Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Reeuwijk

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Reeuwijk
Officiële naam regelingReïntegratieverordening Wet werk en bijstand
CiteertitelReïntegratieverordening Wet werk en bijstand
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg/ welzijn/ sport

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147,
  2. Wet werk en bijstand, art. 7, 8, 10
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, art. 34, 35, 36
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, art. 34, 35, 36
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200501-01-2011Nieuwe regeling

25-10-2005

Kijk op Reeuwijk, 03-11-2004

Agendapunt 17 , raadsvergadering 25-10-2004

Tekst van de regeling

“Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand”

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Reeuwijk

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 21 september 2004

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,

gehoord de commissie Samenleving en Leefbaarheid 5 oktober 2004;

gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),

besluit vast te stellen de volgende verordening

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, de IOAW of de IOAZ;

    • b.

      Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het CWI;

    • c.

      Nug-ers: personen als bedoeld in de WWB, artikel 6 onder a;

    • d.

      jongeren: uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nug-ers niet ouder dan 23 jaar;

    • e.

      Cliënten: de onder a, b, c en d omschreven doelgroepen;

    • f.

      voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en het beleidsplan; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

    • g.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • h.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • i.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • j.

      Abw: Algemene bijstandswet;

    • k.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reeuwijk;

    • l.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Reeuwijk;

    • m.

      werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet;

    • n.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • o.

      CWI: Centrum voor Werk en Inkomen;

    • p.

      Wet Suwi: Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen;

    • q.

      algemeen geaccepteerde arbeid: werk dat en maatschappelijk breed geaccepteerd is en niet tegen iemands principes, religie of levensovertuiging ingaat. Indien er twijfels rijzen omtrent de motieven van een cliënt om werk te weigeren kan gevraagd worden om een goede onderbouwing;

    • r.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • s.

      ID: Besluit regeling In- en Doorstroombanen;

    • t.

      WIW: Wet Inschakeling Werkzoekenden;

    • u.

      trajectplan: overeenkomst tussen de gemeente en de belanghebbende waarin beschreven staat wat het reïntegratietraject van de belanghebbende inhoudt en welke rechten en plichten daaraan verbonden zijn;

    • v.

      participatie: de situatie dat een uitkeringsgerechtigde op basis van een loonkostensubsidie, tijdelijk in dienst komt van een werkgever, maar waarbij op korte termijn (1 jaar) geen reëel uitzicht is op definitieve arbeidsinschakeling.

  • 2. Alle niet genoemde begrippen dienen gehanteerd te worden zoals algemeen gebruikelijk is binnen de Abw, Awb, IOAW/IOAZ.

Artikel 2 Opdracht college
  • 1. Het college is verantwoordelijk voor de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling voor uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nug-ers alsmede voor personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de voornoemde groepen behoren. Deze verantwoordelijkheid geldt jegens belanghebbenden die hun woonplaats in de gemeente Reeuwijk hebben.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsplan en verslaglegging
  • 1. Het college zal in het kader van de 4 beleidsdocumenten behorende bij de planning- en controlecyclus beleidsuitgangspunten verwoorden (begroting) en verantwoorden (jaarrekening) naar de raad.

  • 2. Deze beleidsuitgangspunten kunnen bevatten:

    • ·

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en zonodig de prioriteitsstelling binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • ·

      de wijze waarop de eventuele aanbesteding wordt vormgegeven;

    • ·

      een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen;

    • ·

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg.

  • 3. Het college zendt 1 maal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag kan vormgegeven worden conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
  • 1.

    Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nug-ers, alsmede personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de voornoemde groepen behoren, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in 5 doelgroepen:

    • a.

      participatiegroep;

    • b.

      zorggroep;

    • c.

      Nug-ers;

    • d.

      Anw-ers;

    • e.

      Personen die een aanstelling hebben onder de Wet inschakeling werkzoekenden en het Besluit in- en doorstroombanen.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening alsmede in het in artikel 3 genoemde beleidsplan;

  • 3.

    De beoordeling en aanbieding van voorzieningen vindt middels de navolgende reïntegratieladder plaats:

    trede 1: zorg

    trede 2: sociale activering

    trede 3 : werkervaring- en leerwerkstages

    trede 4: regulier werk

    trede 5: behoud van werk.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt
  • 1.

    Een persoon aan wie door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2.

    Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ, de Wet Suwi, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3.

    Indien een uitkeringsgerechtigde, die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening.

  • 4.

    Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, zal het college niet overgaan tot uitbetaling van het persoonsgebonden budget.

  • 5.

    Met de belanghebbende die gebruik maakt van een voorziening wordt een trajectplan opgesteld waarin in ieder geval zijn opgenomen: de inhoud van de voorziening, de rechten en de plichten van de cliënt

.

Artikel 6 Sluitende aanpak
  • 1. Elke uitkeringsgerechtigde krijgt binnen 12 (een jongere binnen 6) maanden na inschrijving bij het CWI een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen, of op grond van het beleidsplan, afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen
    • 1.

      In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden evenals de voorwaarden die daarbij gelden, voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

    • 2.

      Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

    • 3.

      Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen, welke verbonden zijn aan de verstrekking van de uitkering, niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

    • 4.

      Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in paragraaf 3, met inachtneming van wat daarover in het beleidsplan is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

      • a.

        de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

      • b.

        de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

      • c.

        de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of – vaststelling;

      • d.

        de aanvraag van- en de besluitvorming over subsidies en premies;

      • e.

        de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

      • f.

        het vragen van een eigen bijdrage;

      • g.

        overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies c.q. premies;

    • 5.

      Het college kan in beleidsplannen opnemen dat bij de besteding van de middelen aan één of meerdere van de doelgroepen, zoals genoemd in artikel 4 lid 1 prioriteit wordt gegeven.

Artikel 8 Stages
    • 1.

      Het college kan aan uitkeringsgerechtigden en jongeren een stage aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

    • 2.

      De in lid 1 bedoelde stage kan een werktrainingsstage, leer/werkstage, werkervaringsstage of proefplaatsing zijn.

    • 3.

      Het doel van de stage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

    • 4.

      De stage duurt maximaal 12 maanden.

    • 5.

      Het college plaatst een persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

    • 6.

      Met de werkgever wordt een schriftelijke overeenkomst afgesloten waarin tenminste wordt vastgesteld: het doel van de werkstage, de duur alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

    • 7.

      In beleidsplannen kan worden vastgelegd:

    • a.

      welke doelgroepen aanspraak kunnen maken op een stage alsmede het aantal plekken dat hiervoor beschikbaar is.

    • b.

      de nadere uitwerking van stagevormen.

Artikel 8a participatieplaatsen
    • 1.

      Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, als onderdeel van een re-integratietraject,

      onbeloonde additionele werkzaamheden aanbieden conform artikel 10a van de wet.

    • 2.

      Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden

      na aanvang van deze onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in

      hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het

      arbeidsproces.

    • 3.

      Het college betrekt bij deze beoordeling:

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaam-

      heden uitvoert;

    • b.

      de scholingswens van de belanghebbende;

    • c.

      de beperkingen van de belanghebbende’

    • d.

      de voor belanghebbende geldende kortste weg naar duurzame arbeid.

Artikel 9 Sociale activering
    • 1.

      Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, als onderdeel van een reïntegratietraject, activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

    • 2.

      Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

    • 3.

      Met de werkgever of de vertegenwoordiger van de organisatie waar activiteiten wordt verricht wordt een schriftelijke overeenkomst afgesloten waarin tenminste wordt opgenomen: het doel en de omschrijving van de werkzaamheden, de duur alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 10 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie of participatie
    • 1.

      Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid a, en d een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling;

    • 2.

      Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

    • 3.

      In geval van participatie, waarbij nog geen arbeidsovereenkomst is gesloten wordt minimaal éénmaal per jaar in overleg met de werknemer en de werkgever bezien welke mogelijkheden er voor de werknemer zijn ten aanzien van arbeidsinschakeling.

    • 4.

      De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

    • 5.

      Met de werkgever of de vertegenwoordiger van de organisatie waar activiteiten wordt verricht wordt een schriftelijke overeenkomst afgesloten waarin tenminste wordt opgenomen: het doel en de omschrijving van de werkzaamheden, de duur alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 11 Scholing
    • 1.

      Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

    • 2.

      Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 12 Inkomstenvrijlating
    • 1.

      Voor de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dat de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet waarbij het percentage alsmede het maximumbedrag overeenkomstig wordt bepaald.

    • 2.

      De in het eerste lid genoemde aanvaarde arbeid dient voor minimaal 18 uur per week verricht te worden. Bestaande cliënten komen in aanmerking voor vrijlating als gebleken is dat de vermeerdering van de arbeidsuren +20% is.

Artikel 13 Premies
  • 1.

    Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde, die minimaal reeds één jaar een uitkering ontvangt in het kader van de WWB/Abw een activeringspremie toekennen.

  • 2.

    Deze premie wordt gekoppeld aan stappen die men zet ingaande trede twee van de reïntegratieladder. Dit betekent dat er drie stappen gezet kunnen worden. De bedragen zijn respectievelijk:

    • a.

      1/3 van het bedrag dat overeenkomstig art. 31 lid 2 sub j WWB verstrekt kan worden bij het betreden van trede 2 en komend van trede 1;

    • b.

      2/3 van het bedrag dat overeenkomstig art. 31 lid 2 sub j WWB verstrekt kan worden bij het betreden van trede 3 en komend van trede 2;

    • c.

      het bedrag dat overeenkomstig art. 31 lid 2 sub j WWB verstrekt kan worden bij het betreden van trede 4 en komend van trede 3 indien de arbeid voor minimaal 18 uur verricht wordt.

  • 3.

    Belanghebbende kan maximaal driemaal in aanmerking komen voor dit bedrag en de premie kan maximaal 1 maal per jaar toegekend worden.

  • 4.

    Belanghebbende heeft géén recht op een activeringspremie indien hij deze in de afgelopen drie jaar al eens eerder ontvangen heeft voor het bereiken van hetzelfde niveau van de reïntegratieladder.

  • 5.

    Het college kan aan een werkgever een premie toekennen indien een werknemer reguliere arbeid aanvaardt bij die werkgever.

  • 6.

    De premie genoemd in lid 5 wordt alleen verstrekt indien:

  • a.

    het reguliere dienstverband ingaat aansluitend op of binnen de periode waarin de werkgever een loonkostensubsidie ontvangt op grond van deze verordening of;

  • b.

    het reguliere dienstverband ingaat aansluitend aan de periode waarin de werknemer bijstand ontving.

