vergoeding. Na ondertekening van de declaratie door de verantwoordelijk leidinggevende wordt tot uitbetaling overgegaan.

  • 5.

    Als de ambtenaar niet voldoet aan het bepaalde in artikel 24:1:3 leden 2, 5 en 6 wordt een vergoeding niet toegekend respectievelijk stopt deze met onmiddellijke ingang, eventueel met terugwerkende kracht.

  • 6.

    Wanneer gebruik van een eigen mobiele telefoon of pda voor het Stadsgewest Haaglanden niet meer nodig is stopt de vergoeding met in achtneming van een afbouwtermijn van drie maanden.

  • 7.

    Bij langdurige ziekte (na drie maanden van volledige afwezigheid wegens ziekte en of gebreken) zal de vergoeding al dan niet tijdelijk worden stopgezet.

  • 8.

    Bij ontslag ontvangt de ambtenaar een eenmalige netto vergoeding van maximaal drie keer de maandvergoeding volgens de volgende formule:

    Mobiele toestel of pda tot maximaal 9 maanden oud:

    • -

      Eenmalige netto vergoeding van 3 x de maandvergoeding.

      Mobiele telefoon of pda tot maximaal 10 maanden oud:

    • -

      Eenmalige netto vergoeding van 2 x de maandvergoeding.

      Mobiele telefoon of pda tot maximaal 11 maanden oud:

    • -

      Eenmalige netto vergoeding van 1,5 x de maandvergoeding.

      Mobiele telefoon of pda tot maximaal 12 maanden oud:

    • -

      Eenmalige netto vergoeding van 1 x de maandvergoeding.

Artikel 24a:1:6

De mobiele telefoonkostenvergoedingsregeling ( hoofdstuk 24 CAR/HUWO) wordt per datum ingang van hierna te noemen regeling ingetrokken te weten de vergoedingsregeling “zakelijk gebruik” mobiele telefoon of pda (personal digital assistant).

Artikel 24a:1:7

De regeling gaat in op 1 juni 2008.

Artikel 24a:1:8

Het dagelijks bestuur besluit in alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet.

Overzichtslijst (hoofdstuk 24a) categorieën medewerkers die in aanmerking komen voor een vaste maandelijkse onkostenvergoeding voor het beschikbaar hebben van en/of gebruik van de eigen mobiele telefoon of pda ten behoeve van de uitoefening van de functie.

Hoofdstuk 25 Regeling klokkenluiders Stadsgewest Haaglanden

Begripsbepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • -

    ambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel 1:1, eerste lid onderdeel a van de Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) en de Uitwerkingsovereenkomst Stadsgewest Haaglanden (HUWO);

  • -

    vertrouwenspersoon: functionaris die als zodanig binnen de organisatie van het Stadsgewest door het dagelijks bestuur is aangewezen;

  • -

    meldpunt: een externe commissie of een of meer personen die als zodanig door het algemeen bestuur zijn aangewezen;

  • -

    vermoeden van een misstand: een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden met betrekking tot de stadsgewestelijke organisatie waar de ambtenaar werkzaam is omtrent:

    • a.

      een strafbaar feit;

    • b.

      een schending van regelgeving of beleidsregels;

    • c.

      het misleiden van justitie;

    • d.

      een gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu, of;

    • e.

      het bewust achterhouden van informatie over deze feiten.

Interne procedure
Artikel 2 Interne melding
  • 1.

    De ambtenaar die een vermoeden van een misstand wil melden, doet dit bij zijn direct leidinggevende, diens leidinggevende of de vertrouwenspersoon.

  • 2.

    De ambtenaar kan de vertrouwenspersoon verzoeken zijn identiteit bij het dagelijks bestuur niet bekend te maken. De ambtenaar kan dit verzoek te allen tijde herroepen.

  • 3.

    De leidinggevende dan wel de vertrouwenspersoon draagt er zorg voor dat het dagelijks bestuur onverwijld op de hoogte wordt gesteld van een gemeld vermoeden van een misstand en van de datum waarop de melding ontvangen is.

  • 4.

    Naar aanleiding van de melding van een vermoeden van een misstand stelt het dagelijks bestuur onverwijld een onderzoek in.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur zendt aan de ambtenaar dan wel de vertrouwenspersoon die een vermoeden van een misstand heeft gemeld, een ontvangstbevestiging. De ontvangst- bevestiging bevat het gemelde vermoeden van een misstand en het moment waarop de ambtenaar het vermoeden aan de leidinggevende of de vertrouwenspersoon heeft gemeld.

Artikel 3 Standpunt
  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt de ambtenaar dan wel de vertrouwenspersoon binnen zes weken schriftelijk op de hoogte van zijn standpunt omtrent het gemelde vermoeden van een misstand.

  • 2.

    Indien het standpunt niet binnen zes weken kan worden gegeven, kan het dagelijks bestuur de afhandeling voor ten hoogste 4 weken verdagen. Het dagelijks bestuur stelt de ambtenaar dan wel de vertrouwenpersoon hiervan schriftelijk in kennis.

Externe procedure
Artikel 4 Het meldpunt
  • 1.

    Het algemeen bestuur wijst een of meer personen aan of een externe commissie die het meldpunt vormt of vormen.

  • 2.

    Het meldpunt heeft tot taak een door de ambtenaar gemeld vermoeden van een misstand te onderzoeken en het dagelijks bestuur daaromtrent te adviseren.

  • 3.

    Indien het meldpunt uit meerdere personen bestaat, is dit altijd een oneven aantal, inclusief de voorzitter. Tevens kunnen in dat geval een secretaris, een plaatsvervangend voorzitter en andere plaatsvervangende leden worden benoemd. Zij beslissen bij gewone meerderheid van stemmen.

Artikel 5 Melding bij het meldpunt
  • 1.

    De ambtenaar kan het vermoeden van een misstand binnen redelijke termijn melden bij het meldpunt indien:

  • a.

    hij het niet eens is met het standpunt bedoeld in artikel 3;

  • b.

    hij geen standpunt ontvangen heeft binnen de termijnen bedoeld in artikel 3.

  • 2.

    De ambtenaar kan het meldpunt verzoeken zijn identiteit niet bekend te maken. Hij kan dit verzoek te allen tijde herroepen.

Artikel 5a

In het geval zwaarwegende belangen de toepassing van de interne procedure in de weg staan, kan de ambtenaar, in afwijking van de artikelen 2,3 en 5, eerste lid, het vermoeden van een misstand rechtstreeks melden bij het meldpunt.

Artikel 6 Ontvangstbevestiging en onderzoek
  • 1.

    Het meldpunt bevestigt de ontvangst van een melding van een vermoeden van een misstand van de ambtenaar die het vermoeden heeft gemeld en stelt het dagelijks bestuur op de hoogte van de melding.

  • 2.

    Indien het meldpunt dit voor de uitoefening van zijn taak noodzakelijk acht, stelt het een onderzoek in.

  • 3.

    Ten behoeve van het onderzoek omtrent een melding van een vermoeden van een misstand is het meldpunt bevoegd bij het dagelijks bestuur alle inlichtingen in te winnen die het voor de vorming van zijn advies nodig acht. Het dagelijks bestuur verschaft het meldpunt de gevraagde inlichtingen.

  • 4.

    Het meldpunt kan het onderzoek of gedeelten daarvan opdragen aan één van de leden of een deskundige.

  • 5.

    Wanneer de inhoud van bepaalde door het dagelijks bestuur verstrekte informatie vanwege het vertrouwelijke karakter uitsluitend ter kennisneming van het meldpunt dient te blijven, wordt dit aan het meldpunt meegedeeld. Het meldpunt beveiligt informatie met een vertrouwelijk karakter tegen kennisneming door onbevoegden.

Artikel 7 Niet ontvankelijkheid

Het meldpunt verklaart de melding niet ontvankelijk indien:

  • a.

    de misstand niet van voldoende gewicht is;

  • b.

    de ambtenaar de procedure bedoeld in artikel 2 niet heeft gevolgd en artikel 5 a niet van toepassing is, of;

  • c.

    de ambtenaar de procedure bedoeld in artikel 2 wel heeft gevolgd maar de termijnen bedoeld in artikel 3 nog niet zijn verstreken;

  • d.

    de melding door de ambtenaar niet binnen redelijke termijn is geschied.

Artikel 8 Inhoudelijk advies van het meldpunt
  • 1.

    Indien het gemelde vermoeden van een misstand ontvankelijk is, heeft het meldpunt binnen zes weken zijn bevindingen omtrent de melding van een vermoeden van een misstand neer in een advies aan het dagelijks bestuur. Het meldpunt zendt een afschrift van het advies aan de ambtenaar met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van de aan het meldpunt verstrekte informatie.

  • 2.

    Indien het advies niet binnen zes weken kan worden gegeven, wordt de termijn door het meldpunt met ten hoogste vier weken verlengd. Het meldpunt stelt het dagelijks bestuur alsmede de ambtenaar daarvan schriftelijk in kennis.

  • 3.

    Het advies wordt in geanonimiseerde vorm en met in achtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van aan het meldpunt verstrekte informatie en de ter zake geldende wettelijke bepalingen openbaar gemaakt op een wijze die het meldpunt geëigend acht, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten.

Artikel 9 Nader standpunt
  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt binnen twee weken na ontvangst van het advies als bedoeld in artikel 8, de ambtenaar alsmede het meldpunt, schriftelijk op de hoogte van hun nader standpunt.

  • 2.

    Aan de ambtenaar die het meldpunt heeft verzocht zijn identiteit niet bekend te maken geschiedt de berichtgeving van het nader standpunt via het meldpunt.

  • 3.

    Een van het advies afwijkend nader standpunt wordt gemotiveerd.

Artikel 10 Jaarverslag
  • 1.

    Jaarlijks wordt door het meldpunt een verslag opgemaakt.

  • 2.

    In dat verslag wordt in geanonimiseerde zin en met in achtneming van de terzake geldende wettelijke bepalingen gemeld:

  • a.

    het aantal en de aard van de meldingen van een vermoeden van een misstand;

  • b.

    het aantal meldingen dat niet tot een onderzoek heeft geleid;

  • c.

    het aantal onderzoeken die het meldpunt heeft verricht, en

  • d.

    het aantal adviezen en de aard van de adviezen die het meldpunt heeft uitgebracht.

  • 3.

    Dit jaarverslag wordt aan het algemeen bestuur en de ondernemingsraad gestuurd en openbaar gemaakt.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2002.

Hoofdstuk 26 Uitvoeringsregeling Kinderopvang

Regeling ter uitvoering van artikel 15:3 van de CAR/HUWO

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1.

    Werkgever: het Stadsgewest Haaglanden.

  • 2.

    Deelnemer: de medewerker ingevolge artikel 1:1 Lid 1 sub a van de CAR/HUWO voorzover deze een vaste aanstelling heeft dan wel tijdelijk is aangesteld voor de duur van tenminste één jaar en die kosten maakt voor de kinderopvang zoals omschreven onder punt 8 van dit artikel.

  • 3.

    Partner: de echtgeno(o)t(e), geregistreerde partner of levenspartner voorzover zij samenwonen blijkens een schriftelijke verklaring (hoofdstuk 21 CAR/HUWO) en die tevens mede verantwoordelijkheid draagt voor de verzorging en opvoeding van het kind/de kinderen.

  • 4.

    Ouder(s): de ouder(s), voogd(en) en verzorger(s) van het kind.

  • 5.

    Kinderopvang:

    • -

      gehele of gedeeltelijke dagopvang van kind(eren) van 0 tot 4 jaar;

    • -

      buitenschoolse opvang van een kind op de basisschool van 4 tot 13 jaar;

    • -

      opvang door gastouders via een geregistreerd gastouderbureau of ouderparticipatiecrèche.

  • 6.

    Werkgeversbijdrage: de tegemoetkoming van de werkgever aan deelnemer in de kosten kinderopvang.

  • 7.

    Overeenkomst: de overeenkomst voor kinderopvang tussen ouder(s) en een geregistreerd kindercentrum of gastouderbureau.

  • 8.

    Kosten kinderopvang: de door de ouder(s) gemaakte kosten direct verband houdende met kinderopvang zoals kosten voor de kinderopvang, bemiddelingskosten, kosten van de door de ouder(s)ingeschakelde intermediair en vervoerskosten tussen school en naschoolse opvang.

Artikel 2

De kinderopvang moet plaatsvinden bij een door de gemeente waar de kinderopvang plaatsvindt geregistreerd kinderopvangcentrum of gastouderbureau.

De deelnemer ontvangt een werkgeversbijdrage van 1/6 met een maximale berekeningsbasis gelijk aan de maximum uurprijstabel per soort kinderopvang van het ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid.

Op de dagen dat de deelnemer een werkgeversbijdrage ontvangt dienen de deelnemer en zijn of haar partner beiden te werken.

Artikel 3

De deelnemer zonder partner ontvangt bij wijze van overgangsmaatregel 1/3 deel als gebruik wordt gemaakt van de kinderopvangregeling zoals deze gold voor 1 januari 2005. Dit geldt ook voor de deelnemer met partner waarvan de werkgever geen bijdrage verstrekt in de kosten van de kinderopvang.

De deelnemer zonder partner of met een partner die van zijn of haar werkgever geen bijdrage in de kosten van de kinderopvang ontvangt en wiens kind geboren is voor 1 januari 2005 en die geen gebruik heeft gemaakt van de kinderopvangregeling zoals deze gold voor 1 januari 2005, maar daar bij een aanvraag in 2004 wel voor in aanmerking zou komen, komt eveneens in aanmerking voor de overgangsmaatregel.

Artikel 4

De werkgever gaat tot maandelijkse uitbetaling van de werkgeversbijdrage nadat de belanghebbende heeft overlegd:

  • -

    een kopie van bewijs van registratie van het kindcentrum;

  • -

    een kopie van het door de ouder(s) afgesloten overeenkomst;

  • -

    een bewijs van betaling van de kosten voor kinderopvang.

Artikel 5

De deelnemer dient jaarlijks (voor 1 november) voor het daaropvolgende kalenderjaar middels een voorgeschreven aanvraagformulier een verzoek in voor een werkgeversbijdrage. Voor het lopende kalenderjaar kan tevens een tussentijdse aanvraag ingediend worden.

Bij de aanvraag dient een kopie van het jaarcontract tussen de deelnemer en het kinderopvangcentrum of het gastouder bureau bijgevoegd te worden.

Op basis van het ingediende aanvraagformulier en het jaarcontract wordt de voorlopige maandelijkse toekenning berekend en toegekend.

De deelnemer is verplicht voor 1 april van het jaar nadat hij een voorlopige werkgeversbijdrage heeft ontvangen een kopie jaaropgaaf te overleggen van de werkelijke gemaakte kosten in de kinderopvang in het voorgaande kalenderjaar. De kopie dient ingeleverd te worden bij de unit P&O van het Stadsgewest Haaglanden. De deelnemer heeft deze verplichting ook bij een verzoek om ontslag.

Op basis van de ingediende jaaropgaaf wordt een eindafrekening gemaakt. Verrekening vindt plaats via het salaris van de deelnemer.

Indien de deelnemer niet tijdig voldoet aan de verplichting tot overlegging van een jaaropgaaf wordt de bij voorschot verstrekte werkgeversbijdrage over het voorgaande jaar op het salaris ingehouden. Bij ontslag gaat het over het verstrekte voorschot over het voorgaande en het lopende kalenderjaar.

Artikel 6

Deelnemer is verplicht elke wijziging die van invloed is op de hoogte van de werkgeversbijdrage in de kosten kinderopvang onmiddellijk te melden aan de werkgever.

Artikel 7

De werkgeversbijdrage eindigt indien:

  • -

    het kind de leeftijd van 13 jaar heeft bereikt dan wel met ingang van de datum dat

  • -

    het kind de basisschool heeft verlaten dan wel met ingang van de datum waarop de aanstelling van belanghebbende is beëindigd dan wel bij misbruik van de regeling;

  • -

    ten onrechte ontvangen werkgeversbijdrage wordt teruggevorderd.

Artikel 8

Een werkgeversbijdrage kan maximaal worden aangevraagd voor de opvangtijd van het kind, het aantal uren opvangtijd dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de werkgeversbijdrage is maximaal het aantal uren arbeidsduur volgens de aanstelling van deelnemer.

Indien de partner van de deelnemer een dienstverband heeft met een minder aantal uren dan wordt voor de berekening van de hoogte van de werkgeversbijdrage het aantal uren van het dienstverband van de partner uitgangspunt.

Een wijziging van het aantal uren dienstverband van de deelnemer en/of van de partner leidt tot herrekening van de werkgeversbijdrage.

Artikel 9

De vormen van kinderopvang zijn:

  • 1.

    hele dagopvang ( opvang gedurende de dag van kinderen van 0 tot 4 jaar, welke opvang gedurende 5 werkdagen per week overdag kan plaatsvinden);

  • 2.

    halve dagopvang ( opvang gedurende de dag van kinderen van 0 tot 4 jaar, welke opvang gedurende 5 werkdagen per week overdag, ochtend of middag) kan plaatsvinden);

  • 3.

    buitenschoolse opvang basisschool ( opvang van schoolgaande kinderen in de leeftijd van 4 tot 13 jaar, voor, tussen, en na de dagelijkse schooltijd, alsmede gedurende de vakanties van de basisscholen).

Artikel 10

Deelnemer kan het dagelijks bestuur verzoeken afwijkend te beslissen.

Artikel 11

Deze regeling kan worden aangehaald als “Uitvoeringsregeling Kinderopvang”.

Deze regeling treedt in werking per 1 januari 2005.

Hoofdstuk 27 Uitvoeringsregeling Telewerken

Artikel 27:1:1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    ambtenaar: hij die door of vanwege het Stadsgewest is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn (hoofdstuk I artikel 1:1 onder a Algemene bepalingen van het CAR/HUWO);

  • b.

    werkgever: het dagelijks bestuur van het Stadsgewest Haaglanden;

  • c.

    structureel telewerken: het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de dienst vanuit de woning van de ambtenaar op een vaste telewerkdag, op vaste werktijden en waarbij gebruik wordt gemaakt van eigen informatie- en telecommunicatietechnologie;

  • d.

    structurele telewerker: de ambtenaar die toestemming heeft van de werkgever om structureel te telewerken;

  • e.

    incidenteel telewerken: het op incidentele basis verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de dienst vanuit de woning van de ambtenaar waarbij de ambtenaar regelt dat informatie- en telecommunicatietechnologie beschikbaar is;

  • f.

    incidenteel telewerker: de ambtenaar die toestemming heeft van de werkgever om incidenteel te telewerken;

  • g.

    telewerkdag: de dag in de week waarop de ambtenaar arbeid verricht door middel van telewerken;

  • h.

    telewerkduur: de vastgestelde feitelijke arbeidsduur die op de telewerkdag tijdens de kantoortijd door de ambtenaar wordt ingezet voor het verrichten van telewerkzaamheden;

  • i.

    telewerkovereenkomst: de overeenkomst op grond waarvan de ambtenaar zijn werkzaamheden door middel van telewerken structureel verricht;

  • j.

    kantoortijd: de vastgestelde tijd waarop het kantoor van het Stadsgewest Haaglanden is geopend;

  • k.

    kantooruren: de voor de ambtenaar vastgestelde werkdagen en feitelijke arbeidsduur;

  • l.

    woning: de gelegenheid waar de ambtenaar blijkens verklaringen uit de gemeentelijke basisadministratie woont;

  • m.

    telewerkplek: de ruimte in de woning van waaruit de ambtenaar structureel telewerkt.

Artikel 27:2:1 Voorwaarden telewerken
  • 1.

    De ambtenaar die voor tenminste 18 uur per week op meer dan drie werkdagen werkzaam is en die op vrijwillige basis structureel wil telewerken tijdens kantoortijd kan daartoe met de werkgever een telewerkovereenkomst aangaan volgens een voorgeschreven model.

  • 2.

    Een overeenkomst komt tot stand indien het belang van de dienst daarbij is gebaat.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid wordt een overeenkomst alleen aangegaan indien de ambtenaar:

    • a.

      over een telewerkplek beschikt die voldoet en voortdurend zal voldoen aan de eisen die daaraan worden gesteld door de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en het Arbopakket Stadsgewest Haaglanden telewerken versie 1.0 van juni 2005.

    • b.

      beschikt over een PC met randapparatuur welke voldoet aan de door de werkgever gestelde voorschriften.

    • c.

      akkoord gaat met een bezoek van de arbodeskundige om de werkplek in opdracht van de werkgever na afspraak te controleren op de gestelde arbonormen.

    • d.

      op de telewerkdag op zijn minst twee keer zijn e-mail van het Stadsgewest Haaglanden uitleest.

    • e.

      op de telewerkdag telefonisch bereikbaar is voor de hem geldende feitelijke arbeidsuren.

    • f.

      voldoet aan de richtlijn databestanden versie 1.0 van juni 2005.

  • 4.

    Er kan op maximaal 2 dagen per week structureel telewerk verricht worden.

Artikel 27:3:1

De werkgever kan nadere aanwijzingen geven.

Artikel 27:4:1 Einde telewerkovereenkomst

De telewerkovereenkomst eindigt indien:

  • a.

    de telewerkplek niet meer voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld door de Arbeidsomstandighedenwet 1998 / Arbopakket telewerken Stadsgewest Haaglanden versie 1.0 van juni 2005;

  • b.

    telewerken strijdig is met het dienstbelang;

  • c.

    de arbodeskundige van de werkgever door de ambtenaar niet toegelaten wordt op de telewerkplek of een afspraak voor een bezoek door toedoen van de ambtenaar niet tot stand komt;

  • d.

    de ambtenaar hierom schriftelijk verzoekt. Er geldt een opzegtermijn van 3 maanden;

  • e.

    de ambtenaar de in de telewerkovereenkomst opgenomen voorwaarden niet nakomt.

Artikel 27:5:1 Faciliteiten en vergoeding
  • 1.

    De telewerker heeft gedurende kantoortijden de beschikking over de eigen kantoorgebonden e-mail, databestanden en elektronische agenda. De telewerker draagt zorg voor een zorgvuldig gebruik van deze faciliteiten. De werkgever draagt zorg voor de verzekering van de aan de incidentele Telewerker in bruikleen gegeven apparatuur. De telewerker kan gebruik maken van de helpdesk van de werkgever voor vragen met betrekking tot het gebruik van Microsoft Office XP en hoger en voor vragen met betrekking tot het gebruik van de elektronische agenda, e-mail en toegang tot databestanden. De werkgever is verantwoordelijk voor het verhelpen van storingen in het netwerk en software in het domein van het Stadsgewest Haaglanden.

  • 2.

