Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Menterwolde

De beleidskeuzes die ten grondslag liggen aan de WWB-verordeningen van gemeente Menterwolde

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Menterwolde
Officiële naam regelingDe beleidskeuzes die ten grondslag liggen aan de WWB-verordeningen van gemeente Menterwolde
CiteertitelDe beleidskeuzes die ten grondslag liggen aan de WWB-verordeningen van gemeente Menterwolde
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, artikel 8a

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-02-200601-01-2015nieuwe regeling

24-01-2006

Tussenklappen, 1 februari 2006

Beleidskeuzes die ten grondslag liggen aan de WWB-verordeningen van gemeente Menterwolde

Tekst van de regeling

Artikel 1 De reïntegratieverordening WWB

Artikel 7 WWB bepaalt dat het college verantwoordelijk is voor het ‘ondersteunen’ van depersonen die algemene bijstand ontvangen.Artikel 7 WWB bepaalt tevens dat het college verantwoordelijk is voor het ‘bepalen enaanbieden’ van voorzieningen (indien het college het aanbieden van een voorziening,gericht op de arbeidsinschakeling, noodzakelijk acht).Artikel 8 WWB bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen met betrekkingtot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningengericht op de arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7 WWB.Artikel 3 van de Reïntegratieverordening (RV) WWB is de uitwerking van de voorgaandeverplichtingen.

Artikel 1.1 Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw’ers (Artikel 5 RV)

Deze beleidsregels zijn gebaseerd op:- de Wet werk en bijstand, artikel 7 lid 1 en artikel 10 lid 1- de Reïntegratieverordening WWB

Artikel 1.1.1 Algemeen

a. Het college is verantwoordelijk voor het ondersteunen bij arbeidsinschakeling vanpersonen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, enniet-uitkeringsgerechtigden.b. Het college kan daarbij een voorziening aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.Hierbij wordt de kortste weg naar de arbeidsmarkt gekozen.

Artikel 1.1.2 Inkomensgrens

a. Indien betrokkene, deel uitmakend van een leefeenheid, kan beschikken over eeninkomen van 130% of hoger van het bruto wettelijk minimum loon, zijn de kostenvan de voorziening volledig voor rekening van betrokkene.b. Indien betrokkene, deel uitmakend van een leefeenheid, beschikt over een inkomenvan minder dan 130% van het bruto wettelijk minimum loon wordt een eigenbijdrage berekend, conform de gemeentelijke draagkrachtberekening voor de bijzonderebijstand.

Artikel 1.1.3 Terugvordering

Indien betrokkene niet of onvoldoende meewerkt aan de in het trajectplan gemaakte afsprakenkan het college de door haar gemaakte kosten terug vorderen.

Artikel 1.2 Criteria ontheffing arbeidsplicht artikel 6 RV

Deze beleidsregels zijn gebaseerd op:de Wet Werk en Bijstand, artikel 9 lid 2 en lid 4de Ioaw en Ioaz, artikel 37ade reïntegratieverordening WWB artikel 4 en 6

Artikel 1.2.1 Algemeen geaccepteerde arbeid

Algemeen geaccepteerde arbeid wordt gedefinieerd als alle arbeid, zonder beperkendevoorwaarden qua aard en omvang van het werk en aansluiting op opleiding en ervaring,met uitzondering van illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimumen rekening houdend met gewetensbezwaren zodanig dat deze strikt persoonlijkeomstandigheden zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het teverrichten werk.

Artikel 1.2.2 Vrijstellingen in geval van dringende redenen

Het college kan op individuele basis in de volgende gevallen om dringende reden afzienvan het opleggen van de arbeidsverplichtingen:a. alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar worden geheel of gedeeltelijkvrijgesteld van de arbeidsplicht als er geen of onvoldoende aanbod aanwezig is voorpassende kinderopvang in welke vorm dan ook;b. dezelfde vrijstelling vindt plaats als deze ouder gemotiveerd aangeeft dat het betervoor het kind is dat hij/zij zelf voor de opvoeding zorgdraagt;c. alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 5 jaar kunnen worden vrijgesteld vande arbeidsplicht totdat het jongste kind 5 jaar wordt; de reïntegratieplicht blijft bestaan.d. alleenstaande ouders met een gehandicapt kind tot 18 jaar kunnen worden vrijgesteldvan de arbeidsplicht; de reïntegratieplicht blijft bestaan.e. cliënten die aantonen dat zij mantelzorg verrichten aan personen die daar niet zonderkunnen, kunnen geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden van de arbeidsplicht gedurendede periode van mantelzorg.f. personen die een verplicht inburgeringsprogramma volgen op grond van de Wet InburgeringNieuwkomers (WIN) kunnen voor de duur van het programma vrijgesteldworden van de arbeidsplicht.g. personen van wie door een onafhankelijke externe deskundige is vastgesteld dat ersprake is van medische belemmeringen of voor wie een sociale indicatie wordt afgegevenkunnen worden vrijgesteld van de arbeidsplicht voor de duur van de periodezoals aangegeven in het advies.In de gevallen genoemd onder a t/m d wordt de duur van de vrijstelling bepaald op maximaal1 jaar, waarna herbeoordeling plaatsvindt.

