Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

Grondbelastingverordening 1908

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingGrondbelastingverordening 1908
CiteertitelGrondbelastingverordening 1908
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpbelastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Niet alle gegevens over de ontstaansbron en de vermelde wijzigingen van de regeling zijn compleet. Mogelijk zijn ook wijzigingen niet vermeld.

De officiële naam van deze regeling is niet bekend. Daarom is de citeertitel als officiële naam vermeld.

Deze verordening vervangt de verordening van 28 juli 1881 (PB. 1981, no. 20).

De oorspronkelijke regeling is geplaatst in P.B. 1908, no. 27. De dag van inwerkingtreding is vastgesteld bij landsbesluit van ……… (P.B. 1908, no. 61).

Wijzigingsregelingen zijn geplaatst in P.B. 1967, no. 204 (wijziging art. 36), P.B. 1908, no. 76, P.B. 1909, no. 40, P.B. 1914, no. 1, P.B. 1917, no. 35, P.B. 1918, no. 57 (wijziging art. 16), P.B. 1928, no. 76 (wijziging art. 15, 17, 18, 19), P.B. 1933, no. 106, P.B. 1940, no. 88 (wijziging art. 32, 33, 34, 34a), P.B. 1946, no. 69, P.B. 1959, no. 100, P.B. 1967, no. 204 (wijziging art. 36), P.B. 1971, no. 21, P.B. 1985, no. 147, P.B. 1987, no. 144, P.B. 1992, no. 67, P.B. 2001, no. 18 en P.B. 2001, no. 24. Andere wetshistorische gegevens van deze regelingen zijn niet bekend.

Het tijdstip van inwerkingtreding van de wijzigingsregeling van 11-9-1997 (P.B. 1997, no. 237) is vastgesteld bij landsbesluit van 25-11-1997 (P.B. 1997, no. 251).

Artikel 28 is gewijzigd bij artikel I van de Invoeringslandsverordening administratieve rechtspraak (P.B. 2001, no. 80) en bij artikel 74 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (P.B. 2001, no. 89). De Publicatiebladen waarin deze landsverordeningen werden geplaatst, zijn beide uitgegeven op 17-8-2001. De eerstgenoemde landsverordening is in werking getreden met ingang van 1-12-2001, de laatstgenoemde met ingang van 18-8-2001. Daarom is hier de tekst volgens artikel I van de Invoeringslandsverordening administratieve rechtspraak, zoals gewijzigd bij de Landsverordening van de 13de september 2005 houdende wijziging van de Grondbelastingverordening 1908 (P.B. 2005, no. 82), opgenomen. De in die tekst - en in artikel 46 - genoemde commissies werden genoemd in de vervallen artikelen 15 t/m 20.

Artikel II van de Landsverordening van de 13de september 2005 houdende wijziging van de Grondbelastingverordening 1908 (P.B. 2005, no. 82) bevat een overgangsbepaling met betrekking tot de heffing van grondbelasting over de jaren 2002 en 2003

Bij de landsverordening die is gepubliceerd in P.B. 1928, no. 76, werd met ingang van 1 januari 1929 de grondbelasting op de Bovenwindse Eilanden afgeschaft. Bij P.B. 1971, no. 21 werd de grondbelasting op St. Maarten met ingang van 1 januari 1971 weer ingevoerd.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-06-200701-01-2001art. 6

23-05-2007

P.B. 2007, no. 36

onbekend
30-12-2006art. 15, 36, 37a

11-12-2006

P.B. 2006, no. 98

onbekend
15-10-200501-01-2002art. 5A, 11, 26, 28, 36

13-09-2005

P.B. 2005, no. 82

onbekend
01-12-2001art. 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 36

03-08-2001

P.B. 2001, no. 80

onbekend
18-08-2001art. A, 15, 20, 24, 25, 26, 28, 29, 30, 31, 36, 37a, 37b, hoofdstuk V, art. 38, 39, 40, 41, 42, 43

03-08-2001

P.B. 2001, no. 89

onbekend
01-10-1997

11-09-1997

P.B. 1997, no. 237

onbekend
Nieuwe regeling

 

P.B. 1908, no. 27

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Grondbelastingverordening 1908

ALGEMENE BEPALING

Artikel A

[vervallen]

HOOFDSTUK 1 Aard, Grondslag, Bedrag

Artikel 1

Onder de naam grondbelasting wordt naar de grondslag, in deze verordening bepaald, een jaarlijkse belasting geheven op de in de Nederlandse Antillen gelegen onroerende zaken en de zakelijke genotrechten waaraan deze zijn onderworpen.