  • 7.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de hoogte van de premie alsmede de voorwaarden waaronder deze wordt verstrekt.

Artikel 13a Stimuleringspremie bij onbeloonde additionele arbeid
  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele werkzaam-

    heden verricht conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie van telkens

    €300,00.

  • 2. Het recht op premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld

  • 3. De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de

    onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes

    maanden heeft geschonden.

  • 4. Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de wet

    voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

Artikel 14 Overige vergoedingen
    • 1.

      De cliënt kan in aanmerking komen voor vergoeding van kosten die naar het oordeel van het college noodzakelijk worden gemaakt in het kader van het reïntegratieprogramma dat hij volgt.

    • 2.

      Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen alsmede de hoogte en de voorwaarden waaronder deze kosten kunnen worden vergoed.

Artikel 15 Persoonsgebonden reïntegratiebudget Nug-ers/Anw-ers:
    • 1.

      Het college kan aan Nug-ers en Anw-ers, die naar het oordeel van het CWI in aanmerking komen voor een reïntegratietraject, een subsidie verstrekken in de vorm van een op arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden reïntegratiebudget.

    • 2.

      Onder een persoonsgebonden reïntegratiebudget wordt verstaan een subsidie ad. € 500,- als tegemoetkoming in de kosten voor een succesvol afgesloten sollicitatietraining/opfriscursus gericht op reïntegratie. Dit bedrag kan verdubbeld worden indien het gezinsinkomen gelijk is aan of minder bedraagt dan 115 % van de bijstandsnorm.

    • 3.

      Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.

Artikel 16 Voorzieningen gericht op nazorg
    • 1.

      Het college kan aan ondernemingen waarbij een persoon algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, niet zijnde een voorziening als bedoeld in de artikelen 10, 11, 12, 13, 14 en 15 voorzieningen bieden gericht op nazorg.

    • 2.

      Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.

Artikel 17 Kinderopvang
    • 1.

      Kinderopvang kan worden aangeboden als deze noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen deel te nemen aan een reïntegratieprogramma of werk te aanvaarden.

    • 2.

      Het college stelt nadere regels ten aanzien van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder in kinderopvang kan worden voorzien.

    • 3.

      Voor zover er geen noodzakelijke kinderopvang beschikbaar is, kan aan de uitkeringsgerechtigde niet de verplichting worden opgelegd om deel te nemen aan het aangeboden reïntegratieprogramma.

Artikel 18 Schuldhulpverlening
    • 1.

      Schuldhulpverlening kan worden aangeboden als deze naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling van de cliënt en de cliënt ook overigens voldoet aan de voorwaarden die door het college voor schuldhulpverlening worden gesteld.

    • 2.

      Indien de schulden van de cliënt naar het oordeel van het college zijn arbeidsinschakeling belemmeren, is de cliënt verplicht mee te werken aan een door het college aangeboden schuldhulpverlening.

Artikel 19 Deskundigenonderzoek
    • 1.

      De cliënt die zelf aangeeft wegens medische of psychische klachten beperkingen te hebben voor de arbeidsinschakeling, dan wel bij wie naar het voorlopig oordeel van het college mogelijk sprake kan zijn van beperkingen, kan worden onderworpen aan een onderzoek door een deskundige.

    • 2.

      De deskundige beoordeelt in hoeverre er sprake is van een belemmering voor arbeidsinschakeling, op welke wijze hiermee rekening gehouden dient te worden, welke voorzieningen kunnen worden aangeboden teneinde de belemmeringen zoveel mogelijk te beperken en in hoeverre een, gehele of gedeeltelijke, ontheffing van de arbeidsverplichting noodzakelijk is.

    • 3.

      Bij het deskundigenonderzoek kan tevens worden beoordeeld in hoeverre een arbeidsplaats in het kader van de Wet sociale werkvoorziening een mogelijk alternatief voor de cliënt is.

Artikel 20 Inburgering
  • De voorzieningen, genoemd in deze verordening, kunnen onderdeel uitmaken van een inburgeringsprogramma, waartoe de cliënt op grond van de Wet inburgering nieuwkomers is verplicht.

Artikel 21 Budget- en subsidieplafond
    • 1.

      Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer budget- of subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld budget- of subsidieplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

    • 2.

      Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 22 Terugvordering
    • 1.

      Het college is bevoegd de kosten van de voorzieningen, eventueel verhoogd met de wettelijke rente, terug te vorderen, voor zover deze voorzieningen ten onrechte of tot een te hoog bedrag zijn verstrekt en de cliënt dit redelijkerwijs had kunnen weten.

    • 2.

      Het college is tevens bevoegd de kosten van de voorzieningen, eventueel verhoogd met de wettelijke rente, terug te vorderen, voor zover de cliënt onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn reïntegratie of niet of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de voorziening.

    • 3.

      Onder de kosten van de voorzieningen wordt verstaan de netto uitgekeerde bedragen, verhoogd met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover de belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 23 Hardheidsclausule
  • Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 24 Situaties waarin de verordening niet voorziet
  • In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 25 Citeertitel
  • Deze verordening kan worden aangehaald als “Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand”.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 25 oktober 2004.