Artikel 1.3 Voorzieningen artikel 7 RV

Deze beleidsregels zijn gebaseerd op:de Wet Werk en Bijstand, artikel 7de reïntegratieverordening WWB artikel 7Voorzieningen:a. kortdurende ondersteuning bij arbeidsinschakeling, maximaal 1 jaarb. langdurige ondersteuning bij arbeidsinschakeling, maximaal 3 jaarc. gesubsidieerde arbeidd. sociale activeringe. schuldhulpverleningf. kinderopvang

Artikel 1.3.1 Kortdurende ondersteuning bij arbeidsinschakeling, maximaal 1 jaar

Kansrijke cliëntenMogelijke activiteiten:· (intensieve) bemiddeling naar regulier werk· korte bij/om scholing, bij voorkeur in combinatie met werk

Artikel 1.3.2 Langdurige ondersteuning bij arbeidsinschakeling, maximaal 3 jaar

Kansarme cliëntenMogelijke activiteiten:· (intensieve) bemiddeling naar regulier werk· intensieve bemiddeling naar regulier werk ondersteund met aflopendeloonkostensubsidie· intensieve bemiddeling naar werkervaringsbanen· beroepsgerichte scholing, bij voorkeur in combinatie met werk· arbeidstraining, stage· aanvullend assesment, beroepskeuzeadvies· motivatie en/ of oriëntatietrajecten

Artikel 1.3.3 Gesubsidieerde arbeid

Mogelijke activiteiten:· werkervaringbanen met loonkostensubsidie, maximaal 3 jaar· doorstroombanen van maximaal 1 jaar (non-profit)· maatschappelijke banen, permanent gesubsidieerde arbeid (non-profit)· Wsw, permanent gesubsidieerde arbeid

Artikel 1.3.4 Sociale activering

Mogelijke activiteiten (met behoud van uitkering)· vrijwilligerswerk· maatschappelijke nuttige taken· actief worden in de eigen omgeving· mantelzorg· sociaal culturele activiteiten· taallessen· oriëntatiecursussen· scholing en trainingHet resultaat van sociale activering kan zijn:a. duurzame participatie aan maatschappelijke zinvolle activiteitenb. doorstroom naar arbeidsactiveringc. uitstroom in reguliere of gesubsidieerde arbeid

Artikel 1.3.5 Schuldhulpverlening

Mogelijke activiteiten:· schuldsanering· budgettering· WSNP

Artikel 1.3.6 Kinderopvang

Mogelijke activiteiten:· alle opvang tijdens activeringstraject

Artikel 1.4 Subsidie artikel 7, lid 5 RV

-

Artikel 1.4.1 Subsidie werkervaringbanen

1-e jaar maximaal 75% van het van toepassing zijnde sociaal minimum (bruto uitkeringsnorm)2-e jaar maximaal 50% van het van toepassing zijnde sociaal minimum (bruto uitkeringsnorm)3-e jaar maximaal 25% van het van toepassing zijnde sociaal minimum (bruto uitkeringsnorm)Voorwaarden:· De werkgever is verplicht een loon te betalen aan de werknemer conformde geldende CAO in die bedrijfstak;· Er dient altijd een arbeidscontract aanwezig te zijn voor onbepaalde tijd,met uitzondering van stage/snuffelperiode;· Stage/snuffelperiode en/of de periode van de doorstroombaan wordt vande totale subsidie periode afgetrokken te beginnen vanaf het 1-e jaar vande subsidie;· Detachering is verboden; (uitlenen van de gesubsidieerde werknemernaar een andere werkgever dan de werkgever die de subsidie ontvangt)· Peildatum voor de berekening van de subsidie is de laatste maand van deuitkering van de cliënt;· Bij verhuizing van de werknemer naar een andere gemeente zal de subsidieaan de werkgever maximaal na 3 maanden na de verhuisdatum (uitschrijvingbevolking) worden beëindigd;· In geval van een tijdelijke contract, voor minimaal 1 jaar, bedraagt dehoogte van de subsidie 50% van de bruto geldende norm. Bij een verlengingvan het contract voor minimaal 1 jaar bedraagt de hoogte van desubsidie 25% van de bruto geldende norm.

 

Artikel 1.4.2 Doorstroombanen

· Dit zijn banen bestemd voor non-profit sector· Het loon bedraagt 100% van het wettelijk minimum loon;· De inlener betaalt de administratiekosten, thans € 95,00 p/m exclusiefBTW;· Maximaal 1 jaar met mogelijkheid tot verlenging met 1 jaar indien dit eenonderdeel is van een traject of scholing· Bij verhuizing van de werknemer naar een andere gemeente binnen decontractsperiode zal de doorstroombaan maximaal 3 maanden na de verhuizing(uitschrijving bevolking) worden beëindigd.

Artikel 1.4.3 Maatschappelijke banen

· Dit zijn banen bestemd voor organisaties waaraan de gemeente eenmaatschappelijke baan (plek) heeft toegekend.· Het loon bedraagt bij aanvang 100% van het minimum loon en mag jaarlijksmaximaal groeien met 3% tot maximaal 115% van het minimum loon.· De inlener betaalt de administratiekosten, thans € 95,00 p/m exclusiefBTW.· De huidige Wiw- en de ID populatie die overgaan op een Maatschappelijkebaan behouden hun loon op het moment van indiensttreding/overgangnaar een Maatschappelijke baan als garantieloon. De loonhoogte wordtbevroren indien het loon meer bedraagt dan 115% van het minimum loon.· In geval van verhuizing van de werknemer naar een andere gemeente zalhet dienstverband met de werknemer maximaal 3 maanden na de verhuizing(uitschrijving bevolking) worden beëindigd.

