Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Menterwolde

Verordening tot wijziging van de Bouwverordening gemeente Menterwolde 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Menterwolde
Officiële naam regelingVerordening tot wijziging van de Bouwverordening gemeente Menterwolde 2007
CiteertitelBouwverordening gemeente Menterwolde 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

WABO, artikel 2.2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-201005-01-2018wijziging

09-09-2010

Tussenklappen; 22 september 2011

Bouwverordening gemeente Menterwolde 2007
20-12-2007Nieuwe regeling

08-11-2007

Tussenklappen; 12 december 2007

Bouwverordening gemeente Menterwolde 2007

Tekst van de regeling

Nr.:

De raad van de gemeente Menterwolde;

gelet op de bepalingen van de Woningwet;

overwegende dat het noodzakelijk is ter uitvoering van de Woningwet en de daarmee verbandhoudende regelgeving een uitwerkingsregeling op gemeentelijk niveau vast te stellen;

dat deze regelgeving laatstelijk op 10 september 1992 in zijn geheel opnieuw is vastgesteld ensindsdien regelmatig gewijzigd;

dat het ter wille van de overzichtelijkheid gewenst is thans een nieuwe verordening vast te stellenwaarin alle wijzigingen integraal zijn opgenomen;

BESLUIT

vast te stellen de:

Bouwverordening gemeente Menterwolde 2007

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      asbest: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, letter a, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005;

    • -

      Bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;

    • -

      bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

    • -

      bouwtoezicht: degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;

    • -

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • -

      deskundig bedrijf als bedoeld in hoofdstuk 8: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 6, eerste lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005;

    • -

      gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;

    • -

      hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;

    • -

      NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

    • -

      NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven oornorm;

    • -

      Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • -

      Omgevingsvergunning voor het slopen: vergunning voor een sloopactiviteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • -

      straatpeil:

      • a

        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

      • b

        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

    • -

      weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daarronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

  • 2 In deze verordening wordt mede verstaan onder:– bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;– gebouw: een gedeelte van een gebouw.

Artikel 1.2 Termijnen

[vervallen]

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

  • 1 Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:a het gebied binnen de bebouwde kom;b het gebied buiten de bebouwde kom.

  • 2 Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening behorende kaart als zodanig is aangegeven.

Hoofdstuk 2 DE AANVRAAG omgevingsvergunning voor het bouwen.

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

Artikel 2.1.1 aanvraag bouwvergunning

[vervallen]

Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens

[vervallen]

Artikel 2.1.3 Aanvraag bouwvergunning

[vervallen]

Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen

[vervallen]

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek
  • 1 Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, vande Woningwet bestaat uit:a de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.b vervallenc Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of -stof, in de bodemaanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.

  • 2 De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3 Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4 Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

  • 5 Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning

[vervallen]

Artikel 2.1.7 Bouwregistratie

[vervallen]

Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen

[vervallen]

Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning

Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag

[vervallen]

Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening

[vervallen]

Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen

(vervallen)

Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening

[vervallen]

Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek

[vervallen]

Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning

Vervallen.

Paragraaf 3 Welstandstoetsing

Artikel 2.3.1 Welstandscriteria

[vervallen]

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet wordengebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:a waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;b voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; enc 1 dat de grond raakt, of2 waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherminggoedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen

[vervallen]

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
  • 1 Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto’s, vuilnisauto’s, ziekenauto’s, brandweerauto’s en het overige te verwachten verkeer.

  • 2 Een geschikte verbindingsweg in de zin van het eerste lid moet, tenzij de gemeenteraad voor de desbetreffende weg in een bestemmingsplan of in een verordening of anderszins voorschriften heeft vastgesteld:a een breedte hebben van ten minste 4,5 m, over een breedte van ten minste 3,25 m zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van ten minste 4,2 m;b zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en zijn voorzien van de nodige kunstwerken; enc op doeltreffende wijze kunnen afwateren.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.

  • 4 Nabij ieder bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, moeten zodanige opstelplaatsen voor brandweerauto’s aanwezig zijn, dat een doeltreffende verbinding tussen die auto’s en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.

  • 5 Bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening moet worden zorg gedragen voor een doeltreffende nietopenbare bluswatervoorziening.

  • 6 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het vierde lid, indien de aard, de ligging en het gebruik van het bouwwerk zich daarvoor lenen.

Artikel 2.5.3A Brandweeringang

Vervallen

Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
  • 1 Tussen de toegang van enerzijds:a een woning of een woongebouw, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit;b een gebouw met een al dan niet gemeenschappelijke toegankelijkheidssector, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit; en anderzijds de openbare weg moet een mede voor gehandicapten begaanbare weg of begaanbaar pad aanwezig zijn.

  • 2 Voor de in het eerste lid bedoelde wegen en paden geldt dat zij:a ten minste 1,10 m breed moeten zijn;b geen kleinere vrije doorgang mogen hebben dan 0,85 m; enc ten hoogste een hoogteverschil mogen overbruggen van 0,02 m, tenzij dit plaatsvindt door middel van een hellingbaan die voldoet aan het bepaalde in de artikelen 2.39 en 2.40 van het Bouwbesluit.

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn is:a langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;b langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, delijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:a onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van nietingrijpende aard, veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;b andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van de veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:1 ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;2 stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,3 m overschrijden.

Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
  • 1 In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:a ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;b bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;c laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;d erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;e trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel2.5.7;f overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken.g bouwwerken aan of bij een monument – als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening – voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.

  • 2 Voor het bouwen boven een weg kan afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan:– 4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;– 2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg; en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:a gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;b bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;c vrijstaande winkel- of reclamevitrines;d reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;e andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
  • 1 Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:a de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;b in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;c in de gevallen, bedoeld in het derde lid.

  • 3 Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken – over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil – worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.

  • 4 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerstelid voor:a gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;b gebouwen op handels- en industrieterreinen;c vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;d bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;e gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbijbehorende woningen;f gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;g gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.

Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
  • 1 De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:a in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. In dien meer dan Eén ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;b in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;c in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;d in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;e in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.

  • 2 Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing – in het belang van de toetreding van daglicht – over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpuntten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.

  • 3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:a buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;b buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;c onderdelen van eenbouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;d onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;e andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:1 ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, riool leidingen en rioolputten;2 terrassen, bordessen en bordestreden;f antennes, anders dan bedoeld in artikel.2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:a buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;b binnen de bebouwde kom gelegen kassen;c vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;d gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;e gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd;f bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;g gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend;h bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;i ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;j erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;k trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda’s, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;l bouwwerken aan of bij een monument – als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening – voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bijhet karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
  • 1 Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:a over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, enb voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.

  • 2 De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda’s buiten beschouwing blijven.

  • 3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:a het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien degelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;b het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:1 een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;2 het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en eenopenbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;3 bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen
  • 1 Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:a indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;b indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
  • 1 De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;b. niet toegankelijk zijn.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen
  • 1 Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel 2, onder e, van het Besluit bouwwerken, zijn niet toegelaten.

  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
  • 1 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.

  • 2 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist worden gebouwd.

  • 3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:a het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;b het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:a in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg;b buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.

  • 4 Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:a in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;b buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaanvan de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 4 Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
  • 1 Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt – onverminderd het bepaalde inartikel 2.5.24 – de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de – krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 – maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:a 45 graden in de bebouwde kom;b 37 graden buiten de bebouwde kom.

  • 2 Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogtevan de – krachtens artikel 2.5.22 – maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken
  • 1 De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist mag niet meer bedragen dan 15 meter.

  • 2 Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
  • 1 De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat – uitgaande van een goothoogte van genoemde maat – daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
  • 1 De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.

  • 2 De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten – voor zover zij demaximale hoogte overschrijden – buiten beschouwing worden gelaten.

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:a onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;b het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders dan het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;c topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en demaximale bouwhoogte ter plaatse; d plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.

Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:a gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;b gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indiende welstand bij het verlenen van de toestaan van de afwijking is gebaat;c gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;d agrarische bedrijfsgebouwen;e het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, en indien:1 de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het verlenen van de toestaan van de afwijking is gebaat;2 bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;f bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;g topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;h plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;i dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;j draagconstructies voor een reclame;k vrijstaande schoorstenen;l bouwwerken op een monument – als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening – voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid

In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:a. er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of projectbesluit van kracht is;b. geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;c. de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;d. de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, ene. de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
  • 1 Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:a indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;b indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte – voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.

  • 3 Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

  • 4 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:a indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; ofb voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties

vervallen

Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties

vervallen

Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties

vervallen

Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties

vervallen

Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties

vervallen

Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties

vervallen

Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties

vervallen

Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen

vervallen

Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen

vervallen.

Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen

vervallen

Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid

vervallen

Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten

vervallen

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen

Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

De in artikel 3.119 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:a indien het bouwwerk op ten hoogste 50 m afstand van de dichtst bij zijnde leiding van het distributienet is gelegen; ofb indien het bouwwerk op een grotere afstand dan 50 m van de dichtst bij zijnde leiding van het distributienet is gelegen, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 50 m.

Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

De in artikel 2.46 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:a indien het bouwwerk op ten hoogste 100 m afstand van de dichtst bij zijnde leiding van dat distributienet is gelegen; ofb indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de leiding van het elektriciteitsdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 100 m.

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
  • 1 De in artikel 2.68 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:a indien het bouwwerk op ten hoogste 40 m afstand van de dichtst bij zijnde leiding van dat distributienet is gelegen; ofb indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de leiding van het aardgasdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m.Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid op woningen waarin voor het kunnen koken een andere energiebron dan gas aanwezig is en voor verwarming geen individuele aansluiting van gastoevoer nodig isvoor bejaarden.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:a voor woningen met een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2;b voor woningen die niet bestemd zijn om te worden verhuurd;c voor woningen met een aansluiting op een gemeenschappelijke of publieke voorziening voor verwarming, als bedoeld in artikel 2.69 van het Bouwbesluit (warmtedistributienet).

Artikel 2.7.3A (facultatief) Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming

Indien in een deel van de gemeente een publieke voorziening voor verwarming van bouwwerken, als bedoeld in artikel 2.69 van het Bouwbesluit (warmtedistributienet), aanwezig is, moet een aldaar te bouwen bouwwerk zijn aangesloten op die publieke voorziening:a indien het bouwwerk op ten hoogste 40 m afstand van de dichtstbijzijnde leiding van die publieke voorziening is gelegen; ofb indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de leiding van de publieke voorziening dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m.

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
  • 1 De in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën, alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten zijn aangesloten aan een openbaar riool.Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid:a in delen van de gemeente waarin geen openbare riolering aanwezig is;b voor zover uitsluitend hemelwater wordt geloosd.

  • 2 Op aanwijzing van het bouwtoezicht wordt bepaald:a op welke plaats, op welke hoogte en met welke binnenmiddellijn de voor het maken van de aansluiting noodzakelijke leiding of leidingen de gevel van het gebouw dan wel de grens van het erf of terrein moet of moeten kruisen;b of er al dan niet voorzieningen in die aansluitleiding moeten worden tussengeschakeld ter voorkoming van het terugvloeien van afvalwater, faecaliën en hemelwater, ingeval de leiding te laag gelegen is om op natuurlijke wijze op het openbaar riool te lozen.