    De structurele telewerker ontvangt bij 8 uur telewerken of meer per week een maandvergoeding van € 26,33 netto per maand (1-1-2009). Bij minder uren telewerken per week vindt berekening naar rato plaats. Toekenning wordt in een besluit vastgelegd. Genoemd bedrag wordt jaarlijks per 1 januari gecorrigeerd met het landelijke inflatiecijfer (CBS)over de periode van 1 oktober tot 1 oktober.

  • 3.

    Structureel telewerken kan leiden tot een wijziging in de hoogte van de tegemoetkoming aan reiskostenvergoeding woon-werkverkeer en/of in de wijze waarop een tegemoetkoming wordt verleend.

Artikel 27:6:1

De werkgever besluit in alle gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet.

Artikel 27:7:1

De regeling treedt per 1 januari 2006 in werking.

Hoofdstuk 27a Uitvoeringsregeling fiscale verrekening eigen bijdrage woon-werkverkeer openbaar vervoer

Regeling ter uitvoering van artikel 4a:3 CAR/HUWO

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1.

    Deelnemer: de ambtenaar ingevolge artikel 1:1 lid 1 sub a van de CAR/HUWO, uitgezonderd artikel 2:5 van de CAR/HUWO.

  • 2.

    Werkgever: Stadsgewest Haaglanden.

  • 3.

    Bron: de arbeidsvoorwaarde waarmee de op de salarisbetaling ingehouden eigen bijdrage voor het woon-werkverkeer openbaar vervoer fiscaal verrekend kan worden zijnde: het brutosalaris, de bruto vakantietoelage, de bruto levensloopbijdrage, de bruto eindejaarsuitkering, bruto vergoeding verkoop vakantie-uren.

  • 4.

    Bruto salaris: salaris zoals omschreven in artikel 3:1 lid 2 b van de CAR/HUWO.

  • 5.

    Bruto vakantietoelage: de toelage zoals gedefinieerd in artikel 6:3 van de CAR/HUWO.

  • 6.

    Bruto levensloopbijdrage: de bijdrage zoals gedefinieerd in artikel 6a:7 van de CAR/HUWO.

  • 7.

    Bruto eindejaarsuitkering: de uitkering zoals gedefinieerd in artikel 3:6 van de CAR/HUWO.

  • 8.

    Bruto vergoeding vakantie-uren: de vergoeding voor elk op grond van artikel 4a:1, lid 1 verminderd vakantie-uur overeenkomend met het salaris per uur dat de deelnemer geniet bij aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.

Artikel 2 Aanvraag verrekening
  • 1.

    De deelnemer kan voor de eerste maal in de maand oktober een aanvraag doen tot structurele jaarlijkse fiscale verrekening van de eigen bijdrage woon-werkverkeer openbaar vervoer met de bruto eindejaarsuitkering.

  • 2.

    Is de bruto eindejaarsuitkering als bron niet toereikend dan wordt het meerdere fiscaal verrekend met het brutosalaris.

  • 3.

    Verrekening vindt plaats binnen de door de fiscus toegestane persoonlijke fiscale jaarruimte. Wenst de deelnemer structurele verrekening na afloop van het kalenderjaar dan kan gekozen worden uit de bronnen zoals verwoord in artikel 1. Bij toepassing van de bron verkoop vakantie- is structurele verrekening niet mogelijk.

  • 4.

    Een aanvraag wordt gedaan door middel van het 'aanvraagformulier cafetariamodel Uitvoeringsregeling verrekening eigen bijdrage woon- openbaar vervoer'.

  • 5.

    Bij verrekening van de eigen bijdrage met de vergoeding vakantie-uren vindt inlevering van de aanvraag voor 1 november plaats. De aanvraag voor verkoop vakantie-uren vindt tegelijkertijd plaats.

  • 6.

    Indien de deelnemer ontslag wordt verleend vindt berekening met betrekking tot het lopende kalenderjaar tot de datum van ontslag plaats.

Artikel 3 Fiscale voorwaarden

Per jaar mag er maximaal 30% van de bezoldiging fiscaal vriendelijk worden ingezet ten behoeve van alle onderdelen van het cafetariamodel met de Uitvoeringsregeling verrekening eigen bijdrage woon-werkverkeer openbaar vervoer als onderdeel van dit cafetariamodel.

Artikel 4 Gevolgen inkomensafhankelijke regeling

De werkgever aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor eventuele gevolgen die deze tijdelijke verlaging heeft voor welke inkomensafhankelijke regeling dan ook en de deelnemer verklaart zich akkoord met die uitsluiting van elke aansprakelijkheid.

Artikel 5 Vervallen fiscale verrekeningsmogelijkheid

Zodra de fiscale faciliteit zoals genoemd in artikel 37 van de uitvoeringsregeling loonbelasting (2001) die uitvoering geeft aan de Wet op de loonbelasting(1964) vervalt, kan toepassing van fiscale verrekening eigen bijdrage woon-werkverkeer openbaar vervoer niet meer plaatsvinden en vervalt deze regeling.

Artikel 6 Slotbepaling

De regeling kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsregeling fiscale verrekening eigen bijdrage woon-werkverkeer openbaar vervoer (1-1-2007).

Hoofdstuk 28 Uitvoeringsregeling Vakbondscontributie

Regeling ter uitvoering van artikel 4a:3 CAR/HUWO

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1.

    Deelnemer: de ambtenaar ingevolge artikel 1:1 lid 1 sub a van de CAR/HUWO, uitgezonderd artikel 2:5 lid 1.

  • 2.

    Werkgever: Stadsgewest Haaglanden.

  • 3.

    Bron: de arbeidsvoorwaarde waarmee de betaalde vakbondscontributie fiscaal verrekend kan worden zijnde het brutosalaris, de bruto vakantietoelage, de bruto levensloopbijdrage, de bruto eindejaarsuitkering, bruto vergoeding voor het aantal vakantie-uren.

  • 4.

    Bruto salaris: salaris zoals omschreven in artikel 3:1 lid 2 b van de CAR/HUWO.

  • 5.

    Bruto vakantietoelage: de toelage zoals gedefinieerd in artikel 6:3 van de CAR/HUWO.

  • 6.

    Bruto levensloopbijdrage: de bijdrage zoals gedefinieerd in artikel 6a:7 van de CAR/HUWO.

  • 7.

    Bruto eindejaarsuitkering: de uitkering zoals gedefinieerd in artikel 3:6 van de CAR/HUWO.

  • 8.

    Bruto vergoeding vakantie-uren: de vergoeding voor elk op grond van artikel 4a:1, lid 1 verminderd vakantie uur overeenkomend met het salaris per uur dat de deelnemer geniet bij aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.

Artikel 2 Aanvraag verrekening vakbondscontributie
  • 1.

    De deelnemer kan voor het lopende kalenderjaar een aanvraag doen tot verrekening van de vakbondscontributie met de bruto eindejaarsuitkering. Wenst de deelnemer verrekening na afloop van het kalenderjaar waarover de vakbondscontributie is voldaan dan kan gekozen worden uit de bronnen zoals verwoord in artikel 1.

  • 2.

    Een aanvraag voor het lopende kalenderjaar wordt gedaan door middel van het 'aanvraagformulier cafetariamodel Uitvoeringsregeling Vakbondscontributie' en wordt uiterlijk 15 november van het lopende kalenderjaar ingeleverd bij verrekening met de eindejaarsuitkering. Ook bij verrekening met de vergoeding vakantie-uren vindt inlevering voor 15 november van het lopende kalenderjaar plaats. Wordt verrekend met een van de andere bronnen dan vindt inlevering van de aanvraag plaats in het volgende kalenderjaar. Inlevering kan ook plaatsvinden bij ontslag.

  • 3.

    De deelnemer overlegt aan P&O een verklaring van zijn of haar vakbond dat de contributie is voldaan dan wel een kopie bankafschriften van de betaalde vakbondscontributie.

  • 4.

    Vindt inlevering van het betalingsbewijs, de betalingsbewijzen om administratief technische redenen later plaats dan inlevering van het aanvraagformulier en het bewijs van betaling wordt niet binnen 2 maanden na fiscale verrekening overlegd dan wordt de verrekening teruggedraaid.

Artikel 3 Fiscale voorwaarden

Per jaar mag er maximaal 30% van de bezoldiging fiscaal vriendelijk worden ingezet ten behoeve van alle onderdelen van het cafetariamodel met de Uitvoeringsregeling vakbondscontributie als onderdeel van dit cafetariamodel.

Artikel 4 Gevolgen inkomensafhankelijke regelingen

De deelnemer is zich bewust van de gevolgen die de in artikel 3 bedoelde tijdelijke verlaging van zijn eindejaarsuitkering kan hebben voor diverse inkomensafhankelijke regelingen, zoals sociale verzekeringsuitkeringen en pensioen en deze te aanvaarden. De werkgever aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor eventuele gevolgen die deze tijdelijke verlaging heeft voor welke inkomensafhankelijke regeling dan ook en de deelnemer verklaart zich akkoord met die uitsluiting van elke aansprakelijkheid.

Artikel 5 Vervallen fiscale verrekeningsmogelijkheid

Zodra de fiscale faciliteit zoals genoemd in artikel 37 van de uitvoeringsregeling loonbelasting (2001) die uitvoering geeft aan de Wet op de loonbelasting(1964), vervalt kan er geen aanvraag voor fiscale verrekening vakbondscontributie gedaan worden op grond van deze regeling.

Artikel 6 Slotbepaling

De regeling kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsregeling vakbondscontributie.

Hoofdstuk 28a Uitvoeringsregeling fiscale verrekening eigen bijdrage bedrijfsfitness (Regeling ter uitvoering van artikel 4a:3 VCAR/HUWO)

Regeling ter uitvoering van artikel 4a:3 CAR/HUWO

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1.

    Deelnemer: de ambtenaar ingevolge artikel 1:1 lid 1 sub a van de CAR/HUWO, uitgezonderd artikel 2:5 lid 1.

  • 2.

    Werkgever: Stadsgewest Haaglanden.

  • 3.

    Bedrijfsfitness: conditie-krachttraining van werknemers welke plaatsvindt onder deskundig toezicht en welke geïnitieerd wordt door de werkgever.

  • 4.

    Bron: de arbeidsvoorwaarde waarmee de op de salarisbetaling ingehouden eigen bijdrage voor bedrijfsfitness verrekend kan worden zijnde: het brutosalaris.

  • 5.

    Bruto salaris: salaris zoals omschreven in artikel 3:1 lid 2 b van de CAR/HUWO.

Artikel 2 Lidmaatschap (aanmelding/opzegging)
  • 1.

    De deelnemer kan sporten bij een door de werkgever gecontracteerd fitnesscentrum. De werkgever betaalt op basis van een factuur van het fitnesscentrum het lidmaatschap van de deelnemer en houdt op het salaris van de deelnemer een eigen bijdrage per maand in.

    De hoogte van de eigen bijdrage wordt bepaald op basis van het door de deelnemer gekozen lidmaatschap bedrijfsfitness. De soorten lidmaatschap zijn: Gold en Fit for Live. De eigen bijdrage wordt jaarlijks aangepast aan het CBS inflatiecijfer, voor de eerste keer per 1 januari 2009.

  • 2.

    De deelnemer meldt zichzelf aan bij de door werkgever gecontracteerd fitnesscentrum middels het door de werkgever beschikbaar gestelde lidmaatschapformulier. De deelnemer kan direct na aanmelding bij het fitnesscentrum gebruik maken van de faciliteiten van het fitnesscentrum.

  • 3.

    De deelnemer meldt zichzelf af bij het door de werkgever gecontracteerd fitnesscentrum. Als uit de factuur van het fitnesscentrum blijkt dat er geen sprake meer is van deelname dan wordt de eigen bijdrage voor bedrijfsfitness niet meer ingehouden.

Artikel 3 Fiscale verrekening eigen bijdrage bedrijfsfitness

De door deelnemer verschuldigde eigen bijdrage voor bedrijfsfitness vanwege de werkgever wordt in de maand van inhouding met het salaris fiscaal verrekend.

Artikel 4 Fiscale voorwaarden

Per jaar mag er maximaal 30% van de bezoldiging fiscaal vriendelijk worden ingezet ten behoeve van alle onderdelen van het cafetariamodel met de Uitvoeringsregeling fiscale verrekening eigen bijdrage bedrijfsfitness als onderdeel van dit cafetariamodel.

Artikel 5 Gevolgen inkomensafhankelijke regeling

De werkgever aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor eventuele gevolgen die deze tijdelijke verlaging heeft voor welke inkomensafhankelijke regeling dan ook en de deelnemer verklaart zich akkoord met die uitsluiting van elke aansprakelijkheid.

Artikel 6 Vervallen fiscale verrekeningsmogelijkheid

Zodra de fiscale faciliteit, zoals genoemd in artikel 37 van de uitvoeringsregeling loonbelasting (2001) die uitvoering geeft aan de Wet op de loonbelasting(1964) vervalt, kan toepassing van fiscale verrekening eigen bijdrage bedrijfsfitness niet meer plaatsvinden en vervalt deze regeling.

Artikel 7 Ziekte/ontslag
  • 1.

    Als de deelnemer door ziekte het fitnesscentrum niet kan bezoeken doet dat de inhouding van de eigen bijdrage voor bedrijfsfitness niet wijzigen. Alleen bij opzegging door de deelnemer bij het fitnesscentrum wordt de eigen bijdrage gestopt.

  • 2.

    Indien de deelnemer ontslag wordt verleend is hij verplicht zich voor zijn ontslagdatum bij het door de werkgever gecontracteerde fitnesscentrum af te melden voor bedrijfsfitness.

  • 3.

    Bij het lidmaatschap Fit for Live wordt bij ontslag de eigen bijdrage voor bedrijfsfitness vanaf de ontslagmaand tot het einde termijn afgesloten lidmaatschap in één keer bij de eindafrekening op het salaris ingehouden.

    Deze inhouding ineens is niet fiscaal verrekenbaar in het kader van het cafetariamodel.

Artikel 8 Aansprakelijkheid werkgever

De deelnemer sport op eigen risico bij het fitnesscentrum en kan de werkgever op geen enkele wijze aansprakelijk stellen voor gebeurtenissen op weg naar en binnen het fitnesscentrum.

Artikel 9 Hardheidsclausule

Het dagelijks bestuur besluit in alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet en volgt daarbij de bepalingen die zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 die uitvoering geeft aan de Wet op de loonbelasting (1964).

Artikel 10 Slotbepaling

De regeling kan worden aangehaald als 'Uitvoeringsregeling fiscale verrekening eigen bijdrage bedrijfsfitness' (1-10-2007).

Hoofdstuk 29 Regeling Klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    bevoegd gezag: het bestuursorgaan van het Stadsgewest dat bevoegd is tot afdoening van een klacht met betrekking tot ongewenst gedrag;

  • b.

    commissie: de Klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid;

  • c.

    Stadsgewest: het Stadsgewest die zich heeft aangesloten bij de commissie en deze regeling van toepassing heeft verklaard op de behandeling van klachten op het gebied van ongewenst gedrag;

  • d.

    ongewenst gedrag: gedrag dat valt binnen de begrippen seksuele intimidatie, agressie, geweld en pesten zoals bedoeld in artikel 1, derde lid, sub e. van de Arbeidsomstandighedenwet, alsmede discriminatie zoals bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling;

  • e.

    klacht: een door de klager ondertekend en van naam- en adresgegevens voorzien geschrift waarin het jegens hem ongewenste gedrag waarop de klacht betrekking heeft is omschreven;

  • f.

    klager: een persoon, niet zijnde een politieke ambtsdrager van het Stadsgewest, die werkzaam is of werkzaam is geweest in de organisatie van het Stadsgewest en een klacht over ongewenst gedrag indient;

  • g.

    aangeklaagde: een persoon, niet zijnde een politieke ambtsdrager van het Stadsgewest, die werkzaam is of werkzaam is geweest in de organisatie van het Stadsgewest en over wiens gedrag geklaagd wordt;

  • h.

    informant: degene die namens het bevoegd gezag informatie verstrekt aan de commissie.

Artikel 1a Klachten over politiek ambtsdragers

Het bevoegd gezag kan in afwijking van artikel 1 onder g. de commissie ad hoc belasten met onderzoek naar en advies over een klacht, die betrekking heeft op ongewenst gedrag van een politiek ambtsdrager van het Stadsgewest jegens klager.

Artikel 2 Instelling, taakstelling en samenstelling van de commissie
  • 1.

    Er is een klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid.

  • 2.

    De commissie heeft tot taak een klacht te onderzoeken en daarover advies uit te brengen aan het bevoegd gezag.

  • 3.

    De commissie bestaat uit drie leden waaronder een voorzitter.

  • 4.

    De commissie beslist bij gewone meerderheid van stemmen.

  • 5.

    Een lid van de commissie wordt vervangen als deze direct of indirect betrokken is geweest bij enige vorm van ongewenst gedrag waarover de klacht is ingediend dan wel een persoonlijk belang heeft bij de afhandeling van de klacht.

  • 6.

    Benoeming, schorsing en ontslag van de voorzitter, overige leden en hun plaatsvervangers geschiedt door de voorzitter van het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

  • 7.

    De voorzitter, overige leden en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van zes jaar.

  • 8.

    De commissie kan een nadere werkwijze bepalen.

Artikel 3 Secretaris en administratie
  • 1.

    De voorzitter van het College voor Arbeidszaken wijst na overleg met de voorzitter van de commissie een secretaris en een plaatsvervangend secretaris aan.

  • 2.

    De administratie ten behoeve van de commissie wordt gevoerd door het secretariaat van het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Artikel 4 Indienen van de klacht
  • 1.

    De klager dient een klacht bij de commissie in.

  • 2.

    In de klacht wordt zo mogelijk vermeld de datum, tijd, plaats van het ongewenst gedrag, de omstandigheden, de namen van aangeklaagde en eventuele getuigen, alsmede de stappen die klager reeds heeft ondernomen.

  • 3.

    Indien de klager de klacht indient bij het bevoegd gezag, bevestigt het bevoegd gezag de ontvangst van de klacht aan de klager en vermeldt daarbij dat de commissie over de klacht zal adviseren. Het bevoegd gezag zendt de klacht, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk door aan de commissie.

  • 4.

    De commissie bevestigt de ontvangst van de klacht aan de klager en stelt hem op de hoogte van de termijnen en de wijze van afdoening van de klacht.

Artikel 5 Ontvankelijkheid van de klacht
  • 1.

    Het bevoegd gezag verstrekt op verzoek van de commissie alle op de klacht betrekking hebbende gegevens waaronder de klachtenregeling, de adres- en functiegegevens van de klager en de aangeklaagde, een overzicht van eventueel binnen het Stadsgewest ondernomen stappen en reeds geproduceerde stukken met betrekking tot de klacht.

  • 2.

    De commissie neemt een klacht niet in behandeling indien deze niet valt binnen de begripsbepalingen van artikel 1 onder c, d, e, f en g van deze regeling.

  • 3.

    De commissie neemt een klacht niet in behandeling indien verplichte stappen uit de klachtenprocedure niet zijn doorlopen. De commissie brengt de klager binnen twee weken na ontvangst van de klacht hiervan schriftelijk op de hoogte.

  • 4.

    De commissie kan de klacht voorts niet in behandeling nemen indien:

  • a.

    de klacht niet binnen een redelijke termijn nadat het ongewenste gedrag heeft plaatsgevonden aan de commissie is voorgelegd;

  • b.

    er sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 9:8, eerste en tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6 Onderzoek naar de klacht
  • 1.

    Indien de commissie dit voor de uitoefening van haar taak noodzakelijk acht stelt zij een onderzoek in.

  • 2.

    Ten behoeve van het onderzoek is de commissie bevoegd bij het bevoegd gezag alle inlichtingen in te winnen die zij voor de vorming van haar advies nodig acht;

    het bevoegd gezag verschaft de commissie de gevraagde inlichtingen en stelt de commissie desgevraagd in de gelegenheid de werkomgeving te aanschouwen.

  • 3.

    Het bevoegd gezag stelt personen werkzaam binnen de organisatie van het Stadsgewest in de gelegenheid te worden gehoord.

  • 4.

    De commissie kan het bevoegd gezag adviseren tussentijdse maatregelen te nemen indien en voor zover dit in het belang is van het onderzoek of van de positie van de in het onderzoek betrokken personen.

Artikel 7 Horen
  • 1.

    Alvorens een advies uit te brengen stelt de commissie de klager, de aangeklaagde en de informant in de gelegenheid om te worden gehoord. De commissie kan het horen opdragen aan de voorzitter of een ander lid van de commissie.

  • 2.

    Van het horen kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.

  • 3.

    De commissie zendt tijdig voorafgaand aan de hoorzitting aan de aangeklaagde - en voor zover nodig aan klager en informant - een afschrift van de klacht en van andere stukken die op de klacht betrekking hebben.

  • 4.

    De commissie hoort de klager en de aangeklaagde in beginsel buiten elkaars aanwezigheid. De commissie stelt klager en aangeklaagde in de gelegenheid van elkaars zienswijze kennis te nemen en daarop te reageren.

  • 5.

    De klager en aangeklaagde kunnen zich ter zitting laten bijstaan door een (raads)persoon.

  • 6.

    De commissie is bevoegd om getuigen, andere betrokkenen en deskundigen schriftelijk of mondeling te raadplegen.

  • 7.

    De zittingen van de commissie zijn niet openbaar.

  • 8.

    Van het horen wordt een verslag gemaakt.

  • 9.

    De zittingen vinden zoveel mogelijk plaats op een voor partijen goed bereikbare locatie.

Artikel 8 Omvang met persoonsgegevens
  • 1.

    De commissie verzamelt en verwerkt uitsluitend persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor het uitbrengen van een advies. Bij de verwerking van persoonsgegevens zorgt de commissie voor beveiliging van de gegevens tegen verlies en onrechtmatige verwerking.

  • 2.

    Voor de commissie alsmede de secretaris geldt de plicht tot geheimhouding van persoonsgegevens voor zover overdracht van informatie niet noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak van de commissie. Wanneer de inhoud van bepaalde informatie uitsluitend ter kennisneming door de commissie dient te blijven wordt dit aan de commissie meegedeeld.

  • 3.

    De commissie wijst personen die worden gehoord of geraadpleegd op de vertrouwelijkheid van hetgeen ter zitting aan de orde komt.

Artikel 9 Advies over de klacht
  • 1.

    De commissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de klacht advies uit aan het bevoegd gezag over de gegrondheid van de klacht vergezeld van een rapport van bevindingen. Het rapport bevat een verslag van het horen. Een afschrift van het advies wordt aan klager en aangeklaagde toegezonden.

  • 2.

    In het advies kunnen aanbevelingen worden gedaan over door het bevoegd gezag te nemen maatregelen.

  • 3.