Artikel 1.4.4 Wsw

De Wsw wordt uitgevoerd door Wedeka. De Wsw wordt gezien als eindstation vangesubsidieerde arbeid.

Artikel 1.5 Wiw en ID artikel 8, lid 3 RV

· de ID subsidies zijn in juli 2004 ingetrokken per 1 januari 2005 (uitgezonderd3 ID banen bij IWA/Mobiel, deze lopen door tot 1-4-06);· alle Wiw arbeidsrelaties voor onbepaalde tijd die woonachtig zijn in Menterwoldeworden per 1 januari 2006 omgezet in een Maatschappelijke- ofin een doorstroombaan.

Artikel 1.6 Premies en onkostenvergoedingen artikel 12 RV

Deze beleidsregels zijn gebaseerd op:- de wet Werk en bijstand, artikel 31 lid 2- de reïntegratieverordening WWB artikel 12

Artikel 1.6.1 Premie vrijwilligerswerk als onderdeel van een reïntegratietraject

Aan de uitkeringsgerechtigde die als een onderdeel van het reïntegratieplan vrijwilligerswerkdoet, wordt een premie genoemd in artikel 31, lid 2 sub k van de WWB, tot maximaal(thans) € 1500.00 per jaar verstrekt. De premie wordt evenredig maandelijks uitbetaaldvoor de duur van de stage/vrijwilligerswerk en gebaseerd op 36 uur per week. Minder dan36 uur per week wordt naar rato uitbetaald.Uitgesloten van deze premie zijn de deelnemers vallend onder paragraaf 1.6.5

Artikel 1.6.2 Uitstroompremie

De uitkeringsgerechtigde of de deelnemer aan gesubsidieerde arbeid zoals genoemdonder paragraaf 1.4.2 of 1.4.3 die reguliere arbeid in dienstbetrekking aanvaardt waarmeevolledig in de kosten van het bestaan kan worden voorzien:· bij een arbeidsovereenkomst van 6 maanden, ontvangt een eenmalige premie van €600,00 of· bij een arbeidsovereenkomst van 12 maanden, ontvangt een eenmalige premie van €1200,00.In geval van twee arbeidsovereenkomsten van 6 maanden worden deze gezien als éénarbeidsovereenkomst van 12 maanden.Voorwaarden:- de premie wordt na zes maanden of twaalf maanden dienstbetrekking uitbetaald;- voorafgaand aan de indiensttreding dient tenminste 6 maanden ononderbrokenuitkering voor levensonderhoud te zijn ontvangen op grond van de WWB, deIOAW of IOAZ, of een Maatschappelijke baan/doorstroombaan hebben gehad;- de premie wordt slechts eenmaal gedurende een uitkeringsperiode verstrekt;- de premie is alleen mogelijk bij een reguliere baan zonder loonkostensubsidie vande gemeente.Uitgesloten van deze premie zijn de deelnemers vallend onder paragraaf 1.6.5.De premies onder 1.6.1 en 1.6.2 worden per (vereenvoudigde)aanvraag ingediend.

Artikel 1.6.3 Premie deeltijdarbeid

De uitkeringsgerechtigde onder paragraaf 1.2 aandachtspunt 2 die arbeid in dienstbetrekkingaanvaardt, waarmee niet volledig in de kosten van bestaan kan worden voorzien, endie niet in aanmerking komt voor een vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31,tweede lid van o van de WWB, artikel 3, lid 2 sub d van het Inkomensbesluit Ioaw en artikel2, lid 1 sub b van het Inkomensbesluit Ioaz, ontvangt een premie van 25% van deinkomsten met een maximum van € 100,00 per maand.Voorwaarden:- voorafgaand aan de indiensttreding dient tenminste 6 maanden ononderbrokenuitkering voor levensonderhoud te zijn ontvangen op grond van de WWB, deIOAW of IOAZ;- de premie wordt ambtshalve vastgesteld en uitbetaald;- de premie wordt slechts eenmaal gedurende een uitkeringsperiode maximaal voor1 jaar verstrekt, ook wanneer de uitkeringsgerechtigde langer dan 1 jaar inkomstenuit deeltijdarbeid ontvangt.

Artikel 1.6.4 Onkostenvergoeding als onderdeel van een traject

De uitkeringsgerechtigde kan een onkostenvergoeding ontvangen welke bijdraagt aan dearbeidsinschakeling of aan de terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt en die gebruiktdient te worden voor kosten die niet door de werkgever of een andere instantie wordenvergoed. De hoogte van de onkostenvergoeding is gelijk aan de werkelijk gemaakte of temaken kosten met een maximum van het bedrag genoemd onder artikel 31, lid 2 sub jvan de WWB op jaarbasis.- toekenning geschiedt op (vereenvoudigde)aanvraag als een persoonsgebondenbudget (gehele bedrag)- (deel)betalingen geschieden na indiening nota's

Artikel 1.6.5 Project

Deelnemers aan het project "Routeplanner naar de arbeidsmarkt" hebben éénmalig rechtop het bedrag genoemd onder artikel 31, lid 2 sub j van de WWB naar rato van de duurvan de deelname.Voorwaarden:- De deelnemers dienen met goed gevolg het traject te hebben doorlopen.- De premie wordt slechts eenmaal gedurende één uitkeringsperiode verstrekt.- De betaling geschiedt op (vereenvoudigde)aanvraag.

