Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Menterwolde

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Menterwolde
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Wet werk en bijstand
CiteertitelAfstemmingsverordening WWB
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 18

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200901-01-2013n.v.t.

11-12-2008

verwijzing

Afstemmingsverordening WWB

Tekst van de regeling

No.: 7/10. 

De raad van de gemeente Menterwolde;gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 november;gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet Werk en Bijstandt; 

B E S L U I T : 

Vast te stellen:DE AFSTEMMINGSVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:a. de wet: de Wet Werk en Bijstand;b. bijstand: de bijstandsnorm bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3, van de wet;c. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Menterwolde;d. reïntegratievoorzieningen: instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden    van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;e. reïntegratietraject: een plan, bestaande uit een geheel van reïntegratie-instrumenten, dat tot   doel heeft om binnen een bepaald tijdsbestek te komen tot arbeidsinschakeling of zelfstandige   maatschappelijke participatie.

Artikel 2 Gedragingen

De gedragingen bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet worden onderscheiden in de volgendecategorieën:1. eerste categorie:a. het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van     inlichtingen- en medewerkingsplicht bedoeld in artikel 17 van de wet, voor zover dit niet    heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van bijstand;b. het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in hoofdstuk 6, paragraaf 3, van de wet.2. tweede categorie:a. het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van    inlichtingen- en medewerkingsplicht bedoeld in artikel 17 van de wet, als dit heeft geleid    tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van bijstand;b. het langer dan 2 weken niet als werkzoekende geregistreerd zijn of blijven bij het Centrum    voor Werk en Inkomen (CWI).3. derde categorie:a. het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening    in het bestaan;b. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te    verkrijgen;c. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden reintegratievoorzieningen,   waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een   onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke   participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of   tot voortijdige beëindiging van het reïntegratietraject.4. vierde categorie:a. het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking;b. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;c. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden reintegratievoorzieningen,    waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een    onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke    participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige    beëindiging van het reïntegratietraject;d. het zich zeer ernstig misdragen jegens het college en de in zijn opdracht werkende ambtenaren    en medewerkers.

Artikel 3 Percentage van de verlaging

  • 1 Het college stelt de verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet vastop:a. vijf (5%) procent van de bijstand bij gedragingen van de eerste categorie;b. tien (10%) procent van de bijstand bij gedragingen van de tweede categorie;c. twintig (20%) procent van de bijstand bij gedragingen van de derde categorie;d. honderd (100%) procent van de bijstand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2 Het college kan, in afwijking van het eerste lid, het percentage van de verlaging hoger of lagervaststellen, tot een minimum van vijf procent en een maximum van honderd procent, rekeninghoudend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandighedenvan de belanghebbende.

  • 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 vande wet en/of artikel 2 van deze verordening heeft geleid tot het ten onrechte of tot een deel tehoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het brutobenadelingsbedrag. Onverminderd artikel 2 wordt de afstemming van uitkering op de volgendewijze vastgesteld:a. Bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 15% van de bijstandsnorm gedurende één    maand;b. Bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot 2.000,00: 30% van de bijstandsnorm gedurende    één maand;c. Bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot 4.000,00: 60% van de bijstandsnorm gedurende    één maand;d. Bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 tot de aangiftegrens: 100% van de    bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 4 Periode van de verlaging

  • 1 Een verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet vindt plaats:a. voor de duur van één kalendermaand, wanneer sprake is van een eerste verwijtbare gedraging;b. voor de duur van twee kalendermaanden, wanneer sprake is van een tweede verwijtbaregedraging van dezelfde categorie binnen twaalf maanden na de eerste als verwijtbaar aangemerktegedraging.

  • 2 Het college kan bij een derde en volgende verwijtbare gedraging van dezelfde categorie binnentwaalf maanden na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging de bijstand voor on3bepaalde duur verlagen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheiden de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan het college in bijzondere gevallen de bijstand verlagen vooreen langere of voor onbepaalde duur, als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheiden de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikel 5 Heroverweging

  • 1 Het college heroverweegt de in artikel 4, tweede en derde lid, bedoelde verlaging, of de verlagingdie na een eerdere heroverweging voor een periode langer dan drie maanden of voor onbepaaldeduur is voortgezet, binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de datumvan het besluit tot verlaging of voortzetting van de verlaging.