    Indien de commissie op grond van artikel 5, tweede of vierde lid, van deze regeling een klacht niet in behandeling neemt brengt de commissie zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen acht weken na ontvangst van de klacht advies uit aan het bevoegd gezag de klacht niet ontvankelijk te verklaren. Een afschrift van het advies wordt aan klager toegezonden.

Artikel 10 Afdoening van de klacht
  • 1.

    Het bevoegd gezag stelt binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie bedoeld in artikel 9, eerste lid, klager en aangeklaagde schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de gegrondheid van de klacht alsmede de eventuele conclusies die het daaraan verbindt. Indien de conclusies van het bevoegd gezag afwijken van het advies van de commissie wordt de reden van die afwijking vermeld.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de afdoening bedoeld in het eerste lid voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan klager en aangeklaagde.

  • 3.

    Het bevoegd gezag stelt binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie bedoeld in artikel 9, derde lid, klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de ontvankelijkheid van de klacht alsmede de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan de afdoening bedoeld in het derde lid voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager. Indien de conclusies van het bevoegd gezag afwijken van het advies van de commissie wordt de reden van die afwijking vermeld.

  • 5.

    Het bevoegd gezag zendt een afschrift van de conclusies bedoeld in het eerste en derde lid naar de commissie.

Artikel 11 Jaarverslag
  • 1.

    Jaarlijks wordt een verslag opgesteld door de commissie.

  • 2.

    In dat verslag worden in geanonimiseerde zin en met in achtneming van de terzake geldende wettelijke bepalingen vermeld:

  • a.

    het aantal klachten dat de commissie heeft ontvangen;

  • b.

    het aantal niet-ontvankelijk, (gedeeltelijk) gegrond en ongegrond geachte klachten;

  • c.

    de aard van de klachten;

  • d.

    statistische gegevens over klagers en aangeklaagden (man-vrouw; leeftijdscategorieën; leidinggevend of niet; geboren in Nederland of niet);

  • e.

    de doorlooptijd van de adviezen;

  • f.

    aanbevelingen en tendensen.

  • 3.

    Het verslag wordt toegezonden aan het bevoegd gezag van de gemeenten waarin deze regeling van toepassing is verklaard.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking na aanmelding en acceptatie van het Stadsgewest bij klachtencommissie ongewenst gedrag voor de Gemeentelijke overheid.

Hoofdstuk 30 Uitvoeringsregeling verlof

In deze regeling wordt nadere uitvoering gegeven aan het bepaalde in hoofdstuk zes van de CAR/ HUWO.

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1.

    Medewerker: de ambtenaar ingevolge art. 1:1 lid 1 sub a van de CAR/HUWO uitgezonderd degene met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan ingevolge artikel 2:5 van de CAR/HUWO.

  • 2.

    Werkgever: het dagelijks bestuur van het Stadsgewest Haaglanden.

Artikel 2 Duur van het vakantieverlof

De duur van het vakantieverlof bedraagt per kalenderjaar voor de medewerker ingedeeld in één der salarisschalen:

1 tot en met 8:158,4 uren (bepaald in artikel 6:2 lid 1 CAR/UWO)
9 en hoger: 165,6 uren.
Artikel 3 Extra uren vakantieverlof
  • 1.

    Het aantal uren verlof genoemd in lid 2 van de CAR/HUWO wordt afhankelijk van de leeftijd, verhoogd zoals onderstaand is aangegeven.

LeeftijdVerhoging jaarlijks verlof voor personeel in dienst getreden bij het Stadsgewest Haaglanden op of na 1-1-1997Verhoging jaarlijks verlof voor personeel in dienst getreden bij het Stadsgewest Haaglanden vóór 1-1-1997
18 jaar of jonger7,2 urenn.v.t.
19 jaar--n.v.t.
20 jaar--n.v.t.
van 30 t/m 34 jaar--7,2 uren
van 35 t/m 39 jaar--14,4 uren
van 40 t/m 44 jaar7,2 uren21,6 uren
van 45 t/m 49 jaar14,4 uren28,8 uren
van 50 t/m 54 jaar21,6 uren36 uren
van 55 jaar en ouder28,8 uren43,2 uren
  • 2.

    De in lid 1 bedoelde verhoging van het aantal uren vakantieverlof vindt voor het eerst toepassing over het kalenderjaar waarin door de medewerker de vereiste leeftijd wordt bereikt.

  • 3.

    Om praktische redenen wordt het aantal uren verlof, berekend op grond van artikel 2 eventueel verhoogd op grond van artikel 3 lid 1, afgerond op hele uren naar boven.

Artikel 4 Deeltijdwerkers

Voor medewerkers die werkzaam zijn in een deeltijdbetrekking wordt het bepaalde in artikel 2 en 3 naar rato toegepast.

Artikel 5 Overschrijven vakantieverlof
  • 1.

    Een verzoek als bedoeld in artikel 6:2:6, onder a van de CAR/HUWO kan achterwege blijven, indien de niet genoten vakantie in betreffend kalenderjaar 48 uren of minder bedraagt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in lid 1 kan een verzoek als bedoeld in artikel 6:2:6 van de CAR/HUWO eveneens achterwege blijven, indien de niet genoten vakantie niet meer bedraagt dan de helft van het normaal beschikbare aantal uren verlof en indien deze verlofuren ten minste vóór 1 april van het volgend jaar worden genoten met dien verstande dat na genoemde datum nog 36 verlofuren mogen resteren.

  • 3.

    Voor medewerkers die werkzaam zijn in een deeltijdbetrekking wordt dit artikel naar rato toepast.

Artikel 6 Betaald ouderschapsverlof

De medewerker heeft recht op betaald ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 6:5 lid 1 van de CAR/HUWO.

Artikel 7 Aan- en verkoopverlof

De medewerker heeft het recht om het uitwisselen van vakantie-uren tegen geld dan wel de uitwisseling van geld tegen vakantie-uren zoals omschreven in artikel 4a:1 respectievelijk 4a:2 van de CAR aan te vragen vòòr 1 april van het kalenderjaar waarop de uitwisseling betrekking heeft.

Artikel 8

Het dagelijks bestuur kan, indien de toepassing van deze regeling niet tot een redelijke uitkomst zou leiden, afwijkend beslissen.

Artikel 9 Slotbepaling

Deze regeling kan worden aangehaald als de ‘uitvoeringsregeling verlof’ en treedt in werking per 1 juli 2010.

Hoofdstuk 31 Uitvoeringsregeling ADV (Compensatie-uren)

Regeling ter uitvoering van artikel 4:1 van de CAR/HUWO

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1.

    Medewerker: de ambtenaar ingevolge art. 1:1 lid 1 sub a van de CAR/HUWO uitgezonderd degene met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan ingevolge artikel 2:5 van de CAR/HUWO.

  • 2.

    Werkgever: het dagelijks bestuur van het Stadsgewest Haaglanden.

  • 3.

    Bevoegd gezag: de secretaris, sectorhoofden,en afdelingshoofden.

  • 4.

    Formele arbeidsduur: de arbeidsduur volgens de aanstelling.

  • 5.

    ADV-uren: de overeengekomen uren gedurende welke de medewerker werkzaamheden verricht die de voor hem vastgestelde formele arbeidsduur per week te boven gaan.

Artikel 2 Verzoek ADV sparen
  • 1.

    De medewerker kan een verzoek doen 1, 2, 3 of 4 hele uren extra per week te werken om zodoende respectievelijk 51, 102, 153 of 204 ADV-uren te sparen per jaar.

  • 2.

    Bij een formeel dienstverband

  • a.

    tot en met 8 uur kan maximaal 1 uur ADV per week gespaard worden.

  • b.

    van 9 tot en met 16 uur kan maximaal 2 uur ADV per week gespaard worden.

  • c.

    van 17 tot en met 31 uur kan maximaal 3 uur ADV per week gespaard worden.

  • d.

    vanaf 32 uur kan maximaal 4 uur ADV per week gespaard worden.

  • 3.

    Vóór de inwerkingtreding van deze regeling gemaakte afspraken, die van de opbouw bedoeld in lid 2 afwijken, blijven bestaan tenzij organisatorische belangen zich ertegen verzetten.

  • 4.

    Een verzoek als bedoeld in lid 1 dient schriftelijk te worden ingediend bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kent een verzoek van de medewerker toe tenzij organisatorische belangen zich daartegen verzetten.

  • 5.

    De medewerker die ervoor kiest om 40 uur per week te werken dient zijn uren te verdelen over 5 dagen.

  • 6.

    De medewerker ontvangt schriftelijk bericht van het bevoegd gezag over de toe- of afwijzing van zijn verzoek als bedoeld in lid 1.

Artikel 3 Opbouw, opname en inroostering ADV-uren
  • 1.

    ADV-uren worden per week opgebouwd.

  • 2.

    De medewerker dient zijn ADV-uren in overleg met het bevoegd gezag op te nemen.

  • 3.

    Het restant ADV-uren op 31 december komt met ingang van het nieuwe kalenderjaar te vervallen. Te veel opgenomen ADV-uren worden verrekend met openstaande of nog toe te kennen verlofuren.

  • 4.

    Bij ontslag van de medewerker komen de tot dat moment opgebouwde en niet opgenomen ADV-uren te vervallen.

Artikel 4 ADV en ziekte
  • 1.

    Bij gehele verhindering wegens ziekte de betrekking te vervullen vervalt de opbouw van ADV-uren vanaf het moment dat de ziekte een aaneengesloten periode van vier weken heeft geduurd met terugwerkende kracht vanaf de eerste ziektedag tot het moment van volledig herstel. Bij gedeeltelijke verhindering wegens ziekte vervalt na vier weken de opbouw van ADV uren met terugwerkende kracht vanaf de eerste ziektedag tot het moment van volledig herstel voor zoveel er geen opbouw van ADV heeft plaatsgehad.

  • 2.

    Bij ziekte op een dag dat ADV-uren zijn ingeroosterd vervallen de ADV-uren.

Artikel 5 ADV en bijzondere verlofsituaties
  • 1.

    Tijdens zwangerschaps- en bevallingsverlof in de zin van artikel 6:7 van de CAR/HUWO wordt geen ADV opgebouwd.

  • 2.

    Tijdens ouderschapsverlof in de zin van artikel 6:5 van de CAR/HUWO wordt geen ADV opgebouwd over het aantal uren waarvoor het ouderschapsverlof is verleend.

Artikel 6 Hardheidsclausule

Het dagelijks bestuur kan, indien de toepassing van deze regeling niet tot een redelijke uitkomst zou leiden, afwijkend beslissen.

Artikel 7 Slotbepaling

Deze regeling kan worden aangehaald als de ‘Uitvoeringsregeling ADV’ en treedt in werking per 1 juli 2010.

Hoofdstuk 32 Overgangs- en slotbepaling HUWO

Deze regeling treedt uiterlijk in werking op 1 januari 1997.

Artikel 1
  • 1.

    Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt, dan wel gedeelten daarvan in werking treden, vervallen de bepalingen van het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van die verordeningen, die tekstueel dan wel materieel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze regeling.

  • 2.

    Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel uit verordeningen vervallen, waardoor aanspraken van individuele ambtenaren in neerwaartse of opwaartse zin worden bijgesteld, vindt overleg plaats over de gevolgen daarvan.

Bijlage behorend bij hoofdstuk 18 van de CAR/HUWO van het Stadsgewest Haaglanden

Per 1 januari 2010 is de eigen bijdrage volgens het bepaalde in artikel 18:1:6 lid 1, lid 3 (eerste twee jaar), lid 5, en lid 6 (indien woonachtig in het woongebied) € 22,04. Jaarlijkse aanpassing vindt plaats op basis het inflatiecijfer van het CBS.

Te rekenen vanaf 1 januari 2006 bedraagt de netto fietsvergoeding zoals bepaald in artikel 18:1:6 lid 2 per verreden kilometer € 0,19 per kilometer.

Te rekenen vanaf 1 januari 2010 bedraagt de eigen bijdrage zoals bedoeld in artikel 18:1:6 lid 3 ( na twee jaar), lid 6 (eerste twee jaar) € 53,22 per maand.

Het maximumbedrag aan verhuiskosten zoals vastgelegd in artikel 18:1:5, eerste lid, onder c en het tweede lid is € 5581,13 (zie artikel 18:1:8).

Het maximale bedrag voor dubbele woonkosten is € 279,08 per maand (artikel 18:1:5 onder 1b).

Dienstreizen (vergoedingsbedragen vanaf 1-1-2006): per verreden kilometer wordt hiervoor ongeacht vervoerswijze een vergoeding verstrekt van € 0,19.

Als hiervoor toestemming is verleend per auto een vergoeding van € 0,29 per kilometer. Loonheffing over het niet vrijgestelde deel is voor rekening van betrokkene.

AANVRAAG VASTE FIETSVERGOEDING WOON-WERKVERKEER m.i.v. _________

Naam: ____________________________________________

Sector: ____________________________________________

Adres: ____________________________________________

Postcode: ___________ Woonplaats: ____________________

Ik werk op: 0 maandag 0 dinsdag 0 woensdag 0 donderdag 0 vrijdag

(svp aankruisen)

Ik maak wel/niet gebruik van de ADV-regeling met vrij op te nemen ADV-uren

(doorhalen wat niet van toepassing is)

Mijn aantal ADV uren per kalenderjaar is:

0 51 uren 0 102 uren 0 153 uren 0 204 uren (zie verlofkaart)

(svp aankruisen)

Mijn aantal verlofuren is _______ per kalenderjaar (zie verlofkaart)

Het aantal km dat ik per dag fiets (enkele reis) t.b.v. woon-werkverkeer is ___ .

Van postcode huis __________ naar postcode werk of station _________ .

(te berekenen m.b.v. de ANWB-site onder routeplanner)

Handtekening medewerker: datum:

Handtekening leidinggevende: datum:

Toelichting

  • ·

    De regeling “fietsvergoeding woon-werkverkeer” moet voldoen aan de richtlijnen van de belastingdienst om deze fiscaal vrij te mogen uitkeren.

  • ·

    Alleen de werkelijk verreden kilometers mogen vergoed worden. Bij de berekening van de vergoeding wordt rekening gehouden met verlof/feestdagen/dagen (en) telewerken en de dagen waarop u uw werk op kantoor verricht.

  • ·

    U dient op meer dan de helft van uw werkdagen op de fiets naar het werk te komen of te fietsen van uw huisadres naar het bus/treinstation.

  • ·

    Afwezigheid wegens ziekte op werkdagen worden achteraf verrekend.

_______

Declaratieformulier vergoeding dienstreizen op basis van de

uitvoeringsregeling dienstreizen binnen Nederland

Naam : ___________________________________

Adres : ___________________________________

Postcode en woonplaats : ___________________________________

Sector : ___________________________________

Handtekening en datum : ___________________________________

Toelichting op hoofdlijnen

De medewerker is vrij in het kiezen van een passend vervoermiddel om de dienstreis te maken. Ongeacht vervoerswijze wordt er € 0,19 per kilometer vergoed of het kaartje openbaar vervoer 2e klasse (naar keuze medewerker). Parkeerkosten auto zijn hierbij inbegrepen. Huur OV fiets/taxikosten zijn eveneens in de kilometervergoeding begrepen.

O.V. 1e klasse wordt vergoed bij toestemming vooraf van uw direct leidinggevende. Dit kan als er met externen wordt gereisd die 1e klasse reizen, als er stukken/notities voorbereid of uitgewerkt moeten worden (laptop) of als er gereisd wordt tijdens de spits. Vergoeding van € 0,29 ct. per kilometer voor gebruik eigen auto, motor, scooter of vergelijkbaar kan als uw direct leidinggevende hiertoe vooraf toestemming geeft. Dit geldt:

  • ·

    als de te bezoeken locatie niet bereikbaar is met openbaar vervoer;

  • ·

    als de reistijden per openbaar vervoer in relatie tot eigen vervoer te lang zijn (factor 1,5 of meer);

  • ·

    als de te bezoeken locatie in een krappe tijdspanne bereikt moet zijn;

  • ·

    bij meenemen van minimaal 1 collega;

  • ·

    bij meer dan 3 keer overstappen;

  • ·

    bij vervoer van materialen (dus uitsluitend met eigen vervoer, i.c. de auto);

  • ·

    bij meerdere dienstreizen op een dag (reizen per fiets/O.V. vereist te veel werktijd).

Let op: het ondertekende declaratieformulier + alle rekeningen/nota’s en betaalbewijzen moeten binnen 3 maanden na de gemaakte dienstreis ingeleverd worden bij de sector P&O. Bij latere inlevering vervalt de aanspraak op vergoeding.

Naam direct leidinggevende : ___________________________

Handtekening direct leidinggevende : ___________________________

Datum : ___________________________

BEREKENING VERGOEDING (in te vullen door P&O)

Eigen vervoer……. km à € 0,19    Verg. €
 ……. km à € 0,29    Verg. €
Openbaar vervoerKosten €    Verg. €
VerblijfkostenKosten €    Verg. €
Overige kostenKosten €    Verg. €
Totaal vergoeding €
Datum dienstreisBegin- en eindtijdstip dienstreisGemaakte reiskosten O.V.Gemaakte reiskosten eigen vervoerAantal kmParaaf toestemming gebruik auto c.q. 1e klas O.V.*Plaatsnaam+ postcode vertrekpuntPlaatsnaam + postcode bestemmingReden dienstreisVerblijfkosten**Overige kosten **
                     
                     
                     
                     
                     
                     
                     
                     
                     
                     
                     
                     
                     
                     
                     
                     

* O.V.-kaartje 1e klasse overleggen

** bewijsstukken bijvoegen

Bijlage behorend bij de Uitvoeringsregeling Vergoeding Dienstreizen binnen Nederland

Artikel 3 lid 1 van de uitvoeringsregeling

Het bedrag aan vergoeding zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 van genoemde uitvoeringsregeling bedraagt te rekenen vanaf 1 januari 2006 € 0,19 per kilometer. Als vergoeding in de kosten voor het gebruik van een O.V. fiets worden de verreden kilometers vergoed. Dat geldt ook voor kosten ten behoeve van de (trein)taxi (€ 0,19 per kilometer).

Onder overlegging van het openbaar vervoer kaartje kan naar keuze van de medewerker de kosten openbaar vervoer vergoed worden (2e klasse) in plaats van de kilometervergoeding.

Afstanden van de dienstreizen worden bij een kilometervergoeding berekend door de medewerker met behulp van de site ANWB/routeplanner (berekening op postcodes/kortste route).

Gereden afstand v.v. afronden op een kilometer naar boven.

Artikel 3 lid 2 van de uitvoeringsregeling

-Het bedrag aan vergoeding onder overlegging van de openbaar vervoerkaartjes zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 ( openbaar vervoer 1e klasse) is overeenkomstig de werkelijk gemaakt kosten maar niet minder dan € 0,19 per kilometer.

Reizen per 1e klasse is toegestaan bij een dienstreis na toestemming direct leidinggevende.

Situaties waarbij toestemming wordt verleend:

  • -

    Er wordt met anderen (externen) gereisd die 1e klasse reizen.

  • -

    Als er stukken/notities voorbereid of uitgewerkt moeten worden (laptop).

  • -

    Reizen tijdens de spits.

Artikel 4 lid 1 van de uitvoeringsregeling

-Het vergoedingsbedrag per kilometer bedraagt vanaf 1 januari 2006 € 0,29 per kilometer. Kosten voor parkeren zijn inbegrepen in het vergoedingsbedrag per kilometer. Bij gebruik van de dienstauto komen in redelijkheid gemaakte parkeerkosten voor vergoeding in aanmerking.

Toestemming van de direct leidinggevende is vereist om een dienstreis te maken per eigen motor/scooter/auto of vergelijkbaar om de hogere vergoeding te ontvangen dan het basisvergoedingsbedrag van € 0,19 per kilometer.

Redenen voor toestemming kunnen zijn:

  • -

    de te bezoeken locatie is niet bereikbaar met openbaar vervoer;

  • -

    de reistijden per openbaar vervoer in relatie tot eigen vervoer zijn te lang (factor 1,5 keer of meer);

  • -

    de te bezoeken locatie moet in een krappe tijdspanne bereikt zijn;

  • -

    meenemen van minimaal 1 collega;

  • -

    meer dan 3 keer in-overstappen;

  • -

    vervoer van meerdere materialen (dus uitsluitend met eigen vervoer in casu de auto);

  • -

    meerdere dienstreizen op een dag, reizen per fiets/O.V. vereist te veel werktijd.

Artikel 7 van de uitvoeringsregeling

De vergoeding wegens verblijfskosten omvat voor iedervol etmaal dat de dienstreis duurt een bedrag van € 3,98 (vanaf 1 januari 2009) voor kleine uitgaven overdag (* dagcomponent) alsmede een bedrag van € 11,90 voor kleine uitgaven s’ avonds (avondcomponent, bij de 9e dag 50%) vermeerderd met:

  • a.

    € 12,56 voor een lunch (lunchcomponent);

  • b.

    € 19,00 voor een avondmaaltijd (dinercomponent);

  • c.

    € 75,67 voor logies (logiescomponent);

  • d.

    € 7,39 voor een ontbijt (ontbijtcomponent).

Is de dienstreis geen vol etmaal dan geldt als vergoedingsstramien:

De dagcomponent geldt bij een dienstreis van minimaal 3 uur, de avond- en ontbijtcomponent worden slechts toegekend indien mede wordt voldaan aan de voorwaarde dat een overnachting in de dienstreis valt. De lunchcomponent respectievelijk de dinercomponent worden toegekend als mede wordt voldaan aan het gegeven dat de tijd tussen 12.00 uur en 13.00 uur respectievelijk tussen 18.00 en 19.30 uur geheel in de dienstreis vallen.

N.B.

Het vergoedingsbedrag voor een avondmaaltijd (=dinercomponent) wordt ook gehanteerd wanneer er in dienstopdracht wordt overgewerkt. Daarmee is een normering bepaald die voor een ieder geldt. Overwerk is het in dienstopdracht verrichten van werkzaamheden buiten de voor zijn betrekking vastgestelde werktijden. Dinertijd (18.00 uur en 19.30 uur) moet dan vallen binnen de tijdsperiode einde werktijd en aanvang overwerk. Overlegging van een bon/betaalbewijs is een voorwaarde.

Artikel 8 van de uitvoeringsregeling

Eventuele loonheffing over de vergoede bedragen is voor rekening van de medewerker.

Bijlage bij verordening vergoedingsregeling zakelijk gebruik mobiele telefoon of pda (personal digital assistent)

Doelgroep

1.1.Medewerkers

Een vergoeding wordt verstrekt aan medewerkers van het Stadsgewest Haaglanden die voor hun functie per mobiele telefoon tijdens werktijd en/of buiten werktijd goed bereikbaar moeten zijn en/of mobiel bellen en daarbij op afstand hun elektronische agenda beheren.