Artikel 2
  • 1. Onbelastbaar zijn:

    • a.

      onroerende zaken, welke eigendom zijn van de Nederlandse Antillen of van een der tot de Nederlandse Antillen behorende eilandgebieden, voor zover deze voor openbare diensten bestemd zijn, en de zakelijke genotrechten waaraan deze zijn onderworpen;

    • b.

      onroerende zaken, welke eigendom zijn van de Staat der Nederlanden en uitsluitend gebezigd worden voor de publieke dienst, en de zakelijke genotrechten waaraan deze zijn onderworpen;

    • c.

      gebouwen, uitsluitend dienende tot openbare eredienst;

    • d.

      begraafplaatsen met aanhorige gebouwen;

    • e.

      gebouwen, uitsluitend dienende tot inrichtingen van onderwijs, of tot bewaarscholen, voor zover deze gebouwen niet tevens dienen tot kostscholen;

    • f.

      gebouwen, uitsluitend dienende tot armenverzorging of tot genezing of verpleging van zieken of gebrekkigen;

    • g.

      gebouwen, uitsluitend dienende ten algemene nutte, mits niet tevens gebezigd tot uitspanning, gezellig verkeer of vermaak;

    • h.

      bedrijfspanden, welke eigendom zijn van ondernemingen die voldoen aan de in de Landsverordening ter bevordering van bedrijfsvestiging en hotelbouw (P.B. 1953, no. 194, zoals gewijzigd) of de landsverordening belastingfaciliteiten industriële ondernemingen (P.B. 1985, no. 146) gestelde bepalingen en voorwaarden, voor de duur van de bij die landsverordeningen bepaalde perioden.

    • i.

      onroerende goederen die eigendom zijn van hetzij een rechtspersoon die is toegelaten tot een economische zone met toepassing van artikel 3 van de Landsverordening economische zones 2000, hetzij een instantie als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemde landsverordening, hetzij een rechtspersoon die ingevolge artikel 8 van genoemde landsverordening een vergunning van het bestuurscollege dan wel de instantie, bedoeld in artikel 5, tweede lid, heeft verkregen voor het tot stand brengen van infrastructurele voorzieningen in een economische zone, mits de onroerende goederen in de desbetreffende economische zone zijn gelegen, voor de duur van een periode die eindigt op 1 januari 2026 of zoveel eerder als respectievelijk de toelating is beëindigd, de aanwijzing tot beheer of exploitatie is vervallen, of de vergunning is vervallen.

  • 2. De bepalingen onder letter c. tot en met g. zijn alleen van toepassing, indien de goederen duurzaam tot de voorschreven bestemmingen zijn ingericht en, wat de onder letters c tot en met g bedoelde goederen betreft, voor zover zij aan de Nederlandse Antillen of aan een der tot de Nederlandse Antillen behorende eilandgebieden, zedelijke lichamen of stichtingen toebehoren en geen winst wordt beoogd of gemaakt.

  • 3. De vrijstellingen bij dit artikel bepaald, strekken zich uit tot de ondergrond der gebouwen en de bijbehorende erven, doch niet tot de gronden, gebouwen of gedeelten van gebouwen, tuinen en erven, die tot woning of gebruik dienen van bestuurders, ambtenaren, onderwijzers, geestelijken en bedienden.

Artikel 3

De belasting heeft tot grondslag de waarde van de onroerende zaken met al wat daaraan aard- of nagelvast is, opgevat en bepaald overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Artikel 4

Bij de bepaling van de belastbare waarde blijven buiten aanmerking:

  • a.

    de delfstoffen in de bodem en de door natuurvorming in of boven de grond aanwezige meststoffen;

  • b.

    bij fabrieken, trafieken en werkplaatsen de daartoe behorende werktuigen.

Artikel 5
  • 1. Onder de belastbare waarde van de onroerende zaken wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan derzelver gemiddelde opbrengstwaarde gedurende het jaar, waarin met de vaststelling van de aanslagen wordt aangevangen en de twee daaraan voorafgaande jaren.

  • 2. Deze opbrengstwaarde wordt bepaald door de jaarlijkse opbrengst, gemiddeld over het gemeld tijdvak, te vermenigvuldigen.