  • 2 In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordeelt het college of en inhoeverre de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven te besluitentot herziening, beëindiging of voortzetting van de verlaging.

  • 3 Het college kan bij een besluit tot voortzetting van de verlaging het percentage van de verlagingverdubbelen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheiden de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 6 Waarschuwing en dringende redenen

  • 1 Het college kan afzien van het verlagen van de bijstand en volstaan met een schriftelijkewaarschuwing, als de verwijtbare gedraging bedoeld in artikel 2 niet heeft geleid tot het tenonrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand en de gedraging niet plaatsvindt binneneen periode van 12 maanden na de datum waarop eerder aan de belanghebbende eenschriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 2 Het college kan besluiten af te zien van de tenuitvoerlegging van een verlaging van de bijstandals er sprake is van dringende redenen. Omstandigheden die het rechtstreekse gevolg zijn vaneen als verwijtbaar aan te merken gedraging zijn geen dringende redenen.

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1 In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2 Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, alstoepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8 Slotbepalingen

  • 1 Deze verordening wordt aangehaald als "Afstemmingsverordening WWB"

  • 2 Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009;

  • 3 In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van eenmandaatregeling van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een uitkering ingevolge de WWBontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB (zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2006,121 en 2008, 98) van toepassing.

Ondertekening

Muntendam, 11 december 2008 

De raad voornoemd, 

De voorzitter,             De griffier, 

 

(E.A. van Zuijlen)       (P. Grit)

1 Artikelgewijze toelichting

Artikel 1: DefinitiesDit artikel bevat enkele begripsomschrijvingen.b. Onder bijstand wordt in deze verordening uitdrukkelijk alleen verstaan de toepasselijke normplus de toeslag. De verordening is dus alleen van toepassing op de norm plus toeslag. Dit sluiteen verlaging van de langdurigheidstoeslag op grond van de wet, in situaties waarin verlagingvan de bijstand niet mogelijk is, echter niet uit. 

Artikel 2: GedragingenDe artikelen 2 en 3 moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. De verwijtbare gedragingenzijn ondergebracht in categorieën, waaraan (in artikel 3) een gewicht is toegekend in de vorm vaneen verlagingspercentage. De categorieën zijn gerangschikt naar toenemende zwaarte. In de indelingin categorieën is uitdrukking gegeven aan het belang dat in de WWB wordt gehecht aan deplicht tot arbeidsinschakeling. De gedragingen welke direct betrekking hebben op verplichtingen inhet kader van de inschakeling in de arbeid, met uitzondering van het niet of niet volledig verstrekkenvan inlichtingen ten behoeve van de reïntegratie en het niet langer dan 2 weken uitgeschrevenzijn bij het CWI, zijn daarom ondergebracht in de twee zwaarste categorieën (categorie 3 en 4). 

1. Eerste categoriea. Deze bepaling doelt op relatief lichte schendingen van de algemene, uit de wet voortvloeiendeinlichtingen- en medewerkingsplicht, zoals het niet tijdig inleveren van de inkomstenverklaringof het niet naar behoren verstrekken van inlichtingen die van belang kunnen zijn bij dearbeidsinschakeling. Essentieel is dat het moet gaan om inlichtingen die, als ze wel tijdigzouden zijn verstrekt, geen consequenties hebben voor (de hoogte van) het recht op bijstand.Overigens kan het niet verstrekken van bepaalde inlichtingen er natuurlijk wel toe leiden dathet recht niet kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld in de situatie waarin de belanghebbendeook na het verstrijken van de hersteltermijn geen inkomstenverklaring inlevert of nietverschijnt op een oproep voor een (her)onderzoek.b. De aanvullende verplichtingen moeten expliciet bij beschikking worden opgelegd. Dat kanzowel plaatsvinden bij aanvang van de bijstand als in een later stadium, zodra de omstandighedendaartoe aanleiding geven. Het gaat hier om de aanvullende verplichtingen genoemd in deartikelen 55 tot en met 57 WWB, die niet rechtstreeks van invloed zijn op de hoogte van hetrecht, maar wel de arbeidsinschakeling en uitstroom bevorderen of verband houden met aard endoel van de bijstand. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de verplichting mee te werken aaneen schuldhulpverleningstraject of de verplichting een medische behandeling te ondergaan. 