De volgende medewerkers kunnen hiervoor in aanmerking komen:

1.1.a.- De medewerkers die de opdracht hebben om mee te draaien in de bereikbaarheidsdienst (vergoeding mobiele telefoon).

1.1.b.- De bedrijfshulpverleners (vergoeding mobiele telefoon).

1.1.c.- De medewerkers facilitaire zaken en automatisering. Mobiele telefoon- en pda vergoeding voor medewerkers die werkzaam zijn ten behoeve van de repro, webmaster, technische dienst, systeembeheer, de helpdesk. Overige medewerkers (receptie/koffieservice) komen in aanmerking voor een vergoeding mobiele telefoon tenzij deze medewerkers aangewezen zijn om als vervanger (structurele vervanging) te werken op de repro, ten behoeve van de technische dienst, ten behoeve van systeembeheer, ten behoeve van helpdesk (repro, technische dienst, koffieservice).

1.1.d.- De medewerkers die voor de uitoefening van hun functie vaak ‘onderweg’ zijn (voor tenminste 20 % van hun werktijd) en buiten kantoor zaken moeten kunnen doen (mobiele telefoon-pda vergoeding).

1.1.e.- De medewerkers van bureau Communicatie voor het beantwoorden van persvragen (mobiele telefoon- en pda vergoeding).

1.1.f.- Parttime medewerkers die op basis van dienstbelang worden verzocht mobiel bereikbaar te zijn, mobiel zakelijk te bellen, hun agenda (outlook) digitaal beheren (mobiele telefoon en pda vergoeding).

Het verantwoordelijk sectorhoofd maakt een aanwijzingsvoorstel ter fiattering voor te leggen aan de directeur. Na akkoord directeur kan er aan de regeling uitvoering worden gegeven.

1.2 Leidinggevenden

Alle leidinggevenden die in dienst zijn bij het Stadsgewest Haaglanden of gedetacheerd zijn bij het Stadsgewest Haaglanden krijgen een vergoeding voor mobiele telefoon en pda. De leidinggevende die gedetacheerd is naar een andere werkgever ontvangt een vergoeding voor mobiele telefoon en pda.

Nadere omschrijving

1.1.a.

Buiten kantoortijden kunnen zij oproepbaar zijn bij storingen, inbraak en andere calamiteiten. Hiervoor wordt in overleg met betrokkenen een rooster gemaakt. Degene met bereikbaarheidsdienst is een hele week buiten kantoortijden bereikbaar. In de huidige huisvesting is een bereikbaarheidsdienst niet nodig.

1.1.b.

Bedrijfshulpverleners moeten bij calamiteiten en ongelukken tijdens kantooruren oproepbaar zijn, ook in situaties waarin het vaste net is uitgevallen. Tijdens het verlenen van hulp moet communicatie van bedrijfshulpverleners onderling en met professionele hulpverleners mogelijk zijn. Ontruimers zijn geen bedrijfshulpverleners en komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Er wordt gebruik gemaakt van mobiele telefonie.

1.1.c.

Deze mensen zijn vaak ‘onderweg in huis’ voor werkzaamheden op wisselende plaatsen en plaatsen waar het vaste net niet beschikbaar is. Deze vorm van bereikbaarheid geldt tijdens kantooruren. Via de pda wordt de aanvang van een vergadering gesignaleerd, gewijzigde afspraken doorgegeven.

1.1.d.

Dit geldt voor de vestigingsadviseurs van Steenworp. Deze vorm van bereikbaarheid geldt tijdens kantooruren.

1.1.e.

Tijdens en buiten kantooruren moeten de communicatie-adviseurs van het Stadsgewest Haaglanden optimaal bereikbaar zijn voor het beantwoorden van persvragen. Naar aanleiding van media-aandacht of te verwachten media-aandacht moeten zij ook tijdens en buiten kantooruren uitstekend bereikbaar zijn voor bestuurders en leidinggevenden van het Stadsgewest Haaglanden.

1.1.f.

Helpdeskvragen, signalen/verstoringen e.d. kunnen ook via de pda gemeld worden. Een melding via email via de kantoorapparatuur (v.v.) wordt direct doorgeleid naar pda.

1.2.

In dringende gevallen kan buiten kantoortijd een beroep op leidinggevenden worden gedaan. Daarbij kan gedacht worden aan calamiteiten waarover de verantwoordelijk leidinggevende geïnformeerd moeten worden of waarover de leidinggevende een beslissing moet nemen. Dat kunnen ook beleidskwesties zijn waarover direct persoonlijk contact met de leidinggevende nodig is.

Technische eisen

De werkgever stelt (periodiek) vast aan welke eisen de aan te schaffen apparatuur moet voldoen. De mobiele telefoon en pda dienen een trilfunctie te hebben, een sms mogelijkheid en een duidelijk display. Voor de pda geldt aanvullend dat deze kan werken op windows mobileversie 5 of 6 en geschikt is voor Microsoft push mail.

Bijlage bij uitvoeringsregeling fiscale verrekening eigen bijdrage bedrijfsfitness

Artikel 1

Fitnesscentrum

Het door de werkgever aangewezen fitnesscentrum is Fitness First, Grote Marktstraat 157, 2511 BJ te Den Haag.

Artikel 2

Lidmaatschappen

  • a.

    Gold

  • b.

    Fit for Live

Artikel 3

Eigen bijdrage medewerker

Gold€ 36,00
Fit for Live€ 28,00

Bijlage I

Salarisverhoging

Met ingang van 1 januari 1995 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5%.

Met ingang van 1 augustus 1995 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,25%.

Met ingang van 1 augustus 1996 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,25%.

Met ingang van 1 juni 1997 worden de schaalbedragen verhoogd met 3%.

Met ingang van 1 april 1998 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,25%.

Met ingang van 1 april 1999 worden de schaalbedragen verhoogd met 2%.

Met ingang van 1 oktober 1999 worden de schaalbedragen verhoogd met 1%.

Met ingang van 1 augustus 2000 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,5%.

Met ingang van 1 oktober 2000 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,5%.

Met ingang van 1 januari 2001 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,9% (inbouw overhevelingstoeslag).

Met ingang van 1 mei 2001 worden de schaalbedragen verhoogd met 3,3 %.

Met ingang van 1 februari 2002 worden de schaalbedragen verhoogd met 3 %.

Met ingang van 1 oktober 2002 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5 %.

Met ingang van 1 oktober 2002 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5 %.

Met ingang van 1 april 2003 worden de schaalbedragen verhoogd met 2 %.

Met ingang van 1 juni 2005 worden de schaalbedragen verhoogd met 1 %.

Met ingang van 1 februari 2006 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,6 %.

Met ingang van 1 februari 2007 worden de salarisbedragen verhoogd met 0,8 %

Met ingang van 1 juni 2007 worden de salarisbedragen verhoogd met 2,2 %.

Met ingang van 1 juni 2008 worden de salarisbedragen verhoogd met 2,2 %.

Bijlage II

Sociaal Statuut van het Stadsgewest Haaglanden

Sociaal statuut van het Stadsgewest Haaglanden

Het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden gelet op:

  • -

    de Regeling van het Stadsgewest Haaglanden, artikel 62;

  • -

    de Wet op de ondernemingsraden (WOR), met name artikel 25;

  • -

    de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) en de Haaglanden;

  • -

    Uitwerkingsovereenkomst (HUWO)

gezien de bereikte overeenstemming in de commissie voor georganiseerd overleg d.d. 26 juni 2000 besluit vast te stellen de volgende verordening.

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

In dit sociaal statuut wordt verstaan onder:

ambtenaar:

de ambtenaar in de zin van de CAR.

werkgever:

het Stadsgewest Haaglanden;

organisatiewijziging:

een inkrimping of wijziging van de werkzaamheden van het Stadsgewest (of een deel daarvan) of en belangrijke wijziging van de laatst vastgestelde organisatiestructuur van het Stadsgewest (of een onderdeel daarvan), die niet van tijdelijke aard is en die personele gevolgen met zich meebrengt;

privatisering:

organisatiewijzing die het gevolg is van de verzelfstandiging van een deel van de organisatie tot een nieuwe (privaatrechtelijke) rechtspersoon of de overdracht van een deel van de organisatie aan een derde (privaatrechtelijke) partij;

publiekrechtelijke taakoverheveling:

organisatiewijziging die het gevolg is van de overheveling van een deel van de organisatie of de gehele organisatiewijzing die het gevolg is van de overheveling van een deel van de organisatie of de gehele organisatie naar een ander publiekrechtelijk orgaan;

personele gevolgen:

gevolgen voor de functie of de rechtspositie van de betrokken ambtenaren;

salaris:

het voor de ambtenaar geldende bedrag van de aan de ambtenaar toegekende schaal als bedoeld in artikel 3:1 van de CAR;

salarisperspectief:

de opeenvolgende salarisperiodieken tot en met het hoogste bedrag van de functieschaal van de ambtenaar en eventueel schriftelijk vastgelegde extra individuele salarisafspraken;

bezoldiging:

het salaris, vermeerderd met het bedrag van de aan de ambtenaar

toegekende emolumenten en toelagen, niet zijnde onkostenvergoedingen;

toelage:

de toelage waarmee het salaris wordt vermeerderd ingevolge de Salaris- en vergoedingsregelingen van Stadsgewest Haaglanden;

functie:

het geheel van werkzaamheden dat de ambtenaar volgens zijn functiebeschrijving verricht;

ongewijzigde functie:

een functie die gelijk of nagenoeg gelijk is aan de functie die de ambtenaar voor de organisatiewijziging vervulde;

passende functie:

een functie van gelijkwaardig werk en denkniveau en omvang, die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen. Een passende functie is doorgaans van hetzelfde functieniveau als de oude functie, maar kan ook van een hoger niveau of maximaal één niveau lager zijn dan de oude functie;

geschikte functie:

een functie die niet valt onder het begrip passende functie, maar die de ambtenaar bereid is te vervullen;

CAR:

Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten;

georganiseerd overleg:

de commissie voor georganiseerd overleg zoals bedoeld in artikel 12:1 van de CAR;

ondernemingsraad:

de ondernemingsraad zoals bedoeld in artikel 2 van de Wet op de ondernemingsraden;

sociaal plan:

nadere afspraken, gebaseerd op en aanvullend op dit sociaal statuut, met betrekking tot de personele gevolgen van een organisatiewijziging;

gedetacheerde ambtenaar:

een ambtenaar gedetacheerd vanuit een aan het Stadsgewest deelnemende gemeente.

§ 2. Procedurele bepalingen

Artikel 2:1 Onderzoek naar organisatiewijziging

  • 1.

    Als de werkgever voornemens is de mogelijkheid en wenselijkheid van een organisatiewijziging te onderzoeken, worden de ondernemingsraad en de betrokken ambtenaren hier in een vroeg stadium van op de hoogte gesteld.

  • 2.

    Het tijdstip van kennisgeving is dusdanig, dat de ondernemingsraad zijn mening over het onderzoek kenbaar kan maken. De ambtenaren en de ondernemingsraad worden zo veel mogelijk betrokken bij de uitvoering van het onderzoek. Bovendien worden zij, indien mogelijk, tussentijds op de hoogte gehouden van de vorderingen van het onderzoek.

  • 3.

    De schriftelijke eindrapportage van het onderzoek wordt ter kennisneming toegezonden aan de ondernemingsraad en het georganiseerd overleg.

Artikel 2:2 Extern advies

Indien de werkgever voornemens is om over de wenselijkheid van de organisatiewijziging extern advies te vragen, wordt de ondernemingsraad om advies gevraagd over het verstrekken en formuleren van de adviesopdracht, conform artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden.

Artikel 2:3 Overleg over de personele gevolgen en maatregelen

  • 1.

    Voordat een definitief besluit wordt genomen ten aanzien van de organisatiewijziging, wordt in het Georganiseerd Overleg gevoerd over de personele gevolgen van het besluit en de naar aanleiding daarvan te nemen maatregelen.

  • 2.

    Als het georganiseerde overleg van mening is dat de organisatiewijziging zodanig ingrijpende personele gevolgen met zich meebrengt dat hierover aanvullende afspraken moeten worden gemaakt, wordt door de werkgever een sociaal plan opgesteld. Over dit sociaal plan moet in het georganiseerd overleg overeenstemming worden bereikt.

  • 3.

    De leden van het georganiseerde overleg kunnen tussentijds bijeen worden geroepen dan wel schriftelijk worden geraadpleegd, wanneer de omstandigheden een versnelde procedure vereisen.

Artikel 2:4 Advies ondernemingsraad over organisatiewijziging

  • 1.

    Voordat een definitief besluit wordt genomen ten aanzien van de organisatiewijziging, wordt de ondernemingsraad schriftelijk om advies gevraagd, conform artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden.

  • 2.

    De adviesaanvraag bevat een heldere omschrijving van het voorgenomen besluit, de beweegredenen van het besluit, de personele gevolgen van het besluit en de naar aanleiding daarvan te nemen personele maatregelen.

  • 3.

    Het advies wordt op een zodanig tijdstip gevraagd, dat het nog van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.

Artikel 2:5 Taakverdeling tussen ondernemingsraad en georganiseerd overleg

Ten aanzien van de medezeggenschap van ambtenaren en vakcentrales geldt het algemene uitgangspunt dat onderwerpen die gedurende het proces van organisatiewijziging aan bod komen, primair door één orgaan worden behandeld.

Artikel 2:6 Kennisgeving en uitvoering besluit

  • 1.

    Als er een definitief besluit is genomen tot wijziging van de organisatie, wordt dit besluit zo spoedig mogelijk meegedeeld aan het georganiseerd overleg, de ondernemingsraad en de betrokken ambtenaren. Daarbij wordt tevens ingegaan op de personele gevolgen van het besluit.

  • 2.

    Als in het besluit wordt afgeweken van het advies van de ondernemingsraad, zal deze afwijking duidelijk worden gemotiveerd. De uitvoering van het besluit tot organisatiewijziging wordt in dit geval uitgesteld tot op zijn vroegst een maand nadat de ondernemingsraad van het besluit in kennis is gesteld, conform artikel 25, zesde lid, van de Wet op de ondernemingsraden.

§ 3. Algemene uitgangspunten voor sociaal beleid bij interne organisatiewijziging

Artikel 3:1 Werkingssfeer hoofdstuk

Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op interne organisatiewijzigingen, niet zijnde privatiseringen en publiekrechtelijke taakoverhevelingen.

Artikel 3:2 Werkgelegenheid bij interne organisatiewijziging

De werkgever zal zich tot het uiterste inspannen om te voorkomen dat de bij de organisatiewijziging betrokken ambtenaren onvrijwillig werkloos raken. Voor een gedetacheerde ambtenaar, wiens functie is vervallen, geldt hierbij dat, indien ten tijde van de organisatiewijziging zijn detacheringsperiode niet is beëindigd en indien hij dat verzoekt, wordt onderzocht of herplaatsing binnen de stadsgewestelijke organisatie mogelijk is.

Artikel 3:3 Voorkeursvolgorde bij herplaatsing

  • 1.

    De werkgever hanteert, bij het nemen van besluiten ten aanzien van de ambtenaren die betrokken zijn bij de organisatiewijziging, de volgende voorkeursvolgorde:

  • a.

    de ambtenaar blijft zijn eigen, ongewijzigde functie vervullen;

  • b.

    de ambtenaar wordt overgeplaatst naar een passende functie binnen de stadsgewestelijke organisatie;

  • c.

    de ambtenaar wordt overgeplaatst naar een geschikte functie binnen de stadsgewestelijke organisatie.

  • 2.

    Herplaatsingsbesluiten als bedoeld in het eerste lid onder 2 en 3 worden genomen met inachtneming van de herplaatsingsprocedure, zoals beschreven in hoofdstuk 4.

Artikel 3:4 Uitgangspunten herplaatsing

  • 1.

    Bij het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, wordt met de volgende gegevens rekening gehouden:

  • a.

    de geschiktheid van de ambtenaar voor een functie, zoals die blijkt uit opleidings- en ervaringsgegevens, beoordelingsgesprekken en eventuele geschiktheidstesten;

  • b.

    de voorkeur van de ambtenaar voor bepaalde functies;

  • c.

    de diensttijd van de ambtenaar bij het Stadsgewest Haaglanden, het gewest ‘s-Gravenhage of bij het Samenwerkingsorgaan Westland;

  • d.

    de leeftijd van de ambtenaar;

  • e.

    het type dienstverband van de ambtenaar.

  • 2.

    De ambtenaar is verplicht om mee te werken aan gesprekken en tests die nodig zijn voor het verzamelen van gegevens als genoemd in het eerste lid onder a. De kosten van eventuele tests zijn voor rekening van de werkgever.

Artikel 3:5 Belangstellingsregistratie

Voordat herplaatsingsbesluiten als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid onder 2 en 3, worden genomen, wordt de betrokken ambtenaar in de gelegenheid gesteld zijn voorkeur voor maximaal drie functies kenbaar te maken.

Artikel 3:6 Geen passende of geschikte functie

  • 1.

    Indien de werkgever er niet in slaagt om de ambtenaar een passende dan wel geschikte functie aan te bieden binnen de stadsgewestelijke organisatie, zullen de werkgever en de ambtenaar zich inspannen om gezamenlijk een structurele oplossing te vinden. Onderdeel van deze oplossing kunnen zijn:

  • -

    bijscholing en omscholing;

  • -

    tijdelijke tewerkstelling binnen de stadsgewestelijke organisatie, al dan niet bovenformatief;

  • -

    een passende functie binnen de stadsgewestelijke organisatie, die na de herplaatsingsprocedure is ontstaan;

  • -

    tijdelijke detachering naar een externe organisatie;

  • -

    outplacementbegeleiding;

  • -

    een passende functie buiten de stadsgewestelijke organisatie;

  • -

    flankerende maatregelen.

  • 2.

    De kosten van bijscholing, omscholing en outplacementbegeleiding zijn voor rekening van de werkgever.

  • 3.

    Indien de werkgever na een periode van ten hoogste 36 maanden constateert dat geen structurele oplossing als bedoeld in het eerste lid kan worden gevonden, zal de ambtenaar eervol ontslag wegens reorganisatie worden verleend, als bedoeld in artikel 8:3 van de CAR. De bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringsregeling van de CAR, hoofdstuk 10d is van toepassing indien recht bestaat op een uitkering krachtens de WW.

Artikel 3:7 Verplichting ambtenaar

  • 1.

    De ambtenaar is verplicht, onverminderd het recht op bezwaar en beroep een passende functie die hem met inachtneming van de herplaatsingsprocedure is toegewezen te aanvaarden.

  • 2.

    Wanneer de ambtenaar na herhaald en zorgvuldig overleg weigerachtig is ten aanzien van aanvaarding van een passende functie of niet meewerkt aan het vinden van een oplossing als bedoeld in artikel 3:6. eerste lid, kan het dagelijks bestuur overgaan tot ontslag. Daarbij kan het dagelijks bestuur melding maken bij de instelling die de werkloosheidswet uitvoert dat de betreffende ambtenaar weigert een passende functie te aanvaarden of niet meewerkt aan het vinden van een oplossing als bedoeld in artikel 3:6, lid 1.

Artikel 3:8 Salarisgarantie

De ambtenaar die wordt overgeplaatst naar een andere functie binnen de eigen organisatie, behoudt recht op het salaris en het salarisperspectief, zoals die voor hem golden in de oude functie.

Artikel 3:9 Functiegebonden toelagen

  • 1.

    Voor de ambtenaar die wordt overgeplaatst naar een andere functie binnen de stadsgewestelijke organisatie vervallen de functiegebonden toelagen.

  • 2.

    Aan de ambtenaar, wiens bezoldiging als gevolg van het vervallen van de functiegebonden toelagen een blijvende verlaging ondergaat, wordt een aflopende compensatie toegekend indien de ambtenaar deze toelagen gedurende tenminste twee jaren zonder wezenlijke onderbreking heeft genoten.

  • 3.

    Deze compensatie kent het volgende verloop:

  • a.

    het eerste halfjaar na de overplaatsing ontvangt de ambtenaar 100% van de daling van de bezoldiging, die het gevolg is van het vervallen van de toelagen;

  • b.

    het tweede halfjaar na de overplaatsing ontvangt de ambtenaar 75% van de daling van de bezoldiging, die het gevolg is van het vervallen van de toelagen;

  • c.

    het derde halfjaar na de overplaatsing ontvangt de ambtenaar 50% van de daling van de bezoldiging, die het gevolg is van het vervallen van de toelagen;

  • d.

    het vierde halfjaar na de overplaatsing ontvangt de ambtenaar 25% van de daling van de bezoldiging, die het gevolg is van het vervallen van de toelagen.

Artikel 3:10 Persoonsgebonden toelagen

De ambtenaar die wordt overgeplaatst naar een andere functie binnen de stadsgewestelijke organisatie, behoudt recht op zijn persoonsgebonden toelagen.

Artikel 3:11 Studiefaciliteiten

  • 1.

    De ambtenaar die wordt overgeplaatst naar een andere functie binnen de stadsgewestelijke organisatie, behoudt de rechten die hem op grond van de studiefaciliteitenregeling zijn toegekend indien hij de studie voortzet.

  • 2.

    De ambtenaar die wordt overgeplaatst naar een andere functie binnen de stadsgewestelijke organisatie en die in overleg met zijn nieuwe leidinggevende besluit te stoppen met zijn studie, wordt ontheven van terugbetalingsverplichtingen die voortvloeien uit de studiefaciliteitenregeling.

Artikel 3:12 Aanvullende scholing

De werkgever onderzoekt al dan niet op initiatief van de ambtenaar of het nodig is de ambtenaar, die is overgeplaatst naar een passende of geschikte functie binnen de stadsgewestelijke organisatie, bij of om te scholen voor het vervullen van zijn nieuwe functie. De kosten van de scholing zijn voor rekening van het Stadsgewest.

Artikel 3:13 Functie buiten de gemeentelijke organisatie

  • 1.

    Indien de ambtenaar, waarvoor in de herplaatsingsprocedure geen passende of geschikte functie is gevonden, een functie accepteert buiten de stadsgewestelijke organisatie, wordt hem eervol ontslag verleend.

  • 2.

    De ambtenaar die overeenkomstig het eerste lid ontslag wordt verleend, wordt ontheven van eventuele terugbetalingsverplichtingen die voortvloeien uit de studiefaciliteitenregeling, de verhuiskostenregeling en de regeling betaald ouderschapsverlof.

  • 3.

    Indien de ambtenaar als bedoeld in het eerste lid een functie van tenminste een gelijke betrekkingsomvang accepteert buiten de stadsgewestelijke organisatie, vult de werkgever het brutosalaris gedurende drie jaar aan tot aan het niveau van het brutosalaris dat de ambtenaar genoot direct voorafgaand aan het ontslag. De ambtenaar die een functie accepteert met een kleinere betrekkingsomvang ontvangt gedurende drie jaar een aanvulling van zijn brutosalaris naar rato.