  • 3 Op aanwijzing van het bevoegd gezag krachtens de Wet milieubeheer moet worden bepaald of er al dan niet voorzieningen in de bedoelde aansluitleiding moeten worden tussengeschakeld ter verzekering van de goede werking of de goede staat van het openbaar riool, dan wel ter voorkoming van hinder voor andere aangeslotenen aan het openbaar riool, ingeval de hoeveelheid of de aard van de af te voeren stoffen daartoe aanleiding geeft.

  • 4 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien afvoer op een andere wijze zonder verontreiniging van water, bodem of lucht mogelijk is:a voor bouwwerken die op een grotere afstand dan 40 m van een openbaar riool zijn gelegen;b voor agrarische bedrijven.

Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
  • 1 Indien de in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën, alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor deafvoer van hemelwater niet aan een openbaar riool worden aangesloten, gelden de volgende bepalingen:a leidingen voor faecaliën, afkomstig uit toiletten met waterspoeling, moeten lozen op een rottingput met overstort;b leidingen voor faecaliën, afkomstig uit toiletten zonder waterspoeling, moeten lozen op een mestkelder of een beerput zonder overstort, een gierput of een rottingput met overstort;c leidingen voor de afvoer van hemelwater en voor de afvoer van afvalwater zonder faecaliën, alsmede overstorten van rottingputten moeten zodanig lozen dat geen verontreiniging van water, bodem of lucht kan optreden;d leidingen voor de afvoer van hemelwater en voor de afvoer van afvalwater zonder faecaliën mogen niet lozen op een rottingput.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder a en b, indien afvoer op andere wijze zonder verontreiniging van water, bodem en lucht mogelijk is.

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
  • 1 Ondergrondse doorvoeringen van leidingen door uitwendige scheidingsconstructies van bouwwerken moeten zoveel mogelijk haaks plaatsvinden. De doorvoeringen moeten waterdicht zijn aangewerkt.

  • 2 De aansluiting van de in het eerste lid bedoelde leidingen aan leidingen van de buitenriolering moet zodanig zijn dat de dichtheid van de aansluiting gehandhaafd blijft bij enige zetting van het bouwwerk of de buitenriolering.

  • 3 In leidingen, gelegen tussen de gevel van een gebouw en de aansluiting aan een openbaar riool, mogen geen beerputten of rottingputten voorkomen.

  • 4 Leidingen van de buitenriolering op erven en terreinen mogen geen vernauwingen in de stroomrichting bevatten en moeten een vloeiend beloop hebben, alsmede een voldoende lucht- en waterdichtheid en een voldoende binnenwerkse middellijn.Aan beide laatstgenoemde eisen wordt geacht te zijn voldaan, indien wordt voldaan aan het bepaalde in NEN 3215, uitgave 2007.

  • 5 Onverminderd het bepaalde in het vierde lid, moet een leiding voor de afvoer van afvalwater, faecaliën en hemelwater ter plaatse waar zij de grens van de weg kruist, een binnenwerkse middellijn hebben van ten minste 125 mm.

  • 6 Het materiaal, de sterkte en de vorm van buizen en hulpstukken van leidingen van de buitenriolering op erven en terreinen moeten doeltreffend zijn. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan, indien wordt voldaan aan het bepaalde in de NEN-normen die zijn opgenomen in bijlage

Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

De in de artikelen 2.7.1, 2.7.2, 2.7.3 en 2.7.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.

Hoofdstuk 3 De melding

Artikel 3.1 De wijze van melden

[vervallen]

Artikel 3.2 Welstandscriteria

[vervallen]

Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk

Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden

Vervallen.

Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden

Op het bouwterrein moeten, voor zover van toepassing op het bouwwerk, aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven:a de omgevingsvergunning voor het bouwen;b andere toestemmingen;c het bouwveiligheidsplan;d een besluit ingevolge artikel 13,13a en 14, tweede lid, sub b van de Woningwet, dan wel een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom.

Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie

[vervallen]

Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw

Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend mag – onverminderd het in de voorwaarden van een omgevingsvergunning voor het bouwen bepaalde – niet worden begonnen alvorens door of namens het bevoegd gezag voor zover nodig:a het straatpeil is aangegeven;b de rooilijnen en/of bebouwingsgrenzen op het bouwterrein zijn uitgezet.

Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

  • 1 Het bouwtoezicht dient – voor zover het betreft bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en onverminderd het bepaalde in de voorwaarden van een omgevingsvergunning voor het bouwen – ten minste twee dagen voor de aanvang van elk der hierna te noemen onderdelen van hetbouwproces in kennis te worden gesteld:a de aanvang der werkzaamheden, ontgravingwerkzaamheden daaronder begrepen;b de aanvang van het inbrengen van de funderingspalen, het slaan van proefpalen daaronder begrepen;c de aanvang van de grondverbeteringwerkzaamheden.

  • 2 Het bouwtoezicht dient ten minste één dag van tevoren in kennis te worden gesteld van het storten van beton.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde kennisgevingen moeten, indien het bouwtoezicht dit verlangt, schriftelijk geschieden.

Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen

Zolang de bouwwerkzaamheden niet zijn voltooid moeten alle opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoeken worden verricht, welke het bouwtoezicht in het kader van de controle op de naleving van deze verordening en van het Bouw-besluit nodig acht.

Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten

Bij het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden mag niet op een zodanige wijze water aan de bodem worden onttrokken, dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoorfunderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast op een wijze die de veiligheid van die bouwwerken schaadt.

Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein

  • 1 Het bouwen en het verrichten van alles wat daarmee in verband staat, moet geschieden op veilige wijze, onder meer zodanig dat de nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen ten behoeve van de weg en de in de weg gelegen werken en de weggebruikers en tenbehoeve van naburige bouwwerken, open erven en terreinen en hun gebruikers.

  • 2 Op een terrein, waarop een bouw- of grondwerk wordt uitgevoerd moeten, wanneer er niet wordt gewerkt – rustpauzen tijdens de dagelijkse werktijd niet inbegrepen:a de tijdelijke elektrische installaties ten behoeve van de uitvoering van het bouwen grondwerk, in hun geheel op zodanige wijze zijn uitgeschakeld, dat het weer in gebruik stellen van de installaties door anderen dan daartoe bevoegde personen niet zonder meer mogelijk is;b machines en werktuigen worden achtergelaten in een zodanige toestand, dat deze dan wel mechanismen daarvan, niet zonder meer door anderen dan de daartoe bevoegde personen in werking kunnen worden gesteld;

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op de voeding van een elektrische verlichtingsinstallatie of van één of meer elektrisch aangedreven bemalingpompen, indien de omstandigheden vereisen dat de voeding niet wordt onderbroken en de veiligheid voldoende is gewaarborgd.

  • 4 Het is verboden stempels, schoren, kruisen of zwiepingen weg te nemen of andere veiligheidsmaatregelen op te heffen zolang zij uit veiligheidsoogpunt nodig zijn.

Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein

  • 1 Het terrein waarop wordt gebouwd, grond wordt ontgraven of dergelijke werkzaamheden worden verricht, moet door een doeltreffende afscheiding van de weg en van het aangrenzende open erf of terrein zijn afgescheiden indien gevaar of hinder te duchten is.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde afscheiding moet zodanig zijn geplaatst en ingericht, dat het verkeer zo min mogelijk hinder ervan ondervindt en de toegang tot brandkranen en andere openbare voorzieningen, zoals leidingen, er niet door wordt belemmerd.

  • 3 Een terrein, waarop een bouw- of grondwerk wordt uitgevoerd en dat niet van de weg en van het aangrenzende open erf of terrein is afgescheiden, moet, wanneer er niet wordt gewerkt, worden bewaakt, tenzij het bouwtoezicht dit niet nodig acht.

Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder

  • 1 Afscheidingen, steigers, ladders, heistellingen, transportinrichtingen en ander hulpmateriaal moeten, wat kwaliteit en samenstelling betreft, voldoen aan de eis van goed en veilig werk en in goede staat van onderhoud verkeren.

  • 2 Het is verboden bij de uitvoering van een bouw- of grondwerk een werktuig of een stof te gebruiken, indien daardoor gevaar voor de omgeving optreedt.

  • 3 Het bevoegd gezag kan het gebruik van een werktuig, dat schade of ernstige hinder voor de omgeving veroorzaakt of kan veroorzaken, verbieden.

  • 4 Het bevoegd gezag kan voorschrijven, dat voor een op een werk te gebruiken krachtwerktuig:a uitsluitend een bepaalde brandstof wordt gebezigd, en/ofb de aandrijving elektrisch geschiedt, en/ofc het werktuig gedurende bepaalde delen van een etmaal niet mag worden gebruikt.

  • 5 Het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid is niet van toepassing indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde milieuwet van toepassing is.

Artikel 4.11 Bouwafval

  • 1 Het bouwafval moet op de bouwplaats ten minste worden gescheiden in de volgende fracties:a de als gevaarlijk aangeduide afvalstoffen van hoofdstuk 17 de Afvalstoffenlijst behorende bij de Regeling Europese afvalstoffenlijst (EURAL; Stcr. 17 augustus 2001, nr. 158, blz. 9);b steenwol, mits dit meer dan 1 m3 per bouwproject bedraagt;c glaswol, mits dit meer dan 1 m3 per bouwproject bedraagt; doverig afval.

  • 2 Overig afval, zoals bedoeld in het voorgaande lid onder d, en de fracties, bedoeld in het voorgaande lid onder a, b en c, moeten op de bouwplaats gescheiden worden gehouden.

  • 3 Indien de totale hoeveelheid bouwafval die vrijkomt bij een bouwproject minder bedraagt dan de inhoud van één container van 10 m3, mag degene die bedrijfsmatig bouwwerkzaamheden verricht dit bouwafval meenemen naar zijn bedrijf voor tijdelijke opslag.

Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

  • 1 Van het gereedkomen:a. van putten en van grond- en huisaansluitleidingen van de riolering, alsmede van leidingdoorvoeren en mantelbuizen door wanden en vloeren beneden straatpijl;b. van de thermische isolatie in de spouw van wanden, alsmede van de thermische isolatie in andere besloten constructiesmoet het bouwtoezicht onmiddellijk na de voltooiing van de onder a en b bedoelde werkzaamheden in kennis worden gesteld.

  • 2 Onderdelen van het bouwwerk, waarop het eerste lid betrekking heeft, mogen niet zonder toestemming van het bouwtoezicht aan het oog worden onttrokken gedurende twee dagen na het tijdstip van kennisgeving.

  • 3 Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op die onderdelen van het bouwwerk, waarvoor in de aan omgevingsvergunning voor het bouwen’verbonden voorwaarden een plicht tot kennisgeving van voltooiing is bepaald.

  • 4 Uiterlijk op de dag van beëindiging van de werkzaamheden, waarop omgevingsvergunning voor het bouwen betrekking heeft, wordt het einde van die werkzaamheden bij het bouwtoezicht gemeld.