2. Tweede categoriea. De hier genoemde gedragingen zijn vergelijkbaar met die van de eerste categorie onder a, maarmet dit verschil dat het in deze categorie gaat om inlichtingen die direct van invloed zijn op hetrecht op bijstand. Men moet hierbij met name denken aan gegevens over de woonsituatie ofover de hoogte van genoten inkomsten of middelen die tot het vermogen worden gerekend,waarvan de belanghebbende redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat deze van invloed zijn ophet recht op bijstand. Er kan in deze situaties sprake zijn van fraude als de belanghebbende debedoelde inlichtingen bewust heeft verzwegen met de bedoeling er financieel van te profiteren.Waren de inlichtingen wel (tijdig) verstrekt, dan zou dat hebben geleid tot het lager vaststellenvan het recht op bijstand of tot beëindiging van de bijstand.b. De WWB hecht een groot belang aan de plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9 WWB). Omvoor actieve bemiddeling door het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) in aanmerking tekomen is registratie onontbeerlijk. Het is bovendien een eerste, betrekkelijk eenvoudige stap opweg naar reïntegratie in het arbeidsproces. Het niet ingeschreven staan bij het CWI betekentonvermijdelijk een vertraging van de reïntegratie, in het bijzonder voor de doelgroep die geachtwordt op eigen kracht naar reguliere arbeid uit te stromen. Juist omdat registratie bij het CWIveelal onmisbaar is voor een succesvolle reïntegratie, is deze gedraging ten opzichte van hetMaatregelenbesluit in een hogere categorie geplaatst. 

3. Derde categoriea. Het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft direct gevolgen voor dehoogte of de duur van de aanspraak op bijstand, bijvoorbeeld wanneer iemand door eigenschuld het recht op een voorliggende voorziening verspeelt en daardoor (eerder) in bijstandsbehoeftigeomstandigheden komt te verkeren. Van tekortschietend besef van verantwoordelijkheidis bijvoorbeeld sprake als iemand door eigen toedoen het recht op WW verliest (door niettijdig na ontslag WW aan te vragen) of naderhand ontvangen middelen op onverantwoordewijze heeft besteed, door sneller dan anderhalf maal de bijstandsnorm in te teren.b. Deze gedraging heeft betrekking op de actieve sollicitatieplicht. De belanghebbende is verplichteen minimaal aantal sollicitaties te verrichten en hiervan op verzoek de bewijsstukken tetonen. Het exacte minimum aantal verplichte sollicitaties zal onder andere afhangen van hetaanbod van algemeen geaccepteerde arbeid. Met de enkele mededeling van mondelinge sollicitatieswordt in beginsel geen genoegen genomen, tenzij kan worden geverifieerd dat deze ookdaadwerkelijk hebben plaatsgevonden.c. Bij toekenning van de bijstand of in een later stadium kan aan de belanghebbende, die niet instaat is om op eigen kracht weer in zijn levensonderhoud te voorzien, de verplichting wordenopgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden en de benodigde reïntegratie-instrumenten of om deel te nemen aan een concreet aangeboden traject dat uiteindelijkmoet leiden tot uitstroom of zelfstandige maatschappelijke participatie. De arbeidsinschakelingwordt direct geschaad, wanneer de belanghebbende deze verplichting niet of onvoldoende nakomt,hetgeen gevolgen kan hebben voor de duur van de aanspraak op bijstand. Het niet of onvoldoendeverlenen van medewerking aan een traject zal immers leiden tot vertraging van dattraject. De gedragingen in deze subcategorie hebben echter niet tot gevolg dat het traject (definitief)geen doorgang vindt of moet worden beëindigd. Van onvoldoende medewerking is in iedergeval sprake als de belanghebbende niet op afspraken bij het reïntegratiebedrijf verschijnt,opdrachten in het kader van een scholing niet naar behoren uitvoert of zich niet coöperatief opsteltten aanzien van een diagnostisch onderzoek. 