De griffier, De voorzitter,

Bijlage

Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden

Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand

Doelstelling van deze beleidsaanbeveling

Deze beleidsaanbeveling kan gemeenten ontlasten van de administratieve verplichting – welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar reïntegratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.

Algemeen: de kwalificatie van gesubsidieerde arbeid als staatssteun

Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Voorbeelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiële voordelen door middel van bijvoorbeeld subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio’s (regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding niet noodzakelijk.

Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter in ieder geval geen sprake indien:

er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland; of

de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert.

De Europese regels inzake staatssteun i.r.t. de gemeentelijke reïntegratieverordening

Gemeenten kunnen met tal van subsidieregelingen de reïntegratie van werkzoekenden bevorderen. Voor de beoordeling in hoeverre er daarbij sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang:

A: subsidieregelingen die direct de werknemer subsidiëren

Te denken valt daarbij ondermeer aan stimuleringspremies aan werkzoekenden bij het aanvaarden van een betrekking. De premie dient direct te worden betaald aan de werknemer. In dat geval is er

geen staatssteun volgens het Verdrag; gemeenten hoeven niet aan te melden en hoeven geen goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie.

B: generieke regelingen (maatregelen die voor alle bedrijven gelden in alle sectoren). Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is ook geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van.

NB: wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector dan geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is er dus sprake van staatssteun.

C: subsidieregelingen die organisaties subsidiëren die geen economische activiteiten verrichten

Voorzover gemeenten (loonkosten-) subsidies verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten, worden deze niet aangemerkt als staatssteun.

D: overige werkgelegenheidsmaatregelen:

Gemeenten doen er verstandig aan er op te letten dat (loonkosten-) subsidies die wel als staatssteun zouden kunnen worden aangemerkt voldoen aan de bepalingen van de (EG) vrijstellingsverordeningen – in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun. Het is bovendien van belang dat de gemeente in haar reïntegratieverordening een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt. Dit voorkomt dat de gemeente een samenvatting van de subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) dient op te sturen naar de Europese Commissie en de Commissie jaarlijks dient te informeren over de toepassing van de Verordening werkgelegenheidssteun. Indien de gemeentelijke reïntegratieverordening niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun, kan worden nagegaan of de Verordening de minimissteun van toepassing is. Als deze evenmin van toepassing is, dient

– afhankelijk van de situatie – de subsidieregeling danwel de individuele (loonkosten-) subsidie door de gemeente te worden aangemeld bij de Europese Commissie.

De belangrijkste voorwaarden waar de gemeentelijke subsidieregeling vanuit de Verordening werkgelegenheidssteun aan dient te voldoen zijn:

a.doelgroepen en steunintensiteit

Voorzover de subsidieverlening betrekking heeft op loonkosten in verband met de indienstneming van benadeelde of gehandicapte werknemers gelden de volgende plafonds (bruto steunintensiteiten): 50 procent (voor benadeelde werknemers) en 60 procent van de loonkosten (voor gehandicapte werknemers).

Voor beide genoemde groepen (benadeelde en gehandicapte werknemers) is het overigens eveneens toegestaan om niet een forfaitair percentage van de loonkosten te hanteren maar de optelsom van de kosten van compensatie van de eventueel lagere productiviteit en de kosten van begeleiding, werkplekaanpassingen en apparatuur (dit laatste geldt specifiek alleen voor gehandicapte werknemers). Voorwaarde is daarbij wel dat er een individueel dossier wordt bijgehouden waarin alle informatie wordt opgenomen die het voor de Europese Commissie desgewenst mogelijk maakt om te beoordelen of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan..

b.duur van het arbeidscontract:

Behalve in het geval van gewettigd ontslag, moet(en) de werknemer(s) aanspraak kunnen maken op een ononderbroken tewerkstelling van tenminste 12 maanden.

c.geen verdringing van bestaande werkgelegenheid:

Wanneer de indienstneming niet leidt tot een netto-toename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, moeten de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag of vermindering van werktijd, beide op initiatief van de werknemer, ouderdomspensionering of gewettigd ontslag, en niet door afvloeiingen.

Als de overheidsbijdrage als staatssteun moet worden aangemerkt en de gemeente in de reïntegratieverordening een verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt en bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht neemt, dan hoeft zij geen samenvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie.

De gemeente kan dan zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van enkele gegevens aan het ministerie van SZW.

Het verslag over de Uitvoering (art. 77 WWB) en de bestaande statistieken voorzien in informatie over aantallen plaatsingen en het totaalbedrag van de verleende subsidie.

In geval van een bij de Commissie ingediende klacht tegen een door de gemeente verstrekte subsidie kan de gemeente overigens wel gehouden zijn de voor de beoordeling van die klacht relevante gegevens ter beschikking te stellen van de Europese Commissie.

Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimis-steun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming dan dient zij deze maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de EC. Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend.

Toelichting op de beleidsaanbeveling

Algemeen

De verplichting tot naleving van de bepalingen van het EG-verdrag betreffende staatssteun berust bij de lidstaat Nederland. Deze bepalingen behelzen vooral de in artikel 88, lid 3, EG vermelde verplichtingen: het tijdig aanmelden van voorgenomen steunmaatregelen en het zgn. stand-still beginsel, d.w.z. dat de voorgenomen maatregelen niet mogen worden uitgevoerd voordat de Commissie een eindbeslissing heeft gegeven.