  • 5 De in dit artikel bedoelde kennisgevingen moeten, indien het bouwtoezicht dit verlangt, schriftelijk geschieden.

Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen

  • 1 Indien bij temperaturen beneden 2 graden Celsius beton-, metsel- of buitenpleisterwerk wordt uitgevoerd, moet het bouwtoezicht ten minste twee dagen vóór het begin van het desbetreffende werk in kennis worden gesteld van de te treffen maatregelen ten behoevevan:a het niet verwerken van bevroren materialen;b het verkrijgen van een goede binding en verharding;c de bescherming van het desbetreffende werk na de voltooiing tegen vorstschade, zolang het nog onvoldoende is verhard of de temperatuur nog beneden 2 graden Celsius is.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde kennisgevingen moeten, indien het bouwtoezicht dit verlangt, schriftelijk plaatsvinden.

Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming

Het is verboden na de bouw van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is verleend, het bouwwerk in gebruik te geven of te nemen, indien het bouwwerk niet gereed is gemeld bij het bouwtoezicht

Hoofdstuk 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte

Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen

Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen
  • 1 Open erven en terreinen moeten zich in een, in verband met hun bestemming, voldoende staat van onderhoud bevinden.

  • 2 Open erven en terreinen mogen geen gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid, noch nadeel voor de gezondheid van of hinder voor de gebruikers of anderen, ten gevolge van:a drassigheid;b stank;c verontreiniging;d aanwezigheid van schadelijk of hinderlijk gedierte;e aanwezigheid van begroeiing.

Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
  • 1 Indien de toegang van een gebouw meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto’s, vuilnisauto’s, ziekenauto’s, brandweerauto’s en hetoverige te verwachten verkeer, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het gebouw zulks niet vereisen.

  • 2 Een geschikte verbindingsweg in de zin van het eerste lid moet, tenzij de gemeenteraad voor de desbetreffende weg in een bestemmingsplan of in een verordening of anderszins voorschriften heeft vastgesteld:a een breedte hebben van ten minste 4,5 m, over een breedte van ten minste 3,25 m zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van ten minste 4,2 m;b zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en zijn voorzien van de nodige kunstwerken; enc op doeltreffende wijze kunnen afwateren.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.

  • 4 Nabij ieder gebouw moeten zodanige opstelplaatsen voor brandweerauto’s aanwezig zijn, dat een doeltreffende verbinding tussen die auto’s en de bluswatervoorziening kan worden gelegd, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het gebouw zulks niet vereisen.

  • 5 Bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening moet worden zorg gedragen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening.

Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
  • 1 Tussen de toegang van enerzijds:a een woning of een woongebouw, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit;b een gebouw met een al dan niet gemeenschappelijke toegankelijkheidssector, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit; en anderzijds de openbare weg moet een mede voor gehandicapten begaanbare weg of begaanbaar pad aanwezig zijn.

  • 2 Voor de in het eerste lid bedoelde wegen en paden geldt dat zij:a ten minste 1,10 m breed moeten zijn; enb geen kleinere vrije doorgang mogen hebben dan 0,85 m; enc ten hoogste een hoogteverschil mogen overbruggen van 0,02 m, tenzij dit plaatsvindt door middel van een hellingbaan die voldoet aan het bepaalde in de artikelen 2.39 en 2.40 van het Bouwbesluit.

Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Vervallen

Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen

vervallen

Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard

vervallen

Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen

vervallen

Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in kantoorgebouwen

vervallen

Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen

Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

De in de artikelen 3.123 en 3.124 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:a indien het bouwwerk op ten hoogste 50 m afstand van de dichtst bij zijnde leiding van het distributienet is gelegen; ofb indien het bouwwerk op een grotere afstand dan 50 m van de dichtst bij zijnde leiding van het distributienet is gelegen, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 50 m.

Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

De in artikel 2.52 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:a indien het bouwwerk op ten hoogste 100 m afstand van de dichtst bij zijnde leiding van dat distributienet is gelegen; ofb indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de leiding van hetelektriciteitsdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 100 m.

Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

De in artikel 2.72 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:a indien het bouwwerk op ten hoogste 40 m afstand van de dichtst bij zijnde leiding van dat distributienet is gelegen; ofb indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de leiding van het aardgasdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m.Niet van toepassing is voorgaande eis op:a woningen, waarin voor het kunnen koken een andere energiebron dan gas aanwezig is en voor verwarming geen individuele aansluiting van gastoevoer nodig is voor bejaarden;b woningen met een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2;c woningen die niet worden verhuurd;d woningen met een aansluiting op het stadsverwarmingnet.

Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
  • 1 De in artikel 3.36 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecalien, alsmede de eventueel in of aan bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten, onverminderd het bepaalde in artikel 5.3.6, op een doeltreffende wijze zijn aangesloten aan een openbaar riool.

  • 2 Niet van toepassing is het gestelde in het eerste lid:a in delen van de gemeente waarin geen openbare riolering aanwezig is;b op bouwwerken die op een grotere afstand dan 40 m van een openbaar riool zijn gelegen;c voor zover uitsluitend hemelwater wordt geloosd;d op agrarische bedrijven waarin de faecaliën voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt en een daartoe voldoende ruime mestkelder, gier- of beerput aanwezig is.

Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

Indien het gestelde in artikel 5.3.4, tweede lid, van toepassing is, gelden de volgende bepalingen:a voor de opvang van faecaliën, afkomstig uit toiletten met waterspoeling, moet een doeltreffende rottingput met een doeltreffende aansluitleiding naar die toiletten aanwezig zijn, tenzij de faecaliën voor agrarische bedrijfsdoeleinden worden gebruikt;b voor de opvang van faecaliën, afkomstig uit toiletten zonder waterspoeling, moeten een doeltreffende beerput zonder overstort, een doeltreffende gierput of een doeltreffende rottingput met overstort aanwezig zijn, alsmede een doeltreffende aansluitleiding tussendie toiletten en de genoemde put, tenzij op andere zodanige wijze wordt geloosd dat geen verontreiniging van water, bodem of lucht kan optreden;c leidingen voor de afvoer van hemelwater en voor de afvoer van afvalwater zonder faecaliën, alsmede overstorten van rottingputten moeten zodanig lozen dat geen verontreiniging van water, bodem of lucht kan optreden;d leidingen voor de afvoer van hemelwater en voor de afvoer van afvalwater zonder faecaliën mogen niet lozen op een rottingput.

Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

Artikel 2.7.6 en de bijbehorende bijlage 7 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

De in de artikelen 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3 en 5.3.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt.Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte.Reinheid

Artikel 5.4.1 Preventie

Het normale onderhoud van een bouwwerk dient zodanig te geschieden dat het bouwwerk zich in zindelijke staat bevindt.

Hoofdstuk 6 Brandveilig gebruik

Vervallen

Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen

Paragraaf 1 Overbevolking

Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen

Het is verboden een woning te bewonen met of toe te staan dat een woning wordt bewoond door meer dan één persoon per 12 m2 gebruiksoppervlakte.

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens

Het is verboden een woonwagen te bewonen met of toe te staan dat een woonwagen wordt bewoond door meer dan één persoon per 6 m2 gebruiksoppervlakte.

Paragraaf 2 Staken van het gebruik

Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid

Het is verboden een bouwwerk, een open erf of terrein te gebruiken of te doen gebruiken, indien door of namens burgemeester en wethouders is medegedeeld, dat zulks gevaarlijk is inverband met:a bouwvalligheid van het bouwwerk;b bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk.

Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne

Indien tengevolge van het niet functioneren – hieronder begrepen het afgesloten zijn – van de ingevolge het Bouwbesluit verplicht aanwezige voorzieningen tot het kunnen afvoeren van faecaliën, het kunnen beschikken over drinkwater, het kunnen beschikken over gedistribueerd gas en het kunnen beschikken over gedistribueerde elektriciteit een onvoldoende veiligheid of een onvoldoende hygiëne aanwezig is, kan het bevoegd gezag gelasten het gebruik van het bouwwerk te staken.

Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen

Vervallen.

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 7.3.1 Bepaling aantal personen nachtverblijf

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt het aantal personen bepaald op …

Artikel 7.3.2 Hinder

Het is verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:a op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;b overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;c op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel doorverontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;d instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.Niet van toepassing is het vorenstaande, indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheerof enige in deze wet genoemde wet van toepassing is.

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 7.4.1 Preventie
  • 1 Het normale onderhoud van een bouwwerk dient zodanig te geschieden dat het bouwwerk zich in zindelijke staat bevindt.

  • 2 Voorraden en afval dienen op zodanige wijze en plaats te worden bewaard dat schadelijk of hinderlijk gedierte hierdoor niet wordt aangetrokken.

Paragraaf 5 Watergebruik

Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water

Het is verboden drink- en werkwater, waarvan door het bevoegd gezag schriftelijk is medegedeeld dat het ondeugdelijk wordt geacht, te gebruiken.

Paragraaf 6 Installaties

Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties

Installaties in of nabij een bouwwerk, waarvan het Bouwbesluit , het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken of de Bouwverordening de aanwezigheid verplicht stelt, moeten in een goede staat verkeren, zodat daarvan een onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.

Hoofdstuk 8 Slopen

Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen
  • 1 Het is verboden bouwwerken en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vergunning is niet vereist indien naar redelijke schatting de hoeveelheid sloopafval niet meer zal bedragen dan 10 m3, tenzij het slopen mede betreft het verwijderen van asbest. Voorts is geen vergunning vereist voor het slopen ingevolge een besluit op grond van artikel 13 van de Woningwet, dan wel een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom. Het bevoegd gezag kan aan hun besluit voorwaarden verbinden als bedoeld in het derde lid.

  • 3 Het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor het slopen slechts voorschriften over:

    • a

      de veiligheid tijdens het slopen;

    • b

      de bescherming van nabijgelegen bouwwerken;

    • c

      het scheiden en het op de sloopplaats gescheiden houden van het sloopafval, ten minste inhoudende een scheiding in een fractie asbest, een fractie gevaarlijk afval en een fractie overig afval;

    • d

      het voor de aanvang van de sloopwerkzaamheden overleggen van de gegevens als bedoeld in artikel 8.1.2, tweede lid, letter c, voor zover deze gegevens niet reeds zijn overgelegd.

  • 4 De voorschriften over het sloopafval, als bedoeld in het derde lid, onder letter c, kunnen eisen bevatten omtrent het selectief slopen, de fracties waarin wordt gescheiden, de tijdelijke opslag op het sloopterrein en het in fracties gescheiden verpakken van het sloopafval op het sloopterrein. Het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor het slopen met betrekking tot asbest voor schriften over het afzonderlijk gereed maken daarvan voor de afvoer van het sloopterrein en over de termijn waarbinnen dit moet plaatsvinden.

  • 5 De vergunningplicht als bedoeld in het eerste lid geldt niet indien in een tijdelijke omgevingsvergunning voor het bouwen voor een seizoengebonden bouwwerk voorschriften zijn gesteld over het slopen van het tijdelijke bouwwerk.

Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning

Vervallen

Artikel 8.1.3 In behandeling nemen

Vervallen

Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing

Vervallen

Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen

Vervallen

Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen

Een omgevingsvergunning voor het slopen moet worden geweigerd indien:a de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen vanvoorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;b de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende isgewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kanworden gewaarborgd;c een vergunning met betrekking tot de archeologische monumenten ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of eengemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;d een vergunning ingevolge een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stadsendorpsvernieuwing, die krachtens overgangsrecht van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening de werking heeft behouden, is vereist en deze niet is verleend.

Artikel 8.1.7 Intrekken omgevingsvergunning voor het slopen

Een omgevingsvergunning voor het slopen kan worden ingetrokken indien:a de vergunning is verleend tengevolge van onjuiste of onvolledige opgave vangegevens;b binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de sloopvergunninggeen begin met de werkzaamheden is gemaakt;c tussen het begin en het einde van de sloopwerkzaamheden dezewerkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 wekenstilliggen.

Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen.

Artikel 8.2.1 Sloopmelding
  • 1 In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist voor het andersdan in de uitoefening van een beroep of bedrijf in zijn geheel slopen van:a geschroefde, asbesthoudende platen waarin de asbestvezels hechtgebondenzijn, niet zijnde dakleien, uit een woning of uit een op het erf van die woningstaand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van deuitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik39in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende platenmaximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;b asbesthoudende vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking uiteen woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover dewoning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep ofbedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en deoppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende vloerbedekking of vloertegelsmaximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;mits het voornemen tot dit slopen is gemeld bij burgemeester en wethouders en doorburgemeester en wethouders binnen acht dagen na de dag waarop dit is gemeld ismedegedeeld dat geen sloopvergunning is vereist.

  • 2 Het voornemen tot slopen als bedoeld in het eerste lid moet worden gemeld metgebruikmaking van een door of namens burgemeester en wethouders vastgesteldformulier.

  • 3 De melding en de daarbij behorende bescheiden moeten in 2-voud worden ingediend.

  • 4 De melding en de daarbij behorende bescheiden moeten in het Nederlands zijn gesteld.

  • 5 In de melding moeten zijn opgenomen de plaats, het adres, de aard en het gebruik vanhet bouwwerk.

  • 6 Degene, die de melding heeft gedaan, krijgt door of namens burgemeester enwethouders een bewijs van ontvangst toegezonden of uitgereikt, waarin de datum vanontvangst is vermeld.

  • 7 Indien burgemeester en wethouders de in het eerste lid bedoelde mededeling niet binnende aldaar gestelde termijn hebben gedaan, is de mededeling van rechtswege gedaan.

  • 8 Burgemeester en wethouders kunnen aan een mededeling als bedoeld in het eerste lidvoorschriften verbinden met betrekking tot de verwijdering, opslag en afvoer van asbest.

  • 9 De houder van een mededeling als bedoeld in het eerste of het zevende lid is verplicht devoorschriften, bedoeld in het achtste lid alsmede de voorschriften die bij of krachtens deartikelen 7 en 8 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 zijn gesteld, in acht te nemen.Voorts is de houder verplicht ter zake van de afvoer van asbest bevattendevloerbedekking alsmede van andere afvalstoffen waarop de mededeling betrekking heeftde in de gemeente geldende voorschriften in acht te nemen.

  • 10 Het bewerken van het asbest ter plaatse waar dit asbest door sloop vrijkomt is niettoegestaan.

  • 11 Bij het niet voldoen aan de bij of krachtens de in het eerste tot en met het vijfde lid van ditartikel gestelde eisen, stellen burgemeester en wethouders degene die de melding heeftgedaan in de gelegenheid om binnen één week de door hen aan te geven ontbrekendegegevens over te leggen.

Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen

voor zover dat betrekking heeft op asbest, uitsluitend bestaat uit het in het kader van deuitoefening van een beroep of bedrijf geheel of gedeeltelijk verwijderen van:a geklemde vloerplaten onder verwarmingstoestellen;b verwijderen van beglazingskit dat is verwerkt in de constructie van kassen;c rem- en frictiematerialen;d pakkingen uit verbrandingsmotoren;e pakkingen uit procesinstallaties onderscheidenlijk verwarmings toestellen met eennominaal vermogen dat lager is dan 2250 kilowatt.

Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen

Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein

Het bepaalde in de artikelen 4.8 tot en met 4.10 is van overeenkomstige toepassing op hetslopen en het sloopterrein.

Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden

Op het sloopterrein moet de omgevingsvergunning voor het slopen of een besluit tot toepassing van bestuursdwang ofoplegging van een last onder dwangsom tot het slopen aanwezig zijn en op verzoek aan hetbouwtoezicht ter inzage worden gegeven.

Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen
  • 1 De houder van de omgevingsvergunning voor het slopen moet het slopen, voor zover dat betrekking heeft opasbest, opdragen aan een deskundig bedrijf.

  • 2 De houder van de omgevingsvergunning voor het slopen moet een afschrift van de vergunning ter hand stellenaan het deskundig bedrijf dat het slopen krachtens aanneming van werk zal uitvoeren.

  • 3 De houder van de omgevingsvergunning voor het slopen stelt ten minste één week voorafgaande aan deaanvang van het slopen, het bevoegd gezag schriftelijk op de hoogte van dedata en tijdstippen waarop het slopen, voorzover dat betrekking heeft op asbest, zalplaatsvinden.

  • 4 De houder van de omgevingsvergunning voor het slopen stuurt binnen twee weken na de uitvoering van dewerkzaamheden het bevoegd gezag een afschrift van de resultaten van deeindbeoordeling, bedoeld in artikel 9, eerste lid van het Asbestverwijderingsbesluit 2005.

Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt
  • 1 Indien wordt gesloopt zonder dat een omgevingsvergunning voor het slopen is verleend voor het slopen vanasbest en tijdens het slopen asbest wordt ontdekt, is degene die sloopt verplicht hiervanterstond melding te doen aan het bouw- en woningtoezicht.

  • 2 Aan het bouwtoezicht dienen ten minste twee dagen van tevoren de aanvang van desloopwerkzaamheden te worden gemeld en uiterlijk op de dag van de beëindiging van desloopwerkzaamheden het einde van die werkzaamheden. Indien het bouwtoezicht ditverlangt, moeten genoemde meldingen schriftelijk geschieden.

Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest
  • 1 Voor zover redelijkerwijs uitvoerbaar moet eerst het in een bouwwerk aanwezige asbestworden verwijderd, voordat het bouwwerk wordt gesloopt.

  • 2 Bij de verwijdering van het asbest moeten de beste bestaande technieken wordentoegepast om verontreiniging van het milieu met asbest te voorkomen.

Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen

[vervallen]

Hoofdstuk 9 Welstand

Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie

  • 1 De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan Libau welstand- enmonumentenzorg Groningen die uit haar midden personen voordraagt als lid van dewelstandscommissie, hierna gezamenlijk te noemen: de welstandscommissie.

  • 2 De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.

  • 3 De welstandscommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemdewelstandscriteria.

Artikel 9.2 Samenstelling van de welstandscommissie

  • 1 De welstandscommissie bestaat ten minste uit vijf leden, waaronder een voorzitter eneen secretaris, waarvan ten minste drie leden deskundig zijn op het gebied vanarchitectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel cultuurhistorie.

  • 2 Voor de leden worden plaatsvervangers aangewezen.

  • 3 De welstandscommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste drie ledenaanwezig zijn en waarvan ten minste twee leden beschikken over deskundigheid op hetgebied van welstand.

  • 4 De leden van de commissie zijn onafhankelijk van het gemeentebestuur.

Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur

  • 1 De voorzitter, de secretaris en de overige leden van de welstandscommissie en hunplaatsvervangers worden op voorstel van de burgemeester en wethouders benoemd enontslagen door de gemeenteraad.

  • 2 De leden van de welstandscommissie kunnen ten hoogste voor een termijn van drie jaarworden benoemd. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van tenhoogste drie jaar.

  • 3 Het reglement van orde van de welstandscommissie dat als bijlage 9 bij dezeverordening is vastgesteld, bevat, binnen het gestelde in de voorgaande leden, naderebenoemingsprocedures.

Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording

De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor degemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:– op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;– de werkwijze van de welstandscommissie;– op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;– de aard van de beoordeelde plannen;– de bijzondere projecten.De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van hetgemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijkewelstandsnota in het bijzonder.

Artikel 9.5 Termijn van advisering

  • 1 De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen vier weken nadat door of namens burgemeester enwethouders daarom is verzocht.

  • 2 De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft uit binnen drie weken nadat door of namens burgmeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 3 Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissieeen langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voorhet uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester enwethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wat algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

  • 1 De behandeling van bouwplannen door de welstandscommissie is openbaar. De agendavoor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een vanoverheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel opeen andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoekvan de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienenburgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van43de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowelvoor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2 Indien de aanvrager van de bouwvergunning hierom bij het indienen van de aanvraag omomgevingsvergunning voor het bouwen heeft verzocht, wordt deze door of namens de welstandscommissie instaat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

  • 3 In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld eneen verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van deomgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie,waarin de aanvraag wordt behandeld.

  • 4 Er is geen spreekrecht.

Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat

  • 1 De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies voor reguliervergunningplichtige bouwwerken als bedoeld in artikel 44, eerste lid onder d van deWoningwet mandateren aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Deaangewezen leden (voorzitter en/of secretaris) adviseren over bouwplannen waarvanvolgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag wordenverondersteld.

  • 2 In elk geval van twijfel legt de gemandateerde het bouwplan als bedoeld in het vorige lidalsnog voor aan de welstandscommissie.

  • 3 Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien het bevoegd gezag – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot nietopenbare behandeling, dan dient het bevoegd gezagdaaraan klemmenderedenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag teleggen.

  • 4 Burgemeester en wethouders kunnen de beoordeling of een bouwplan voor een lichtvergunningplichtigbouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand mandaterenaan een door hen aan te wijzen ambtenaar, indien in de welstandsnota voor deverschillende categorieën licht vergunningplichtige bouwwerken toetsingscriteria zijnopgenomen.

  • 5 In het geval het bouwplan als bedoeld in het vorige lid niet voldoet aan de betreffendewelstandscriteria, leggen burgemeester en wethouders het bouwplan alsnog voor aan dewelstandscommissie.

Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1 De welstandscommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

  • 2 Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester enwethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken

  • 1 Indien de raad op grond van artikel 12 van de Woningwet het voornemen heeft eengebied van de gemeente of een categorie bouwwerken of standplaatsen uit te sluiten vanwelstandstoezicht, neemt de raad het daartoe strekkende besluit niet dan nadat:a op het voornemen inspraak is verleend;b het advies van de welstandscommissie is ingewonnen.

  • 2 De inspraak als bedoeld in het eerste lid vindt plaats op de wijze voorzien in de krachtensartikel 150 Gemeentewet vastgestelde verordening.

Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen

Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning

Vervallen

Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde

[vervallen]

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen

Vervallen.