4. Vierde categoriea. In deze categorie gedraging gaat het om verwijtbaar ontslag, bijvoorbeeld een ontslag opstaande voet wegens diefstal of werkweigering. In deze gevallen wordt een eventuele aanvraagWW vrijwel zonder uitzondering geweigerd. Mocht in het bezwaar tegen de weigering van deWW-uitkering blijken dat het ontslag niet verwijtbaar is, dan kan er in het kader van de Wwbook geen sprake zijn van verwijtbaarheid. In alle gevallen zal het bureau sociale zaken onderzoekenof het ontslag verwijtbaar is.b. Deze gedraging heeft betrekking op het weigeren van een aangeboden dienstverband. Het kanhierbij om allerlei soorten arbeid gaan, gesubsidieerd of regulier, fulltime of parttime, tijdelijkof voor onbepaalde duur. Essentieel is dat de belanghebbende door de werkweigering afzietvan een concrete kans om geheel of gedeeltelijk uit de bijstand te komen.c. Het gaat hier om dezelfde soort gedragingen als bedoeld in de derde categorie onder c, echtermet dit belangrijke verschil dat de gedraging heeft geleid tot het (definitief) geen doorgangvinden of afbreken van een traject. In de praktijk zal beëindiging van een traject veelal pasplaatsvinden nadat de belanghebbende door zijn gedrag herhaaldelijk heeft laten blijken nietmee te willen meewerken aan instrumenten gericht op een zo spoedig mogelijke inschakelingin het arbeidsproces. Ook kan een zeer ernstige gedraging, bijvoorbeeld diefstal tijdens eenproefplaatsing, tot beëindiging van het traject leiden. In alle gevallen betreft het gedragingendie de kans op uitstroom voor langere tijd vrijwel onmogelijk maken. Zonder traject is inschakelingin de arbeid voor de desbetreffende belanghebbende immers niet mogelijk.d. Met zich zeer ernstig misdragen wordt met name bedoeld agressief gedrag. Onder “het collegeen de in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers” wordt niet alleen de bijstandsconsulentverstaan, maar ook de medewerker van de receptie, de telefonist en iedere anderemedewerker die namens het bureau sociale zaken met de belanghebbende in contact treedt.Onder agressief gedrag wordt verstaan: alle vormen van fysiek geweld, van dreiging met geweld,van intimidatie, stalking, discriminatie naar geslacht, geloof of ras, seksuele intimidatie,vernieling en het dragen van wapens of gevaarlijke voorwerpen. Als er sprake is van agressiefgedrag, moet uitvoerig worden gerapporteerd over de exacte aard van het gedrag en de omstandighedenwaarin het zich heeft voorgedaan. 

Het verlagen van de bijstand wegens ernstig wangedrag laat de bevoegdheid van de gemeente omde dader gedurende een periode de toegang tot de gebouwen van het bureau sociale zaken en/ofgemeentehuis te ontzeggen onverlet. 

Artikel 3 Percentage van de verlaging

Lid 1Aan de categorieën is een bepaald wegingspercentage gekoppeld al naar gelang de zwaarte van degedraging. Dit percentage dient als uitgangspunt bij de uiteindelijke vaststelling van de verlaging,waarbij te allen tijde de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individueleomstandigheden moeten worden meegewogen. Het laatste wordt nader uitgewerkt in de toelichtingbij het tweede lid. 