De lidstaat Nederland omvat alle overheden: centrale overheid, decentrale overheden, ZBO’s en PBO’s.

Deze overheden hebben dus zelf de uitsluitende verantwoordelijkheid voor de aanmeldingen die onder de hun toebedeelde huishouding vallen, zowel qua tijdigheid als qua inhoud, evenals voor het eventueel beantwoorden van vragen van de Europese Commissie in verband met aanmeldingen.

Deze beleidsaanbeveling is bedoeld om de gemeenten te ontlasten van de administratieve verplichtingen welke voortvloeien uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap. De gemeente dient daartoe deze beleidsaanbeveling in haar reïntegratieverordening te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.

Deze beleidsaanbeveling ontneemt gemeenten overigens niet de mogelijkheid om een subsidieregeling te notificeren; bijvoorbeeld wanneer de gemeente zeker wil zijn van goedkeuring door de Europese Commissie.

De Verordening de minimis-steun

Naast de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) bestaat er de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001).

Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimis-steun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming dan dient zij deze maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de EC. Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend.

Toelichting op de beleidsaanbeveling

Algemeen

De verplichting tot naleving van de bepalingen van het EG-verdrag betreffende staatssteun berust bij de lidstaat Nederland. Deze bepalingen behelzen vooral de in artikel 88, lid 3, EG vermelde verplichtingen: het tijdig aanmelden van voorgenomen steunmaatregelen en het zgn. stand-still beginsel, d.w.z. dat de voorgenomen maatregelen niet mogen worden uitgevoerd voordat de Commissie een eindbeslissing heeft gegeven.

De lidstaat Nederland omvat alle overheden: centrale overheid, decentrale overheden, ZBO’s en PBO’s.

Deze overheden hebben dus zelf de uitsluitende verantwoordelijkheid voor de aanmeldingen die onder de hun toebedeelde huishouding vallen, zowel qua tijdigheid als qua inhoud, evenals voor het eventueel beantwoorden van vragen van de Europese Commissie in verband met aanmeldingen.

Deze beleidsaanbeveling is bedoeld om de gemeenten te ontlasten van de administratieve verplichtingen welke voortvloeien uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap. De gemeente dient daartoe deze beleidsaanbeveling in haar reïntegratieverordening te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.

Deze beleidsaanbeveling ontneemt gemeenten overi

gens niet de mogelijkheid om een subsidieregeling te notificeren; bijvoorbeeld wanneer de gemeente zeker wil zijn van goedkeuring door de Europese Commissie.

De Verordening de minimis-steun

Naast de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) bestaat er de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001). Deze verordening legt vast dat de totale steun die ondernemingen gedurende een periode van drie jaar ontvangen niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 100.000 in een periode van drie jaar – dit is een verschuivende termijn). In de subsidiebeschikking moet een verwijzing naar de Verordening de minimis-steun worden opgenomen en de werkgever moet een verklaring tekenen dat de ontvangen steun er niet toe leidt dat de totale ontvangen steun (gecumuleerd) het drempelbedrag te boven gaat. Voor de toepassing van de Verordening de minimis-steun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen. Als de subsidieregeling en de op grond hiervan getroffen individuele subsidies – dan wel de individuele subsidies zonder grondslag in een subsidieregeling – voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, kan de gemeente volstaan met het bijhouden en bewaren van dossiers.

NB: Wanneer de gemeente aan één van beide vrijstellingsverordeningen (2204/2002 of 69/2001) voldoet hoeft zij de subsidieregeling niet ter goedkeuring voor te leggen aan de EC.

Dossiervorming

Om een zorgvuldige behandeling van eventuele klachten van derden mogelijk te maken, dient de gemeente de gegevens met betrekking tot de subsidieverlening gedurende een periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat in de klachtenprocedure kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.

Tenslotte

Wanneer de gemeente de subsidieverlening anders vormgeeft dan in deze beleidsaanbeveling is aangegeven dan dient zie haar subsidieregels ter goedkeuring voor te leggen aan de Europese Commissie. In afwachting van de eindbeslissing van de Commissie mag geen uitvoering worden gegeven aan die steunregels.

Nota-toelichting

Toelichting algemeen.

De Wet werk en bijstand (WWB) geeft het college de opdracht om zorg te dragen voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, Nuggers, Anw-ers, en personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot één van de drie hiervoor genoemde groepen behoren. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.

De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onder a, en tweede lid en artikel 10, eerste en tweede lid, van de WWB.

Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten worden. Deze zaken zijn:

de aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente;

het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

de beschikbaarheid van financiële middelen.

 

In de gemeente wordt het beleid op een aantal niveaus geregeld:

  • In de verordening zelf. Hiermee ligt het beleid voor langere duur vast. Het aanpassen van de verordening vergt langere tijd. Uitgangspunt is een verordening vast te stellen, waarin de hoofdlijnen geregeld zijn, die een aantal jaren meekan.

  • In beleidsregels. Deze geven aan burgemeester en wethouders de mogelijkheid nadere regels vast te stellen met betrekking tot de diverse voorzieningen die geboden kunnen worden.

  • Planning en controlecyclus:

In het kader van de 4 beleidsdocumenten behorende bij de planning- en controlecyclus (begroting, jaarrekening, voor- en najaarsnota) beleidsuitgangspunten en de daarover af te leggen verantwoording aan de raad worden afgelegd.

