Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Nijefurd

verordening tot wijziging van Uitkerings- en pensioenverordening wethouders

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Nijefurd
Officiële naam regelingverordening tot wijziging van Uitkerings- en pensioenverordening wethouders
Citeertitelverordening tot wijziging van Uitkerings- en pensioenverordening wethouders
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpGeen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-06-199601-01-2013Nieuwe regeling

25-06-1996

Onbekend

Geen

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Nijefurd;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 juni 1996

gelet op de circulaire van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten CvA 94126, d.d. 18 oktober 1994, ARZ/407654;

gelet op de betreffende bepalingen van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (APPA);

 

BESLUIT:

 

Vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van Uitkerings- en pensioenverordening wethouders

Artikel 1

In artikel 3 vervallen het tweede en derde lid. Het vierde Iid wordt vernummerd tot tweede lid.

Artikel 2

Artikel 4, eerste lid komt te luiden:

  • 1.

    De uitkering bedoeld in artikel 2 bedraagt gedurende het eerste jaar 80% en vervol­gens 70% van de laatstelijk als wethouder genoten wedde, vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering.

In het tweede lid wordt het getal 60 vervangen door: 70.

Het derde, vierde en vijfde lid vervallen. Het zesde en zevende lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.

Artikel 3

Ingevoegd worden vijf nieuwe artikelen, luidende: Voortzetting van de uitkering bij invaliditeit.

 

Na artikel 4 worden ingevoerd de artikelen 4a, 4b, 4c, 4d, en 4e, luidende:

Artikel 4a

  • 1.

    Indien de belanghebbende op de dag waarop de duur van de uitkering eindigt geheel of gedeeltelijk algemeen invalide is, wordt, met inachtneming van artikel 7 de uitkering voor de duur van de invaliditeit voortgezet op de voet van artikel 4b.

  • 2.

    Algemeen invalide, geheel of gedeeltelijk, in de zin van deze verordening is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekten of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met soort-gelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder de eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Onder deze arbeid wordt niet begrepen arbeid in een dienstbetrekking krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening.

  • 3.

    Bij de vaststelling van de mate van algemene invaliditeit wordt buiten beschouwing gelaten of de betrokkene de arbeid feitelijk kan verkrijgen.

  • 4.

    Indien de betrokkene zonder redelijke grond weigert deel te nemen aan een voor hem ge-wenste opleiding of scholing of onvoldoende meewerkt aan het bereiken van een gunstig resultaat ervan, wordt er bij de vaststelling van de mate van algemene invaliditeit van uitge­gaan dat de opleiding of scholing is afgerond.

 

Artikel 4b

  • 1.

    De voortzetting van de uitkering vindt plaats als aangegeven in het tweede en derde lid en vervolgens als aangegeven in het vierde en vijfde lid van dit artikel.

  • 2.

    De uitkering bedraagt gedurende een periode als aangegeven in het derde lid 70 procent van de laatstelijk als wethouder genoten wedde, vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering, bij een algemene invaliditeit van 80 procent of meer; 60 procent van die wedde vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering bij een algemene invaliditeit van 55 tot 80 procent, en 40 procent van die wedde vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering bij een algemene invaliditeit van 25 tot 55 procent.

  • 3.

    De in het tweede lid bedoelde periode is ten hoogste voor de belanghebbende die op het tijdstip van voortzetting van de uitkering:

    58 jaar of ouder is: zes jaar;

    53 jaar of ouder is: drie jaar;

    48 jaar of ouder is: twee jaar;

    43 jaar of ouder is: anderhalf jaar;

    38 jaar of ouder is: een jaar;

    33 jaar of ouder is; een half jaar, en

    jonger is dan 33 jaar: nihil.

  • 4.

    De uitkering bedraagt na afloop van de volgens het derde lid bepaalde periode een percenta­ge, volgens het tweede Iid, van een bedrag gelijk aan het minimumloon verhoogd met een percentage van het verschil tussen de laatstelijk als wethouder genoten wedde vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 4, en het minimumloon.

  • 5.

    Voor de berekening van het in het vierde lid bedoelde bedrag geldt een percentage van 2 maal het aantal verstreken jaren tussen het 15de jaar en de leeftijd van de betrokkene op het tijdstip van voortzetting van de uitkering.

  • 6.