Artikel 2 De toeslagenverordening WWB

De toeslagenverordening WWB is reeds in januari 2004 vastgesteld door de Gemeenteraad.Deze verordening behoeft op één onderdeel na geen nadere uitleg.

Artikel 2.1 Inkomsten kinderen

a. Indien het inkomen van een kind jonger dan 21 jaar lager is dan het in art. 21 onder avan de Wwb genoemd bedrag, dan wordt er geen korting toegepast op de maximaletoeslag als bedoeld in art. 25 van de Wwb van de ouder(s);b. Bij meerdere kinderen worden de inkomsten van deze kinderen niet gecumuleerd;c. Inkomsten i.v.m vakantiewerk van thuiswonende kinderen jonger dan 21 jaar hebbeninvloed op de uitkering van ouders pas na de gebruikelijke vakantieduur van 6 weken.

Artikel 3 De afstemmingsverordening WWB

Deze beleidsregels zijn gebaseerd op:- de Wet werk en bijstand, artikel 18- de Afstemmingsverordening WWB

Artikel 3.1 Algemeen

Situaties van vóór 1 januari 2005 zijn gebaseerd op artikel 14 van de Abw en op het Maatregelenbesluit.Na 1 januari 2005 zijn de situaties gebaseerd op artikel 18 WWB en deAfstemmingsverordening WWB.

Artikel 3.2 Individualisering

Een maatregel moet worden afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheiden de persoonlijke omstandigheden. Van het opleggen van een maatregelwordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Artikel 3.3 Recidive

Bij recidive gaat het om meerdere maatregelwaardige gedragingen (er hoeft niet daadwerkelijkeen maatregel te zijn opgelegd, bijv. om dringende reden) binnen de voorafgaande12 maanden.Van recidive is alleen sprake als de verwijtbare gedraging van een gelijke categorie is. Bijrecidive wordt de periode van de maatregel verdubbeld.

Artikel 3.4 Informatieplicht

Op grond van artikel 17 lid 1 van de WWB is iedere belanghebbende verplicht, op verzoekvan de gemeente of onverwijld uit eigen beweging inlichtingen te verstrekken die invloedkan zijn op het recht op bijstand. Het begrip onverwijld is van belang om vast te kunnenstellen, wanneer iemand niet (meer) aan zijn inlichtingenplicht voldoet. Uitgangspunt is datvoldaan is aan het onverwijld (dus tijdig) verstrekken van inlichtingen, als de cliënt degegevens vermeldt op het eerste ROF nadat de cliënt zelf bekend was met de gegevens.Is de cliënt vrijgesteld van het inleveren van het ROF, dan moeten de inlichtingen uiterlijkbinnen één maand na de feitelijke wijziging van omstandigheden worden gemeld. Dezevoorwaarde moet in de beschikking worden opgenomen.Indien een cliënt geen, onjuiste of onvolledige informatie verstrekt, moet de uitkering wordenverlaagd (art. 18 WWB). Het gaat hierbij om alle situaties waarin de cliënt de informatieplichtniet of onvoldoende nakomt en dat hem of haar kan worden verweten. De informatieplichtbestaat niet alleen uit het naar waarheid en volledig beantwoorden vanmondelinge of schriftelijke vragen en het op verzoek verstrekken van gevraagdegegevens, maar omvat ook het uit eigener beweging verstrekken van juiste informatie.Indien schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot financieel nadeel, kan wordenvolstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij sprake is van recidive.

Artikel 3.5 Inlichtingenplicht en CWI

De gemeente legt ook een maatregel op, als de cliënt de inlichtingenverplichting tegenoverhet CWI niet of niet behoorlijk nakomt. Het CWI moet de gemeente daarvoor zo snelmogelijk inlichten over verwijtbaar gedrag. Voor de cliënten die niet aan hun verplichtingenvoldoen stuurt het CWI een kennisgeving naar de gemeente. De cliënt wordt vervolgensdoor de gemeente ter verantwoording geroepen. Indien uitschrijving langer dan 2weken heeft geduurd wordt er een maatregel opgelegd conform de verordening.

Artikel 3.6 Niet- bijstandsgerechtigden (ANW-ers en niet- uitkeringsgerechtigden)

Gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor de reïntegratie van Anw-gerechtigden en nietuitkeringsgerechtigden.De gemeente is verplicht om hen te informeren over de rechtenen plichten op het gebied van reïntegratie. Indien betrokkene niet of onvoldoende meewerktaan de in het trajectplan gemaakte afspraken kan het college de door haar gemaaktekosten terug vorderen.