  • In delegatie aan het college (uitvoeringsbesluiten).

 

In deze verordening wordt dan ook vastgelegd: de verhouding tussen raad en college alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. Al het overige wordt vastgelegd in het beleidsplan, de beleidsregels of in uitvoeringsbesluiten van het college. 

Indien in artikelen bedragen worden genoemd zijn deze in principe geïndexeerd. Dat betekent dat bedragen die in de verordening worden genoemd vanaf 1 januari 2005 tot 1 januari 2006 gelden. Daarna worden de bedragen verhoogd aan de hand van de gemeentelijke indexering. Artikelsgewijze toelichting

 Artikel 1           Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand.

De definitie van een jongere wordt onder d vermeld omdat de gemeente specifieke voorzieningen voor deze doelgroep wenst mogelijk te maken.

Wat een voorziening is, wordt omschreven onder e. Het betreft een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling; een instrument binnen een reïntegratietraject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen.

Onder k wordt omschreven wie verstaan moet worden onder een werknemer in gesubsidieerde arbeid. Dit is de belanghebbende die een dienstverband heeft met een werkgever die daarvoor subsidie ontvangt op grond van deze verordening.

De WWB hanteert het begrip algemeen geaccepteerde arbeid. Dit is een ruimer begrip dan het begrip

passende arbeid dat in de Algemene bijstandswet werd gehanteerd. Onder o wordt bepaald dat in

deze verordening onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt verstaan: werk dat en maatschappelijk

breed geaccepteerd is en niet tegen iemands religie of levensovertuiging ingaat. Hierbij wordt

rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden. Gewetensbezwaren worden, mits goed

onderbouwd, gehonoreerd.

Het tweede lid geeft aan dat begrippen die in dit artikel niet nader omschreven zijn, gehanteerd moeten worden zoals omschreven worden binnen de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

 Artikel 2           Opdracht college

De WWB geeft aan burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel cliënten aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning. Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen. De vraag naar ondersteuning zal afhankelijk zijn van een veelheid aan sociaal-economische factoren. Naar aanleiding van het aanvragen van een voorziening zal het college een besluit nemen waartegen bezwaar- en beroep mogelijk is.

 Artikel 3           Beleidsplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, geeft de WWB aan de gemeenteraad de opdracht om het reïntegratiebeleid vast te leggen in een verordening. In deze gemeente wordt gekozen voor een systematiek in de verordening het algemene voorzieningenaanbod te schetsen en voor verdere uitwerking gebruik te maken van het beleidsplan en uitvoeringsbesluiten.

Het eerste lid geeft daarom aan dat de raad jaarlijks een beleidsplan opstelt. Het tweede lid geeft aan wat er in het beleidsplan moet komen te staan. Het derde lid is de basis voor verantwoording van het gevoerde beleid. Minimaal éénmaal per jaar legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Artikel 4           Aanspraak op ondersteuning

In dit artikel wordt de aanspraak van de cliënt geregeld. Een aanspraak is niet hetzelfde als een recht.

Uiteindelijk bepaalt het college of de aanspraak gehonoreerd kan worden. Bij die beoordeling spelen diverse aspecten een rol, die zijn genoemd in het vijfde lid a t/m e.

Een van die aspecten betreft de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Uit de totstandkoming van de wet blijkt dat hiermee wordt gedoeld op een duurzame arbeidsinschakeling. Hoewel aan het begrip “duurzaam” geen vaste termijn wordt geboden, is een termijn van zes maanden genoemd als redelijke termijn waaraan gedacht moet worden.

Het college zal zijn inzet derhalve vooral richten op duurzame arbeidsinschakeling.

Als het college de mogelijkheid heeft tussen het aanbieden van diverse voorzieningen die passend zijn, dan heeft het de bevoegdheid te kiezen voor de goedkoopst adequate voorziening.

Uiteindelijk kan het college ook besluiten dat een voorziening niet langer wordt aangeboden. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als blijkt dat de indicatiestelling achteraf bezien niet juist is geweest, of omdat de inzet van betrokkene onvoldoende is om rendement uit de voorziening te halen.

Los van het feit dat dit laatste kan leiden tot het niet langer beschikbaar stellen van een voorziening, kan dit overigens voor een uitkeringsgerechtigde ook het opleggen van een maatregel tot gevolg hebben, omdat betrokkene daarmee zijn arbeidsinschakeling belemmert.

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

Daarnaast geeft dit lid te mogelijkheid op te nemen hoe deze groep verdeeld wordt.

In het tweede lid wordt expliciet te koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, doch minimaal de verordening en het beleidsplan. Het derde lid is opgenomen om een stramien te bieden via de reïntegratieladder

 Artikel 5           Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het derde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente niet zal overgaan tot betaling. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald bedrag. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat de gemeente in die gevallen niet overgaat tot uitbetaling van het persoonsgebonden reïntegratiebudget.

Het vijfde artikel regelt dat met de belanghebbende een trajectplan opgesteld wordt. Dit trajectplan dient om duidelijke afspraken te maken tussen de gemeente en de belanghebbende. In het trajectplan wordt in ieder geval opgenomen welke voorziening de belanghebbende aangeboden krijgt, wat de voorziening precies inhoudt en wat de rechten en plichten van de cliënt zijn. Het trajectplan wordt in ieder geval zowel door de gemeente als door de belanghebbende ondertekend.