    Het minimumloon, bedoeld in het vierde lid, is het tot een jaarbedrag herleidde minimum-loon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het tot een jaarbedrag herleidde voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van de genoemde wet, beide vermeerderd met de daar-over berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

  • 7.

    De belanghebbende heeft recht op aanvulling van de uitkering, indien die uitkering minder bedraagt dan het volgens het tweede lid vastgestelde percentage van de laatstelijk als wethou­der genoten wedde vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering.

  • 8.

    De aanvulling is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de uitkering te verhogen tot het in het zevende lid bedoelde percentage van de laatstelijk als wethouder genoten wedde vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering.

  • 9.

    In afwijking van het achtste lid is de aanvulling gelijk aan het bedrag dat nodig is om de uitkering te verhogen tot het in het tiende lid aangegeven percentage van de laatstelijk als wethouder genoten wedde vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering, indien de belanghebbende de keuze heeft gemaakt voor een verlaging van de inhouding ingevolge artikel 59, eerste lid.

  • 10.

    Het in het negende lid bedoelde percentage bedraagt bij een algemene invaliditeit van 80 procent of meer 65 procent, bij een algemene invaliditeit van 55 tot 80 procent: 56 procent en bij een algemene invaliditeit van 25 tot 55 procent: 37 procent.

  • 11

    Burgemeester en wethouders stellen regels met betrekking tot de wijze en het tijdstip waarop de wethouder of de gewezen wethouder de in het negende lid bedoelde keuze, die eenmalig is, kenbaar dient te maken.

  • 12

    Indien de wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering tezamen met inkomsten, bedoeld in artikel 5, minder bedraagt dan het minimumloon wordt de uitkering verhoogd tot het minimumloon. De verhoging bedraagt niet meer dan het verschil tussen de uitkering en het bedrag waarvan deze is afgeleid en tevens niet meer dan 30% van het minimumloon.

 

Artikel 4c.

  • 1.

    De voortzetting van de uitkering, bedoeld in artikel 4a, geschiedt op aanvraag van de belanghebbende en voor termijnen van niet langer dan drie jaar, onverminderd het in deze verordening bepaalde over herziening of intrekking van de uitkering.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen de belanghebbende uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis van de mogelijk­heid tot het doen van een aanvraag tot voortzetting van de uitkering na afloop van die termijn.

  • 3.

    Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt door de belanghebbende uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn gedaan.

  • 4.

    Indien burgemeester en wethouders niet tijdig beslissen op een tijdig ingediende aanvraag als bedoeld in het derde lid, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip van de beslissing op de aanvraag.

  • 5.

    Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt geacht tijdig te zijn ingediend indien burgemeester en wethouders de kennisgeving bedoeld in het tweede lid niet hebben gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving als bedoeld in het tweede lid de aanvraag wordt ingediend binnen een maand nadat deze kennisgeving is ontvangen.

  • 6.

    Indien de uitkering na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn wordt voortgezet, wordt de uitkering berekend op de wijze die van toepassing zou zijn geweest indien die termijn niet zou zijn afgelopen.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van bepaalde groepen algemeen invaliden bepalen dat in bepaalde situaties geen termijn geldt dan wel een termijn zal gelden die afwijkt van de in het eerste lid genoemde termijn van drie jaar.

 

Artikel 4d.

  • 1.

    Binnen een jaar na het tijdstip waarop de uitkering voor de eerste maal met toepassing van artikel 4a is voortgezet, doen burgemeester en wethouders een onderzoek instellen ten einde te doen bezien of er als gevolg van gronden die invloed hebben op de mate van algemene invaliditeit redenen aanwezig zijn voor herziening of intrekking van de uitkering.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van bepaalde groepen algemeen invaliden bepalen dat geen termijn geldt dan wel een termijn zal gelden die afwijkt van de in het eerste lid genoemde termijn.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders wijzigen ambtshalve of op aanvraag van de belanghebbende het bedrag van de uitkering bij wijziging van de mate van algemene invaliditeit.

  • 4.

    Een wijziging van het bedrag van de uitkering gaat in:

    a. indien daartoe een aanvraag is ingediend, met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin die aanvraag is ingekomen;

    b. indien de wijziging ambtshalve plaatsvindt, met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de beslissing tot wijziging is genomen.

  • 5.