Artikel 3.7 Maatregel bij onverantwoorde vermogensbesteding

Berekend moet worden hoe lang belanghebbende uit de bijstand was gebleven als hetvermogen niet ongenoegzaam was ingeteerd. De maatregel is gerelateerd aan de periodedat iemand had kunnen interen maar dit feitelijk niet heeft gedaan. De interingsperiodewordt berekend door het vermogen boven de vrijlatingsgrens te delen door 1,5 maal degeldende netto bijstandsnorm vermeerderd met de te betalen premie voor een zorgverzekeringplus het aanvullend pakket en meerkosten van de huur of hypotheek conform beleidsregelsbijzondere bijstand.

Artikel 3.8 Aangiftebeleid

Bedraagt het fraudebedrag meer dan € 6.000,00, dan wordt aangifte gedaan bij hetOpenbaar Ministerie (OM). In dat geval wordt nog geen verlaging opgelegd. Bij fraudeonder € 6.000,00 wordt het gemeentelijke verlagingtraject gevolgd. Bij recidive van verlagingwaardiggedrag binnen vijf jaar na oplegging van een bestuurlijke verlaging dan weleen transactie of veroordeling voor een soortgelijk feit, moet bij een benadeeld bedragvan € 3.000,00 of hoger altijd aangifte worden gedaan.Zolang een gedraging wordt onderzocht door het OM, kan geen bestuurlijke verlagingworden opgelegd. Vanaf het moment dat tegen een betrokkene strafvervolging is ingesteld(het onderzoek ter terechtzitting is begonnen) kan definitief geen bestuurlijke verlagingmeer worden opgelegd. Indien het O.M besluit af te zien van strafvervolging (sepot),kan de gemeente alsnog overwegen wel een verlaging op te leggen.

Artikel 3.9 Termijnen

Voor het opleggen van een verlaging gelden de volgende termijnen:- een verlaging kan alleen worden opgelegd over een vordering die is ontstaan na 1-7-1997;- een verlaging moet worden opgelegd binnen 5 jaar na de verlagingwaardige gedraging;- een besluit tot verlagingoplegging moet worden genomen binnen 1 jaar na de kennisgevingof;- binnen 1 jaar na afzien van vervolging door het Openbaar Ministerie.

Artikel 4 De handhavingsverordening WWB

-

Artikel 4.1 Onderzoeken

-

Artikel 4.1.1 Aanvragen (WWB artikel 9; 11, lid 1,2 en 3; 17, lid 3 en 4; 31; 32;

Om het recht op uitkering te kunnen vaststellen, moet bij de aanvraag worden nagegaanof de aanvrager aan de voorwaarden voldoet. Hij moet daartoe bewijsstukken overleggenvan o.a.:1. persoonsgegevens;2. woon- en leefsituatie;3. inkomstengegevens;4. vermogengegevens;5. gegevens omtrent mogelijkheden om zelfstandig in het bestaan te voorzien; en6. gegevens omtrent inspanningen om niet op bijstand aangewezen te zijn.

Artikel 4.1.2 Controle (WWB, artikel 53a, lid 2 en artikel 63; 64; 65; 66; 67; 68)

a. De gemeente controleert de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens.

Artikel 4.1.3 Lopende uitkeringen

a. Het heronderzoekplan 2002 wordt voor uitkeringen levensonderhoud WWB ingaande1 januari 2005 ingetrokken. Het heronderzoekplan 2002 blijft voor uitkeringenop grond van de Ioaw en Ioaz ongewijzigd van kracht.

Artikel 4.1.4 Rechtmatigheid (WWB, artikel 63; 64; 65; 66; 67; 68)

a. Op basis van afspraken c.q. controle van/met partners in de keten alsmede hethandhaven van inlevering van de rechtmatigheidonderzoeksformulieren en decontrole op maat is de rechtmatigheid in voldoende mate gewaarborgd.

Artikel 4.1.5 Doelmatigheid (WWB, artikel 7, lid 1 sub a; 10)

a. De doelmatigheidsonderzoeken worden voor wat betreft de jaren 2005 en 2006ongewijzigd gecontinueerd;b. De nieuwe reïntegratieonderzoeken worden minimaal 1 keer per jaar uitgevoerd.

Artikel 4.1.6 Beëindigingsonderzoeken

a. vinden plaats binnen 3 maanden na de laatste betaling van de uitkering.

Artikel 4.2 Terugvordering

-

Artikel 4.2.1 Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot:a. het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 69 lid 3 vande Algemene bijstandswet (Abw) of artikel 54 lid 3 van de Wet werk en bijstand(WWB);b. het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen78 tot en met 90 van de Abw en de artikelen 58 tot en met 60 van deWWB.

Artikel 4.2.2 Afzien van terugvorderingieuw Artikel

Burgemeester en wethouders zien af van terugvordering indien:a. het terug te vorderen bedrag lager is dan € 500,00 na verrekening met het tegoedaan vakantiegeld;b. hiertoe een dringende reden aanwezig is zoals bedoeld een situatie omschrevenin het Burgerlijk Wetboek met de termen “onredelijk”en “onbillijk”.