    • A.

      voor de gebouwde eigendommen, bedoeld bij artikel 8, met 12½;

    • B.

      voor de overige gebouwde eigendommen, indien hun onder normale omstandigheden bedongen of de geschatte huurprijs, gemiddeld over dat tijdvak bedraagt:

      • 1°.

        in het eilandgebied Curaçao:

        niet meer dan f. 72,--

        met 6;

        meer dan f. 72,-- doch niet meer dan f 96,--

        met 8;

        meer dan 1. 96,-- doch niet meer dan f.168,--

        met 10;

        meer dan 1. 168,-- doch niet meer dan f. 240,--

        met 11;

        meer dan f 240,--

        met 12½;

      • 2°.

        in de overige eilandgebieden:

        niet meer dan f. 36,--

        met 6;

        meer dan f. 36,-- doch niet meer dan f. 72,--

        met 8;

        meer dan f.72,-- doch niet meer dan f. 96,--

        met 10;

        meer dan f.96,-- doch niet meer dan f. 120,--

        met 11;

        meer dan f.120,--

        met 12½;

      • 3.

        voor ongebouwde eigendommen met 16.

Artikel 5A
  • 1. De belastbare waarde van terreinen, die in het kader van een Eilandelijk Ontwikkelingsplan als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening Grondslagen Ruimtelijke Ontwikkelingsplannen (P.B. 1976, no. 195) tot conserveringsgebied, parkgebied of open land zijn bestemd, wordt voor zover en voor zo lang die terreinen als zodanig zijn bestemd, op de helft van de belastbare waarde gesteld, die gold ten tijde van de inwerkingtreding van het Eilandelijke Ontwikkelingsplan.

  • 2. De belastbare waarde van de gebouwen op de terreinen , als in het eerste lid bedoeld, wordt bepaald ingevolge de bepalingen van deze landsverordening.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien en voor zover de in het eerste lid genoemde terreinen een andere bestemming krijgen, welke commerciële ontwikkeling van die terreinen mogelijk maakt.

Artikel 6
  • 1. Onder perceel wordt in deze verordening verstaan zowel een gebouw als een afzonderlijk in gebruik zijnd gedeelte van een gebouw, met hun aanhorigheden, met dien verstande dat de verschillende gedeelten van een gebouw, met zijn aanhorigheden in gebruik bij leden van hetzelfde gezin, tezamen worden aangemerkt als één perceel, in gebruik bij het hoofd van het gezin.

  • 2. De aanhorigheden van gebouwde eigendommen worden geacht daarmede een geheel uit te maken.

  • 3. Onder aanhorigheden wordt verstaan, erven en tot gemak, uitspanning, vermaak en gerief dienende gronden, bij een gebouw of gedeelte van een gebouw behorende en daarmee in gebruik.

Artikel 7

Voor de gebouwde eigendommen wordt de jaarlijkse opbrengst, in artikel 5 bedoeld, gesteld op de gemiddelde jaarlijkse huurwaarde over het daarbedoelde tijdvak.

De huurwaarde wordt bepaald op de huurprijs, onder normale omstandigheden genoten. Onder huurprijs wordt verstaan hetgeen de verhuurder in geld of de waarde van hetgeen hij in andere vorm bedingt, verhoogd met het bedrag of de geldswaarde van hetgeen ten gevolge van beding ten laste van de huurder is en zonder beding ten laste van de verhuurder zou zijn, doch verminderd met het bedrag of de geldswaarde van hetgeen tengevolge van het beding ten laste van de verhuurder is en zonder beding ten laste van de huurder zou zijn.

Indien verhuring of verhuring onder normale omstandigheden slechts gedurende een deel van bedoeld tijdvak heeft plaats gehad, wordt de over dat deel gemiddeld per jaar genoten huurprijs gerekend ook over het andere deel te zijn genoten, ten ware verandering van het gebouw of andere omstandigheden zich daartegen verzetten.

Is wegens verandering van het gebouw of om andere redenen de huurwaarde niet uit de huurprijs af te leiden, dan wordt zij door vergelijking afgeleid uit de huurwaarde, bepaald voor andere gelijksoortige gebouwde eigendommen op hetzelfde eiland, in hetzelfde of een naburig gelijksoortig district gelegen. Bij de vergelijking wordt onder meer op stand en ligging acht geslagen.

