Overheidsorganisatie | Gemeente Hoogezand-Sappemeer |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2011 |
Citeertitel | Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 220 tot en met 220h Gemeentewet
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-12-2010 | 22-02-2012 | nieuwe regeling | 13-12-2010 Regiokrant, 22-12-2010 | Onbekend |
De raad van de gemeente Hoogezand-Sappemeer;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders
van: 19 oktober 2010 en 8 december 2010
gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
gezien het advies van de afdeling Publiekszaken;
besluit vast te stellen de: Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2011 (Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011)
1. Onder de naam "onroerende-zaakbelastingen" worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.
2. Bij de gebruikersbelasting wordt:
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaakin gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.
3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die
bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale regi-
stratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genot-
hebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, als
bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de
waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in
hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende
zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestel-
de waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is
vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende
zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij
of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid van de Wet
waardering onroerende zaken.
1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet
reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde
waarde, de waarde van:
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a. bedoelde grond;
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen – niet zijnde gebouwen – welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
onroerende zaken, die in hoofdzaak worden gebruikt voor sociaal-culturele doeleinden met dien verstande, dat hieronder niet vallen die onroerende zaken, waarmee of waarin een bedrijvigheid wordt uitgeoefend, waarmee winst wordt gemaakt of beoogd;
onroerende zaken, die in hoofdzaak worden gebruikt voor sportdoeleinden met dien verstande, dat hieronder niet vallen die onroerende zaken, waarmee of waarin een bedrijvigheid wordt uitgeoefend, waarmee winst wordt gemaakt of beoogd;
2. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j., m., n. en o.
van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbe-
lasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het
genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
3. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking
gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in
hoofdzaak dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
de gebruikersbelasting 0,2269 %
de eigenarenbelasting
1.voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning
dienen 0,1283 %
2.voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot
woning dienen 0,2827 %
2. Voor belastingaanslagen tot € 10,00 vindt geen invordering plaats.
Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op
één aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerende-
zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belasting-
bedrag.
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen
waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand
volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet
is vermeld en de tweede termijn twee maanden later.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, in geval het
totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of
als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan,
minder is dan € 2.000,00, en zolang de verschuldigde bedragen
door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden
afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel
gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het
aanslagbiljet nog maanden in het jaar waarin de aanslagen worden
opgelegd overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen
ten minste zes en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn
vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk
van de volgende termijnen telkens een maand later.
3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven
met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-
zaakbelastingen.
De "Verordening onroerende-zaakbelastingen 2010 1e
wijziging" van 27 januari 2010, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 10 tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die
zich voor die datum hebben voorgedaan.
1. Deze verordening treedt in werking op achtste dag na die van
bekendmaking
2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011
Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening onroerende-
zaakbelastingen 2010"
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 13 december 2010.
De Raad voornoemd,
Mevouw Y.P. van Mastrigt, voorzitter.
mevrouw C.A.M. Bodewes, raadsgriffier.