Artikel 4.2.3 Niet afzien van terugvordering

Burgemeester en wethouders zien niet af van terugvordering indien:a. de vordering een fraudevordering is. Onder fraudevordering wordt verstaan eenvordering die door niet, niet geheel, onjuist of niet tijdig verstrekken van inlichtingenis ontstaan;b. de vordering een gevolg is van het niet nakomen van een verpliching als genoemdin de beschikking;c. bij achteraf verrekenen van inkomsten;d. terugvorderingen voortkomend uit VTB.

Artikel 4.3 Kwijtschelding

-

Artikel 4.3.1 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Burgemeester en Wethouders besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deteruggevorderde bijstand indien:a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaanmet het betalen van zijn schulden, enb. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot allevorderingen, behoudens de in paragraaf 4.3.2 sub b bedoelde vorderingen, vande overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, enc. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zalworden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers vangelijke rang.

Artikel 4.3.2 Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek en

Van kwijtschelding als bedoeld in de paragraaf 4.3.1 wordt afgezien indien:a. de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van debelanghebbende;b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen,behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.Van medewerking aan schuldregeling als bedoeld onder de paragraaf 4.3.1 sub b wordtafgezien indien:a. de vordering is ontstaan na recidive. Onder recidive wordt verstaan dat dedebiteur voor een tweede of daaropvolgende keer de inlichtingenverplichtingschendt waardoor (weer) een vordering ontstaat.

Artikel 4.3.3 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering

a. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzienvan verdere terugvordering als bedoeld in de paragraaf 4.3.2 treedt niet inwerking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.b. Bij een situatie van schuldsanering zal beslag pas worden opgeheven als alleschuldeisers zich bereid hebben verklaard tot medewerking aan een minnelijkeregeling. Voortijdig opheffen van beslag zal niet uitgevoerd worden.c. Correspondentie omtrent een vordering welke aan de definitieve schuldregelingvooraf gaat vertraagt niet de terugbetaling op zich. Zolang geen sprake is vanschuldregeling of schuldsanering worden waar nodig alle invorderingsmaatregelenals genoemd in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering benut.

Artikel 4.3.4 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien vanverdere terugvordering als bedoeld in de paragraaf 4.3.2 wordt ingetrokken of ten nadelevan de belanghebbende gewijzigd indien:a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, eenschuldregeling is tot stand gekomen;b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig deschuldregeling voldoet; ofc. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste ofvolledige gegevens redelijkerwijs tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 4.3.5 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

Burgemeester en wethouders besluiten van terugvordering of van verdere terugvorderingaf te zien, indien de belanghebbende:a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan,maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daaroververschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbendekosten, alsnog heeft betaald;c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hijdeze op enig moment zal gaan verrichten; ofeen bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de hoofdsom (deoorspronkelijke vordering) in één keer aflost en dit aflossingsbedrag tenminste gelijkis aan minimaal 60 aflossingstermijnen bij een fraudevordering en tenminste gelijk isaan 36 aflossingstermijnen bij een niet fraude vordering. De hoogte van deaflossingstermijnen komt overeen met het inkomen boven de beslagvrije voet alsbedoeld in art 475b van het Tweede Boek van het Wetboek van BurgerlijkeRechtsvordering voor fraudevorderingen. Voor niet-fraudevorderingen geldt eenaflossingstermijn welke overeenkomt met NVKK normen.

Artikel 4.3.6 Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

De in paragraaf 4.3.5 sub c genoemde termijn is 36 maanden indien:a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voetbedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van BurgerlijkeRechtsvordering niet te boven is gegaan; enb. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van deverplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB.

Artikel 4.3.7 Afzien van kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Kwijtschelding als bedoeld in paragraaf 4.3.5 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingenwelke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudensvoorzover zij niet op die goederen, danwel goederen die dienen als zaaksvervanging vande oorspronkelijke goederen, verhaald kunnen worden.

Artikel 4.4 Invordering

-

Artikel 4.4.1 Verplichtingen met betrekking tot de invordering

a. het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in het terug- of invorderingsbesluit geldtals een opgelegde betalingsverplichting;b. tenminste één keer per 24 maanden of bij een te verwachten wijziging verrichtenBurgemeester en Wethouders onderzoek naar de hoogte van het inkomen als bijaanvang van de afbetalingsverplichting de theoretische aflossingstijd meer dan 60maanden bedraagt. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt als gevolgvan dit onderzoek de betalingsverplichting ingaande de maand van heronderzoekgewijzigd vastgesteld;c. als bij aanvang van de aflossingsverplichting de theoretische aflossingstijd korteris dan 60 maanden vindt heronderzoek niet plaats, behoudens in gevallen waarinde maandelijkse aflossing niet wordt nagekomen.

Artikel 4.4.2 Verrekening en beslaglegging

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijkebetalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, danwordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:a. verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wet Werk enBijstand, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, of bij hetontbreken van deze mogelijkheid;b. een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g,behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,of;c. beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van BurgerlijkeRechtsvordering overeenkomstig artikel 475, 475a t/m 475i .