Artikel 8

Met afwijking van het vorige artikel wordt de jaarlijkse opbrengst van de gebouwde eigendommen, bestemd voor de uitoefening van de in het tweede lid genoemde bedrijven, gesteld op één ten honderd van het bedrag, dat de stichting van nieuwe gebouwen, in grootte, inrichting en samenstelling aan de bestaande gelijk, gerekend wordt te kosten ten tijde van de aanslag.

Onder dit artikel vallen de gebouwen, welke, kennelijk dienende om te zamen met gronden, waarop landbouw, vee-, vruchten- of houtteelt of zoutwinning wordt gedreven, gebruikt te worden, afgescheiden van die gronden geen of slechts geringe huur zouden kunnen opbrengen.

Artikel 9

Voor de ongebouwde eigendommen, waarvan gewoonlijk verhuring plaats vindt, wordt de jaarlijkse opbrengst, in artikel 5 bedoeld, gesteld op de gemiddelde jaarlijkse huurwaarde over het daarbedoelde tijdvak en is het bepaalde bij het tweede, derde en vierde lid van artikel 7 toepasselijk.

Voor de ongebouwde eigendommen, waarvan verhuring gewoonlijk niet plaats vindt, wordt de jaarlijkse onzuivere totaalopbrengst berekend naar de voortbrengselen, die deze of soortgelijke eigendommen in het bij artikel 5 bedoelde tijdvak onder normale omstandigheden en bij normaal gebruik hebben kunnen opleveren, in verband met de prijzen, welke voor dergelijke voortbrengselen in dat tijdvak hebben gegolden en deze totaalopbrengst verminderd met de noodzakelijke kosten van onderhoud, zomede de arbeidslonen en verdere uitgaven tot bearbeiding en bebouwing van de grond en tot het verkrijgen en de afzet van de voortbrengselen noodzakelijk; van de aldus verkregen som vormt twee derden gedeelte de jaarlijkse opbrengst, in artikel 5 bedoeld.

Artikel 10

Wanneer de aard van gebouwde of ongebouwde eigendommen de bepaling van de jaarlijkse opbrengst volgens de voorgaande artikelen niet toelaat, wordt de belastbare waarde gesteld op de verkoopwaarde van de eigendommen of, indien deze niet is te bepalen, op een som, door vergelijking afgeleid uit de verkoopwaarde van andere eigendommen van dezelfde of meest nabijkomende soort op hetzelfde eiland, in hetzelfde of een naburig gelijksoortig district gelegen.

Bij de vergelijking wordt onder meer op stand en ligging acht geslagen.

Artikel 11

De belasting bedraagt voor gebouwde en ongebouwde eigendommen drie tiende ten honderd van de belastbare waarde.

HOOFDSTUK II Belasting, Belastingjaar, Aanslag, Betaling

Artikel 12
  • 1. Belastingplichtig is hij, die bij de aanvang van het belastingjaar het genot heeft van de onroerende zaken krachtens het recht van bezit of enig ander zakelijk recht.

  • 2. Wie belastingplichtig is voor de grond, is dat tevens voor al het daarop gebouwde.

Artikel 13

Het belastingjaar begint 1 januari en eindigt 31 december.

Artikel 14

De aanslag geschiedt telkens voor een tijdvak van vijf jaren.

Artikel 15

[vervallen]

Artikel 16

[vervallen]

Artikel 17

[vervallen]

Artikel 18

[vervallen]

Artikel 19

[vervallen]

Artikel 20

[vervallen]

Artikel 21

De aanslagen worden opgenomen in voor elk vijfjarig tijdvak op te maken leggers. Op de leggers worden gebracht alle onroerende zaken, daaronder begrepen die bij artikel 2 bedoeld; voor deze zaken wordt echter geen volgnummer, belastbare waarde of aanslag opgenomen.

Artikel 22

De leggers behelzen in een doorlopende nummerorde van de artikelen:

  • 1.

    de aanduiding van elke onroerende zaak door vermelding van aard en plaatselijke benaming of straat en nummer;

  • 2.

    zo nauwkeurig mogelijk de grootte van de landelijke goederen;

  • 3.

    de naam van de belastingplichtige; zijn er twee of meer, dan wordt van een hunner de naam vermeld onder bijvoeging van de woorden ,,en anderen”;

  • 4.

    de geschatte belastbare waarde;

  • 5.

    het bedrag van de aanslag;

  • 6.

    de verwijzing naar later geboekte artikelen tengevolge van wijzigingen krachtens de artikelen 24 en 30.

