| Overheidsorganisatie | Deelgemeente Amsterdam - Zuid |
|---|---|
| Officiële naam regeling | Garageverordening Stadsdeel Zuid 2010 |
| Citeertitel | Garageverordening Stadsdeel Zuid 2010 |
| Vastgesteld door | deelraad |
| Onderwerp | |
| Eigen onderwerp |
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
|---|---|---|---|---|---|
| 01-10-2010 | 01-10-2010 | nieuwe regeling |
Amsterdams Stadsblad, jaargang 88, week 37, editie 5, 15 september 2010 | - | |
| 01-10-2010 | 11-11-2011 | Ingetrokken |
| - |
In deze verordening wordt verstaan onder:
motorrijtuig: een motorrijtuig in de zin van de Wegenverkeerswet met uitzondering van een motorrijtuig op twee wielen;
garage: een niet tot de openbare weg behorende, geheel of gedeeltelijk besloten of open ruimte of samenstel van ruimten, bestemd tot of in gebruik voor het plaatsen van één of meer motorrijtuigen;
weg: een weg in de zin van artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;
eigenaar van een garage: de eigenaar van een besloten of open ruimte, als bedoeld onder b van dit artikel welke is bestemd om te worden gebruikt als garage;
dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid;
omgevingsvergunning: de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
Wabo: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Deze verordening is een verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder e en artikel 2.2, tweede lid van de Wabo.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur:
een uitweg te maken naar de weg;
van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
veranderingen te brengen in een bestaande uitweg naar de weg;
als eigenaar van een garage met een oppervlakte kleiner dan 40 m2, welke niet wordt gebruikt voor onderhouds- of herstelwerkzaamheden aan motorrijtuigen, deze garage te hebben, te gebruiken of te doen gebruiken;
als rechthebbende op het gebruik van een garage die een oppervlakte heeft van 40 m2 of meer, of die wordt gebruikt voor onderhouds- of herstelwerkzaamheden aan motorrijtuigen, deze garage te gebruiken.
1. Het dagelijks bestuur kan aan de omgevingsvergunning voorschriften of beperkingen verbinden ter bescherming van de belangen ten behoeve waarvan de vergunning wordt verleend.
2. Het dagelijks bestuur kan eisen, dat de voorschriften welke aan de omgevingsvergunning worden verbonden op een door hen aan te geven wijze in of bij de garage ter kennis van de gebruiker worden gebracht.
1. De omgevingsvergunning kan, als daarin niet of onvoldoende kan worden voorzien door het stellen van voorschriften, worden geweigerd in het belang van:
de bruikbaarheid van de weg;
een veilig en doelmatig gebruik van de weg voor het verkeer en voor het openbaar vervoer;
een optimaal gebruik van het wegennet en het in verband daarmee voorkomen van verkeersaantrekkende werking;
de bescherming van het leefmilieu, behoudens de toepasselijkheid van de Wet milieubeheer;
een evenwichtige verdeling van de noodzakelijke parkeergelegenheid.
2. De omgevingsvergunning wordt geweigerd als het gebruik van een garage in strijd is met een geldend bestemmingsplan of een met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo verleende omgevingsvergunning ten behoeve van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wabo (gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan);
3. Het dagelijks bestuur kan nadere regels stellen ter uitwerking van de belangen die in het eerste lid onder a tot en met e worden genoemd.
Het dagelijks bestuur kan een omgevingsvergunning intrekken of wijzigen als:
ter verkrijging van de omgevingsvergunning onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd;
van de omgevingsvergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;
dit vanwege veranderde wetgeving of gewijzigde omstandigheden of inzichten noodzakelijk is in het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist;
de vergunninghouder of diens rechtsopvolger hierom vraagt.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het dagelijks bestuur aangewezen personen of categorieën van personen.
1. Vergunningen als bedoeld in de Garageverordening Oud-Zuid 2005, (Stadsdeel krant, jaargang 3, nummer 18, 27 mei 2005) en de Garageverordening Zuideramstel 2000 (Amsterdams Stadsblad, 20-12-2000) worden geacht vergunningen te zijn in de zin van deze verordening.
2.
3.
1. Deze verordening kan worden aangehaald als de Garageverordening Stadsdeel Zuid 2010.
2. Deze verordening treedt in werking daags na bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot 1 juli 2010.
3. Indien de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op een latere datum in werking treedt dan op 1 juli 2010, dan treedt deze verordening in werking op die latere datum.
4. Op de datum van de inwerkingtreding van deze verordening vervallen de Garageverordening Oud-Zuid 2005, (Stadsdeelkrant, jaargang 3, nummer 18, 27 mei 2005) en de Garageverordening Zuideramstel 2000 (Amsterdams Stadsblad, 20-12-2000).