Lid 2Met deze bepaling is beoogd de mogelijkheid te creëren de verlaging zoveel mogelijk toe te snijdenop het concrete geval, dus maatwerk te leveren.Bij de feitelijke vaststelling van de verlaging moet het college vanzelfsprekend rekening houdenmet de individuele situatie van de belanghebbende, maar daarnaast ook met de ernst van de gedragingen de mate van verwijtbaarheid.Zo kan een gedraging naar zijn zwaarte aanleiding zijn voor een bepaald verlagingspercentage,maar als de belanghebbende blijk heeft gegeven van verder verwijtbaar gedrag af te zien zou hetonevenredig hard kunnen zijn om het volle percentage toe te passen.Ook hebben de categorieën een zekere “bandbreedte”. Niet elke gedraging binnen dezelfde categorieis even ernstig of heeft even grote gevolgen. Ook dit aspect zal dus in de afweging moetenworden betrokken. Met name zal daarbij moeten worden overwogen of de belanghebbende degevolgen van zijn gedrag redelijkerwijs had kunnen voorzien.Met name bij agressie is er sprake van een breed scala aan feitelijke gedragingen, van relatief“onschuldig” (beledigen of schelden) tot zeer ernstig (fysiek geweld). Deze gedragingen zijn in eenconcrete situatie ook niet altijd even gemakkelijk van elkaar te onderscheiden en lopen, in gevalvan escalatie, min of meer in elkaar over. Bij dit type verwijtbaar gedrag zullen de ernst en degevolgen (bijvoorbeeld geestelijk of lichamelijk letsel) in de overweging of het maximale verlagingspercentagemoet worden opgelegd, moeten meewegen. Daarbij is ook van belang of de belanghebbendezich voor de eerste maal schuldig maakt aan dergelijk gedrag of hiervoor al eerder isgesanctioneerd (en dus op de hoogte kon zijn van de mogelijke consequenties) en welke persoonlijkeomstandigheden meespelen. Voorop staat echter dat het in beginsel mogelijk moet zijn om bijernstig wangedrag de zwaarste sanctie op te leggen en dat met name agressie niet getolereerdwordt. Zoals reeds aangegeven in de toelichting bij artikel 2, vierde lid onder d, dienen de omschrijvingenin het agressieprotocol als uitgangspunt voor de vaststelling van het feitelijke percentage.In het algemeen geldt dat een eerste verwijtbare gedraging met betrekkelijk geringe gevolgen voorde inschakeling in de arbeid of voor (de hoogte van) het recht op bijstand, afhankelijk van de ernsten verwijtbaarheid, soms kan leiden tot de vaststelling van een lager percentage, terwijl daarentegeneen gedraging met relatief ernstige gevolgen een hoger percentage tot gevolg kan hebben. 

Lid 3De hier genoemde gedragingen zijn vergelijkbaar met die van de eerste categorie onder a, maar metdit verschil dat het in deze categorie gaat om inlichtingen die direct van invloed zijn op het recht opbijstand. Men moet hierbij met name denken aan gegevens over de woonsituatie of over de hoogtevan genoten inkomsten of middelen die tot het vermogen worden gerekend, waarvan de belanghebbenderedelijkerwijs had kunnen begrijpen dat deze van invloed zijn op het recht op bijstand. Er kanin deze situaties sprake zijn van fraude als de belanghebbende de bedoelde inlichtingen bewust heeftverzwegen met de bedoeling er financieel van te profiteren. Waren de inlichtingen wel (tijdig) verstrekt,dan zou dat hebben geleid tot het lager vaststellen van het recht op bijstand of tot beëindigingvan de bijstand.Naarmate het fraudebedrag oploopt, is de hoogte van de afstemming onverminderd de percentagesdie worden genoemd in artikel 3, eveneens hoger. 

Artikel 4 Periode van de verlaging

Lid 1Het eerste lid regelt de duur van de verlaging bij een eerste gedraging (sub a) en bij recidive binnentwaalf maanden (sub b). Een eerste gedraging kan hoogstens leiden tot een verlaging voor de duurvan een kalendermaand, een tweede gedraging tot maximaal twee kalendermaanden. Bepalend voorrecidive is de datum waarop de eerste gedraging als verwijtbaar is aangemerkt en de belanghebbendehiervan redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn, dus de verzenddatum van de beschikkingnaar aanleiding van de eerste gedraging. 