 

Artikel 6           Sluitende aanpak

De WIW kende een wettelijke sluitende aanpak voor jongeren (artikel  9). Daarnaast zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst afspraken gemaakt over een sluitende aanpak voor nieuwe instroom en voor het zittend bestand. De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.

Desondanks kan de gemeente van oordeel zijn dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden. Hierbij kan ieder geval gedacht worden aan jongeren, maar ook aan andere groepen uitkeringsgerechtigden. Artikel 6 biedt de mogelijkheid deze sluitende aanpak te regelen. Het eerste lid geeft de algemene formulering. Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Het derde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.

 Artikel 7           Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt, meewerkt aan deskundigenonderzoek of zich laat helpen door een bonafide instelling voor schuldhulpverlening.

In de artikelen 20 en 21 zijn m.b.t. deskundigenonderzoek en schuldhulpverlening nadere regels

gesteld.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het college dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

 Artikel 8           Stages

Stages zijn een instrument voor gemeenten om uitkeringsgerechtigden en jongeren te reïntegreren. Voor de term stage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. De stage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt.

Het eerste lid geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een stage. Het tweede lid geeft aan welke verschillende soorten stages er zijn. Het derde lid geeft specifiek aan wat het doel is van de stage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is vooral van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De stage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Het vierde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. De stage wordt beschouwd als een tussenstation. Daarom wordt een maximale duur in de verordening genoemd. 

Het vijfde lid geeft aan dat de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloed mogen worden door het plaatsen van een stagiair. Ook mag er geen verdringing plaatsvinden. Het college kan nagaan of er geen verdringing plaatsvindt door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In het zesde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, de duur van de stage alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding. In het zevende lid wordt verwezen naar het beleidsplan. In het beleidsplan wordt elk jaar opgenomen welke doelgroepen aanspraak kunnen maken op een stage en hoeveel plekken er beschikbaar zijn per soort stage.

 Artikel 9           Sociale activering

Sociale activering wordt primair ingezet als eerste stap richting arbeidsmarkt vanuit het oogpunt dat iedereen nog mogelijkheden heeft. Op voorhand wordt niemand afgeschreven voor een plaats op de arbeidsmarkt. Voor sommige personen is de afstand tot de arbeidsmarkt echter zo groot dat als eerste stap het instrument sociale activering wordt ingezet. Er is echter nooit een garantie dat een persoon waarmee een sociaal activeringstraject is gestart ook daadwerkelijk zal doorstromen naar werk of een reïntegratietraject.

 Artikel 10         Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie of participatie

Ter bevordering van de arbeidsinschakeling kan aan werkgevers die met personen als bedoeld in art.2 lid 1 van de reïntegratieverordening[1] een arbeidsovereenkomst sluiten om hen in de gelegenheid te stellen werkervaring op te doen, een subsidie verstrekt worden. De subsidie kan maximaal              € 15.000,- per 12 maanden voor een dienstbetrekking van 32 uur of meer per week bedragen.

Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Naast de reguliere loonkostensubsidie kan de gemeente ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen. Gemeenten dienen hierbij rekening te houden met de EG-regelgeving rond staatssteun.

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Eventueel kan hier de doelgroep beperkt worden door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.).

Lid 3 spreekt voor zich zelf. Zie voor de term participatie de gehanteerde definitie bij begripsbepaling.

Lid 4 en 5 spreken voor zichzelf.

 Artikel 11         Scholing

In het kader van de trajecten richting arbeidsmarkt kan scholing noodzakelijk zijn. Daar het aanbod van scholing bijzonder divers is en daarbij ook de duur en kosten erg variabel zijn, is het noodzakelijk om voor het aanbod hiervan nadere randvoorwaarden vast te stellen.

Het tweede lid maakt het mogelijk om door het formuleren van een evenwichtige beoordeling een minder willekeurig scholingsbeleid te voeren.

 Artikel 12         Inkomstenvrijlating

Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. Het maximale percentage en het maximale bedrag impliceren, dat ook uitgegaan mag worden van lagere bedragen. In het tweede lid zijn randvoorwaarden genoemd voor deze vrijlating.

Hiervan is volgens de regels van deze verordening sprake als de belanghebbende 18 uur per week werkt of als er een vermeerdering van het aantal arbeidsuren is van twintig procent. Dit wordt als een opstap richting volledige arbeidsinschakeling aangemerkt. Vrijlating kan volgens de WWB ten hoogste zes aaneengesloten maanden plaatsvinden.

 Artikel 13         Premies

In de WWB is geregeld in art. 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een gemaximeerde activeringspremie kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.

De gemeente kan haar premiebeleid afstemmen op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. De gemeente kan ook besluiten bepaalde activiteiten in het geheel niet te premieren. Tenslotte kan de gemeente de premie afhankelijk maken van doelgroepen, zoals arbeidsgehandicapten, ouderen, jongeren, afstand tot de arbeidsmarkt etc.

In lid twee is hier gevolg aan gegeven door de premie te koppelen aan de stappen die gezet worden door middel van de reïntegratieladder.