    De toepassing van artikel 4a wordt ten aanzien van een belanghebbende gestaakt indien en zolang hij niet voldoet aan een uitnodiging van burgemeester en wethouders zich te onder-werpen aan een onderzoek door een of meer door hen aangewezen geneeskundigen ter beantwoording van de vraag, of er nog sprake is van algemene invaliditeit.

  • 6.

    Indien degene die recht heeft op een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering inkomsten uit of in verband met arbeid geniet, zijn burgemeester en wethouders bevoegd, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid bedoeld in artikel 4a, tweede lid kan worden aangemerkt, niet tot herziening of intrekking van de uitkering over te gaan. De toepassing van de eerste volzin vindt ten hoogste plaats over een aaneengesloten periode van drie jaren, aanvangende op de eerste dag waarover de inkomsten uit of in verband met arbeid bedoeld in de eerste volzin worden genoten. Deze periode wordt geacht niet te zijn onderbroken indien korter dan een maand geen inkomsten uit of in verband met arbeid worden genoten. Na afloop van de in de tweede volzin genoemde periode wordt de in de eerste volzin bedoelde arbeid aangemerkt als arbeid bedoeld in artikel 4a, tweede lid.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat de tweede volzin van het zesde lid geen toepassing vindt ten aanzien van bepaalde groepen algemeen invaliden en met betrekking tot het zesde lid van dit artikel nadere en voor bijzondere gevallen zo nodig afwijkende regels stellen.

 

Onderzoek naar invaliditeit voor het aftreden

 

Artikel 4e

  • 1.

    Op verzoek van een wethouder doen burgemeester en wethouders een onderzoek instellen door een of meer door hen aangewezen geneeskundigen, ter beantwoording van de vraag of de wethouder die het verzoek deed algemeen invalide is als bedoeld in artikel 4a, tweede lid.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders brengen de uitkomst van een onderzoek dat is ingesteld ingevolge het eerste lid ter kennis van de verzoeker.

Artikel 4

In artikel 5, negende lid wordt de zinsnede "artikel 3, tweede en vierde lid" vervangen door: artikel 3, tweede lid en artikel 4a.

Artikel 5

Artikel 7 onder d: artikel 4, lid 3 wordt vervangen door: artikel 4a, eerste lid.

Artikel 6

In artikel 10, eerste en tweede lid, en in artikel 15, eerste, tweede en derde lid, wordt "artikel 96 van de gemeentewet" vervangen door: artikel 51, eerste lid, van de Gemeentewet".

Artikel 7

Artikel 17 komt te luiden:

  • 1.

    Het pensioen wordt berekend over de tijd doorgebracht als wethouder, volgens een of meer van de artikelen 18, 19 en 19a, naar de laatstelijk als wethouder genoten wedde vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering.

  • 2.

    Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 18 als 19, geldt voor de pensioen-berekening over tijd voor 1 januari 1986 als laatstelijk genoten wedde een bedrag gelijk aan 1001110 maal het bedrag van de eventueel naar de regelen, vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 57 aangepaste wedde voor de vaststelling van de pensioengrondslag voor de pensioenberekening over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 met toepassing van artikel 19. De in de eerste volzin eerstbedoelde wedde bedraagt niet minder dan het bedrag van laatstbedoelde wedde verminderd met f 6.320. Het bedrag van f 6.320 wordt telkens aangepast bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 57, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 f 63.200 bedroeg.

  • 3.

    Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 18 als artikel 19a, geldt voor de pensioenberekening over tijd voor 1 januari 1986 als laatstelijk genoten wedde een bedrag gelijk aan 100/110 maal het bedrag, bedoeld in het vierde lid.

  • 4.

    Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 19 als artikel 19a geldt voor de pensioenberekening over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 als laatstelijk genoten wedde een bedrag gelijk aan de eventueel naar de regelen, bedoeld in het tweede lid aangepaste wedde voor de vaststelling van de pensioengrondslag voor de pensioenberekening over tijd na 31 december 1994 met toepassing van artikel 19a, vermenigvuldigd met een debruteringsfactor. Deze factor is de breuk, waarvan de teller honderd bedraagt en de noemer de som is van honderd en het percentage waarmee de wedde als wethouder per 1 januari 1995 uitsluitend ter uitvoe­ring van artikel II van de wet van 19 mei 1994, houdende wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (onder andere ter zake van inhoudingen op het inkomen en gelijke franchise voor de pensioenberekening)

    (Stb. 418) is gewijzigd.