Lid 2Het tweede lid regelt de duur van de verlaging bij volharding. Van volharding is in beginsel sprakebij een derde en volgende gedraging van gelijke categorie, binnen twaalf maanden na de laatsteverwijtbare gedraging. Omdat een verlaging voor onbepaalde duur relatief grote gevolgen heeftvoor de belanghebbende, geldt hier bij uitstek het vereiste van een zorgvuldige belangenafweging.Overigens blijft het mogelijk om ook bij volharding opnieuw een verlaging voor bepaalde duur (totmaximaal drie maanden) op te leggen. In de meeste gevallen zal echter de verlaging voor onbepaaldeduur moeten worden opgelegd en zal de belanghebbende bij de in artikel 5 bedoelde heroverwegingaannemelijk moeten maken van verder verwijtbaar gedrag af te zien. Hierbij kan bijvoorbeeldgedacht worden aan het niet nakomen van de sollicitatieplicht. Het is aan de belanghebbende omdoor middel van bewijsstukken aan te tonen dat hij inmiddels weer volledig aan de sollicitatieplichtvoldoet. 

Lid 3Met deze bepaling wordt uitdrukkelijk de mogelijkheid geboden om ook bij een eerste of tweedegedraging de verlaging voor een langere periode op te leggen als de situatie daartoe aanleidinggeeft. Ook hier geldt het beginsel dat in een concreet geval maatwerk mogelijk moet zijn. Hierbijmoet met name gedacht worden aan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid waardoor debelanghebbende eerder in bijstandsbehoeftige omstandigheden komt te verkeren, bijvoorbeeld dooronverantwoord interen op naderhand ontvangen middelen, of zijn kansen op uitstroom ernstigbemoeilijkt door het afbreken van een traject. In dergelijke gevallen moet het mogelijk zijn om,rekening houdend met de betrekkelijk ernstige gevolgen van de gedraging, reeds bij een eerste oftweede gedraging deze voor langere of voor onbepaalde duur op te leggen. 

Artikel 5 Heroverweging

Lid 1Artikel 18, derde lid, WWB schrijft voor dat het college een verlaging moet heroverwegen binnenuiterlijk drie maanden. Deze heroverweging kan achterwege blijven als de verlaging voor eenperiode van ten hoogste drie maanden is opgelegd.Binnen drie maanden na de beschikking tot verlaging voor een periode van 3 maanden of onbepaaldeduur moet het college beginnen met het onderzoek in het kader van de heroverweging. Ditonderzoek kan in sommige gevallen schriftelijk plaatsvinden, afhankelijk van de aard van deverplichting of gedraging. Zo kan, bijvoorbeeld wanneer het gaat om het al dan niet nakomen vande sollicitatieplicht, worden volstaan met het opvragen van schriftelijke bewijzen waaruit blijkt datde belanghebbende inmiddels aan de sollicitatieplicht is gaan voldoen. In andere gevallen zal hetnoodzakelijk zijn om de belanghebbende op te roepen. Als de belanghebbende de gevraagdegegevens niet overlegt of geen gehoor geeft aan oproepen, dan vindt heroverweging plaats op basisvan de dan bekende gegevens, hetgeen veelal tot voortzetting van de verlaging zal leiden. Deheroverweging resulteert in een beschikking. 

Lid 2Het resultaat van de heroverweging kan drieledig zijn.De belanghebbende laat blijken zich inmiddels niet langer schuldig te maken aan de verwijtbaregedraging waarvoor de verlaging was opgelegd. In dat geval zal de verlaging worden herzien metingang van het moment waarop van verder verwijtbaar gedrag geen sprake meer is.Beëindiging van de verlaging na drie maanden vindt plaats als de belanghebbende aannemelijkmaakt dat hij zich voortaan aan de opgelegde verplichtingen zal houden.Van voortzetting zal sprake zijn als de belanghebbende zich ook ten tijde van de heroverwegingnog steeds aan de verwijtbare gedraging schuldig maakt. De voortzetting kan, afhankelijk van deomstandigheden, mate van verwijtbaarheid en ernst van de gedraging, plaatsvinden voor bepaaldeof onbepaalde duur. Bij voortzetting voor onbepaalde duur moet binnen uiterlijk drie maandenopnieuw heroverweging plaatsvinden.Heroverweging kan overigens leiden tot voortzetting met vaststelling van een lager percentage alsde belanghebbende blijk geeft zijn gedrag enigszins, maar onvoldoende te hebben verbeterd. 