Artikel 23

Met de vaststelling van de aanslag wordt aangevangen in de maand october, aan elk vijfjarig tijdvak voorafgaande.

Indien zich tussen de aanvang van de werkzaamheden van de aanslagregeling en de eerste dag van het vijfjarige tijdvak met betrekking tot reeds vastgestelde aanslagen omstandigheden hebben voorgedaan, als in artikel 24 a-f bedoeld, worden die aanslagen op de voet van artikel 24 opnieuw vastgesteld.

Artikel 24

Behoudens bezwaar en beroep ondergaan de leggers in de loop van het vijfjarig tijdperk, waarvoor zij zijn vastgesteld, geen wijzigingen dan welke het gevolg zijn van:

  • a.

    overgang van een goed;

  • b.

    het geheel of gedeeltelijk belastbaar worden van onbelastbare goederen en omgekeerd;

  • c.

    bij op- of aanbouw of gedeeltelijke vernieuwing;

  • d.

    gehele of gedeeltelijke afbraak;

  • e.

    gehele of gedeeltelijke vernieling door onvoorziene rampen;

  • f.

    splitsing en vereniging;

Van deze gevallen wordt door de inspecteur een lijst aangehouden.

De wijzigingen worden in de leggers aangebracht in het jaar, volgende op dat waarin de verandering plaats greep.

In de gevallen onder letters b tot en met f worden de belastbare waarde en de aanslag, in dat onder letter a wordt de aanslag opnieuw vastgesteld op de voet van de bepalingen van hoofdstuk II; met dien verstande, dat in de gevallen onder letters b tot en met f de belastbare waarde wordt genomen op 1 januari van het lopende belastingjaar.

Artikel 25

[vervallen]

Artikel 26
  • 1. De belasting is invorderbaar in vier gelijke termijnen, welke vervallen op de laatste dag van elk kwartaal, met dien verstande dat een termijn niet invorderbaar is binnen een maand na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. Indien wegens dezelfde onroerende zaak of hetzelfde zakelijk genotsrecht waaraan deze is onderworpen twee of meer personen belastingplichtig zijn, zijn zij voor het gehele bedrag van de aanslag hoofdelijk aansprakelijk. Bij executie van de onroerende zaak geschiedt deze ten name van de op het kohier bekende medegerechtigde.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid is een aanslag direct invorderbaar in de gevallen, bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (P.B. 2001, no. 89).

Artikel 27

Bij overgang van onroerende zaken en de zakelijke genotsrechten waaraan deze zijn onderworpen zijn de nieuwe verkrijgers op de voet van artikel 26, derde lid, aansprakelijk voor de grondbelasting van het lopende en het vorige jaar, wegens die goederen verschuldigd en kunnen zij tot de betaling daarvan, evenals degene wiens naam op het kohier voorkomt worden genoodzaakt.

HOOFDSTUK III Bezwaarschriften

Artikel 28

Tegen een beschikking krachtens hoofdstuk II, kunnen de voorzitters der commissies en de aangeslagene binnen zes weken na de dag waarop deze is gegeven een bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur der Belastingen.

Artikel 29

[vervallen]

Artikel 30

[vervallen]

Artikel 31

[vervallen]

Artikel 32

[vervallen]

Artikel 33

[vervallen]

Artikel 34

[vervallen]

Artikel 34

[vervallen]

HOOFDSTUK IV Ontheffing

Artikel 35

Voor gebouwen of afzonderlijk gebruikte gedeelten van gebouwen met hun aanhorigheden, die gedurende een tijdvak van minstens zes achtereenvolgende maanden ongebruikt en onverhuurd gebleven zijn, wordt aan hem, die gedurende dat gehele tijdvak daarvoor is aangeslagen, op zijn verzoek ontheffing van belasting over dat tijdvak verleend.

Artikel 36
  • 1. Ter bekoming van de ontheffing, in het vorige artikel bedoeld, dient de belanghebbende uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het dienstjaar, waarin het recht op ontheffing ontstond, onder overlegging van een dubbel van het aanslagbiljet een verzoekschrift in bij de inspecteur, indien gewenst tegen ontvangstbewijs.