§ 4. Herplaatsingsprocedure

Artikel 4:1 Herplaatsingsprocedure

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan een herplaatsingscommissie in het leven roepen, die als taak heeft om de benodigde gegevens te verzamelen en om het dagelijks bestuur te adviseren over de te nemen herplaatsingsbesluiten.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur beslist over de samenstelling van de herplaatsingscommissie, na overleg in het georganiseerd overleg.

Artikel 4:2 Advies over herplaatsing

  • 1.

    De herplaatsingscommissie verzamelt alle volgens haar benodigde gegevens en adviseert op basis van deze gegevens het dagelijks bestuur over de herplaatsing van de betrokken ambtenaren.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur informeert de ambtenaar schriftelijk over het advies van de herplaatsingscommissie over zijn herplaatsing, respectievelijk over het advies van de commissie om hem vooralsnog geen passende of geschikte functie aan te bieden.

Artikel 4:3 Bedenkingen tegen voorstel

  • 1.

    Indien de ambtenaar bedenkingen heeft tegen het advies van de commissie over zijn herplaatsing, respectievelijk tegen het advies van de commissie om hem vooralsnog geen passende of geschikte functie aan te bieden, kan hij deze binnen 14 dagen schriftelijk indienen bij het dagelijks bestuur.

  • 2.

    De ambtenaar kan verzoeken om mondeling te worden gehoord door (een vertegenwoordiging van) het dagelijks bestuur. De ambtenaar die hiertoe een verzoek indient, zal binnen 14 dagen worden gehoord. Van de hoorzitting wordt schriftelijk verslag opgemaakt.

Artikel 4:4 Herplaatsingsbesluiten

  • 1.

    Het dagelijks bestuur neemt het besluit tot herplaatsing van de betrokken ambtenaar. De ambtenaar wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte gesteld van dit besluit. In de motivering van het besluit wordt ingegaan op eventuele bedenkingen die door de ambtenaar zijn ingediend.

  • 2.

    De ambtenaar voor wie in de herplaatsingsprocedure geen passende of geschikte functie is gevonden, wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk van dit besluit in kennis gesteld. In de motivering van het besluit wordt ingegaan op eventuele bedenkingen die door de ambtenaar zijn ingediend.

  • 3.

    De ambtenaar kan bezwaar en beroep aantekenen tegen de besluiten, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, conform de Algemene wet bestuursrecht.

§ 5. Privatisering en taakoverheveling

Artikel 5:1 Werkingssfeer hoofdstuk

Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op privatiseringen en publiekrechtelijke taakoverhevelingen.

Artikel 5.2 Werkgelegenheid

  • 1.

    De werkgever zal zich tot het uiterste inspannen om ervoor te zorgen dat de werkgelegenheid van de bij de privatisering of overheveling van taken betrokken ambtenaren behouden blijft. Voor een gedetacheerde ambtenaar, wiens functie is vervallen, geldt hierbij dat, indien ten tijde van de organisatiewijziging zijn detacheringsperiode niet is beëindigd en indien hij dat verzoekt, wordt onderzocht of herplaatsing binnen de stadsgewestelijke organisatie mogelijk is.

  • 2.

    De werkgever treedt met de betrokken privaatrechtelijke of publiekrechtelijke instantie in overleg over de overname van de ambtenaren van het desbetreffende organisatieonderdeel. Gemaakte afspraken worden schriftelijk vastgelegd.

    Voordat de werkgever een besluit neemt over de overgang van een ambtenaar naar de betrokken privaatrechtelijke of publiekrechtelijke instantie, biedt hij de betrokkene de gelegenheid om zijn belangstelling kenbaar te maken voor passende functies die op dat moment vacant zijn of op korte termijn vacant worden in de stadsgewestelijke organisatie. De ambtenaar zal als interne kandidaat in de selectieprocedure worden betrokken.

Artikel 5:3 Geen passende of geschikte functie

  • 1.

    Indien de werkgever er niet in slaagt om de ambtenaar onder te brengen bij de nieuwe werkgever dan wel een passende functie aan te bieden binnen de stadsgewestelijke organisatie, zullen de werkgever en de ambtenaar zich inspannen om gezamenlijk een structurele oplossing te vinden.

    Onderdeel van deze oplossing kunnen zijn:

    • -

      bijscholing en omscholing;

    • -

      tijdelijke tewerkstelling binnen de gemeentelijke organisatie, al dan niet bovenformatief;

    • -

      een geschikte functie binnen de stadsgewestelijke organisatie;

    • -

      een na de plaatsingsprocedure vrijgekomen passende functie binnen de stadsgewestelijke organisatie;

    • -

      tijdelijke detachering naar een externe organisatie;

    • -

      outplacementbegeleiding;

    • -

      een passende functie buiten de stadsgewestelijke organisatie;

    • -

      flankerende maatregelen, die erop gericht zijn financiële nadelen voor betrokkene van een mogelijke oplossing weg te nemen.

  • 2.

    De kosten van bijscholing, omscholing en outplacementbegeleiding zijn voor rekening van de werkgever.

  • 3.

    Indien de werkgever na een periode van ten hoogste 36 maanden constateert dat geen structurele oplossing als bedoeld in het eerste lid kan worden gevonden, zal de ambtenaar eervol ontslag wegens reorganisatie worden verleend, als bedoeld in artikel 8:3 van de CAR. De bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringsregeling van de CAR, hoofdstuk 10d, is van toepassing, indien recht bestaat op een uitkering krachtens de WW.

Artikel 5:4 Sociaal plan

  • 1.

    Als het georganiseerd overleg van mening is dat de privatisering of taakoverheveling zodanig ingrijpende personele gevolgen met zich meebrengt dat hierover aanvullende afspraken moeten worden gemaakt, wordt door de werkgever een sociaal plan opgesteld. Dit plan regelt de overplaatsingsprocedure (inclusief de ontslag- en aanstellingsprocedure van het over te plaatsen personeel) en bevat rechtspositionele bepalingen. Over dit sociaal plan moet overeenstemming worden bereikt in het georganiseerd overleg.

  • 2.

    Er worden geen definitieve besluiten genomen ten aanzien van ambtenaren voordat er overeenstemming is over het sociaal plan.

Artikel 5:5 Rechtspositievergelijking

  • 1.

    Indien de betrokken ambtenaren overgaan naar een privaatrechtelijke of een andere publiekrechtelijke werkgever waarvoor een afwijkende rechtspositieregeling of CAO geldt, maakt de werkgever een vergelijking tussen de arbeidsvoorwaardenpakketten die van toepassing zijn op de het Stadsgewest en de nieuwe werkgever.

  • 2.

    Indien uit de vergelijking blijkt dat het totaalpakket van arbeidsvoorwaarden (bestaande uit in ieder geval salaris, uitkeringen en toelagen, (pre)pensioen, vakantie, ziektekostenregeling en werkloosheidsuitkering) bij de nieuwe werkgever minder is dan het totaalpakket bij het Stadsgewest, worden in het sociaal plan nadere afspraken gemaakt over afbouw, behoud of compensatie van aanspraken.

  • 3.

    Het sociaal plan bevat in ieder geval de volgende garanties:

    • a.

      netto-nettogarantie van het salaris en het salarisperspectief,

    • b.

      ambtenaren die een vaste aanstelling hebben, krijgen bij de nieuwe werkgever een vaste aanstelling dan wel een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder proeftijd.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 6:1 Hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen waarin toepassing van het sociaal statuut zou leiden tot een onbillijke situatie voor een ambtenaar, kan het dagelijks bestuur van het statuut afwijken in een voor de ambtenaar gunstige zin.

  • 2.

    In gevallen waarin het sociaal statuut niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 6:2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: 'Sociaal statuut Stadsgewest Haaglanden 2000’.

Artikel 6:3 Inwerkingtreding

Dit sociaal statuut treedt in werking met ingang van 1 juli 2000.

Bijlage III

Vergoedingen voor geschenken e.d. bij bijzondere gebeurtenissen (2010)

Huwelijk/Samenlevingsovereenkomst/Registratie partnerschap€ 25,00
Huwelijksfeest/samenleven/geregistreerd partnerschap 25 jaar€ 25,00
Geboorte/adoptie€ 25,00
Langdurige ziekte (langer dan 3 weken)€ 25,00
Ziekenhuisopname (minimaal 1 week)€ 25,00
Overlijden, ten behoeve van een krans ( Dagelijks Bestuur/Sector 2x€ 100,00
Afscheid na een kortdurend dienstverband€ 25,00
Afscheid na meer dan 2 jaar in dienst Stadsgewest€ 50,00
Afscheid na meer dan 5 jaar in dienst Stadsgewest€ 75,00
Afscheid na meer dan 10 jaar in dienst Stadsgewest€ 100,00
Ambtsjubileum 25 jaar€ 50,00
Ambtsjubileum 40 jaar € 75,00
Bij een receptie van 25 en 40 jaar in dienst van het Stadsgewest of een ambtsjubileum van 25 jaar en 40 jaar kan een receptie in het eigen gebouw worden aangeboden. Eventueel voor een vergelijkbaar bedrag een receptie of bijeenkomst elders.  

Bijlage IV

Verzuimprotocol bij ziekte Stadsgewest Haaglanden

Ziekmeldingsprocedure

Bij ziekte meldt de medewerker dit op de eerste werkdag van de ziekte aan de direct leidinggevende (secretaris, controller, sectorhoofd dan wel afdelingshoofd) vòòr 9.15 uur.

  • -

    Onder werkdag wordt verstaan de dag dat men normaal gesproken werkt en dus recht op bezoldiging heeft. Op een verlofdag ( vakantiedag of compensatiedag) heeft men recht op bezoldiging zodat ziekte op deze dag wel doorgegeven moet worden.

  • -

    Is de direct leidinggevende niet aanwezig dan vindt ziekmelding plaats aan degene die daarvoor aangewezen is.

  • -

    Is het verblijfsadres (bijvoorbeeld het ziekenhuis) anders dan het woonadres dan moet de medewerker hiervan bij de ziekmelding melding maken.

  • -

    Is de oorzaak een ongeval dan dient de medewerker dit bij de ziekmelding door te geven.

  • -

    Onverwijld wordt door de direct leidinggevende de ziekmelding (en eventueel het verblijfsadres) doorgegeven aan P&O bij e-mail.

  • -

    P&O zorgt voor registratie van de ziekmelding bij de arbodienst. De werknemer ontvangt een kopie van de ziekmelding.

  • -

    Is er sprake van een dienstongeval dan stelt de direct leidinggevende zo spoedig mogelijk een ongevallenrapport op ten behoeve van de arbeidsinspectie.

Contact tussen de zieke medewerker en direct leidinggevende

  • -

    Het voeren van het ziekmeldingsgesprek en het verstrekken en verkrijgen van de noodzakelijke informatie is de verantwoordelijkheid van de direct leidinggevende.

  • -

    De medewerker geeft de oorzaak van zijn verzuim door. Hij zal in ieder geval moeten melden wat de beperkingen zijn om het werk te doen.

  • -

    Gesproken dient te worden over de verwachte duur van de ziekte, het overnemen van taken en het afzeggen van afspraken.

  • -

    De medewerker moet aangeven waar hij tijdens de ziekte te bereiken is.

  • -

    Duidelijk moet zijn wat het vervolg op dit gesprek is.

  • -

    In overleg met de medewerker kan een ander persoon dan de direct leidinggevende als casemanager worden ingeschakeld.

  • -

    Indien er op enig moment gedurende de ziekte van de werknemer naar verwachting van de arbodienst sprake is van dreigend langdurig ziekteverzuim dan legt de direct leidinggevende in ieder geval alle gegevens, documenten en correspondente vast die betrekking hebben op het verloop van het ziekteverzuim, het aantal feitelijke gewerkte uren, de ondernomen acties gericht op reïntegratie. De werknemer ontvangt de nodige afschriften.

Privacyaspecten bij contact tussen direct leidinggevende en zieke medewerker

  • -

    De medewerker hoeft, als hij dat niet wil, niet aan zijn direct leidinggevende te zeggen wat de precieze gezondheidsklachten zijn. De zieke medewerker dient aan de direct leidinggevende te melden welke beperkingen hij ondervindt om aan het werk te gaan. Is dat bij de direct leidinggevende niet bekend dan kan immers niet beoordeeld worden of en welke actie noodzakelijk is en kan dus niet aan de wettelijke verplichtingen op het gebied van verzuimbegeleiding en werkhervatting worden voldaan.

  • -

    De medewerker is gerechtigd op eigen verzoek een afspraak te maken met de arbo-arts.

  • -

    De zieke medewerker geeft alle relevante informatie over zijn klachten aan de arbo-arts.

  • -

    De arbodienst maakt afspraken met de medewerker gericht op een spoedig herstel.

  • -

    De arbo-arts stelt de direct leidinggevende ( gaat via P&O) middels een rapportage op de hoogte en doet, indien aan de orde, aanbevelingen over werkplek, werktijden en werkinhoud. De arbo-arts geeft een indicatie over de duur van de afwezigheid wegens ziekte.

  • -

    Indien nodig laat de direct leidinggevende zich adviseren door de arbeidsdeskundige.

Frequent verzuim

  • -

    Bij veelvuldig kortdurend verzuim (na tenminste 3 keer in een periode van 12 maanden) roept de arbo-arts de medewerker in ieder geval op.

Contact tussen direct leidinggevende en arbodienst binnen 3 weken

  • -

    Ongeveer twee werkdagen na de ziekmelding ontvangt de medewerker een zgn. eigen verklaring van de arbodienst.

  • -

    Per omgaande stuurt de medewerker deze zgn. eigen verklaring ingevuld terug. Ook al is de medewerker inmiddels hersteld dan moet toch de eigen verklaring ingevuld terug gestuurd worden.

  • -

    De arbo-arts rapporteert zijn bevindingen schriftelijk aan P&O (uiterlijk binnen 3 weken). Deze unit zorgt voor een kopie aan de direct leidinggevende en legt het origineel op in het betreffende personeelsdossier.

  • -

    Minimaal twee keer per jaar en verder naar behoefte vindt er een sociaal team vergadering plaats. Deelnemers zijn de secretaris, hoofd P &O, de bedrijfsarts, de arbodeskundige en sectorhoofd eventueel vergezeld van het afdelingshoofd. Doel is maatregelen te bespreken ter bevordering van het herstel van de zieke medewerkers en het afspreken van algemene beleidslijnen preventie van ziekteverzuim. Medewerker wordt hiervan op de hoogte gesteld door het sectorhoofd of direct leidinggevende.

Privacyaspecten contacten ARBO/zieke medewerker

  • -

    De arbo-arts heeft een geheimhoudingsplicht ten aanzien van de medische gegevens en andere bijzonderheden die de persoonlijke levenssfeer betreffen.

  • -

    Acht de arbo-arts het wenselijk om deze gegevens aan derden, waaronder de direct leidinggevende te verstrekken dan is daarvoor toestemming van de medewerker nodig.

  • -

    In uitzonderingsgevallen is geen toestemming nodig. Toestemming is niet nodig als de gezondheid, veiligheid en welzijn binnen de organisatie van de werkgever in het geding zijn zoals bij bepaalde infectieziekten.

Herstelmelding

  • -

    Op de eerste werkdag na herstel meldt de medewerker zijn herstel bij zijn direct leidinggevende en (via e-mail) aan P&O die vervolgens de arbodienst op de hoogte stelt.

  • -

    Onder werkdag wordt verstaan de dag dat men normaal gesproken werkt en dus recht op bezoldiging heeft. Op een verlofdag (vakantiedag of compensatiedag) heeft men recht op bezoldiging zodat herstel op deze dag wel doorgegeven moet worden.

  • -

    Ten aanzien van medewerkers die een ziektewetuitkering genieten (bij zwangerschap, orgaandonatie, arbeidshandicap) geldt dat de herstelmelding door P&O uiterlijk op de 2e dag ook wordt doorgegeven aan de UWV.

  • -

    De direct leidinggevende of een door hem aangewezen persoon begeleidt de (gedeeltelijk) herstelde medewerker, bijvoorbeeld bij veranderingen in het werk, andere taken of werkritme, het treffen van werkvoorzieningen.

Bijhouden ziekteverloop

  • -

    De direct leidinggevende houdt het ziekteverloop bij, in het bijzonder bij dreigend langdurig verzuim.

  • -

    Ten behoeve van de verantwoording achteraf aan de UWV worden alle gepleegde acties van de direct leidinggevende en werknemer gericht op herstel vastgelegd.

  • -

    Alle feitelijke gegevens, documenten, gespreksverslagen en correspondentie worden vastgelegd ten behoeve van het plan van aanpak en reïntegratieverslag.

  • -

    De werknemer ontvangt van belangrijke stukken, zoals gespreksverslagen, een kopie.

Privacy aspecten P&O ten aanzien van ziekteverzuimgegevens

  • -

    P&O is verantwoordelijk voor het opbergen van individuele ziekteverzuimgegevens. Archivering vindt plaats in het personeelsdossier. Er zijn voldoende maatregelen getroffen ter beveiliging in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens.

  • -

    Inzage in het personeelsdossier hebben: de medewerker, de functionarissen van P&O, de controller, het betreffende sectorhoofd, het betreffende afdelingshoofd en de secretaris.

  • -

    Medische gegevens worden beheerd door de arbodienst.

Probleemanalyse en advies door de arbodienst binnen zes weken na

de eerste ziektedag, of zoveel eerder als nodig is

  • -

    Dearbo-arts maakt een probleemanalyse zodra medewerker, direct leidinggevende of de arbodienst vaststelt dat er sprake is van dreigend langdurig verzuim dan wel dat door interventies het verzuim aanmerkelijk kan worden bekort. Er wordt altijd in de 6 e week een (beknopte) probleemanalyse gemaakt.

  • -

    De direct leidinggevende ontvangt uitsluitend dat deel van de probleemanalyse dat benodigd is voor het maken van een plan van aanpak.

  • -

    De medewerker ontvangt van de arbo-arts de volledige probleemanalyse (inclusief medische dan wel privacygevoelige informatie).

  • -

    Het advies van de arts geeft weer de beperkingen en de medisch verantwoorde mogelijkheden om te werken.

Opstellen plan van aanpak na ontvangst probleemanalyse/advies van

de arbo-arts. Het gaat om de gevallen waarbij er sprake is van een

langdurig ziekteverzuim met een mogelijkheid tot terugkeer naar arbeid

  • -

    Als casemanager treedt in principe op de direct leidinggevende. Ligt er een conflict dan wijst de hoger leidinggevende, gehoord hebbende de direct leidinggevende en medewerker, de casemanager aan.

  • -

    De casemanager en de betreffende medewerker maken gezamenlijk het plan van aanpak. Op verzoek van de casemanager en/of medewerker adviseert de personeelsfunctionaris daarbij. De casemanager begeleidt de uitvoering van het plan en verzorgt de onderlinge contacten.

  • -

    Na ontvangst van een beknopte probleemanalyse wordt alleen een Plan van Aanpak opgesteld als direct leidinggevende/casemanager en medewerker van oordeel zijn dat dit nuttig kan zijn voor een spoedig herstel van de zieke. Ter zake voert de direct leidinggevende/casemanager overleg met de zieke medewerker. Als er geen Plan van Aanpak wordt opgesteld dan dient dit schriftelijk gemotiveerd in een verslag weergegeven te worden en door beiden voor akkoord ondertekend.

  • -

    Het plan van aanpak leidt tot afspraken over terugkeer in de eigen functie, een andere functie bij het Stadsgewest dan wel bij een andere werkgever.

  • -

    Het plan van aanpak leidt tot acties van de direct leidinggevende en medewerker om terugkeer naar het werk te bespoedigen.

  • -

    Het plan van aanpak bevat afspraken tussen arbodienst en door werknemer geraadpleegde behandelaars.

  • -

    Is herplaatsing elders aan de orde dan wordt in beginsel de ARBO UNIE West Nederland als reïntegratiebedrijf ingeschakeld tenzij de direct leidinggevende en medewerker van mening zijn dat een ander reïntegratiebedrijf passender zou zijn.

  • -

    Het plan van aanpak legt vast binnen welke termijnen de acties plaatsvinden.

  • -

    Vastgelegd wordt op welke tijdstippen de afgesproken acties worden geëvalueerd.

  • -

    In ieder geval dient aan het eind van het eerste ziektejaar de voortgang van de reïntegratie geëvalueerd te worden en het plan van aanpak eventueel bijgesteld. (eerstejaarsevaluatie ook wel alerteringsmoment genoemd.) Deze evaluatie moet schriftelijk en expliciet van aard zijn en duidelijk aangeven waarom de reïntegratie stagneert (in week 46-52 van de arbeidsongeschiktheid).

WIA

  • -

    Als volledig herstel niet mogelijk is of betrokkene blijft gedeeltelijk arbeidsongeschikt dan wordt er in week 91 een WIA-aanvraag ingediend. Verantwoordelijkheid voor de WIA-aanvraag (tijdig en volledig) ligt bij de werknemer.

  • -

    WIA-aanvraag wordt verzonden via arbodienst naar het UWV en is voorzien van een reïntegratieverslag opgesteld door de werknemer.

  • -

    De eerstejaarsevaluatie maakt onderdeel uit van het reïntegratieverslag.

  • -

    De werkgever zorgt voor de probleemanalyse, plan van aanpak en een eigen actueel oordeel.

  • -

    De arbodienst zorgt voor medische informatie en een actueel oordeel.

  • -

    Werknemer ontvangt van naar het UWV verzonden informatie van de ARBO UNIE een kopie.

Ontslag

  • -

    Volgt als herstel niet mogelijk is en binnen 6 maanden niet te verwachten.

  • -

    Volgt als gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid aanwezig is maar er zijn geen herplaatsingsmogelijkheden binnen dan wel buiten het Stadsgewest Haaglanden.

  • -

    Ontslagprocedure start op zijn vroegst na 21 maanden ziekte, eerste actie van P&O is een gesprek met de medewerker en het aanvragen van een zogenaamde ontslagtoets bij het UWV.

  • -

    Deze aanvraag dient voorzien te zijn van een reïntegratieverslag.

  • -

    Bij de terugontvangst van het advies van het UWV inzake ontslagtoets besluit werkgever of overgegaan wordt tot ontslagverlening. Werkgever adviseert/ondersteunt medewerker bij het aanvragen van eventueel rechtens toekomende uitkeringen.

ZIEKTEVERZUIMPROTOCOL per tijdseenheid

ziektedag 1 Medewerker meldt zijn ziekte aan direct leidinggevende voor 09.15 uur.

Direct leidinggevende voert ziekmeldingsgesprek.