Lid 3Deze bepaling biedt de mogelijkheid om bij volharding het percentage van de verlaging te verdubbelen.Men moet hierbij bijvoorbeeld denken aan de weigerachtigheid om mee te werken aan eentraject. Als hiervoor een verlaging is opgelegd en de belanghebbende blijft medewerking weigeren,ook na een tweede verlaging voor twee maanden en na een derde voor onbepaalde duur, dan kan bijde voortzetting het percentage worden verdubbeld. Verlaging van het percentage is mogelijk indiende belanghebbende blijk geeft zijn gedrag enigszins, maar onvoldoende te hebben verbeterd. Ookhierbij staat een zorgvuldige belangenafweging voorop.Artikel 6 Waarschuwing en dringende redenen 

Lid 1Deze bepaling regelt de schriftelijke waarschuwing en geeft de mogelijkheid om bij een eerste verwijtbaregedraging met een waarschuwing te volstaan. Uitgangspunt blijft echter dat verwijtbaargedrag in beginsel een verlaging van de bijstand tot gevolg heeft. Als wordt overwogen om met eenwaarschuwing te volstaan, moet dit uitdrukkelijk worden gemotiveerd. Een waarschuwing bij eeneerste gedraging is dus geen automatisme. Het zal in vrijwel alle gevallen gaan om relatief geringegedragingen (met geen of weinig directe gevolgen) en / of van een geringe mate van verwijtbaarheid.De feitelijke gedraging moet wel worden omschreven in een waarschuwingsbeschikking en teltgewoon mee bij eventuele recidive.Bij iedere categorie gedraging kan, met inachtneming van het bovenstaande, in beginsel met eenwaarschuwing worden volstaan. In alle gevallen geldt de voorwaarde dat in de voorafgaande 12maanden geen sprake is geweest van een andere verwijtbare gedraging en dat de gedraging niet totgevolg heeft gehad dat te veel of ten onrechte bijstand is betaald. 

Lid 2Soms kunnen er zwaarwegende argumenten zijn om van de tenuitvoerlegging van een overigensgerechtvaardigde verlaging af te zien. Het betreft dan argumenten die met de reden van de verlagingniets van doen hebben. Deze zijn immers bij de vaststelling van de hoogte en de duur van deverlaging al meegewogen.Men kan hierbij denken aan situaties waarin sprake is van een zodanige samenloop van omstandighedendat deze, als de verlaging wel zou worden uitgevoerd, tot gevolg hebben dat de belanghebbendeals gevolg van de verlaging in een ernstige financiële noodsituatie komt, waardoor bijvoorbeeldonmiddellijke huisuitzetting dreigt of een pas begonnen schuldsaneringstraject wordt gefrustreerd.Het moet als gezegd gaan om een noodsituatie die het gevolg is van de individuele omstandighedenvan de belanghebbende. Het ontstaan van een betalings- of huurachterstand of een tijdelijkeopschorting van een schuldsanering zijn op zichzelf geen redenen om van het opleggen vaneen verlaging af te zien. Evenmin kan het enkele feit dat de belanghebbende als gevolg van deverlaging tijdelijk een inkomen lager dan de beslagvrije voet ontvangt voldoende reden zijn om vande tenuitvoerlegging van een verlaging af te zien.De financiële noodsituatie mag ook niet het gevolg zijn van de verwijtbare gedraging. Als iemanddoor verwijtbaar ontslag in ernstige financiële nood komt te verkeren, kan dat nooit een reden zijnom van de oplegging van de verlaging af te zien. De omstandigheden zijn immers het gevolg vanhet verwijtbare gedrag.Afzien van de uitvoering van een verlaging kan ook plaatsvinden als er sprake is van een verlagingwegens herhaald verwijtbaar gedrag. Bij elke nieuwe verlaging of heroverweging moet dus opnieuwworden beoordeeld of zich dringende redenen voordoen.In de beschikking worden wel hoogte en duur van de verlaging vastgesteld en wordt meegedeeldom welke dringende redenen van tenuitvoerlegging wordt afgezien. De verlaging telt bij de vaststellingvan eventuele recidive en volharding dus gewoon mee.