Artikel 10.4 Overdragen mededeling

[vervallen]

Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en

[vervallen]

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening envervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriftenwaarnaar in deze verordening – of in de bij deze verordening behorende bijlagen – wordtverwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of hetvoorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Hoofdstuk 11 Handhaving

Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw

[vervallen]

Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming

[vervallen]

Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen

[vervallen]

Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek

[vervallen]

Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.1 Strafbare feiten

[vervallen]

Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek

Indien ten behoeve van de bouw van een bouwvergunningplichtig bouwwerk in enig anderverband dan de aanvraag om bouwvergunning indicatief bodemonderzoek is verricht, geldt ditindicatieve bodemonderzoek als het in artikel 2.1.5 bedoelde verkennende bodemonderzoek,tenzij burgemeester en wethouders van mening zijn dat het indicatieve bodemonderzoek nietmeer als een recent onderzoek kan worden gezien.

Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven

Het bepaalde in de artikelen 5.1.2 en 5.1.3 inzake de bereikbaarheid van gebouwen is niet vantoepassing op een gebouw, dat gebouwd is of wordt op basis van een bouwvergunning alsbedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Woningwet van 12 juli 1962, tenzij bij een laterevergunning op grond van artikel 40 van de Woningwet eisen aan de bereikbaarheid van datgebouw zijn gesteld.

Artikel 12.4 Vervallen

Vervallen

Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding

[vervallen]

Artikel 12.6 Slotbepaling

  • 1 Deze verordening treedt in werking op de 8e dag na die waarop zij is afgekondigd.

  • 2 Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervallen:a de bouwverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 1 oktober 1992 en alledaarin aangebrachte wijzigingen;b de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 3 oktober2002, nr 7/8 en alle daarin aangebrachte wijzigingen, voor zover dezebrandbeveiligingsverordening eisen aan het brandveilig gebruik van bouwwerkenstelt.

  • 3 Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Bouwverordening gemeente Menterwolde2007’.

Nieuwe Bijlage 1

No.: 8b/9.

De raad van de gemeente Menterwolde;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Menterwolde;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omge-vingsrecht;

B E S L U I T :

vast te stellen de:

VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE BOUWVERORDENING MENTERWOLDE 2007

Artikel I Wijzigingen in de bouwverordening

De bouwverordening wordt gewijzigd conform de met II aangegeven, hierna volgende ‘wijzigin-gen van de bouwverordening’.

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

I MotiveringDe begripsomschrijving van ‘bevoegd gezag’ is opgenomen in de Wet algemene bepalingen om-gevingsrecht (Wabo) en in de Woningwet. Daarom moet ook in de bouwverordening het begrip ‘bevoegd gezag’ worden opgenomen. De Wabo introduceert de omgevingsvergunning en schaft de bouwvergunning af. Het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (Biab) alsmede het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) is inge-trokken. De indieningsvereisten zijn opgenomen in de Regeling omgevingsrecht (Mor). De bouwvergunningvrije bouwwerken zijn in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) opge-nomen. Voor de toepasbaarheid van de verordening worden de begrippen ‘omgevingsvergunning voor het bouwen’ en ‘omgevingsvergunning voor het slopen’ opgenomen. Uiteraard bestaat maar één omgevingsvergunning, geen twee.

II Wijziging van de bouwverordeningIn artikel 1.1, eerste lid, vervalt ‘- Besluit indieningsvereisten’ en de daarachter geplaatste tekst;‘- Besluit bouwwerken’ en de daarachter geplaatste tekst. Na ‘asbest’ wordt ingevoegd:’- Bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;

De tekst achter ‘Bouwtoezicht’ wordt vervangen door: degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;

Na ‘NVN’ wordt ingevoegd:-Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;- Omgevingsvergunning voor het slopen: vergunning voor een sloopactiviteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Hoofdstuk 2 De aanvraag bouwvergunning

I MotiveringDe Invoeringswet Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) brengt onder meer wijziging in de Woningwet. Dit heeft gevolgen voor de bouwverordening. De bouwvergunning wordt omgevingsvergunning. Omdat hoofdstuk 2 mede het toetsingskader vormt voor de omgevingsvergunning, wordt dit hoofdstuk afgestemd op de Wabo.

II Wijziging van de verordeningIn de titel van hoofdstuk 2 wordt ‘bouwvergunning’ vervangen door: omgevingsvergunning voor het bouwen.

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

I MotiveringIn verband met de begripsomschrijving bevoegd gezag in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en in de in verband daarmee gewijzigde Woningwet, wordt in de bouwverordening ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘bevoegd gezag’ en wordt ‘Besluit bouwwerken’ vervangen door ‘Besluit omgevingsrecht, bijlage II’.Het jaar van uitgave van NEN normen moet worden geactualiseerd. De genoemde Protocollen zijn niet meer verkrijgbaar. Op grond van de artikelen 11 Woningwet en 2.10 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in de bouwverordening het begrip ontheffing vervangen door het afwijken van een voorschrift. Deze verandering geldt naast dit artikel ook voor een reeks andere artikelen uit deze verordening.

II Wijziging van de verordeningDe tekst van lid 1 sub a wordt vervangen door: “de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.De tekst van sub b wordt vervangen door: (vervallen).In het tweede lid wordt: “paragraaf 1.2.5 onder e, van de bijlage bij het Besluit indieningsvereisten” vervangen door: artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht. De woorden ‘Besluit bouwwerken’ worden tweemaal vervangen door: Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.Het derde lid wordt vervangen door: Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn. De tekst van het vierde lid wordt vervangen door: Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning

I MotiveringHoofdstuk IV van de Woningwet is vervallen bij de Invoeringswet Wabo. Dit betekent dat ook artikel 58 over de mededeling van een van rechtswege verleende bouwvergunning is vervallen. Daarmee is de grondslag voor artikel 2.2.6 vervallen. Dit onderwerp is geregeld in artikel 3.9 van de Wabo.

II Wijziging van de verordeningDe tekst van artikel 2.2.6 wordt vervangen door: (Vervallen).

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

I MotiveringMet de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Wabo vervalt het onderscheid tussen een reguliere bouwvergunning en een lichte bouwvergunning en wordt de bouwvergunning een omgevingsvergunning voor het bouwen.

II Wijziging van de verordeningOnder sub b wordt ‘reguliere bouwvergunning’ vervangen door: omgevingsvergunning voor het bouwen.

Artikel 2.4.2 Voorwaarden bouwvergunning

I MotiveringIn verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt de bouwvergunning een omgevingsvergunning voor het bouwen.

II Wijziging van de verordeningIn de titel van artikel 2.4.2 wordt ‘bouwvergunning’ vervangen door ‘omgevingsvergunning voor het bouwen’. In de tekst wordt: ‘artikel 4 van het Besluit indieningsvereisten en letter e van paragraaf 1.2.5 van de bij dit besluit behorende bijlage‘ vervangen door: artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht.Het zinsdeel ’kunnen burgemeester en wethouders’ wordt vervangen door: kan het bevoegd gezag en ‘bouwvergunning’ vervangen door: omgevingsvergunning voor het bouwen.Het zinsdeel ‘het Besluit indieningsvereisten’ wordt vervangen door: de Regeling omgevingsrecht.

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

I MotiveringIn verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt de bouwvergunning een omgevingsvergunning voor het bouwen.

II Wijziging van de verordeningIn de tekst van dit artikel wordt tweemaal ‘bouwvergunning’ vervangen door: omgevingsvergunning voor het bouwen.

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

I MotiveringZie de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5.

II Wijziging van de verordeningHet derde lid wordt vervangen door: Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.In het zesde lid wordt: 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen" vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.

Artikel 2.5.3A Brandweeringang

I MotiveringIn artikel 122 van de Gemeentewet is bepaald dat de bepalingen van gemeentelijke verordeningen "in wier onderwerp" door onder meer een algemene maatregel van bestuur wordt voorzien van rechtswege zijn vervallen. Het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008,327) voorziet in het bepaalde van artikel 2.5.3A. Vanaf de inwerkingtreding van het besluit per 1 november 2008 is de inhoud artikel 2.5.3A van rechtswege vervallen.

II Wijziging van de verordeningDe tekst van artikel 2.5.3A wordt vervangen door: (Vervallen).

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

I MotiveringIn verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt de bouwvergunning een omgevingsvergunning voor het bouwen.

II Wijziging van de verordeningIn de tekst wordt ‘bouwvergunningplichtig bouwwerk’ vervangen door: bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist,.

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

I MotiveringHet Besluit bouwwerken (= Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken) wordt vervangen door het Besluit omgevingsrecht (Bor), bijlage II.

II Wijziging van de verordeningOnder sub a en onder sub b telkens ‘bouwvergunningplichtig bouwwerk’ vervangen door: bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.Onder sub a wordt ‘veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k van het Besluit bouwwerken’ vervangen door: veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.Onder sub b wordt artikel 3, eerste lid, onder k van het Besluit bouwwerken’ vervangen door: de veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2.5.8 Ontheffing voor overschrijdingen van de voorgevelrooilijn

I MotiveringIn verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden enkele begrippen geactualiseerd.

II Wijziging van de verordeningDe titel van dit artikel wordt vervangen door: Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn.In het eerste lid wordt 'Burgemeester en wethouders tot en met voor’ vervangen door: In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor. In het eerste lid, sub b, wordt ‘artikel 3, eerste lid, onder i, en derde lid, van het Besluit bouwwerken’ vervangen door: artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. In het tweede lid wordt ‘ontheffing worden verleend’ door: afwijking worden toegestaan.

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

I MotiveringHet Besluit bouwwerken (= Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken) wordt vervangen door het Besluit omgevingsrecht (Bor), bijlage II.

II Wijziging van de verordeningIn het eerste lid wordt ‘Burgemeester en wethouders tot en met van’ vervangen door: In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor.In de tekst wordt onder sub a ‘artikel 3, eerste lid, onder h, van het Besluit bouwwerken’ vervangen door: artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht en onder sub b ‘artikel 3, derde lid, onder a, b en e, van het Besluit bouwwerken’ vervangen door: artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Onder sub e wordt ‘bouwvergunningplichtige bouwwerken’ vervangen door: bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist,.

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn.Afschuining van straathoeken

I MotiveringZie de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5 en onder 2.5.7

II Wijziging van de verordeningIn het tweede lid, onder sub a en sub b wordt telkens ‘ontheffing’ vervangen door: afwijking.In het vierde lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking en onder sub d ‘artikel 2, onder b, van het Besluit bouwwerken’ vervangen door: artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht en onder sub g ‘bij het verlenen van de ontheffing’ vervangen door: bij het toestaan van de afwijking.

Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn

I MotiveringZie de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5.

II Wijziging van de verordeningIn het derde lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

I MotiveringIn verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt de bouwvergunning een omgevingsvergunning voor het bouwen.

II Wijziging van de verordeningIn de tekst wordt ‘bouwvergunningplichtige bouwwerken’ vervangen door: bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist,.

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

I MotiveringZie de motivering onder artikel 2.5.6 en onder artikel 2.5.7.