Direct leidinggevende informeert P&O via e-mail.

P&O informeert arbodienst / medewerker ontvangt kopie ziekmelding.

Opbouw van reïntegratiedossier start.

Op de eerste werkdag na herstel meldt de medewerker zijn herstel bij zijn direct leidinggevende.

Medewerker informeert tevens P&O via e-mail.

P&O informeert arbodienst.

hersteldag

week 1 Medewerker ontvangt van arbodienst een vragenformulier (zgn. eigen

verklaring) na ongeveer 2 werkdagen.

Medewerker vult dit vragenformulier in en zendt het terug.

week 1 - 5 Medewerker houdt wekelijks contact met leidinggevende.

Medewerker stelt alles in het werk om te herstellen en werk te hervatten. Houdt leidinggevende op de hoogte van herstel.

Leidinggevende documenteert, maakt gespreksverslagen enz. ten

behoeve van het op te stellen reïntegratieverslag.

Arbo-arts heeft spreekuurcontact met medewerker.

Arbo-arts rapporteert via P&O aan leidinggevende over mogelijkheden en verwachtingen met betrekking tot werkhervatting medewerker.

uiterlijk week 6 Medewerker ontvangt van arbo-arts de probleemanalyse en advies +

informatie over rechten en plichten.

P&O ontvangt het deel van de probleemanalyse dat nodig is voor het maken van een plan van aanpak en geeft dit aan casemanager (veelal direct leidinggevende van zieke medewerker).

week 8 Casemanager stelt plan van aanpak op.

Kopie plan van aanpak naar medewerker en 2 kopieën naar P&O.

P&O zendt kopie naar arbodienst en bewaart kopie in reïntegratiedossier.

vanaf week 8 - Uitvoeren plan van aanpak.

  • -

    6-wekelijks evaluatiegesprek leidinggevende/medewerker.

  • -

    Minimaal 2-wekelijks contact leidinggevende/medewerker.

  • -

    Verslaglegging ten behoeve van reïntegratiedossier.

  • -

    Bespreken in SMT.

  • -

    Bij herstel een hervattingsgesprek voeren en evt. periodieke

voortgangsgesprekken.

-Afgesproken acties adequaat en tijdig uitvoeren.

week 35 - 38 Evaluatie plan van aanpak door casemanager + medewerker.

Kopie naar medewerker en 2 kopieën naar P&O.

week 52 Eis is dat na eerste ziektejaar in elk geval de voortgang van de

reïntegratie wordt geëvalueerd en het plan van aanpak eventueel

bijgesteld (= zgn. eerstejaarsevaluatie).

week 87 - 90 Acties voor reïntegratieverslag ten behoeve van WIA-aanvraag.

Invullen aanvraagformulier WAO (verantwoordelijkheid medewerker).

Eventuele opstart ontslagprocedure als herstel niet mogelijk is.

Medewerker ontvangt stukken voor zijn reïntegratieverslag.

Arbodienst stelt medisch deel reïntegratieverslag op en verstuurt dit aan

medewerker.

week 91 Indienen WIA-aanvraag via arbodienst met reïntegratieverslag en

eerstejaarsevaluatie bij UWV.

Arbodienst voegt de medische informatie toe.

week 92 - 104 UWV (bedrijfsvereniging) beoordeelt reïntegratie-

inspanningen van

werkgever en werknemer.

Actie casemanager/medewerker/arbodienst:

  • -

    voortzetten reïntegratie-activiteiten conform plan van aanpak;

  • -

    voortzetten verzuimbegeleiding.

week 104 Beslissing WIA-uitkering of sancties (advies UWV).

Nagaan of ontslag wegens ziekte aan de orde is.

Actie: werkgever (sociaal medisch team).

___________________

N.B. Procedure stopt bij herstel, maar wordt wel vervolgd als medewerker binnen 4 weken weer ziek wordt.

Bijlage V

Buitengewoon verlof op grond van de WAZ

Wet Arbeid en Zorg

Inleiding

Bij het Stadsgewest kennen we de volgende soorten verlof:

Soort verlofWaar wordt dit geregeld
ADV-uren = spaaruren4:3 CAR/HUWO
Vakantie6:1, 6:2, 6:3 CAR/HUWO
Buitengewoon verlof 6:4 CAR/HUWO en WAZ -calamiteiten en kortverzuimverlof 6:4:1 CAR, H4 WAZ -vakbondverlof 6:4:2 CAR -kortdurend zorgverlof 6:4:3 CAR, H 5 WAZ -non-activiteit door taak in publiekrechtelijk college 6:4:4 -onbezoldigd verlof 6:4:5 CAR
Ouderschapsverlof6:5 CAR/HUWO en H 6 WAZ
Zwangerschapsverlof- en bevallingsverlof6:7 CAR/HUWO en H 3 WAZ
Adoptie- en pleegzorgverlof6:8 CAR/HUWO en H 3 WAZ
StudieverlofH 17 CAR/HUWO
Variabele urenUitvoeringsregeling arbeidsduur en werktijden
Gekochte verlofuren in het kader van het cafetariamodelH 4a CAR/HUWO

De CAR/HUWO aangepast aan de Wet Arbeid en Zorg (WAZ). Sinds die datum is de WAZ van toepassing op ambtenaren van het Stadsgewest. Artikel 6:4 t/m 6:8 van de CAR/HUWO gaan over de WAZ. Alleen die zaken die afwijken van de WAZ worden in die artikelen behandeld. Voor de rest wordt er verwezen naar de WAZ. Om alles iets makkelijker te maken worden de belangrijkste punten uit de WAZ ook besproken in de toelichting van de CAR/HUWO.

In dit stuk worden alle artikelen uit de CAR/HUWO die te maken hebben met de Wet Arbeid en Zorg op een rij gezet. De toelichting op de artikelen staat onder elk artikel schuin gedrukt in een kader. Daar waar de CAR artikelen met toelichting niet duidelijk waren, is de WAZ geraadpleegd met bijbehorende toelichting. De WAZ en toelichting zijn richtlijn voor het Stadsgewest.

§ 6. artikel 6:4 t/m 6:8 CAR/HUWO

Toelichting algemeen

De Wet arbeid en zorg (WAZ) is per 1 december 2001 in werking getreden (Stb. 2001, 567) en is van toepassing op werknemers en ambtenaren. Het doel van de WAZ is werknemers en ambtenaren in de gelegenheid te stellen betaald werk te combineren met zorgtaken. In de WAZ zijn daarom regels gesteld omtrent diverse vormen van verlof, zoals calamiteiten- en kortverzuimverlof, zwangerschaps- en bevallingsverlof, verlof bij adoptie en pleegzorg, kraamverlof, ouderschapsverlof en kortdurend zorgverlof. De bepalingen van de WAZ zijn niet opgenomen in de CAR en de HUWO; dit is niet nodig omdat de wet rechtstreeks van toepassing is op gemeenteambtenaren. In de CAR en de HUWO zijn alleen die aangelegenheden geregeld die afwijken van de wet of aanvullende aanspraken bieden. Incidenteel is omwille van de leesbaarheid van de regeling een bepaling uit de WAZ overgenomen.

Artikel 6.4 Buitengewoon verlof

1.De ambtenaar die op grond van de WAZ-recht heeft op calamiteiten- en ander kort verzuimverlof heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn bezoldiging.

Toelichting 6:4:1In het eerste lid is, onder verwijzing naar de WAZ, geregeld dat de ambtenaar die calamiteiten- of ander kort verzuimverlof geniet, aanspraak heeft op doorbetaling van zijn bezoldiging.

De ambtenaar heeft op grond van de WAZ recht op calamiteiten- en ander kort verzuimverlof wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten wegens:

  • a.

    zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden;

  • b.

    een door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, waarvan de invulling niet in zijn vrije tijd kon plaatsvinden;

  • c.

    de uitoefening van het actief kiesrecht.

Ad a

In de WAZ is bepaald dat onder zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden in elk geval begrepen worden:

§de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;

Duur: minimaal 1 dag tijdens de bevalling (of zoveel langer als de bevalling duurt) + 2 dagen kraamverlof (zie ook 6:4:1 lid 1)

§het overlijden en de lijkbezorging van een van zijn huisgenoten of een van zijn bloed- en aanverwanten in de rechte lijn en in de tweede graad van de zijlijn.

Duur: 4 dagen bij overlijden van echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner, ouders, pleegouders, schoonouders, kinderen, pleegkinderen, stief- en aangehuwde kinderen.

De medewerker krijgt verlof op de voor hem geldende werkdagen in het tijdvlak van 4 dagen na de dag van overlijden. Met andere woorden overlijden op donderdag betekent verlof op vrijdag (dag 1 na overlijden) en maandag (dag 4 na overlijden).

2 dagen bij overlijden van bloed- en aanverwanten in de tweede graad van de zijlijn (grootouders, broers, zusters en echtgenoot of geregistreerd partner van broers of zusters).

De medewerker krijgt verlof op de voor hem geldende werkdagen in het tijdvlak van 2 dagen na de dag van overlijden

Deze opsomming is niet limitatief. Dit betekent dat onder zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden ook andere gebeurtenissen kunnen worden begrepen. Een voorbeeld hiervan is plotselinge ziekte van kinderen.

Andere voorbeelden: noodsituaties zoals brand, inbraak, gesprongen waterleiding, opvang plotseling ziek kind.

De medewerker krijgt verlof indien de calamiteit plaats vindt op een voor hem geldende werkdag.

Ad b

Hierbij kan worden gedacht aan het doen van aangifte van geboorte of overlijden.

Ook als je opgeroepen wordt als getuigen voor een hoorzitting of enquête valt dit onder b.

De medewerker krijgt verlof indien de calamiteit plaats vindt op een voor hem geldende werkdag.

Meldingsprocedure

In de WAZ is een regeling getroffen inzake de meldingsverplichting van de ambtenaar bij opname van calamiteiten- en ander kort verzuimverlof. De ambtenaar moet voordat hij calamiteiten- en ander kort verzuimverlof wil opnemen de werkgever melden dát hij verlof wil opnemen en waarom hij verlof wil opnemen. In geval van acute noodsituaties zal dit niet altijd mogelijk zijn; in die gevallen meldt de werknemer het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan de werkgever, onder opgave van redenen. De werkgever mag achteraf van de ambtenaar verlangen dat hij aannemelijk maakt dat hij zijn arbeid niet heeft kunnen verrichten in verband met een calamiteit of een situatie die noodzaakte tot opname van ander kort verzuim.

Duur van het verlof en samenloop met andere verlofvormen

De WAZ regelt niet precies de duur van het calamiteiten – en ander kort verzuimverlof, maar bepaalt dat het gaat om een korte naar billijkheid te berekenen tijd. Daarom heeft de wetgever het noodzakelijk geacht om een regeling te treffen over samenloop tussen de diverse verlofvormen. Het is immers mogelijk dat een situatie zowel voldoet aan de voorwaarden voor calamiteitenverlof als aan de voorwaarden voor kortdurend zorgverlof. In dat geval zou het voor de ambtenaar aantrekkelijk kunnen zijn om voor calamiteitenverlof te kiezen omdat dit verlof verleend wordt met behoud van de volledige bezoldiging. In artikel 5:8 WAZ is daarom bepaald dat indien zowel is voldaan aan de voorwaarden voor het calamiteitenverlof, als aan de voorwaarden voor het kortdurend zorgverlof, het calamiteitenverlof na één dag eindigt.

2.In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke andere gevallen aan de ambtenaar door het dagelijks bestuur buitengewoon verlof met behoud van de bezoldiging kan worden verleend.

Toelichting 6:4:2

Het tweede lid bepaalt dat een nadere regeling vastgesteld dient te worden, inzake de mogelijkheid in andere dan in het eerde lid genoemde gevallen buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging te verlenen. De HUWO bevat een dergelijke regeling (artikel 6:4:1).

3.In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke gevallen het dagelijks bestuur buitengewoon verlof kan verlenen aan de ambtenaar die lid is van een op grond van artikel 12:1, derde lid, toegelaten organisatie.

Toelichting 6:4:3

Het derde lid stelt dat er ook een regeling getroffen dient te worden die aanspraak op vakbondsverlof regelt (artikel 6:4:2).

4.Tijdens de gehele of gedeeltelijke ontheffing van de betrekking, anders dan voor het vervullen van een politieke functie waarin pensioenaanspraken worden verkregen, is het verhaal van de pensioenpremies en de VUT-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Het in de vorige volzin bedoelde verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste veertien kalenderdagen is verleend.

Toelichting 6:4:4

Het vierde lid regelt het verhaal van de pensioen en FPU-premies in de situatie van buitengewoon verlof, anders dan voor het vervullen van een politieke functie waarin pensioenaanspraken worden verkregen. Is het verlof korter dan 14 dagen, dan wordt het verhaal van de pensioenpremies gebaseerd op een niet-verlofsituatie (met andere woorden: eerst na 14 kalenderdagen wordt het verhaal gewijzigd in zowel het werkgeversdeel als het werknemersdeel). Het verhaal van de FPU-premie betreft het werkgeversdeel en het werknemersdeel, ongeacht de duur van het verlof.

5.In de situatie dat er tijdens de non-activiteit elders pensioen wordt opgebouwd, is het verhaal van de VUT-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan de bijdrage die voor de ambtenaar is verschuldigd.

Toelichting 6:4: 5

In het geval er tijdens non-activiteit elders pensioen wordt opgebouwd, is het verhaal van de FPU-premie zowel het werkgevers- als het werknemersaandeel. Omdat er elders pensioen wordt opgebouwd, vindt er géén verhaal plaats van ABP-ouderdoms- en ABP-nabestaandenpensioenpremie. Omdat betrokkene verzekerd blijft voor de bovenwettelijke IP-regeling, blijft de volledige invaliditeitspensioenpremie verschuldigd. Bij het verhaal van deze premie wordt er van uitgegaan alsof er géén verlof is.

6.4.1 Buitengewoon verlof

  • 1.

    Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt aan de ambtenaar door het dagelijks bestuur verlof met behoud van het genot van bezoldiging verleend:

  • a.

    na de bevalling van de echtgenote of geregistreerd partner, de persoon met wie hij ongehuwd samenwoont of degene van wie hij het kind erkent, voor één dag waarop gewoonlijk arbeid wordt verricht. Dit kraamverlof wordt opgenomen binnen een tijdvak van vier weken te rekenen vanaf de eerste dag na de geboorte van het kind;

  • b.

    bij ernstige ziekte van de echtgenoot of geregistreerd partner, ouders, pleegouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, pleegkinderen, stief- en aangehuwde kinderen;

  • c.

    op de dag dat het huwelijk of geregistreerd partnerschap van de ambtenaar wordt voltrokken.

Toelichting 6:4:1 lid1

Buitengewoon verlof zoals bedoeld in artikel 6:4 en 6:4:1 wordt behandeld als calamiteiten en kort verzuimverlof in hoofdstuk 4 van de Wet Arbeid en Zorg. Artikel 6:4:1 is een uitwerking op basis van artikel 6:4:2

In het eerste lid wordt een drietal situaties genoemd waarin buitengewoon verlof verleend wordt door het dagelijks bestuur. Een verzoek om buitengewoon verlof op grond van dit artikel kan geweigerd worden indien de belangen van de dienst zich daartegen verzetten. Bij niet in dit artikel geregelde gevallen kan artikel 6:4:5 toegepast worden.

Sub a

Dit onderdeel regelt het recht op kraamverlof. De ambtenaar heeft recht op twee dagen kraamverlof binnen een periode van vier weken. De vier weken vangen aan op de eerste dag na de geboorte van het kind.

Duur: minimaal 1 dag tijdens de bevalling (of zoveel langer als de bevalling duurt) + 2 dagen kraamverlof (zie ook 6:4:1)

De medewerker krijgt verlof indien de bevalling plaats vindt op een voor hem geldende werkdag.

Sub b

Onder ‘ernstige ziekte’ moet worden verstaan ziekte in een terminaal stadium.

Onder terminaal wordt verstaan ziekte zonder uitzicht op herstel. Hierbij wordt gedacht aan een relatief korte tijd (maximaal 1 week) bezoldigd verlof om in de laatste fase van het leven van een naaste aanwezig te zijn. Er hoeft hierbij niet ‘verzorgd’ te worden. Indien er over een langere periode verzorging plaats vindt voor een terminale patiënt kan op basis van artikel 6:6 CAR/ZUWO en 7:8:1 WAZ aanspraak worden gedaan op loopbaanonderbreking met een uitkering.

Sub c

Onder huwelijksdag wordt verstaan de dag dat het burgerlijk huwelijk wordt voltrokken.

De medewerker krijgt verlof indien het huwelijk plaats vindt op een voor hem geldende werkdag.

2.Behoudens in dringende gevallen moet verlof ten minste 24 uren tevoren worden aangevraagd bij het dagelijks bestuur. Indien de ambtenaar die niet vooraf een aanvraag daartoe heeft gedaan ten genoegen van het dagelijks bestuur aantoont dat hij daartoe geen gelegenheid heeft gehad en dat er voor zijn afwezigheid gegronde redenen bestonden, wordt deze geacht verlof met behoud van bezoldiging te hebben genoten.

6:4:2 Vakbondsverlof

1.Voor de toepassing van dit artikel worden verstaan onder:

Centrales van overheidspersoneel:

de Algemene Centrale van overheidspersoneel (ACOP);

de Christelijke Centrale van overheids- en onderwijzend Personeel (CCOOP);

de Centrale van middelbare en hogere functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF).

Verenigingen van ambtenaren:

de verenigingen van ambtenaren welke zijn aangesloten bij de onder a genoemde centrales van overheidspersoneel.

2.Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het dagelijks bestuur buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend aan de ambtenaar:

voor het bijwonen van algemene vergaderingen van verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren dan personeel van het Stadsgewest organiseren, voor het bijwonen van algemene vergaderingen van een landelijke groep van gemeentepersoneel/personeel Stadsgewest indien de ambtenaar lid van het hoofdbestuur, bestuurslid ener landelijke groep of afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;

voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij lid is van het hoofdbestuur van bondsraad- of bestuursraadvergaderingen indien hij lid is van de bonds- of bestuursraad, en van groepsraadvergaderingen indien hij lid is van een landelijke groepsraad;

voor het bijwonen van één algemene vergadering van de centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar is aangesloten, indien hij als vertegenwoordiger van zijn vereniging aan die vergadering deelneemt.

Toelichting 6:4:2 lid 2

Zie lid 5 ten aanzien van het maximum van het verlof.

3.Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het dagelijks bestuur aan de ambtenaar met een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:

om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen, bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het apparaat van het Stadsgewest, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, alles tezamen voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar;

voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren - als cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles tezamen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren.

Toelichting 6:4:2 lid 3

Dit artikel biedt de mogelijkheid om aan 'kaderleden' van de vakverenigingen van ambtenaren verloffaciliteiten te verlenen. De vakverenigingen zelf bepalen wie er kaderlid is. Om van de verloffaciliteiten gebruik te kunnen maken, is het dus noodzakelijk dat de ambtenaar door de bond waarbij hij is aangesloten aangewezen is als kaderlid. De werkgever kan verlangen dat door middel van verslagen of uitnodigingen verantwoording wordt afgelegd over het verlof.

Er is een maximum verbonden aan het verlof, zie ook lid 4 en 5.

  • 4.

    Van het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur of waarvoor de seniorenarbeidsduur op grond van artikel 5:1 of 5:3 is verminderd, wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder a en b, naar evenredigheid verminderd.

  • 5.

    Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, kan voor de ambtenaar met een volledige betrekking niet meer bedragen dan ten hoogste 244,8 uren per kalenderjaar, echter met dien verstande dat ten hoogste 316,8 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar die:

lid is van het hoofdbestuur van een centrale van overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a, nr. 1 of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die rechtstreeks bij die centrale is aangesloten;

lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd in het eerste lid onder a, nr. 3 en/of bestuurslid is van een sector of sectie van de centrale. Het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur of waarvoor de seniorenarbeidsduur op grond van artikel 5:1 of 5:3 is verminderd, wordt het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, naar evenredigheid verminderd.

  • 6.

    Verlof, bedoeld in de vorige leden, kan slechts worden verleend aan de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 7.

    Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per uitgeschreven commissievergadering.

Hetgeen ten aanzien van de voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid.

Toelichting 6:4:2 lid 7

Er wordt alleen verlof verleend voor de voorvergadering en de vergadering zelf. Voor de voorbereiding van de vergadering en werkzaamheden ten gevolge van de vergadering wordt geen verlof verleend.

8.Het dagelijks bestuur kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen, waarbij het te verlenen verlof, bedoeld in het tweede, derde en vijfde lid, op een lager aantal uren kan worden gesteld.

Toelichting 6:4:2 lid 8

Aangezien het hier een regeling betreft met maximumaanspraken, zal het nodig zijn dat in goed overleg met de vakorganisaties plaatselijk in de uitvoeringsregeling inhoud wordt gegeven aan het verlenen van het bijzonder verlof. Hierbij ligt het in de rede dat rekening wordt gehouden met de lokale omstandigheden, zoals de gemeentegrootte, de personeelsbezetting, het aantal in de vakorganisaties actieve leden etc. Een nadere regeling kan bijvoorbeeld voorkomen dat steeds (terecht of onterecht) bijzonder verlof wordt geweigerd op grond van het dienstbelang.

Artikel 6:4:2a

vervallen

Artikel 6:4:3

Kortdurend zorgverlof

Kortdurend zorgverlof wordt behandeld in hoofdstuk 5 van de Wet Arbeid en Zorg.

De ambtenaar heeft op grond van de WAZ recht op kortdurend zorgverlof wanneer hij genoodzaakt is om voor een zieke naaste te zorgen. Recht op kortdurend zorgverlof bestaat voor de volgende personen (WAZ 5:1 lid 2):

  • §

    de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de ambtenaar ongehuwd samenwoont;

  • §

    een inwonend kind tot wie de ambtenaar als ouder in een familierechtelijke betrekking staat;

  • §

    een inwonend kind van de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de partner ongehuwd samenwoont;

  • §

    een pleegkind dat blijkens verklaringen uit de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres woont als de ambtenaar en door hem in diens gezin duurzaam wordt verzorgd en opgevoed op basis van een pleegcontract als bedoeld in artikel 39 van de Wet op de jeugdhulpverlening;

  • §

    een bloedverwant in de eerste graad, niet zijnde een kind.

Voor de eerste 4 punten geldt dat het verplicht is samen te wonen met persoon waarvoor zorgverlof nodig is, voor het laatste punt is samenwonen niet nodig. Bij het laatste punt gaat het enkel om het zorgverlof voor een zieke ouder aangezien gesproken wordt over een bloedverwant en geen aanverwant.