  • 2. De inspecteur doet uitspraak op het verzoekschrift, zonodig na de belanghebbende te hebben gehoord. Wanneer het een afzonderlijk gebruikt gedeelte van een gebouw betreft of het gebouw met andere onroerende zaken in ene som is geschat, wordt de ontheffing verleend naar de waarde, waarvoor bedoeld gebouw of gedeelte van een perceel geacht moet worden in de belastbare waarde van het geheel te zijn begrepen.

Artikel 37

Bij gehele of gedeeltelijke vernieling van gebouwen door onvoorziene rampen wordt ontheffing verleend door de verdere duur van het belastingjaar en naar gelang van de vermindering in waarde. De regelen bij het vorige artikel gesteld, zijn ten deze toepasselijk. Het verzoekschrift moet zijn ingediend binnen drie maanden na afloop van het belastingjaar.

Artikel 37a
  • 1. Bij ministeriële beschikking met algemene werking kunnen nadere regels ter uitvoering van deze landsverordening worden vastgesteld, tenzij bij landsverordening anders is bepaald.

  • 2. Een ministeriële beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt in het Publicatieblad geplaatst.

Artikel 37b

[vervallen]

HOOFDSTUK V Strafbepalingen

[vervallen]

Artikel 38

[vervallen]

Artikel 39

[vervallen]

Artikel 40

[vervallen]

HOOFDSTUK VII Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 41

[vervallen]

Artikel 42

[vervallen]

Artikel 43

[vervallen]

Artikel 44

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel van “Grondbelastingverordening 1908”.

Artikel 45

Deze verordening treedt in werking op een door de Gouverneur te bepalen dag.

Behoudens de bepaling van artikel 4 van de verordening d.d. 14 November 1902 (PB. van 1903, no.1), vervalt met die datum de verordening d.d. 28 Juli 1881 (PB. no. 20), zoals die is gewijzigd bij de verordening d.d. 6 mei 1887 (PB. no. 16), 14 november 1902 (P.B. van 1903, no. 1), 20 februari 1903 (P.B. no.11) en 30 april 1906 (P.B. no. 18).

Artikel 46

De bij de artikelen 15 en 16 bedoelde commissiën en de hoofdcommissie voor het eiland Curaçao worden voor de eerste maal benoemd voor het tijdvak, aanvangende met de inwerkingtreding van deze verordening en eindigende 30 september 1913. Zij vangen hare werkzaamheden terstond aan en brengen die ten einde vóór het einde van de derde maand sedert de inwerkingtreding; is het werk niet vóór die tijd gereed dan wordt het op de wijze, bij artikel 23 bepaald, volbracht vóór het einde van de vijfde maand.

De aanslag geschiedt voor de eerste maal voor het tijdvak, aanvangende met de inwerkingtreding en eindigende 31 december 1913. Voor dit tijdvak wordt met afwijking en zover van artikel 5 de gemiddelde opbrengstwaarde bepaald naar de jaarlijkse opbrengst gemiddeld over de drie aan dit tijdvak voorafgaande kalenderjaren.

Voor het tijdvak sedert de inwerkingtreding tot en met 31 december daaraanvolgende worden de aanslagen op kohieren gebracht, voor zoveel twaalfde gedeelten, als er sedert de inwerkingtreding nog gehele maanden van het jaar moeten verlopen.

De aanslagen in de bestaande grondbelasting op Curaçao en Aruba, geldende sedert 1 januari van het jaar, waarin deze verordening in werking treedt, behoeven slechts te worden voldaan voor zoveel twaalfde gedeelten als er sedert 1 januari tot aan de inwerkingtreding gehele maanden zijn verlopen.

Betreffende die aanslagen blijven de vroegere bepalingen van toepassing. De Raad van Beroep wordt voor de eerste maal benoemd voor het in de aanhef van dit artikel genoemde tijdvak.

Artikel 47

In afwachting van een wettelijke regeling van de rechten met betrekking tot onroerende zaken, die bij wijze van concessie of vergunning zijn uitgegeven, worden deze rechten voor de toepassing van deze verordening gelijkgesteld met de zakelijke rechten, in artikel 12 genoemd, voorzover die goederen in de grondbelasting of het bundergeld zijn aangeslagen geweest.

Met afwijking van de artikelen 3 en 11 bedraagt de grondbelasting voor die goederen twee en zestig en een halve cent per jaar per halve hectare of gedeelte daarvan.