II Wijziging van de verordeningOnder sub c wordt ‘bouwvergunningplichtig bouwwerk’ vervangen door: bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, en de tekst na ‘aan- of uitbouw’ wordt vervangen door: voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist.Onder sub d en e wordt ‘bouwvergunningplichtig bouwwerk’ vervangen door ‘bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist,’ en ‘artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken’ vervangen door: artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Onder sub d vervalt ‘van niet ingrijpende aard’.Onder sub f wordt ‘artikel 3, eerste lid, onder e en f van het Besluit bouwwerken’ vervangen door: artikel.2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2.5.14 Ontheffing voor overschrijdingen van de achtergevelrooilijn

I MotiveringZie de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5 en onder artikel 2.5.7. De terminologie wordt in overeenstemming gebracht met de Wabo.

II Wijziging van de verordeningDe titel wordt vervangen door: Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn‘Burgemeester en wethouders tot en met voor’ wordt vervangen door: In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor.Onder sub f wordt de tekst na ‘bijgebouwen’ vervangen door: die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. .De tekst achter sub h wordt vervangen door: bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.Onder sub j wordt de tekst na ‘erkers en overige uitbouwen’ vervangen door: anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen

I MotiveringZie de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5.

II Wijziging van de verordeningIn het derde lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen

I MotiveringZie de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5.

II Wijziging van de verordeningIn het tweede lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking en onder sub b ‘ontheffing is verleend’ vervangen door: afwijking is toegestaan.

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

I MotiveringZie de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5.

II Wijziging van de verordeningIn het tweede lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen

I MotiveringZie de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5 en onder artikel 2.5.7.

II Wijziging van de verordeningIn het eerste lid wordt ‘artikel 2, onder e, van het Besluit bouwwerken’ vervangen door: artikel.2, onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.In het tweede lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

I MotiveringZie de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5.

II Wijziging van de verordeningIn het eerste en tweede lid wordt ‘bouwvergunningplichtige bouwwerken’ vervangen door: bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.In het derde lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking..

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

I MotiveringZie de motivering onder artikel 2.5.6.

II Wijziging van de verordeningOnder alternatief 1 en onder alternatief 2 wordt in het eerste lid ‘bouwvergunningplichtig bouwwerk’ vervangen door: bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

I MotiveringZie de motivering onder artikel 2.5.6.

II Wijziging van de verordeningOnder alternatief 1 en onder alternatief 2 wordt in het eerste lid ‘bouwvergunningplichtig bouwwerk’ vervangen door: bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn

I MotiveringZie hiervoor de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5.

II Wijziging van de verordeningIn het tweede lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

I MotiveringZie hiervoor de motivering onder artikel 2.5.6.

II Wijziging van de verordeningOnder alternatief 1 en onder alternatief 2 wordt in het eerste lid ‘bouwvergunningplichtig bouwwerk’ vervangen door: bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

I MotiveringZie de motivering onder artikel 2.5.6.

II Wijziging van de verordeningOnder alternatief 1 en onder alternatief 2 wordt in het eerste lid ‘bouwvergunningplichtig bouwwerk’ vervangen door: bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist. Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

I MotiveringZie hiervoor de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5.

II Wijziging van de verordeningIn het eerste lid wordt ‘verleende ontheffing’ vervangen door: toegestane afwijking.In het tweede lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

I MotiveringZie de motivering onder artikel 2.5.6 en onder artikel 2.5.7.

II Wijziging van de verordeningOnder sub a wordt ‘bouwvergunningplichtig bouwwerk’ vervangen door: bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist. Onder sub a en onder sub b wordt telkens ‘artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken’ vervangen door: artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Onder sub a vervalt ‘van niet ingrijpende aard’.

Artikel 2.5.28 Ontheffing voor overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogte

I MotiveringZie hiervoor de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5 en onder artikel 2.5.6.

II Wijziging van de verordeningDe titel wordt vervangen door: Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte.‘Burgemeester en wethouders tot en met van’ wordt vervangen door: In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor. Onder sub b en sub e ad 1 wordt telkens ‘verlenen van de ontheffing’ vervangen door: toestaan van de afwijking en onder sub e ‘artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken’ vervangen door: artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht en onder sub f ‘artikel 3, derde lid, van het Besluit bouwwerken’ vervangen door: artikel.2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2.5.29 Ontheffing voor overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid.

I MotiveringArtikel 2.5.29 MBV is, in relatie met de overige stedenbouwkundige afwijkingen uit dit hoofdstuk, te vergelijken met de relatie tussen enerzijds de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking en anderzijds de afwijkingsregels die zijn gelegen buiten het bestemmingsplan. Paragraaf 2.5 MBV is te beschouwen als een bestemmingsplan vervangende regeling met derhalve ook de behoefte aan regels inzake afwijking wanneer nieuw ruimtelijk beleid wordt voorbereid. Bedoeld is een net zo eenvoudige afwijkingsregeling voor bouwen en gebruiken te hebben voor de verplichtingen uit de stedenbouwkundige eisen van de bouwverordening als van die uit een bestemmingsplan. Een nieuwe tekst voor dit artikel blijkt nodig. Het nieuwe artikel is afgestemd op artikel 2.12, eerste lid, sub 3 van de Wabo. Voorheen was een verdagingstermijn opgenomen, thans dient een verdagingsbesluit te zijn gebaseerd op artikel 3.9, tweede lid Wabo.

II Wijziging van de verordeningDe titel wordt vervangen door: Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid.De tekst wordt vervangen door: In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:a. er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of projectbesluit van kracht is;b. geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;c. de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;d. de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, ene. de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

I. MotiveringMet de komst van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) behoort het onderwerp parkeren te worden geregeld in de (nieuwe) bestemmingsplannen. Als uitwerking hiervan is in artikel 8.17 van de Invoeringswet Wro bepaald dat artikel 8, vijfde lid van de Woningwet vervalt. In verband met wetstechnische problemen is besloten dit deel van de Invoeringswet Wro vooralsnog niet in werking te doen treden. Een nieuwe datum van inwerkingtreding is niet bepaald. Dit betekent dat onder meer het ‘parkeerartikel’ uit de bouwverordening blijft bestaan, ook indien op grond van de nieuwe Wro een bestemmingsplan wordt vastgesteld, waarin niet is voorzien in een regeling over het parkeren. Zie voor de gewijzigde terminologie ‘bevoegd gezag’ de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5. De ontheffing is zoals elders in deze verordening vervangen door afwijking. Deze afwijking wordt door het bevoegd gezag toegestaan in de te verlenen omgevingsvergunning.Wij gaan ervan uit dat aan de omgevingsvergunning en meer specifiek aan deze afwijking financiële voorwaarden verbonden kunnen worden strekkende tot het storten van geld in een parkeerfonds.

II. Wijziging van de verordeningIn alternatief 1, zesde lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.In alternatief 2, vierde lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

I MotiveringIn artikel 122 van de Gemeentewet is bepaald dat de bepalingen van gemeentelijke verordeningen "in wier onderwerp"door onder meer een algemene maatregel van bestuur wordt voorzien van rechtswege zijn vervallen. Het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008,327) voorziet in het bepaalde van paragraaf 2.6. Vanaf de inwerkingtreding van het besluit per 1 november 2008 is de inhoud van paragraaf 2.6 en die van de hierbij behorende bijlagen 10 tot en met 12 van rechtswege vervallen.

II Wijziging van de verordeningDe tekst van alle artikelen behorende tot paragraaf 2.6 wordt na de vermelding van nummer en titel van elk artikel vervangen door: (vervallen).

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

I MotiveringDe aanduiding ‘woningen voor bejaarden’ in het eerste lid wordt vervangen door een aanduiding van woningen waar op andere wijze dan op gas wordt gekookt en voor verwarming geen individuele aansluiting nodig is. In de toelichting wordt in het tweede lid, sub c, verwezen naar de toelichting bij artikel 2.7.1. Echter, artikel 2.7.1 gaat over de waterleiding en artikel 2.7.3 gaat over de gasaansluiting. Daarom is een aanvulling van de toelichting op dit punt gewenst.

II Wijziging van de verordeningIn het eerste lid wordt in de laatste zin na ‘woningen’ een komma geplaatst en wordt ‘voor bejaarden’ vervangen door: waarin voor het kunnen koken een andere energiebron dan gas aanwezig is en voor verwarming geen individuele aansluiting van gastoevoer nodig is. In het tweede lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

I MotiveringDe toelichting behoeft actualisering, omdat milieuregelgeving op het vlak van de afvoer van afvalwater is gewijzigd. Wij wijzen op de VNG ledenbrief van 16 juli 2009, Lbr. 09/091, over de nieuwe Modelverordening afvoer hemelwater en grondwater.

II. Wijziging van de verordeningIn alternatief 1, vierde lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.In alternatief 2, vierde lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.

Artikel 2.7. 5 Aansluiting anders dan aan der openbare riolering

I MotiveringZie hiervoor de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5.De uitzondering van de aansluitplicht wordt uitgebreid met mestkelder. Een gier- of beerput komt nauwelijks nog voor, een mestkelder wel.

II. Wijziging van de verordeningIn alternatief 1, eerste lid, sub b wordt voor ‘beerput’ ingevoegd: mestkelder of een. In alternatief 1, tweede lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.In alternatief 2, eerste lid, sub b wordt voor ‘beerput’ ingevoegd ‘mestkelder of een.In alternatief 2, derde lid wordt 'Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van buitenriolering op erven en terreinen

I MotiveringHet jaartal van de uitgave van de NEN 3215 wordt geactualiseerd.

II Wijziging van de verordeningIn het vierde lid wordt het jaar van uitgave van NEN 3215 veranderd van "1997" in: 2007.

Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking vanbouwwerkzaamheden

I MotiveringDit artikel vervalt, omdat de inhoud is geregeld in artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

II Wijziging van de verordeningDe tekst van dit artikel wordt vervangen door: (Vervallen).

Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden

I MotiveringOnder sub d dient naast artikel 13 Woningwet ook te worden genoemd de artikelen 13a en 14, tweede lid, sub b van de Woningwet. Zie ook de motivering onder artikel 2.5.6.

II Wijziging van de verordeningIn de tekst van sub a wordt ‘bouwvergunning’ vervangen door ‘omgevingsvergunning voor het bouwen’.In de tekst van sub b wordt ‘andere vergunningen en ontheffingen’ vervangen door: andere toestemmingen’.In de tekst van sub d wordt na ‘artikel 13’ ingevoegd: ‘,13a en 14, tweede lid, sub b van de’.

Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw

I MotiveringZie de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5 en artikel 2.5.6.

II Wijziging van de verordeningIn de tekst wordt ‘bouwvergunning’ en ‘de bouwvergunning’ telkens vervangen door: een omgevingsvergunning voor het bouwen en 'burgemeester en wethouders’ vervangen door: het bevoegd gezag.

Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de Bouwwerkzaamheden

I MotiveringZie de motivering onder artikel 2.5.6.