Meldingprocedure In de WAZ is een regeling getroffen inzake de meldingsverplichting van de ambtenaar bij opname van kortdurend zorgverlof. De ambtenaar moet voordat hij kortdurend zorgverlof wil opnemen de werkgever melden dát hij verlof wil opnemen en waarom hij verlof wil opnemen. In geval van acute noodsituaties zal dit niet altijd mogelijk zijn; in die gevallen meldt de werknemer het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan de werkgever, onder opgave van redenen. De werkgever mag achteraf van de ambtenaar verlangen dat hij aannemelijk maakt dat hij zijn arbeid niet heeft kunnen verrichten in verband met de noodzakelijke verzorging van een persoon genoemd in de WAZ.

Op grond van de WAZ kunnen zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen voor de werkgever reden zijn om het kortdurend zorgverlof te beëindigen of niet te doen aanvangen. Een werkgever mag dit argument niet lichtvaardig gebruiken. Het dienstbelang van de werkgever dient zodanig zwaarwegend te zijn dat het belang van de ambtenaar daarvoor naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid dient te wijken.

Samenloop met andere verlofvormen De wetgever heeft het noodzakelijk geacht om een regeling te treffen over samenloop tussen de diverse verlofvormen. Het is immers mogelijk dat een situatie zowel voldoet aan de voorwaarden voor calamiteitenverlof, als aan de voorwaarden voor kortdurend zorgverlof. In dat geval zou het voor de ambtenaar aantrekkelijk kunnen zijn om voor calamiteitenverlof te kiezen omdat dit verlof verleend wordt met behoud van de volledige bezoldiging. In artikel 5:8 WAZ is daarom bepaald dat indien zowel is voldaan aan de voorwaarden voor het calamiteitenverlof, als aan de voorwaarden voor het kortdurend zorgverlof, het calamiteitenverlof na één dag eindigt.

1.De ambtenaar met een volledige betrekking kan voor maximaal 72 uur per kalenderjaar aanspraak maken op kortdurend zorgverlof op grond van de WAZ.

Toelichting 6:4:3 lid 1

In het eerste lid is bepaald dat een ambtenaar met een volledige betrekking ten hoogste 72 uur zorgverlof per jaar kan opnemen. Dit betekent dat ook de ambtenaar wiens aanstelling op grond van artikel 2:7a verruimd is naar maximaal 40 uur per week maximaal 72 uur per kalenderjaar zorgverlof kan opnemen (WAZ 5:2).

2.Het maximum van 72 uur, als genoemd in het eerste lid, wordt voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele betrekkingsomvang van minder dan 36 uur per week naar evenredigheid verminderd.

Toelichting 6:4:3 lid 2

In het tweede lid is bepaald dat het recht op kortdurend zorgverlof van de ambtenaar met een betrekkingsomvang van minder dan 36 uur per week, naar evenredigheid wordt verminderd.

Omdat het gaat om de formele betrekkingsvorm tellen ADV uren (=spaaruren) niet mee.

  • 3.

    Het verlof komt voor de helft voor de rekening van de werkgever en voor de helft voor de rekening van de ambtenaar.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur bepaalt in overleg met de ambtenaar nader de wijze waarop de verrekening van het verlof met hem plaatsvindt. Verrekening met de vakantie bedoeld in artikel 6:2 is mogelijk.

Toelichting lid 3 en 4

In de leden 3 en 4 is geregeld dat het kortdurend zorgverlof voor de helft voor rekening van de ambtenaar en voor de helft voor rekening van de werkgever komt. Voor de verrekening van het verlof kan worden gedacht aan de inlevering van regulier verlof, verlof in verband met de toepassing van het cafetariamodel en verlof dat is opgebouwd in het kader van de verlofspaarregeling. Ook kan de mogelijkheid worden geboden om het verlof op een later moment in te halen. In geval van ernstige ziekte is artikel 6:4:1 eerste lid, onderdeel b van toepassing. Het college bepaalt in overleg met de ambtenaar hoe de verrekening van het verlof zal plaatsvinden.

Artikel 6:4:4 Non-activiteit

1.Bij non-activiteit, bedoeld in artikel 125c, eerste lid, van de Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van de bezoldiging en vakantietoelage.

Artikel 125c van de ambtenarenwet praat over een publiekrechtelijk college waarin de ambtenaar een functie heeft.

Toelichting 6:4:4 lid 1

Ten aanzien van afdracht van pensioen en vutpremies tijdens het verlof zoals bedoeld in dit artikellid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6:4, derde en vierde lid van de CAR.

  • 2.

    Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, bedoeld in artikel 125c, tweede lid, Ambtenarenwet, aanspraak heeft op een vaste vergoeding - niet zijnde een onkostenvergoeding - wordt op zijn bezoldiging over de tijd dat hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan ter uitvoering van de vorige leden nadere regels vaststellen.

Artikel 6:4:5 Onbezoldigd verlof

1.Het dagelijks bestuur kan, indien daartoe naar haar oordeel termen bestaan, aan een ambtenaar op diens verzoek, al dan niet met behoud van het genot van gehele of gedeeltelijke bezoldiging en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaarden, verlof verlenen om andere redenen dan die welke zijn genoemd in artikel 6:4 tot en met artikel 6:4:4. Verloven van langer dan een jaar worden in elk geval buiten genot van bezoldiging verleend, tenzij het verlof in het openbaar belang gegeven wordt.

Toelichting 6:4:5 lid 1

Het is aan het Stadsgewest hieraan invulling te geven. Het kan bijvoorbeeld gaan om langdurend zorgverlof wanneer kortdurend zorgverlof niet toereikend blijkt te zijn (zie daarvoor ook artikel 6:4:2a), om verlof om het overlijden van een verwant te verwerken (rouwverlof). Het kan ook betrekking hebben op verlof voor jeugd- en jongerenwerk (zie de circulaire van Binnenlandse Zaken d.d. 10 maart 1982, nr. AB82/U18).

Ten aanzien van afdracht van pensioen- en vutpremies tijdens het verlof zoals bedoeld in dit artikellid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6:4, derde en vierde lid van de CAR.

Het Stadsgewest geeft de volgende soorten verlof op basis van artikel 6:4:5:

Soort verlofUitleg verlof Bezoldiging
langdurend zorgverlofals kortdurend zorgverlof niet toereikend isVerlof is onbezoldigd en de medewerker kan op basis van artikel 7:6 en 7:7 van de WAZ financiële tegemoetkoming krijgen (zie ook artikel 6:6 CAR/HUWO)
verlof voor het begeleiden van maatschappelijke activiteitenZie circulaire van Binnenlandse Zaken d.d. 10 maart 1982, nr. AB82/U18. Verlof wordt verleend onder de volgende voorwaarden: -medewerker begeleidt activiteit als hoofdleider of assistent van de hoofdleider; -op basis van vrijwilligheid; -per 15 deelnemers van de activiteit 1vrijwillige medewerker vereist is; -de aanwezigheid van de medewerker dringend gewenst is voor het welslagen van de activiteit en er geen andere persoon beschikbaar is; -verlof wordt verleend voor ten hoogste 5 werkdagen met dien verstande dat er per kalenderjaar in het totaal niet meer dan 10 werkdagen kunnen worden toegekend; -onder maatschappelijke activiteiten worden bijvoorbeeld verstaan kampen voor jeugd, jongeren, gehandicapten en ouderen waarbij zorg van vrijwilligers vereist is. Verlof is bezoldigd
Educatie of studieverlofMedewerker kan verlofperiode van 2 tot 6 maanden aanvragen voor educatie of studie.Verlof is onbezoldigd en de medewerker kan op basis van artikel 7:6 en 7:7 van de WAZ financiële tegemoetkoming krijgen (zie ook artikel 6:6 CAR/HUWO).
Sabbatical voor andere redenen dan zorg, educatie of studie  Mogelijkheid wordt per individueel geval bekeken en beoordeeld.

2.Aan de ambtenaar, benoemd tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren, kan het dagelijks bestuur op zijn verzoek verlof buiten genot van bezoldiging verlenen voor de duur van de vervulling van de functie, evenwel slechts voor ten hoogste twee jaren.

Artikel 6:4:6 Buitengewoon verlof is geen vakantie

Het buitengewoon verlof dat volledig doorbetaald wordt, wordt niet in mindering gebracht op de vakantie.

Artikel 6:5(Betaald) ouderschapsverlof

  • 1.

    De ambtenaar die op grond van de WAZ recht heeft op ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit verlof geniet aanspraak op doorbetaling van een percentage van zijn bezoldiging minus het maximale bedrag van de fiscale tegemoetkoming van de Belastingdienst waarop de ambtenaar aanspraak kan maken.

  • 2.

    Het percentage bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de ambtenaar die wordt bezoldigd volgens:

  • a.

    schaal 1: 90%

  • b.

    schaal 2: 85%

  • c.

    schaal 3: 80%

  • d.

    schaal 4: 70%

  • e.

    schaal 5: 60%

  • f.

    schaal 6 en hoger: 50%

  • 3.

    Het is niet toegestaan dat de ambtenaar gedurende de uren dat het betaald ouderschapsverlof wordt genoten betaalde arbeid verricht. Het dagelijks bestuur kan hieromtrent nadere regels stellen.

Ouderschapsverlof wordt in hoofdstuk 6 van de WAZ behandeld.

In dit artikel is opgenomen dat een ambtenaar recht heeft op een gedeeltelijke doorbetaling van de bezoldiging wanneer hij ouderschapsverlof geniet op grond van de WAZ.

Hieronder wordt het recht op ouderschapsverlof volgens de WAZ toegelicht.

Werkingssfeer

Op grond van de WAZ hebben ouders recht op ouderschapsverlof voor kinderen onder de leeftijd van acht jaar tot wie zij in een familierechtelijke betrekking staan of die zij als hun eigen kind opvoeden en verzorgen en dat blijkens een verklaring uit het bevolkingsregister op hetzelfde adres als de ambtenaar woont.

Voor de bepaling of de werknemer op hetzelfde adres woont als het kind geldt het moment van ingang van het verlof (artikel 6:1, lid 2, WAZ).

Ingeval bijvoorbeeld de werknemer gedurende de verlofperiode verhuist en daardoor niet meer op hetzelfde adres als het kind woont, heeft dit geen consequenties voor het resterende verlofrecht: het verlof loopt dan gewoon door.

Indien het kind door gescheiden ouders gezamenlijk, maar apart, wordt opgevoed, bestaat er eveneens recht op ouderschapsverlof. Beide ouders staan immers in een familierechtelijke betrekking tot het kind.

De vereiste dat het verlof dient te zijn genoten voor het kind de leeftijd van acht jaar heeft bereikt, heeft betrekking op de gehele verlofperiode. Indien het kind op het moment van ingang van het verlof bijvoorbeeld zeven jaar en negen maanden is, kan slechts drie maanden verlof worden genoten. Het verlof vervalt dan zodra het kind acht jaar is geworden (artikel 6:4 WAZ).

Voordat de ambtenaar ouderschapsverlof kan opnemen, moet hij tenminste een jaar in dienst zijn bij het Stadsgewest (artikel 6:3 lid 1 WAZ). Heeft de ambtenaar verschillende keren op tijdelijke basis bij eenzelfde gemeentelijke/stadsgewestelijke organisatie gewerkt, dan worden deze perioden bij elkaar opgeteld, voorzover zij elkaar met onderbrekingen van niet meer dan drie maanden opvolgen. Hetzelfde geldt indien de ambtenaar voorafgaande aan zijn indiensttreding voor dezelfde gemeente of een Stadsgewest op uitzend- of detacheringsbasis gewerkt heeft; deze perioden worden meegeteld voor de berekening van de periode van 1 jaar, voorzover er geen sprake is van een onderbreking van meer dan drie maanden.

Standaard vormgeving De hoofdregel is dat het aantal uren verlof waar de ambtenaar ten hoogste recht op heeft dertien maal de arbeidsduur per week bedraagt (artikel 6:2 lid 1 WAZ). Het verlof wordt per week opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste zes maanden, waarbij het aantal uur verlof per week ten hoogste de helft van de arbeidsduur per week bedraagt (artikel 6:2 lid 2 en 3 WAZ).

Afwijkende vormgeving

De ambtenaar kan verzoeken het ouderschapsverlof op een afwijkende manier op te nemen. Er zijn hierbij drie mogelijkheden (artikel 6:2 lid 4 WAZ):

  • §

    het verlof wordt uitgesmeerd over een langere periode dan zes maanden;

  • §

    het verlof wordt opgedeeld in ten hoogste drie perioden waarbij iedere periode tenminste een maand bedraagt;

  • §

    het verlof bedraagt meer uren per week dan de helft van de arbeidsduur per week. De totale periode van ouderschapsverlof wordt hierdoor korter.

Als de ambtenaar ervoor kiest om het verlof op te knippen in drie perioden dan zal hij telkens drie maanden van te voren moeten melden dat hij weer een deel van zijn verlof wenst op te nemen.

Bezwaar werkgever

Als de ambtenaar ouderschapsverlof opneemt volgens de “standaard vormgeving”, dat wil zeggen gedurende zes maanden voor de helft van de werktijd, dan mag het bevoegd gezag zo’n verzoek niet afwijzen. Wel kan het bevoegd gezag tot uiterlijk vier weken voor de ingangsdatum van het verlof bezwaar maken tegen het voorgestelde rooster. Het dagelijks bestuur mag de voorgestelde spreiding van verlofuren over de week echter alleen op grond van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang wijzigen.

Als de ambtenaar verzoekt om ouderschapsverlof volgens de “afwijkende vormgeving” dan mag het dagelijks bestuur zo’n verzoek afwijzen. Het verzoek om het ouderschapsverlof te splitsen in drie perioden van een maand fulltime verlof hoeft het dagelijks bestuur dus bijvoorbeeld niet perse te honoreren. Wel geldt dat het dagelijks bestuur in een dergelijk geval moet aantonen dat een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich tegen inwilliging van het verzoek verzet.

Intrekking of wijziging aanvraag

Een ambtenaar kan verzoeken het aangevraagde ouderschapsverlof niet op te nemen dan wel niet voort te zetten (artikel 6:6 WAZ). Het dagelijks bestuur kan een dergelijk verzoek afwijzen als zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet. Aan een dergelijk verzoek hoeft niet eerder gevolg te worden gegeven dan vier weken na het verzoek. Als het ouderschapsverlof is opgedeeld in meerdere perioden dan geldt dit voor elke afzonderlijke periode.

De CAR/HUWO regelt echter expliciet dat er bij ziekte geen sprake is van opschorting van het ouderschapsverlof (artikel 6:5:3, eerste lid). De aanvraag van de ambtenaar om wijziging van de aanvraag om die reden, kan worden afgewezen.

Nieuwe werkgever

In de situatie dat een werknemer bij de oude werkgever het ouderschapsverlof heeft gesplitst en de arbeidsverhouding wordt beëindigd voordat het totale verlof is genoten, heeft de werknemer, als hij een nieuwe arbeidsovereenkomst of aanstelling aangaat, tegenover de nieuwe werkgever aanspraak op het resterende deel van het verlof dat hij nog niet heeft genoten bij zijn vorige werkgever. Het komt erop neer dat indien de oude werkgever heeft ingestemd met een splitsing van het verlof en de nieuwe werkgever daaraan is gebonden. Wanneer een medewerker van werkgever verandert moet hij eerst een jaar in dienst zijn alvorens hij aanspraak kan maken op het resterende deel van het ouderschapsverlof (artikel 6:3 lid 1 WAZ).

Artikel 6:5:1 Voorwaarden

1.De ambtenaar meldt het voornemen om ouderschapsverlof op te nemen ten minste drie maanden voor de door hem gewenste ingangsdatum door middel van het daarvoor vastgestelde aanvraagformulier.

Toelichting 6:5:1 lid 1

Het eerste lid schrijft voor dat de ambtenaar de wens tot het opnemen van het verlof tijdig aan de werkgever kenbaar moet maken; minimaal drie maanden vóór de geplande ingangsdatum. De ambtenaar kan het verlof pas genieten nadat drie maanden na de voorgeschreven melding zijn verstreken. Gelet op de aan de melding verbonden gevolgen, is bepaald dat zij schriftelijk via een aanvraagformulier dient te geschieden. Deze meldingsprocedure is opgenomen met het oog op het goed functioneren van de arbeidsorganisatie. Het Stadsgewest heeft op deze wijze de gelegenheid tijdig de nodige voorzieningen te treffen in verband met de tijdelijke gedeeltelijke afwezigheid van de ambtenaar. Als de ambtenaar het ouderschapsverlof wil koppelen aan het einde van het bevallingsverlof, dan mag de precieze ingangsdatum in het midden gelaten worden, totdat duidelijkheid bestaat over het moment dat het bevallingsverlof eindigt.

2.De ambtenaar die voor een kind van al dan niet betaald ouderschapsverlof gebruik heeft gemaakt, heeft niet nogmaals voor datzelfde kind recht op al dan niet betaald ouderschapsverlof.

Artikel 6:5:2 Meerlingen

  • 1.

    Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind aanspraak op gedeeltelijke doorbetaling van de bezoldiging als bedoeld in artikel 6:5.

  • 2.

    De bepalingen uit artikel 6:5:1, 6:5:3, 6:5:4, 6:5:6 en 6:5:7 zijn van overeenkomstige toepassing indien er, voor het tweede en de meerdere kinderen van een twee- of meerling, gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid onbetaald ouderschapsverlof te genieten.

Toelichting 6:5:2

Bij twee of meerlingen bestaat slechts voor één kind aanspraak op betaald ouderschapsverlof. Voor de overige kinderen van de twee of meerling geldt wel het recht op ouderschapsverlof volgens de WAZ, doch zonder doorbetaling van de bezoldiging. Voor het ouderschapsverlof van de overige kinderen zijn de bepalingen uit artikel 6:5:1, 6:5:3, 6:5:4, 6:5:6 en 6:5:7 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6:5:3 Ziekte

1.Indien de ambtenaar gedurende het ouderschapsverlof wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen vindt geen opschorting van het ouderschapsverlof plaats.

Toelichting 6:5:3 lid 1

Dit artikellid bepaalt dat bij ziekte geen opschorting van het betaalde ouderschapsverlof plaatsvindt. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen gehele of gedeeltelijke ziekte.

2.De ambtenaar die ouderschapsverlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen heeft met ingang van de vijftiende kalenderdag aanspraak op zijn volledige bezoldiging.

Toelichting 6:5:3 lid 2

Dit artikel heeft enkel betrekking op de betaling van bezoldiging in geval van ziekte. Indien de ambtenaar langdurig ziek is, wordt de korting van de bezoldiging vanaf de vijftiende kalenderdag beëindigd. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen gehele of gedeeltelijke ziekte. Het ouderschapsverlof schort echter niet op (zie lid 1).

Artikel 6:5:4 Opbouw vakantie en vakantietoelage

  • 1.

    De duur van de vakantie van de ambtenaar die ouderschapsverlof geniet, wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het ouderschapsverlof.

  • 2.

    Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 14 kalenderdagen, wordt met ingang van de vijftiende kalenderdag de vermindering van de duur van de vakantie beëindigd.

Toelichting 6:5:4 lid 1 en 2

De korting van vakantieverlof vindt gedurende het ouderschapsverlof plaats overeenkomstig de omvang en de duur van dit verlof. Geniet de ambtenaar bijvoorbeeld ouderschapsverlof gedurende zes maanden voor de helft van zijn arbeidsduur en loopt het verlof van 1 mei tot 1 november, dan heeft betrokkene tot en met april recht op volledig verlof (4/12 x verlofaanspraak op jaarbasis), van mei tot november een halve verlofopbouw (6/12 x verlofaanspraak op jaarbasis x 0,5) en in november en december weer een gehele verlofopbouw (2/12 x verlofaanspraak op jaarbasis).

Een uitzondering wordt gemaakt voor die gevallen dat het ouderschapsverlof wordt genoten en de ambtenaar ziek wordt. Indien deze ziekteperiode langer duurt dan 14 kalenderdagen, wordt de korting van het vakantieverlof beëindigd en vindt derhalve vanaf de vijftiende kalenderdag weer volledige opbouw van het vakantieverlof plaats (artikel 6:5:4, tweede lid).

  • 3.

    De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die ouderschapsverlof geniet, vindt plaats op basis van de bezoldiging genoemd in artikel 6:5, tweede, respectievelijk derde lid.

  • 4.

    Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 14 kalenderdagen, vindt met ingang van de vijftiende kalenderdag de opbouw van de vakantietoelage weer plaats op basis van de volledige bezoldiging.

Toelichting 6:5:4 lid 3 en 4

Dit lid bepaalt dat de opbouw van de vakantietoelage plaatsvindt op basis van de gekorte bezoldiging. Een uitzondering wordt gemaakt voor die gevallen dat het ouderschapsverlof wordt genoten en de ambtenaar ziek wordt. Indien deze ziekteperiode langer duurt dan 14 kalenderdagen, wordt de korting van de bezoldiging beëindigd en vindt derhalve vanaf de vijftiende kalenderdag weer opbouw van de vakantietoelage plaats over de gehele bezoldiging (artikel 6:5:4, vierde lid).

Artikel 6:5:5 Terugbetaling

1.De ambtenaar die gedurende het ouderschapsverlof of binnen zes maanden nadat hij betaald ouderschapsverlof op grond van deze regeling heeft genoten ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:1, eerste lid, of artikel 8:13, is verplicht de bezoldiging, die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten, terug te betalen.

Toelichting 6:5:5 lid 1

De terugbetaling van de bezoldiging betreft de bezoldiging die is betaald over de uren dat de ambtenaar het betaald ouderschapsverlof heeft genoten. Dit geldt alleen bij ontslag op grond van artikel 8:1 (ontslag op verzoek) en artikel 8:13 (ontslag als disciplinaire straf).

Als een ambtenaar het ouderschapsverlof opdeelt in meerdere perioden moet voor de toepassing van artikel 6:5:5 eerste lid, elke periode worden beschouwd als een afzonderlijk deel.

Voorbeeld

De ambtenaar heeft het ouderschapsverlof opgedeeld. Van 1-01-2001 tot 1-04-2001 heeft hij ouderschapsverlof opgenomen voor de helft van zijn betrekking. Van 1-01-2002 tot 1-04-2002 heeft hij nogmaals ouderschapsverlof opgenomen voor de helft van zijn betrekking. Op 1-05-2002 wordt hij op eigen verzoek ontslagen. De terugbetalingsverplichting geldt dan niet voor de eerste periode van ouderschapsverlof maar wel voor de tweede periode van ouderschapsverlof.

2.Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als bedoeld in artikel 8:1, eerste lid, het gevolg is van het aanvaarden van een betrekking bij een andere gemeente / ander Stadsgewest en evenmin indien de betrokkene aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, vanwege werkloosheid, die is ontstaan doordat de ambtenaar ontslag heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet wijzigen.