Artikel 4.5 Overige bepalingen

-

Artikel 4.5.1 Rente en kosten

a. Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging onder derdenop de wijze als bedoeld in paragraaf 4.4.2 dan wordt de vordering verhoogd metinvorderingskosten ten bedrage van 15% van de hoofdsom en wettelijke rente tothet bij beslag geldend rentepercentage over het dan actuele openstaande saldo;b. Indien via de deurwaarder tot invordering moet worden overgegaan dan wordt devordering naast voornoemde invorderingskosten en wettelijke rente tevensverhoogd met de kosten die de deurwaarder daarnaast nog in rekening brengt bijde gemeente, niet zijnde invorderingskosten en wettelijke rente.

Artikel 4.6 Verhaal van bijstand

-

Artikel 4.6.1 Verhaal

Burgemeester en Wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen vankosten van bijstand als bedoeld in artikel 29 tot en met 105 van de Algemene bijstandsweten artikel 61 van de Wet werk en bijstand.

Artikel 4.6.2 Afzien van verhaal

Burgemeester en Wethouders zien af van verhaal in de navolgende situaties:a. als de onderhoudsplichtige inkomen uit arbeid of uitkering heeft, op jaarbasis vastte stellen tot maximaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm en voorzienbaar isdat deze situatie naar alle waarschijnlijkheid nog langer dan 36 maanden zalblijven voortbestaan;b. de onderhoudsplichtige zich reeds voor langere tijd permanent in het buitenlandheeft gevestigd en via UWV (buitenland) danwel de buitenlandactiviteiten vanLBIO geen succesvol te achten verhaals/invorderings actie mag worden verwacht;c. onderhoudsplichtige in detentie verblijft en de invrijheidstelling nog meer dan 36maanden op zich zal laten wachten;d. tussen het moment van aanvragen van de bijstandsuitkering en het opstarten vande verhaalsactie al meer dan 6 maanden zijn verstreken;e. de onderhoudsplichtige in staat van faillissement verkeert en deze situatievoorzienbaar nog langer dan 12 maanden zal voortduren of waarbij niet binnen 12maanden een verificatievergadering is te verwachten;f. na vaststelling, middels draagkrachtberekening, van een geringe hoogte aandraagkracht inclusief belastingvoordeel kleiner dan of gelijk aan € 45,00 permaand sprake is en deze situatie naar verwachting nog zeker voor een periodevan minimaal 36 maanden zal voortduren.

Artikel 4.6.3 Vaststelling onderhoudsbijdrage zelfstandig ondernemer

a. Burgemeester en Wethouders stellen jaarlijks achteraf de draagkracht en daaruitde op te leggen onderhoudsbijdrage van een onderhoudsplichtige zelfstandigondernemer vast aan de hand van de boekhoudkundige jaarstukken en daaropbetrekking hebbende kopie belastingaangifte;b. Ter vaststelling van de draagkracht levert de zelfstandig ondernemer debescheiden in voor 1 september van het jaar volgend op het in aanmerking tenemen boekjaar.

Artikel 5 Verblijf in een inrichting

a. Bij het verblijf in een inrichting als bedoeld in artikel 1 onder g van de WWB kanhet college bijzondere bijstand verlenen voor de vaste lasten van een alleenstaande(ouder) gedurende 3 maanden;b. Voorgaande periode kan verlengd worden met in principe nogmaals 3 maandenals ontslag uit de inrichting binnen deze periode is te realiseren;c. Indien langere verlenging noodzakelijk is dan de voorgaande periode van 6maanden beslist het college van burgemeester en wethouders op individuelegronden;d. Bij opname in een inrichting van één der echtgenoten dan wel opname van eenalleenstaande(ouder), kan het normbedrag gedurende maximaal 1 maand ongewijzigdgecontinueerd worden.

Artikel 6 Vermogen in eigen woning en Richtlijn Krediethypotheek

Deze beleidsregels zijn gebaseerd op:- de wet Werk en bijstand, artikel 34 lid 2 sub d en artikel 50;- de Algemene bijstandwet, artikelen 20, 53 lid 2 en 110

Artikel 6.1 Vorm van de geldlening

Indien bijstand wordt verleend mede op grond van artikel 50 WWB is de vorm van degeldlening een hypotheek. Tot de geldlening worden ook gerekend de eventuele kostengenoemd in paragraaf 6.2 sub c.

Artikel 6.2 Vaststelling waarde woning

i. De geldlening, bedoeld in paragraaf 6.1, is ten hoogste de waardevan de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering,verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij telaten vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Wet Werk enBijstand.ii. Ter vaststelling van de waarde van de woning vindt taxatieplaats door een taxateur voor onroerende zaken die door burgemeesteren wethouders in overeenstemming met de belanghebbendewordt aangewezen of door een gemeentelijke taxateur.iii. De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en deinschrijving van de hypotheek, alsmede de bijkomende kosten,komen ten laste van de belanghebbende. De bijstand voor dezekosten wordt aangemerkt als algemene bijstand, tenzij aan debelanghebbende uitsluitend bijzondere bijstand wordt verleend.

Artikel 6.3 Voorwaarden en bedingen

a. Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden genoemd inparagrafen 6.4 en 6.5.b. De onder a bedoelde voorwaarden worden tezamen met de gebruikelijke bedingenopgenomen in de hypotheekakte.