II Wijziging van de verordeningIn het eerste lid wordt ‘bouwvergunning’ en ‘de bouwvergunning’ telkens vervangen door: een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder

I MotiveringZie hiervoor de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5. Hoewel de besluiten van burgemeester en wethouders als bedoeld in het derde en vierde lid van dit artikel, niet zijn gericht op een vergunning of ontheffing en meer het karakter hebben van een nadere regel, verdient het systematisch gezien de voorkeur ook hier het begrip bevoegd gezag in te voeren.

II Wijziging van de verordeningIn het derde en vierde lid wordt “Burgemeester en wethouders kunnen" vervangen door: Het bevoegd gezag kan.

Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

I MotiveringZie de motivering onder artikel 2.5.6.

II Wijziging van de verordeningIn het derde en vierde lid wordt telkens ‘bouwvergunning’ vervangen door ‘omgevingsvergunning voor het bouwen’

Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming

I MotiveringOp aandrang vanuit de praktijk en gelet op de uitspraak rechtbank Leeuwarden van 22 september 2008, LJN BF2263 wordt het verbod tot ingebruikneming van een bouwwerk dat niet is gereed gemeld opnieuw ingevoerd.Hierbij is uitgegaan van de oude tekst van artikel 4.14 uitsluitend ten aanzien van het niet gereed melden.Voorkomen moet worden dat onveilige situaties ontstaan als gevolg van het in gebruik nemen van onvoltooide bouwwerken of van bouwwerken waarin niet alle noodzakelijke bouwtechnische voorzieningen zijn aangebracht (ABRS 23 december 2009, LJN: BK7451).

II Wijziging van de verordening Vervang ‘(Vervallen)’ door: Het is verboden na de bouw van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is verleend, het bouwwerk in gebruik te geven of te nemen, indien het bouwwerk niet gereed is gemeld bij het bouwtoezicht.

Hoofdstuk 5 Staat van open erven en terreinen, brandveiligheidsinstallaties, aansluitingen op de nutsvoorzieningen en weren van schadelijken hinderlijk gedierte

I MotiveringDe paragraaf over brandveiligheidinstallaties en vluchtroute aanduidingen vervallen van rechtswege, de titel van dit hoofdstuk moet daaraan worden aangepast.

II Wijziging van de verordeningDe titel van hoofdstuk 5 wijzigen in: “Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte"

Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer, Brandblusvoorzieningen

I MotiveringZie de motivering onder artikel 2.5.3. Hetzelfde tekstvoorstel als bij artikel 2.5.3 geldt ook voor artikel 5.1.2.

II Wijziging van de verordeningHet derde lid wordt vervangen door: Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.

Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

I MotiveringIn artikel 122 van de Gemeentewet is bepaald dat de bepalingen van gemeentelijke verordeningen "in wier onderwerp"door onder meer een algemene maatregel van bestuur wordt voorzien van rechtswege zijn vervallen. Het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008,327) voorziet in het bepaalde van paragraaf 5.2. Vanaf de inwerkingtreding van het besluit per 1 november 2008 is de inhoud van paragraaf 5.2 van rechtswege vervallen.

II Wijziging van de verordeningDe tekst van alle in paragraaf 5.2 opgenomen artikelen wordt vervangen door: (vervallen).

Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

I MotiveringDe aanduiding ‘woningen voor bejaarden’ in het eerste lid wordt vervangen door een aanduiding van woningen waar op andere wijze dan op gas wordt gekookt en voor verwarming geen individuele aansluiting nodig is.

II Wijziging van de verordeningOnder ‘Niet van toepassing is voorgaande eis op ‘ wordt onder sub a na ‘woningen’ een komma geplaatst en wordt ‘voor bejaarden’ vervangen door ‘waarin voor het kunnen koken een andere energiebron dan gas aanwezig is en voor verwarming geen individuele aansluiting van gastoevoer nodig is’.

Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

I MotiveringDe uitzondering van de aansluitplicht wordt uitgebreid met mestkelder. Een gier- of beerput komt nauwelijks nog voor, een mestkelder wel.

II Wijziging van de verordeningIn het tweede lid, sub d wordt na ‘voldoende ruime’ ingevoegd: mestkelder,.

Hoofdstuk 6 Brandveiligheid gebruik

I. Motivering In artikel 122 van de Gemeentewet is bepaald dat de bepalingen van gemeentelijke verordeningen "in wier onderwerp" door onder meer een algemene maatregel van bestuur wordt voorzien van rechtswege zijn vervallen. Het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008,327) voorziet in het bepaalde van hoofdstuk 6. Vanaf de inwerkingtreding van het besluit per 1 november 2008 is de inhoud van hoofdstuk 6 en die van de hierbij behorende bijlagen 2 tot en met 5 van rechtswege vervallen.

II. Wijziging van de verordeningDe tekst van hoofdstuk 6 wordt vervangen door: (vervallen).

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens en woonketen

I MotiveringMet de Invoeringswet Wabo worden de woonwagen en woonkeet uit de Woningwet gehaald.Het begrip woonwagen staat voortaan in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Het Bouwbesluit bevat de technische eisen voor een woonwagen.

II Wijziging van de verordeningIn de titel vervalt: en woonketen.In de tekst vervalt tweemaal: respectievelijk een woonkeet.

Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid

I MotiveringDe standplaats voor een woonwagen komt in artikel 8 Woningwet niet meer voor. Daarom wordt in de bouwverordening standplaats verwijderd.

II Wijziging van de verordeningIn de eerste zin vervalt: een standplaats,.

Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en hygiëne

I MotiveringZie de motivering onder artikel 1.1

II Wijziging van de verordeningIn de tekst wordt ‘kunnen burgemeester en wethouders’ vervangen door: kan het bevoegd gezag.

Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen

I MotiveringHet staken van het gebruik is gekoppeld aan de voorzieningen op een standplaats. Aangezien de standplaats uit de regeling is verdwenen, vervalt dit artikel.

II. Wijziging van de verordeningDe tekst van artikel 7.2.3 wordt vervangen door: (vervallen).

Artikel 7.3.1 (tevens wijziging tekstvoorstel ledenbrief 08/166 d.d. 6 oktober 2008 )

I. Motivering In onze ledenbrief van 6 oktober 2008 (Lbr. 08/166) meldden wij dat artikel 2.11.1, tweede lid van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327) de raad de mogelijkheid geeft om van het in artikel 2.11.1, eerste lid, onderdeel a, genoemde aantal personen af te wijken. De raad kan indien afwijking van dit artikel is gewenst, het volgende nieuwe artikel in de bouwverordening vaststellen. Het hierna gepresenteerde tekstvoorstel luidt anders dan dat in de ledenbrief van 6 oktober 2008, Lbr. 08/166.

II. Wijziging van de verordeningAan artikel 7.3.1 wordt een aanhef toegevoegd luidende: “Bepaling aantal personen nachtverblijf”De tekst van artikel 7.3.1 wordt vervangen door: In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt het aantal personen bepaald op … (N.B. Hier invullen bij welk gewenst aantal personen de vergunningsplicht geldt).

Artikel 7.3.2 Hinder

I. Motivering Met de 10e serie van wijzigingen van de MBV, ledenbrief van 15 december 2004,. Lbr. 04/161, is om systematische redenen het aspect brandveiligheid uit artikel 7.3.2 gehaald en overgebracht naar een nieuw artikel 6.4.1 MBV. In dat artikel stond in onderdeel a 'op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid'.Op 1 november 2008 trad het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken, Stb. 2008, 327, (Gebruiksbesluit) in werking. Gelet op artikel 122 Gemeentewet zijn per die datum de artikelen uit de bouwverordening van rechtswege vervallen. Gebleken is dat het Gebruiksbesluit geen voorschrift bevat over het tegengaan van hinder tengevolge van rook, roet, walm of stof. Daarom wordt het genoemde onderdeel a teruggeplaatst.

II. Wijziging van de verordeningDe letter a, b en c worden gewijzigd in b, c en d.Ingevoegd wordt een nieuw letter a met daarachter de tekst: op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;.

Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water

I MotiveringDeze wijziging houdt verband met het vervallen van artikel 7.2.3 MBV.

II Wijziging van de verordeningIn de tekst wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door: het bevoegd gezag.

Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties

I MotiveringDe wijziging betreft een aanpassing aan het per 1 november 2008 van kracht geworden Besluit brandveilig gebruik bouwwerken.

II Wijziging van de verordeningDe tekst "en/of" wordt vervangen door: , het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken of.

Hoofdstuk 8 Slopen

Paragraaf 1 Sloopvergunning

I MotiveringIn verband met de komst van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt de terminologie aangepast. Het begrip sloopvergunning wordt vervangen door omgevingsvergunning voor het slopen.

II Wijziging in de verordeningDe titel van deze paragraaf komt te luiden: Omgevingsvergunning voor het slopen.

Artikel 8.1.1 Sloopvergunning

I MotiveringDe Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) introduceert de omgevingsvergunning. Als gevolg hiervan wordt de sloopvergunning een omgevingsvergunning voor het slopen en wanneer deze exclusief betrekking heeft op asbest een omgevingsvergunning voor het slopen van asbest.De Wabo bevat in artikel 3.1, tweede en derde lid, een zendplicht voor de ontvangstbevestiging van de aanvraag en voor de mededeling over de te volgen procedure naar aanleiding van een ontvangen verzoek om vergunning. De huidige praktijk van het plaatsen van een datumstempel op de aanvraag is niet langer voldoende. De toelichting wordt aangepast. Zie voorts de motivering bij artikel 7.2.1.

II Wijziging van de verordeningDe titel van dit artikel wordt vervangen door: Omgevingsvergunning voor het slopen.In het eerste lid vervalt:‘, standplaatsen’ en wordt 'burgemeester en wethouders’ vervangen door: het bevoegd gezag en vervalt ‘(sloopvergunning)’. In het tweede lid, derde volzin wordt ‘Burgemeester en wethouders kunnen’ vervangen door: Het bevoegd gezag kan.In het derde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders verbinden aan de sloopvergunning’ vervangen door: het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor het slopen.In het vierde lid, tweede volzin wordt ‘Burgemeester en wethouders verbinden aan de sloopvergunning’ vervangen door: Het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor het slopen.In het vijfde lid wordt ‘bouwvergunning’ vervangen door: omgevingsvergunning voor het bouwen en vervalt ‘als bedoeld in het zesde lid van artikel 45 van de Woningwet’.

Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning

I. MotiveringDe aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt geregeld in hoofdstuk 4 van het Besluit omgevingsrecht en de indieningsvereisten staan in artikel 7.2 van de Regeling omgevingsrecht. Daarom vervalt dit artikel.

II. Wijziging van de verordeningDe tekst van dit artikel wordt vervangen door: (Vervallen).

Artikel 8.1.3 In behandeling nemen

I MotiveringZie de motivering onder artikel 8.1.2. Dit onderwerp wordt geheel beheerst door de regelingen in de Awb, Wabo, Bor en Mor.

II. Wijziging van de verordeningDe tekst van dit artikel wordt vervangen door: (Vervallen).

Artikel 8.1.4 Termijnen van beslissing

I. Motivering Zie de motivering onder artikel 8.1.2. Dit onderwerp wordt geregeld in de artikelen 3.9 en 3.10 van de Wabo.