Toelichting 6:5:5 lid 2

Een uitzondering op de regel van terugbetaling bij ontslag op verzoek, geldt indien de ambtenaar bij een andere gemeente/ander Stadsgewest gaat werken of indien er recht bestaat op een uitkering wegens het volgen van de echtgenoot die door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet veranderen.

Onder het regime van de Werkloosheidswet is het mogelijk dat een uitkering wordt verstrekt bij werkloosheid die ontstaan is doordat de ambtenaar ontslag heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet wijzigen. Als dit het geval is en een WW-uitkering wordt verstrekt, wordt geen terugbetaling van het ouderschapsverlof gevorderd.

3.De ambtenaar die gedurende het ouderschapsverlof of binnen drie maanden nadat hij betaald ouderschapsverlof op grond van deze regeling heeft genoten op eigen verzoek een betrekking aanvaardt voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, dient de bezoldiging, die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten over de uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, terug te betalen.

Toelichting 6:5:5 lid 3

Onder het aanvaarden van een betrekking voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, wordt mede begrepen een verzoek om vermindering van arbeidsduur. Sinds 1 januari 2001 moet dit worden vormgegeven door middel van een besluit tot gedeeltelijk ontslag. Een en ander is geregeld in artikel 8:1, tweede lid, en in artikel 8:17.

Voorbeeld

Een werknemer heeft ouderschapsverlof opgenomen voor de helft van zijn betrekking. Zijn aanstelling bedraagt 36 uur en zijn feitelijke arbeidsduur bedraagt gedurende het ouderschapsverlof 18 uur.

De werknemer verzoekt binnen drie maanden na afloop van het ouderschapsverlof om zes uur per week minder te mogen werken. Zijn aanstelling wordt daarop teruggebracht tot 30 uur per week. Betrokkene zal, voor die uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, de bezoldiging die hij genoot over de arbeidsduur waarvoor het ouderschapsverlof gold, dienen terug te betalen. In dit voorbeeld betekent dit dat betrokkene over zes uur deze bezoldiging dient terug te betalen; dus 6 uur x 26 weken x 75% bezoldiging.

Indien er ouderschapsverlof wordt opgenomen voor vier uur per week en de aanstelling wordt binnen drie maanden na afloop van het ouderschapsverlof op verzoek van de betrokkene met zes uur verminderd, geldt dat de bezoldiging die hij genoot over de vier uur ouderschapsverlof terugbetaald dient te worden; dus 4 uur x 26 weken x 75% bezoldiging.

4.De ambtenaar die van het ouderschapsverlof gebruik maakt, dient zich tevoren schriftelijk akkoord te verklaren met het in het eerste en derde lid bepaalde.

Toelichting 6:5:5 lid 4

Ingevolge het bepaalde in dit lid dient de ambtenaar die ouderschapsverlof gaat genieten, zich schriftelijk akkoord te verklaren met de terugbetalingsverplichting in de gevallen zoals deze in de vorige leden zijn genoemd.

Artikel 6:5:6 Pensioen

Er komt als gevolg van de toekenning van het ouderschapsverlof geen verandering in de omvang van de bijdrage die de ambtenaar verschuldigd is ter zake van een ouderdoms- of nabestaandenpensioen.

Artikel 6:5:7 Betaald ouderschapsverlof: aanvullende bepaling

Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, kan het dagelijks bestuur een bijzondere regeling treffen.

Artikel 6:5a

vervallen

Ouderschapsverlof en ADV (=spaaruren)

Over de periode waarover het ouderschapsverlof geldt wordt op de door belanghebbende op te bouwen aanspraken op verlof een arbeidsduurverkorting een korting toegepast, die evenredig is aan de omvang en de duur van het verlof.

Afgesproken arbeidsduur 36 uur  Feitelijke arbeidsduur 40 uur
 Verschil = 4 uur ‘ADV’  
     
 Ouderschapsverlof mag maximaal 50% van afgesproken arbeidsduur zijn  
Ouderschapsverlof 18 uur  Mogelijkheid tot opbouw ADV blijft bestaan maar wordt gekort met dat deel dat opgenomen wordt als ouderschapsverlof: 50% -> 2 uur ADV mogelijk
Om in aanmerking te kunnen komen voor ADV spaaruren moeten deze uren feitelijk wel gewerkt worden
Afgesproken arbeidsduur is 18 uur door ouderschapsverlofADV opbouw van 2 uurFeitelijke arbeidsduur 20 uur

Artikel 6:6 Financiering loopbaanonderbreking

  • 1.

    Indien de ambtenaar geheel of gedeeltelijk doorbetaald verlof geniet en in aanmerking komt voor een uitkering als bedoeld in de WAZ, geschiedt deze doorbetaling slechts voor zover het deze uitkering te bovengaat.

  • 2.

    Betrokkene is wanneer hij geheel of gedeeltelijk betaald verlof opneemt, verplicht eraan mee te werken dat hij voor loopbaanonderbrekingsfinanciering in aanmerking komt. De financiering zal uitbetaald worden via de werkgever.

Toelichting 6:6

Op grond van de WAZ kan de ambtenaar die verlof in het kader van zorg of educatie opneemt en vervangen wordt door een uitkeringsgerechtigde in aanmerking komen voor loopbaanonderbrekingsfinanciering. Dit kan ertoe leiden dat de ambtenaar (gedeeltelijk) doorbetaald wordt tijdens het verlof en tegelijkertijd loopbaanonderbrekingsfinanciering ontvangt. Een voorbeeld hiervan is het betaald ouderschapsverlof.

Dit artikel regelt deze samenloop.

Om voor financiering in aanmerking te komen zal de ambtenaar een aanvraag moeten indienen bij het UWV.

De financiering kan via de werkgever lopen indien de werkgever de uitkeringsinstantie daarom verzoekt.

Artikel 6:7 Zwangerschaps- en bevallingsverlof

Zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt geregeld in hoofdstuk 3 van de WAZ

In dit artikel is opgenomen dat een vrouwelijke ambtenaar recht heeft op doorbetaling van de bezoldiging als zij zwangerschaps- en bevallingsverlof geniet op grond van de WAZ. De bepalingen van WAZ gelden voor zover daarvan niet is afgeweken in artikel 6:7.

De vrouwelijke ambtenaar heeft gedurende minimaal 16 weken recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het recht op zwangerschapsverlof bestaat vanaf zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, zoals aangegeven in een aan de werkgever overlegde schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag na de vermoedelijke datum van de bevalling (artikel 3:1 lid 2 WAZ).

De vrouwelijke ambtenaar meldt aan de werkgever de dag met ingang waarvan zij het zwangerschapsverlof opneemt uiterlijk drie weken voor de dag dat het zwangerschapsverlof aanvangt. Het zwangerschapsverlof gaat in uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van de bevalling (artikel 3:1 lid 2 WAZ).

De vrouwelijke ambtenaar meldt haar bevalling uiterlijk op de tweede dag volgend op die van de bevalling (artikel 3:3 lid 1 en 2 WAZ).

Het bevallingsverlof gaat in op de dag na de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het aantal dagen dat het zwangerschapsverlof tot en met de vermoedelijke datum van de bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen (artikel 3:1 lid 3 WAZ). De duur van het zwangerschaps- en bevallingsverlof samen kan langer dan 16 weken zijn indien de bevalling later heeft plaatsgevonden dan de uitgerekende datum.

Dit artikel garandeert dat de vrouwelijke ambtenaar gedurende zwangerschaps- en bevallingsverlof altijd een uitkering krijgt ter hoogte van 100% van haar bezoldiging, ook al was zij al gedurende een zo lange periode ziek dat haar bezoldiging inmiddels op grond van artikel 7:3, eerste lid, was teruggebracht naar 80%.

  • 1.

    De vrouwelijke ambtenaar die op grond van de WAZ en zorg zwangerschaps- en bevallingsverlof geniet, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van haar volledige bezoldiging.

  • 2.

    De WAZ-uitkering van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft.

Toelichting 6:7 lid 1 en 2

De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op volledige doorbetaling van de volledige bezoldiging. Vrouwelijke ambtenaren hebben gedurende de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof aanspraak op een uitkering (artikel 3:7 lid 1 WAZ). De hoogte van de uitkering in geval van zwangerschap en bevalling bedraagt 100% van het voor de ambtenaar geldende dagloon met een vastgesteld maximum (artikel 3:13 WAZ. Het bedrag van deze uitkering wordt in mindering gebracht op de bezoldiging, waarop de betrokken ambtenaar recht heeft.

  • 3.

    De ambtenaar is, wanneer zij recht heeft op zwangerschaps- en bevallingsverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de WAZ-uitkering door het Stadsgewest bij en door het UWV.

  • 4.

    Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de vrouwelijke ambtenaar de WAZ-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de WAZ-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt de WAZ-uitkering op de bezoldiging in mindering gebracht.

Toelichting 6:7 lid 3 en 4

De werkgever dient ten tijde van het zwangerschaps- en bevallingsverlof de bezoldiging door te betalen. De vrouwelijke ambtenaar moet bij de werkgever de informatie overleggen die de werkgever nodig heeft voor het ontvangen van de uitkering op grond van de WAZ (artikel 3:11 lid 1 WAZ).

Deze informatie dient uiterlijk twee weken voor de datum van de ingang van het zwangerschapsverlof aan de werkgever te zijn gemeld (artikel 3:11 lid 2 WAZ).

De informatie betreft:

  • a.

    de vermoedelijke datum van de bevalling, onder overlegging van de verklaring van een arts of van een verloskundige waarin die datum is aangegeven;

  • b.

    de datum waarop het zwangerschapsverlof ingaat.

Als vanwege schuld of toedoen van de ambtenaar geen uitkering wordt verstrekt kan dit geheel of gedeeltelijk in mindering worden gebracht op de bezoldiging. Er wordt dan een fictieve uitkering ter hoogte van 100% van het dagloon in mindering gebracht. Om verrekening van de bezoldiging met de uitkering wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof praktisch mogelijk te maken, is de ambtenaar verplicht mee te werken aan de uitbetaling van de WAZ-uitkering door het UWV aan het Stadsgewest.

5.Het zwangerschaps- en bevallingsverlof schort de termijn van 18 maanden als bedoeld in artikel 7:3 niet op.

Toelichting 6:7 lid 5

Het tijdvak waarover zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, schort de termijn van 18 maanden van artikel 7:3 gedurende welk het termijn recht bestaat op doorbetaling van de volledige bezoldiging niet op. Dit betekent dat indien een ambtenaar ziek is en tijdens de ziekte zwangerschaps- en bevallingsverlof geniet, het verlof onderdeel uitmaakt van de 18 maanden termijn.

Ziekte voor zwangerschapsverlof

Er kan sprake zijn van een situatie dat de vrouwelijke ambtenaar een bepaalde periode voor ingang van haar zwangerschapsverlof haar werkzaamheden niet kan verrichten wegens gehele of gedeeltelijke ziekte. Voor zover deze ziekte plaatsvindt vanaf zes weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum, wordt deze ziekte aangemerkt als zwangerschapsverlof, ongeacht de keuze van de vrouwelijke ambtenaar ten aanzien van de duur van het zwangerschapsverlof (artikel 3:1 lid 4 WAZ). Dit kan betekenen dat het zwangerschapsverlof langer duurt dan van tevoren was gekozen. De periode van het bevallingsverlof wordt in dat geval evenredig verkort.

Bij deze samenloop van zwangerschapsverlof en ziekte doet het niet ter zake of een medewerker geheel of gedeeltelijk ziek is. Ook bij gedeeltelijke ziekte wordt het zwangerschapsverlof geacht in te gaan. Duidelijk is dan wel dat de vrouwelijke ambtenaar, die gedeeltelijk ziek is, vanaf zes weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum niet meer hoeft te werken.

Hier zijn enkele voorbeelden ter verduidelijking.

Een vrouw kiest ervoor vier weken voor de bevalling met zwangerschapsverlof te gaan en dus 12 weken bevallingsverlof te genieten. Zes weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum wordt zij volledig ziek. Op dit moment gaat haar zwangerschaps- en bevallingsverlof in. In principe heeft zij dus recht op zes weken zwangerschapsverlof (er worden twee weken bij de gemaakte keuze opgeteld) en tien weken bevallingsverlof (er vindt een korting van twee weken plaats ten opzichte van de keuze).

  • a.

    Vijf weken voor de uitgerekende datum vindt de bevalling plaats. Haar zwangerschapsverlof heeft slechts 1 week geduurd. De vijf resterende weken worden bij het bevallingsverlof opgeteld. Zij heeft dus nog recht op 15 weken bevallingsverlof. In totaal is betrokkene 16 weken afwezig wegens haar zwangerschap en bevalling.

  • b.

    De bevalling vindt plaats drie weken na de uitgerekende datum. Dit betekent dat de betrokken ambtenaar 9 weken zwangerschapsverlof heeft gehad. Vervolgens heeft zij nog recht op 10 weken bevallingsverlof.

In totaal is de betrokken ambtenaar 19 weken afwezig (negen weken zwangerschapsverlof en 10 weken bevallingsverlof).

Een vrouw kiest ervoor vier weken voor de bevalling met zwangerschapsverlof te gaan. Op het moment dat ze vijf maanden zwanger is, werkt zij wegens ziekte halve dagen.

c.Het zwangerschaps- en bevallingsverlof gaat zes weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum in. In principe heeft zij dus recht op zes weken zwangerschapsverlof en 10 weken bevallingsverlof. De datum van de bevalling bepaalt hoe lang het zwangerschapsverlof en het bevallingsverlof uiteindelijk duurt (zie voorbeelden a en b hiervoor).

Artikel 6:8 Adoptie- en pleegzorgverlof

Adoptie- en pleegzorgverlof wordt behandeld in hoofdstuk 3 van de Wet Arbeid en Zorg.

Het recht op adoptie- en pleegzorgverlof bestaat gedurende een tijdvak van 18 weken en bedraagt ten hoogste 4 aaneengesloten weken. Het recht bestaat vanaf 2 weken vóór de eerste dag dat de feitelijke opneming ter adoptie of pleegzorg een aanvang heeft genomen of zal nemen, zoals die dag is aangeduid in een door de ambtenaar aan het bevoegd gezag overlegd document waaruit blijkt dat een kind ter adoptie of pleegzorg is of zal worden opgenomen (artikel 3:2 lid 2 WAZ).

Indien als gevolg van adoptie- of pleegzorg tegelijkertijd meerdere kinderen worden opgenomen, bestaat het recht op verlof slechts ten aanzien van één van die kinderen (artikel 3:2 lid 3 WAZ).De ambtenaar meldt aan de werkgever het opnemen van het verlof in verband met adoptie of pleegzorg zo mogelijk uiterlijk drie weken voor de dag van ingang van het verlof onder opgave van de omvang van het verlof. Bij de melding worden documenten gevoegd waaruit blijkt dat een kind ter adoptie of pleegzorg is of zal worden opgenomen (artikel 3:3 lid 2 WAZ).

  • 1.

    De ambtenaar die op grond van de WAZ recht heeft op adoptie- of pleegzorgverlof, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging.

  • 2.

    De WAZ-uitkering van het adoptie- of pleegzorgverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft.

  • 3.

    De ambtenaar is, wanneer hij recht heeft op adoptie- of pleegzorgverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de WAZ-uitkering door het Stadsgewest bij en door het UWV.

  • 4.

    Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de WAZ-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de WAZ-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt de WAZ-uitkering op de bezoldiging in mindering gebracht.

Toelichting 6:8 lid 2, 3 en 4

Er bestaat aanspraak op volledige loondoorbetaling, daarom wordt de uitkering aangevraagd via de werkgever. De werkgever vraagt uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het verlof een uitkering bij het UWV aan (artikel 3:11 lid 2). De uitkering wordt gestort op rekening van de werkgever en de werkgever betaalt de volledige bezoldiging door. De ambtenaar verleent op verzoek van de werkgever alle medewerking aan het via de werkgever tot uitbetaling laten komen van de uitkering ter zake het adoptie- en pleegzorgverlof. Wanneer een ambtenaar geen volledige medewerking verleent ten aanzien van de aanvraag van de uitkering kan dit leiden tot een korting op de bezoldiging.

5.Het adoptie- en pleegzorgverlof schort de termijn van 18 maanden als bedoeld in artikel 7:3 niet op.

Lid 5

Het tijdvak waarover adoptie- en pleegzorgverlof wordt genoten, schort de termijn van 18 maanden van artikel 7:3 gedurende welke termijn het recht bestaat op doorbetaling van de volledige bezoldiging niet op. Dit betekent dat indien een ambtenaar ziek is en tijdens de ziekte adoptie- en pleegzorgverlof geniet, het verlof onderdeel uitmaakt van de 18 maanden termijn.

Samenloop adoptie- en pleegzorgverlof met zwangerschaps- en bevallingsverlof

Wanneer een vrouw over dezelfde periode zowel recht heeft op een uitkering in verband met zwangerschap en bevallingsverlof als op een uitkering in verband met adoptie of pleegzorg, vervalt de uitkering voor adoptie of pleegzorg. Wanneer een werknemer in een zelfde periode zowel recht heeft op een uitkering in verband met adoptie als op een uitkering in verband met pleegzorg krijgt de werknemer de uitkering in verband met pleegzorg evenmin uitbetaald. Er is dus in de wet een hiërarchie aangebracht tussen de verschillende uitkeringsrechten in het geval zij samenlopen (artikel 3:29 WAZ).

Bijlage VI

Uitvoeringsregeling recepties

Regeling viering ambtsjubilea, pensioen (inclusief FPU) en afscheid

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a.

    Medewerker: de medewerker ingevolge artikel 1:1 sub a van de CAR/HUWO, uitgezonderd artikel 2:5 lid 1 b.

  • b.

    Werkgever: het Stadsgewest Haaglanden.

  • c.

    Ambtsjubileum: het jubileum ten gevolge van de aanstelling als ambtenaar.

  • d.

    Goed doel: fondsenwervende stichting die een niet uitsluitend politieke, religieuze of commerciële doelstelling heeft.

Artikel 2 Reikwijdte regeling

Aangelegenheden die vallen onder deze regeling zijn:

  • a.

    25 jarig ambtsjubileum;

  • b.

    40 jarig ambtsjubileum;

  • c.

    medewerker die de organisatie verlaat wegens de FPU (Flexibel Pensioen Uittreding);

  • d.

    medewerker die de organisatie verlaat wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;

  • e.

    medewerker die de organisatie verlaat wegens volledige afkeuring;

  • f.

    medewerker die de organisatie verlaat wegens ontslag op eigen verzoek.

Artikel 3

  • 1.

    Indien artikel 1 sub a jo artikel 2 lid a t/m e van toepassing is heeft de medewerker recht op een officiële receptie of op een informele viering. Deze keuze wordt door de medewerker zelf gemaakt.

  • 2.

    Indien artikel 1 sub a jo artikel 2 lid f van toepassing is, heeft de medewerker recht op een informele viering.

Artikel 4 Wijze van viering

  • 1.

    De viering vindt plaats door middel van een officiële receptie of een informele viering.

  • 2.

    Een officiële receptie wordt georganiseerd vanuit het Stadsgewest en bij voorkeur vindt deze plaats in het gebouw van het Stadsgewest Haaglanden.

  • 3.

    Een informele viering wordt georganiseerd door de medewerker zelf. Te denken valt daarbij aan ‘een etentje’, ‘een borrel’ of ‘een evenement’ (met in ieder geval collega’s en eventueel oud-collega’s). De locatie ligt buiten het gebouw van het Stadsgewest, doch kan niet plaatsvinden op het woonadres van de medewerker zelf of enig ander woonadres. Het is de medewerker niet toegestaan de viering in huiselijke kring te houden.

Artikel 5

De opsomming in de artikelen 1, 2, 3 en 4 is limitatief.

Artikel 6 Financiën

  • 1.

    Indien artikel 1 sub a jo artikel 2 lid 1 sub a t/m e van toepassing is, vergoedt de werkgever bij zowel een officiële receptie als bij een informele viering een maximumbedrag per aangelegenheid zoals opgenomen in de ‘bijlage regeling recepties’.

  • 2.

    Indien artikel 1 sub a jo artikel 2 lid 1 sub f van toepassing is vergoedt de werkgever, voor een informele viering, een maximum bedrag gerelateerd aan het aantal dienstjaren zoals opgenomen in de ‘bijlage regeling recepties’ met het minimum van 1 dienstjaar.

Artikel 7

Indien meerdere gebeurtenissen zoals genoemd in artikel 2 lid 1 vallen binnen een relatief kort tijdsbestek (maximaal één jaar) staat het de medewerker vrij de bedragen die aan deze gebeurtenissen zijn gekoppeld op te sparen en bij één gelegenheid te besteden met een maximum een in de ‘bijlage regeling recepties’ vastgesteld bedrag.

Artikel 8 Goede doeleinden

Indien de medewerker afziet van viering van de aangelegenheid staat het hem vrij het in de ‘bijlage regeling recepties’ genoemde maximale bedrag met instemming door of namens het dagelijks bestuur voor een goed doel aan te wenden.

Artikel 9

Met instemming door of namens het dagelijks bestuur is het mogelijk van de artikelen 6, 7 en 8 af te wijken.

Artikel 10 Overgangs- en slotbepalingen

Het initiatief tot het uitvoeren van deze regeling ligt bij het management.

Artikel 11

Alle eerdere regelingen en richtlijnen op het gebied van recepties en dergelijke komen met deze regeling te vervallen.

Artikel 12

De maximum bedragen worden jaarlijks aangepast aan het inflatiecijfer van het CBS.

Artikel 13

Deze regeling kan worden aangehaald als de ‘regeling recepties’ en wordt geacht in werking te zijn getreden met ingang van 1 januari 2007.

Bijlage bij regeling recepties

Bedragen 2010

GebeurtenisIngevolgeartikel  AangelegenheidMaximale vergoeding in euro’s
25-jarig jubileumartikel 2 sub a  officiële receptie1066
informele viering801
40-jarig jubileumartikel 2 sub b  officiële receptie1066
informele viering801
vertrek vanwege FPUartikel 2 sub c  officiële receptie1066
informele viering801
vertrek vanwege pensioneringartikel 2 sub d  officiële viering1066
informele viering801
vertrek vanwege WIAartikel 2 sub e  officiële receptie1066
informele viering801
ontslag op eigen verzoek artikel 2 sub f 1 t/m 2 dienstjareninformele viering108
3 t/m 5 dienstjareninformele viering533
6 t/m 10 dienstjareninformele viering667
meer dan 10 dienstjareninformele viering801
samenloopartikel 7 samenloop  1600
alle gebeurtenissenartikel 8  goed doel267

Vergoeding op basis van de werkelijk gemaakte kosten (onderbouwing middels factuur).