  • 5.

    Bij de berekening van een pensioen van een gewezen wethouder die voor 1 januari 1986 voor zijn bezoldiging geacht werd niet de volledige werkweek aan het wethouderschap te besteden, wordt de laatstelijk genoten wedde, vastgesteld volgens het tweede of derde lid, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.

Artikel 8

Van artikel 18 vervallen het zesde en zevende lid.

In lid 4 wordt "in artikel 3, lid 2" twee maal vervangen door: in artikel 4a. Be zinsnede "in artikel 3, leden 1 en 4" wordt vervangen door: in artikel 3, leden 1 en 2.

Artikel 9

Het opschrift van artikel 19 komt te luiden: Berekening van het eigen pensioen over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995.

Artikel 10

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid wordt de zinsnede "na 31 december 1985" vervangen door: tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995.

  • 2.

    Het tweede lid vervalt.

  • 3.

    Het derde tot en met elfde lid worden vernummerd tot het tweede tot en met tiende lid.

Artikel 11

Na artikel 19 wordt een nieuw artikel 19a ingevoerd, luidende:

 

Artikel 19a Berekening van het eigen pensioen over tijd na 31 december 1994

  • 1.

    Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over tijd doorgebracht als wethouder na 31 december 1994.

  • 2.

    Artikel 19, tweede lid, is van toepassing, met dien verstande dat de in dat lid bedoelde franchise het bedrag is, genoemd in artikel F7aa, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet dan wel het met toepassing van het derde lid van dat artikel gewijzigde bedrag.

  • 3.

    Artikel 19, derde en zevende tot en met tiende lid, zijn van toepassing.

Artikel 12

Artikel 20 komt te luiden:

Indien het pensioen van de wethouder, die voor zijn bezoldiging geacht wordt niet de volledige werkweek aan het wethouderschap te besteden, wordt berekend met toepassing van artikel 19 of 19a, dan wel met toepassing van beide artikelen, is het bedrag van het pensioen gelijk aan de uitkomst van de berekening vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.

Artikel 13

Het opschrift van artikel 21 komt te luiden: Samenvallende diensttijd van echtgenoten tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995

Artikel 14

In artikel 22, eerste lid, wordt de zinsnede "is degene aan wie een pensioen krachtens dit hoofdstuk is toegekend" vervangen door: is degene aan wie een pensioen krachtens dit hoofdstuk is toegekend over diensttijd voor 1 januari 1995.

Artikel 15

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd: Het derde lid vervalt.

Het vierde en vijfde lid warden vernummerd tot het derde en vierde lid.

Artikel 16

In artikel 29, eerste lid, wordt de zinsnede "na 31 december 1985" vervangen door: tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995.

Artikel 17

Na artikel 29 wordt een nieuw artikel 29a ingevoerd, luidende:

Artikel 29a

  • 1.

    Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over diensttijd na 31 december 1994.

  • 2.

    De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en geen recht heeft op pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag op zijn volgens de voorgaande artikelen berekende pensioen. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het nabestaandenpensioen tellend jaar 1,25 procent van de franchise, bedoeld in het tweede lid van artikel 19a.

  • 3.

    Het derde en vierde lid van artikel 29 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18

Artikel 57 komt te luiden:

Artikel 57

  • 1.

    De wedde, bedoeld in artikel 18, of de pensioengrondslag bedoeld in de artikelen 19 en 19a, behorende bij een pensioen als bedoeld in artikel 16 of bij een uitzicht op een pensioen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, worden telkens gewijzigd overeenkomstig een algemene bezoldigingswijziging, ten einde een aan die algemene bezoldigingswijziging evenredige aanpassing van het pensioen te bewerkstelligen.

  • 2.

    Onder een algemene bezoldigingswijziging als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een zodanige wijziging, vastgesteld met toepassing van artikel A8, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet.

  • 3.

    Indien met toepassing van artikel A8, zesde lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet aan pensioengerechtigden een eenmalige uitkering wordt toegekend, wordt aan degene die recht heeft op een pensioen ingevolge deze verordening overeenkomstig een eenmalige uitkering toegekend.

Artikel 19

Artikel 59 komt te luiden:

Artikel 59 Inhoudingen

  • 1.

    Op de wedde van de wethouder worden volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen bedragen ingehouden overeenkomstig de inhouding van bedragen op de bezoldiging van degene die behoort tot het overheidspersoneel, ter zake van aanspra­ken bij werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

  • 2.

