Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Wieringermeer

Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Wieringermeer
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen
CiteertitelVerordening tot wijziging van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpBelastingen en rechten

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201101-01-20128e wijziging:Verordening tot wijziging van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2007

23-12-2010

Wieringermeerbode van 22 december 2009

geen
21-12-20061e wijziging:Aanpassing tarieven OZB aan WOZ-waarde 2007

21-12-2006

Wieringermeerbode van 22 december 2009

geen

Tekst van de regeling

Artikel 1

Artikel 5, eerste lid, wordt gewijzigd en gelezen als volgt:1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf.Het percentage bedraagt voor:a. bij de gebruikersbelasting: 0,0969 %b. bij de eigenarenbelasting:1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen: 0,0930 %2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen: 0,1220 %

Artikel 21. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag volgende op die van de bekendma-king.2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

 

Hoofdstuk 1 Nieuw Hoofdstuk

Artikel 1 Belastingplicht

1 Onder de naam “onroerende-zaakbelastingen” worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven: a een gebruikersbelasting van degene die -naar de omstandigheden beoordeeld -bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al danniet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt; b een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalender jaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. 2 Met betrekking tot de gebruikersbelasting wordt: a gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeente wet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden; b gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in ge bruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven; c het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor voigtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschik king heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie de zaak ter beschikking is gesteld. -23 Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krach tens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigen dom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofd stuk III van de Wet waardering onroerende zaken (Stb. 1994, 874)

Artikel 3 Maatstaf van heffing

De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waarde ring onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 bedoelde kalenderjaar valt. 2 Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteldop de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrij stellingen

In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de hef fingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van: a ten behoeve van de land-of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond;

a bedoelde cultuurgrond;

b gebouwde eigendommen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel c onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare ere dienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten levensbeschouwelijke aard, één en ander met uitzondering van delen zodanige onroerende zaken die dienen als woning; d één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989, 252) aangewezen landgoed dat vol doet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigen dommen; e natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitslui tend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden; f openbare land-en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, één en ander met inbegrip van kunstwerken; g waterverdedigings-en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtsperso nen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; h werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool-en ander afvalwa ter en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; i tot de onroerende zaak behorende, daaraan al dan niet aard-of nagelvast verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als gebouwde eigendom men zijn aan te merken; j onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs; k straatmeubilair, waaronder worden begrepen alle zodanige gebouwde ei gendommen -niet zijnde gebouwen -welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen; l plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht; m begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, één en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning. 

2 De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1.

    Voor elke volle f. 5.000,--van de heffingsmaatstaf bedraagt:

a de gebruikersbelasting

b de eigenarenbelasting

2. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op hele guldens.

3. Belastingaanslagen van minder dan f 10,--worden niet opgelegd. 4 Voor de toepassing van het bepaalde in het derde lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden geheven bij wege van aanslag.

Artikel 7 Termijnen van betaling

De aanslagen moeten worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eer ste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

Artikel 8 Kwijtschelding

Een verzoek om kwijtschelding moet worden ingediend binnen één maand na de laatste vervaldag.