In lid 5 e.v. is geregeld de mogelijkheid een premie toe te kennen aan een werkgever die een langdurig werkloze in dienst neemt.

Het college kan bij uitvoeringsbesluit de hoogte van de premie vaststellen en nadere regels stellen.

 

Artikel 14         Overige vergoedingen

De gemeente kan ter stimulering van de arbeidsinschakeling besluiten diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daartoe bijdragen. Als voorbeelden kunnen genoemd worden reiskosten, verhuiskosten en kosten voor kinderopvang. Dit is echter geen limitatieve opsomming. Wel dienen de kosten altijd beoordeeld te worden op noodzaak en redelijkheid en op de mogelijkheden voor voorliggende voorzieningen. Te denken valt hierbij aan vergoedingen door de werkgever of fiscale regelingen. Door het college moet afgewogen worden of deze vergoeding uit het budget ten behoeve van het werkdeel WWB of uit de bijzondere bijstand betaald zal worden.

 Artikel 15         Persoonsgebonden reïntegratiebudget Nug-ers/ Anw-ers

Voor gemeenten is het persoonsgebonden reïntegratiebudget een relatief nieuw instrument. Dit nieuwe instrument kan ingezet worden voor Nug-ers en Anw-ers die naar het oordeel van het CWI in aanmerking komen voor een reïntegratietraject.

Het tweede lid regelt wanneer een Nug-er of een Anw-er voor dit budget in aanmerking komt. Het betreft een budget van € 500,- als tegemoetkoming in de kosten voor een succesvol afgesloten sollicitatietraining of opfriscursus gericht op reïntegratie. Het bedrag van € 500,- kan verdubbeld worden als het gezinsinkomen gelijk is aan of minder bedraagt dan 115% van de bijstandsnorm.

Het derde lid regelt dat het college bij uitvoeringsbesluit regels stelt met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.

 Artikel 16         Voorzieningen gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaalgesproken al onderdeel uit van het traject.

 

Flankerende voorzieningen

Om het reïntegratieproces van de cliënt verder te bevorderen, zijn soms extra voorzieningen nodig. Deze zogenaamde flankerende voorzieningen worden in dit hoofdstuk besproken.

Het college beoordeelt wederom de noodzaak van een flankerende voorziening. Bij een flankerende neemt hij daarbij dezelfde overwegingen in acht als bij de vaststelling van de noodzaak tot verstrekking van een basisvoorziening op grond van hoofdstuk 3. Zie artikel 4 lid 5.

De flankerende voorzieningen zijn in principe in combinatie met alle voorzieningen beschikbaar, tenzij uit de aard van de voorziening blijkt dat deze gekoppeld is aan een bepaalde soort voorziening.

 

Artikel 17         Kinderopvang

Kinderopvang wordt in principe aangeboden op grond van de daarvoor in het leven geroepen wettelijke mogelijkheden.

Is kinderopvang via dat kader niet mogelijk, dan kan kinderopvang op andere wijze worden gerealiseerd. Het college kan daarbij nadere regels stellen. Deze regels kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de eigen bijdrage die gevraagd wordt van de cliënt, als er sprake is van financiële draagkracht.

In het derde lid wordt geregeld dat een uitkeringsgerechtigde niet kan worden gedwongen tot het volgen van een aangeboden reïntegratieprogramma als in de kinderopvang niet adequaat is voorzien.

 

Artikel 18         Schuldhulpverlening

Schulden kunnen een grote belemmering vormen voor de duurzame arbeidsinschakeling. Daarom wordt als flankerende voorziening ook schuldhulpverlening aangeboden.

De cliënt kan worden verplicht tot het meewerken aan de schuldhulpverlening. Het niet-meewerken kan voor de ANW’er of NUG’er betekenen dat hem verder geen ondersteuning meer wordt geboden. Voor de uitkeringsgerechtigde kan dit hetzelfde betekenen. Daarnaast kan dit tot gevolg hebben dat hij een maatregel krijgt omdat hij onvoldoende meewerkt aan zijn arbeidsinschakeling.

 

Artikel 19         Deskundigenonderzoek

Een deskundigenonderzoek kan gestart worden op indicatie van de cliënt, als hij zelf aangeeft beperkingen te hebben, maar ook op initiatief van het college, als er daar een vermoeden is van beperkingen voor de arbeidsinschakeling. Veelal zal het gaan om een arbeidsmedisch onderzoek.

Het doel van het onderzoek is om enerzijds vast te stellen of er inderdaad sprake is van dergelijke beperkingen. Anderzijds wordt een advies gegeven op welke wijze arbeidsinschakeling misschien wel (in deeltijd) tot de mogelijkheden behoort. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden van een WSW-dienstverband.

 

Artikel 20         Inburgering

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 21         Budget- en subsidieplafond

De gemeente kan, om financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in de in artikel 3 genoemde beleidsplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open naar andere instrumenten uit te wijken.

 

Artikel 22         Terugvordering

De mogelijkheid van terugvordering van een voorziening of flankerende voorziening is mogelijk op de gronden die in het eerste en tweede lid zijn genoemd.

 Artikel 23         Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 Artikel 24         Situaties waarin de verordening niet voorziet

Met dit artikel wordt het voor het college mogelijk om in geval van “kennelijke hardheid” af te wijken van de bepalingen uit deze verordening.

 Artikel 25         Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 Artikel 26         Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.