    Op de uitkering van de gewezen wethouder warden volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen bedragen ingehouden overeenkomstig de inhouding van bedragen, terzake van aanspraken als bedoeld in het eerste lid, op een werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een voor overheidspersoneel getroffen regeling.

  • 3.

    Geen inhouding van bedragen ter zake van aanspraken bij ouderdom en overlijden vindt plaats voor zover tijd niet meetelt als pensioendiensttijd en op uitkeringen bedoeld in artikel 4a, alsmede in de gevallen bedoeld in de laatste volzin van artikel 18, vierde lid.

Artikel 20

Artikel 65

In het vierde lid onder b dient na de zinsnede "in artikel 214 of 215" te worden toegevoegd: van boek 1. Hetzelfde geldt voor de zinsnede "artikel 227".

Artikel 21

Artikel 72

Het vierde lid vervalt. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

Artikel 22 Overgangsbepalingen

De artikelen 91 en 92 worden vernummerd tot 100 en 101. Toegevoegd wouden de volgende artikelen:

Artikel 23

Artikel 91 (overgangsbepaling bij de achtste wijziging)

  • 1.

    Met ingang van 1 januari 1995 worden het inkomen van de wethouder als zodanig en de laatstelijk genoten wedde dan wel de berekeningsgrondslag, waarvan is afgeleid een uitkering ter zake van ontslag of aftreden als wethouder, en een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering, aangepast overeenkomstig de aanpassing van de salarissen ingevolge artikel 34 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde aanpassing is geen algemene bezoldigingswijziging als bedoeld in artikel 57.

Artikel 92 overgangsbepaling ten aanzien van artikel 57 (overgangsbepaling bij de achtste wij­ziging)

Artikel 57, zoals dat luidde op 31 december 1994, blijft van toepassing ten aanzien van een wijziging in de bezoldiging van het rijkspersoneel voor 1 januari 1995.

Artikel 93 overgangsbepaling ten aanzien van fictieve diensttijd (overgangsbepaling bij de achtste wijziging)

Ten aanzien van degenen die ingevolge deze verordening recht op nabestaanden- of wezenpensi­oen hebben verkregen voor 1 januari 1995, wordt de tijd waarnaar het pensioen is of geacht wordt te zijn berekend en die niet daadwerkelijk als wethouder is doorgebracht, voor zover nodig medebegrepen onder tijd gelegen voor die datum.

Artikel 94 (overgangsbepaling bij de achtste wijziging)

  • 1.

    De artikelen lX tot en met XV van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschikt­heidsregelingen en de krachtens artikel XV van die wet gestelde regels zijn van overeenkom­stige toepassing op degene op wie artikel 95, eerste of derde lid, van deze verordening van toepassing is en die op 31 januari 1992 en sinds 1 januari 1990 recht heeft op uitkering als bedoeld in dat artikel.

  • 2.

    Als het orgaan bedoeld in artikel Xl van de in het eerste lid genoemde wet wordt voor de in het eerste lid bedoelde overeenkomstige toepassing het college voor burgemeester en wethouders beschouwd.

  • 3.

    De op grond van dit artikel toegekende uitkeringen komen ten laste van de gemeente.

  • 4.

    De artikelen 71, 72 en 73 zijn van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 95 (overgangsbepaling bij de achtste wijziging)

  • 1.

    De bij de achtste wijziging in de verordening ingevoerde artikelen 4a, tweede lid, 4c en 4d, telkens het eerste en het tweede lid, vinden geen toepassing ten aanzien van degene die op 31 december 1994 recht heeft op een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering en op de dag van inwerkingtreding van deze wijziging vijftig jaar of ouder is.

  • 2.

    De bij de achtste wijziging vervallen tweede volzin van artikel 3, tweede lid (definitie begrip algemeen invalide) blijft van toepassing op degene bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    De bij de achtste wijziging ingevoegde artikelen 4a, tweede lid, en 4e worden met ingang van een latere datum dan 1 januari 1995 van toepassing op degene die op 31 december 1994 recht had op een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering en op 1 januari 1995 jonger is dan vijftig jaar. Tot die datum blijft de bij deze wijziging vervallen tweede volzin van artikel 3, tweede lid, op hem van toepassing.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde latere datum wordt vastgesteld overeenkomstig de ministeriële regeling bedoeld in artikel 111, vierde lid, van Staatsblad 417.