II. Wijziging van de verordeningDe tekst van dit artikel wordt vervangen door: (Vervallen).

Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen

I. Motivering Artikel 8.1.5 is overbodig geworden, nu de Wabo met de omgevingsvergunning voldoende voorziet in afstemming van bouwen en slopen.

II. Wijziging van de verordeningDe tekst van dit artikel wordt vervangen door: (Vervallen).

Artikel 8.1.6 Weigeren sloopvergunning

I. Motivering Zie de motivering bij artikel 8.1.1.De Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing is per 1 juli 2008 vervallen. In de Wro is de mogelijkheid opgenomen in een bestemmingsplan een sloopverbod met sloopvergunning op te nemen. Krachtens overgangsrecht (Invoeringswet Wro) blijven leefmilieuverordeningen nog enige tijd in stand, waardoor het schrappen van de tekst nu niet aan de orde is. Het niet beschikken over deze ‘planologische’ sloopvergunning, terwijl deze volgens het bestemmingsplan nodig is, wordt een weigeringsgrond voor de sloopvergunning uit de bouwverordening. De aanlegvergunning is onderdeel geworden van de omgevingsvergunning. Coördinatie van aanlegactiviteiten en sloopactiviteiten vindt plaats in het kader van de voorbereiding van de omgevingsvergunning. Een afzonderlijke weigeringsgrond voor het niet hebben van een aanlegvergunning vervalt. Zowel de regeling over het aanleggen als de regeling over het slopen, indien deze zijn opgenomen in een bestemmingsplan, zijn deel van de omgevingsvergunning. Hierop zijn van toepassing de artikelen 2.1, eerste lid, en 2.2, eerste lid, en de artikelen 2.10 tot en met 2.21 van de Wabo.

II. Wijziging van de verordeningDe titel van dit artikel wordt vervangen door: Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen. In de eerste zin van dit artikel wordt ‘sloopvergunning’ vervangen door: omgevingsvergunning voor het slopen.In de tekst behorende bij letter c wordt na ‘vergunning’ ingevoegd: met betrekking tot de archeologische monumenten.Aan de tekst achter onderdeel d wordt na ‘dorpsvernieuwing’ ingevoegd: , die krachtens overgangsrecht van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening de werking heeft behouden,.Letter e en de daarbij behorende tekst vervalt.

Artikel 8.1.7 Intrekken sloopvergunning

I MotiveringKrachtens artikel 233, tweede lid, onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijft het toetsingskader in de verordening staan.

II. Wijziging van de verordeningDe titel van dit artikel wordt vervangen door: Intrekken omgevingsvergunning voor het slopen. In het eerste lid wordt ‘Burgemeester en wethouders kunnen een sloopvergunning intrekken’ vervangen door: Een omgevingsvergunning voor het slopen kan worden ingetrokken.Het tweede lid vervalt. Het lidnummer 1 vervalt.

Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van sloopvergunning

I MotiveringZie de motivering onder artikel 1.1.

II. Wijziging van de verordeningIn de titel van deze paragraaf wordt ‘sloopvergunning’ vervangen door: een omgevingsvergunning voor het slopen.

Artikel 8.2.1 Sloopmelding

I MotiveringEen melding valt niet onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een melding maakt geen deel uit van een omgevingsvergunning. Het bestuursorgaan blijft burgemeester en wethouders.

II. Wijziging van de verordeningIn het eerste lid wordt tweemaal ‘sloopvergunning’ vervangen door: omgevingsvergunning voor het slopen. De laatste zin van het eerste lid vervalt.

Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van sloopvergunning

I MotiveringEen redactionele omissie wordt hersteld.

II. Wijziging van de verordeningIn de titel wordt ‘sloopvergunning’ vervangen door: een omgevingsvergunning voor het slopen.In de tekst van dit artikel wordt ‘sloopvergunning’ vervangen door: omgevingsvergunning voor het slopen en in de opsomming onder sub c ‘rem- frictiematerialen’ vervangen door: rem- en frictiematerialen.

Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden

I MotiveringZie de motivering bij artikel 8.1.1.

II. Wijziging van de verordeningIn de tekst van dit artikel wordt ‘sloopvergunning’ vervangen door: omgevingsvergunning voor het slopen.

Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de sloopvergunning

I MotiveringZie hiervoor de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5 en artikel 8.1.1.

II. Wijziging van de verordeningIn de titel wordt ‘sloopvergunning’ vervangen door: omgevingsvergunning voor het slopen.In de leden 1, 2, 3 en 4 wordt telkens ‘sloopvergunning’ vervangen door: omgevingsvergunning voor het slopen.In het derde lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door: het bevoegd gezag.In het vierde lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door: het bevoegd gezag.

Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt

I MotiveringZie hiervoor de motivering bij artikel 8.1.1.

II. Wijziging van de verordeningIn het eerste lid wordt ‘sloopvergunning’ vervangen door: omgevingsvergunning voor het slopen.

Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie

I MotiveringDe figuur van regulier en van licht-vergunningplichtige bouwwerken vervalt bij de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De bouwvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen. De tekst van sommige alternatieve artikelen moet hieraan worden aangepast. Andere alternatieve artikelen vervallen.

II Wijziging van de verordeningHet tweede lid van alternatief 1 wordt vervangen door: De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.Alternatief 2 vervalt.Alternatief 3 wordt vernummerd tot alternatief 2. Het eerste lid van dit alternatief (oud 3) wordt vervangen door: De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.Alternatief 4 vervalt.

Artikel 9.5 Termijn van advisering

I MotiveringDe figuur van licht- vergunningplichtige bouwwerken vervalt bij de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De tekst moet hieraan worden aangepast.Burgemeester en wethouders blijven bevoegd als orgaan waaraan het welstandadvies is gericht. Daarom wordt in dit artikel ‘burgemeester en wethouders’ niet vervangen door ‘bevoegd gezag’.Dit volgt uit artikel 2.26, derde en vierde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 6.2 van het Besluit omgevingsrecht.De termijn van advisering over een ‘reguliere bouwvergunning’ betrof zes weken. In verband met de verkorting van termijnen met de invoering van de Wabo, moet de totale vergunningprocedure passen in acht weken. Daarom wordt de termijn voor advisering door de welstandcommissie teruggebracht naar vier weken.

II Wijziging van de verordeningDe tekst van het eerste lid vervalt.In het tweede lid wordt ‘reguliere bouwvergunning’ vervangen door: omgevingsvergunning voor het bouwen en ‘zes weken’ vervangen door: vier weken.In het derde lid wordt “reguliere bouwvergunning eerste fase” vervangen door: omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft. In de tekst van het vierde lid vervalt het tweede woord ‘om’ en worden de letteraanduidingen a, b en c met de telkens daarachter geplaatste tekst vervangen door: is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wat algemene bepalingen omgevingsrecht. De leden 2, 3 en 4 worden vernummerd tot respectievelijk 1, 2 en 3.

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

I MotiveringDe bijlagen zijn vernummerd, het artikel moet hieraan worden aangepast. De tekst van alternatief 2 wordt gewijzigd, omdat het de bedoeling is dat geen spreekrecht plaatsvindt, niet voor belanghebbenden en evenmin voor anderen.

II Wijziging van de verordeningIn het tweede en het derde lid wordt ‘bouwvergunning’ telkens vervangen door: omgevingsvergunning voor het bouwen.De tekst van alternatief 2 van het vierde lid wordt vervangen door: Er is geen spreekrecht.

Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat

I MotiveringDe figuur van licht-vergunningplichtige bouwwerken vervalt bij de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De tekst van sommige alternatieve artikelen moet hieraan worden aangepast. Alternatief 2 vervalt omdat dit geen meerwaarde meer heeft ten opzichte van alternatief 1.

II Wijziging van de verordeningIn de tweede zin van het derde lid van alternatief 1 wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door: het bevoegd gezag en wordt ‘dienen burgemeester en wethouders’ vervangen door: dient het bevoegd gezag.Het opschrift ‘Alternatief 2’en de bijbehorende tekst vervalt.Het opschrift ‘Alternatief 1’ vervalt.

Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

I MotiveringZie hiervoor de motivering onder artikel 1.1 en 2.1.5.

II. Wijziging van de verordeningIn het tweede lid wordt ‘bouwvergunning’ vervangen door door: omgevingsvergunning voor het bouwen.

Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken of standplaatsen

I MotiveringZie de motivering onder artikel 7.2.1.

II Wijziging van de verordeningIn de titel van dit artikel en in het eerste lid vervalt: of standplaatsen.

Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning

I MotiveringMet de komst van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is de woonvergunning overbodig geworden. Artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo bepaalt dat gebruikssituaties die strijdig zijn met het bestemmingsplan omgevingsvergunningplichtig zijn. Zodra bestaande gebouwen in strijd met het bestemmingsplan voor bewoning in gebruik genomen worden, geldt derhalve het vereiste van een omgevingsvergunning en kan in dat verband worden gehandhaafd. Op grond van artikel 9.15, letter W van de Invoeringswet Wabo, vervalt artikel 60 van de Woningwet. Daardoor wordt artikel 10.1 MBV overbodig.

II. Wijziging van de verordeningDe tekst van artikel 10.1 wordt vervangen door: (vervallen).

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen

I. MotiveringArtikel 2.25, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat een regeling voor de wijziging van de tenaamstelling van vergunningen. Hierdoor vervalt de regeling in de bouwverordening

II. Wijziging van de verordeningDe tekst van artikel 10.3 wordt vervangen door: (vervallen).

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

I MotiveringZie de motivering bij de artikelen 1.1 en 2.1.5.

II. Wijziging van de verordening‘Burgemeester en wethouders zijn’ wordt vervangen door: Het bevoegd gezag is.

Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

I MotiveringDe gebruiksbepalingen voor bouwwerken van de brandbeveiligingsverordening zijn in 1992 vervallen. Een overgangsbepaling voor vergunningen, die zijn verleend op grond van de brandbeveiligingsverordening van voor 1992 is niet meer relevant.

II Wijziging van de verordeningDe titel en de tekst van het artikel wordt vervangen door: (vervallen).

Bijlagen

I MotiveringEen aantal bijlagen is vervallen. Het jaartal van de uitgave van NEN-normen wordt geactualiseerd.

II Wijziging van de verordeningDe tekst van de bijlagen 2, 3, 4, 5, 10, 11 en 12 wordt na de vermelding van nummer en titel van de bijlage steeds vervangen door: (vervallen).De tekst van lid d van bijlage 7 wordt gewijzigd in: NEN-EN 1401-1, uitgave 2009, 'Kunststofleidingsystemen voor vrij verval buitenriolering – Ongeplasticeerd PVC (PVC-U) – Deel 1. Eisen voor buizen, hulpstukken en het systeem' (Engelstalig);.

Artikel II OvergangsbepalingenOp een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening Menterwolde 2007 van toepassing, zoals die luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

Artikel III Inwerkingtreding

Deze wijzigingsverordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

Muntendam, 9 september 2010.

De raad voornoemd,

De voorzitter, De griffier,

(E.A. van Zuijlen) (F.A.P. Grit)