Artikel 6.4 Vaststelling hoogte aflossing

a. Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar;b. De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverleningen vindt maandelijks plaats;c. Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaarvastgesteld;d. Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 van de Wet Werk en Bijstand dat nietuitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in de artikelen 19t/m 30 van de WWB, wordt geen aflossing gevergd. Tevens wordt geen aflossinggevergd indien belanghebbende een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorzieningkunstenaars ontvangt;e. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stellen burgemeester enwethouders zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lagerdan wel hoger bedrag vast;f. Bij de beoordeling van de omstandigheden, als bedoeld onder sub e, wordt rekeninggehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende,bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op hetinkomen;g. Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatigis in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel vande geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 6.5 Restant vordering

a. Indien door toepassing van paragraaf 6.4 sub d t/m sub f, na afloop van de aflossingsperiodevan tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost kunnenB&W besluiten tot buiten invorderingstelling, of is vanaf dat moment maandelijksrente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening;b. De rente, bedoeld onder a, is de wettelijke rente, verminderd met drie procent;c. Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders derente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betalingeerst tot ten hoogste van het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerktals aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschrevenbij het nog niet afgeloste deel van de geldlening;d. Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders geenrente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgelostedeel van de geldlening;e. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 6.6 Verkoop van de woning

a. Bij verkoop of vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij verervingna overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgelostedeel van de geldlening, alsmede de op grond van paragraaf 6.5 sub c en d, bijgeschrevenrente, terstond afgelost;b. Bij verkoop van de woning kunnen burgemeester en wethouders wegens bijzondereomstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan welwegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van sub a,besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verbandvan hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedragvan de ionder a genoemde afgeloste geldlening, onder de voorwaarde datbelanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van ondersub c bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning;c. Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economischverkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikendis, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel34, tweede en derde lid, van de Wet Werk en Bijstand bij de vaststelling vande geldlening op de waarde van de woning in mindering is gebracht;d. Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeerbij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is danhet resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschilkwijtgescholden.

Artikel 6.7 Herleving recht op bijstand

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onderverband van hypotheek, i.c na het volledig verbruikt hebben van de kredietruimte, wederomrecht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigdehypotheek.

Artikel 6.8 Opgave

Van belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrektvan de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

Artikel 7 Bijzondere bijstand en eigen woningbezit

a. De belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoondewoning met bijbehorende erf, heeft recht op bijzondere bijstand voorzovertegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring, van het in de woningmet bijbehorende erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd.b. Indien de bijzondere bijstand over de periode van een jaar, te rekenen vanafde eerste dag/maand waarover bijstand wordt verleend, lager is dan het nettominimumloon, bedoeld in artikel 37, lid 1 van de WWB, wordt deze bijstandverstrekt "om niet".

Artikel 8 Vrij te laten vermogen

Ingeval van het in bezit hebben van een (eigen) auto/motor, wordt de waarde van dit vervoermiddelvoor het bepalen van het vermogen tot een bedrag van € 4600.00 vrijgelaten.

Artikel 9 Draagkracht bijzondere bijstand

· Bij vaststelling van de draagkracht zal rekening worden gehouden met de meerkostenvan huur/hypotheeklast voorzover het meer bedraagt dan de van toepassingzijnde normhuur plus de huurtoeslag/WKT;· Bij de berekening van het toetsingsinkomen in relatie tot een bepaald percentage(bijv. 110% of 120%) van het minimum loon (drempelinkomen) wordt rekeninggehouden met de hogere uitgaven voor huurlasten zoals deze in de bijstandsnormzijn opgenomen.

Artikel 10 Verblijf in het buitenland/vakantie

Geen recht op bijstand (dus zowel op algemene bijstand alsook op bijzondere bijstand)heeft de persoon die per kalenderjaar langer dan 4 weken verblijf houdt buiten Nederlanddan wel een aaneengesloten periode van langer dan 4 weken verblijf houdt buiten Nederland(art. 13, lid 1 sub d van de Wwb).Op grond van art. 13, lid 4 van de Wwb geldt in afwijking van bovenstaande voor personenvan 57,5 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, aan wie op grond van art. 9, lid 2 vande Wwb(tijdelijke) ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling als bedoeld in art. 9, lid 1 van deWwb is verleend, alsmede voor personen van 65 jaar of ouder, een periode van 13 weken.Genoemde perioden mogen niet aansluiten op een verblijf buiten Nederland in het daarinvoorafgaande jaar.Ingeval van het zoeken van werk in het buitenland ligt het niet in de rede deze uitsluitingsgrondzondermeer toe te passen indien de belanghebbende aannemelijk maakt dathet verblijf in het buitenland noodzakelijk is voor de zelfstandige voorziening in het bestaan.In voorkomende gevallen zal hierop al individualiserend worden beslist.Bij het houden van vakantie binnen Nederland is bovenstaande overeenkomstig van toepassingmet dien verstande dat er bij een langere vakantieduur i.c er sprake is van eentekortschietend besef van verantwoordelijkheid er geen sprake kan zijn van een uitsluitingsgrond,doch dat de het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingenop grond van art. 18 van de Wwb zal afstemmen op de omstandigheden, mogelijkhedenen middelen van de belanghebbende.

Ondertekening

11. OndertekeningVastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethoudersvan Menterwolde d.d 24 januari 2006.De wnd. Burgemeester, De Secretaris,M. Schollema K. Nieland

1 Nieuwe Toelichting