  • 5.

    Voor de toepassing van artikel 4c geldt ais datum waarop de uitkering van degene bedoeld in het derde lid van dit artikel wegens algemene invaliditeit is voortgezet de dag waarop de artikelen 4a, tweede lid, en 4e op hem van toepassing worden.

  • 6.

    Artikel 4d, eerste lid, vindt geen toepassing ten aanzien van degene wiens uitkering wegens algemene invaliditeit is voortgezet met ingang van een dag gelegen voor 1 januari 1995.

 

Artikel 96 (overgangsbepalingen bij de achtste wijziging).

  • 1.

    De bij de achtste wijziging vervallen eerste volzin van artikel 3, tweede lid, en artikel 4, derde lid, blijven van toepassing op degene die:

    a. op 31 december 1994 recht had op wegens algemene invaliditeit voortgezette uitke­ring, of

    b. op 25 januari 1993 ziekten of gebreken had en wiens uitkering uiterlijk een jaar na die datum in verband met die ziekten of gebreken wegens algemene invaliditeit wordt voortgezet, dan wel wiens uitkering ingevolge artikel 18, vierde lid binnen een jaar na de genoemde datum in verband met die ziekten of gebreken wordt aangemerkt als een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering.

  • 2.

    Het eerste lid van artikel 4a en artikel 4b zijn niet van toepassing op degene bedoeld in het eerste lid.

 

Artikel 97 (overgangsbepaling bij de achtste wijziging).

  • 1.

    De periode van toekenning van een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering bedoeld in artikel 4e wordt in afwijking van dat artikel tot een nader te bepalen tijdstip vastgesteld op vijf jaar.

  • 2.

    Wijziging van de termijn bedoeld in het eerste lid brengt geen wijziging in de termijnen zoals die gelden ter zake van wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkeringen die zijn toegekend voor het tijdstip van wijziging van de termijn.

 

Artikel 98 (overgangsbepaling bij de achtste wijziging).

  • 1.

    Indien vanaf 1 januari 1995 artikel 4d, zesde lid, wordt toegepast ten aanzien van degene bedoeld in artikel 95, wordt ten aanzien van degene onder de in artikel 4a, tweede lid bedoelde arbeid, verstaan de arbeid bedoeld in de per 1 januari 1995 vervallen tweede volzin van artikel 3, tweede lid.

  • 2.

    Het eerste lid geldt voor degene bedoeld in artikel 95, derde lid, tot aan het daar bedoelde tijdstip.

Artikel 99 (Inwerkingtreding achtste wijziging).

  • 1.

    Het tweede lid van artikel 19 zoals dat luidde voor de achtste wijziging, vervalt met terug-werkende kracht tot 1 mei 1994. De invoering van het opschrift en de vernummering van de leden 3 tot en met 11 tot 2 tot en met 10 werken terug tot diezelfde datum.

  • 2.

    Artikel 4, eerste en tweede lid, en artikel 4b, tweede en tiende lid, zoals die luiden na de achtste wijziging treden in werking met terugwerkende kracht tot 1 juli 1994.

  • 3.

    De artikel 4a, 4b, eerste en derde tot en met negende en elfde en twaalfde lid, en de artikelen 4c en 4d treden in werking per 1 januari 1995. Artikel 4e treedt in werking op de datum dat de achtste wijziging in werking treedt.

  • 4.

    De artikelen 17, 18, 19, eerste lid, 19a, 20, 21 (opschrift), 22, eerste lid, 29, eerste lid, 29a, 57 en 59 zoals bedoelde bepalingen na de achtste wijziging zijn ingevoerd of gewijzigd, treden in werking met ingang van 1 januari 1995.

  • 5.

    Per 1 januari 1995:

    vervalt van artikel 3 het tweede en derde lid en wordt het vierde lid vernummerd;

    vervallen van artikel 4 het derde, vierde en vijfde lid en worden de leden zes en zeven van artikel 4 vernummerd;

    worden artikel 5, lid 9 en artikel 7 onder d gewijzigd en vervalt het vierde lid van artikel 72 onder vernummering van lid 5.

  • 6.

    Artikel 28, derde lid vervalt met terugwerkende kracht tot 1 mei 1994. De vernummering van de leden vier en vijf werkt terug tot dezelfde datum.