Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Menterwolde

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Menterwolde 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Menterwolde
Officiële naam regelingBesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Menterwolde 2013
Citeertitelhet Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Menterwolde 2013 (Besluit MO)
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning
  2. Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Menterwolde

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-01-2015wijziging

28-11-2012

Tussenklappen

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Menterwolde 2013
13-12-2007nieuwe regeling

23-10-2007

Tussenklappen, 12 december 2007

beleidsregels maatschappelijk ondersteuning Menterwolde 2007

Tekst van de regeling

Burgemeester en wethouders van de gemeente Menterwolde,

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Menterwolde,

besluiten vast te stellen het volgende:

Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Menterwolde 2013

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de begripsbepalingen wordt verwezen naar de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Menterwolde en voor het overige naar de in dit artikel benoemde begrippen.

a. Maximale periodebijdrage: Het bedrag dat de persoon met beperking maximaal aan de eigen bijdrage en het eigen aandeel gezamenlijk, per periode van 4 weken moet betalen. De bedragen zijn vastgelegd in het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning en overgenomen in dit Besluit.

b. Verzamelinkomen: Het inkomen zoals bedoeld in artikel 4.2 lid 1 en lid 2 van het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit inkomensbegrip wordt gebruikt bij de bepaling van de hoogte van de ‘Maximale periodebijdrage’.

 

Hoofdstuk 2 Kosten voor rekening aanvrager, eigen bijdrage of eigen aandeel en berekening van de ‘Maximale periodebijdrage’

Artikel 4 Wmo spreekt van: “a. een huishouden te voeren;” , onder welke regel in de Verordening

zowel wordt verstaan de woonvoorziening als de hulp bij het huishouden.

Artikel 2 Meerkosten

Indien de aanvrager voor een duurdere voorziening kiest dan de goedkoopst compenserende voorziening komt het meerdere voor rekening van de aanvrager.

Artikel 3 Afschrijving en bijdrage in kosten vervoer

  • 1 Bij de vaststelling van de hoogte van het Pgb dan wel de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woontechnische aanpassing van de woning wordt rekening gehouden met de leeftijd (afschrijving) van de te vervangen / aan te passen voorziening.

  • 2 Voor gebruik van de collectieve vervoersvoorzieningen betaalt de pashouder een ritprijs vergelijkbaar met het openbaarvervoertarief en die kan worden afgestemd op het surplus aan dienstverlening in het collectief vervoer ten opzichte van het openbaar vervoer.

Artikel 4 Eigen bijdrage/eigen aandeel

  • 1 Voor voorzieningen die in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt is een eigen aandeel verschuldigd (onder andere woningaanpassingen, verhuis- en inrichtingskosten, diverse vervoersvoorzieningen).

  • 2 Voor voorzieningen die in natura of als persoonsgebonden budget worden verstrekt is een eigen bijdrage verschuldigd (onder andere huishoudelijke hulp, roerende en losse woonvoorzieningen, diverse vervoersvoorzieningen waaronder scootmobielen).

  • 3 In afwijking van het bepaalde lid 1 en lid 2 is geen eigen aandeel of eigen bijdrage verschuldigd voor een rolstoel, woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimtes, huurderving en voorzieningen voor kinderen jonger dan 18 jaar.

Artikel 5 Vaststelling en inning eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1 De eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt berekend, opgelegd, vastgesteld en geïnd per periode van 4 weken, zoals geregeld in artikel 4 lid 3 (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 2 Berekening, oplegging, vaststelling en inning van eigen bijdrage of eigen aandeel vindt plaats door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) met de door de gemeente Menterwolde vastgestelde regels en op basis van het landelijk Besluit Maatschappelijke Ondersteuning. 

Artikel 6 Hoogte eigen bijdrage/ eigen aandeel

  • 1 De eigen bijdrage of het eigen aandeel over een periode van 4 weken is gelijk aan de wettelijke ‘Maximale periodebijdrage’ in die periode (zie artikel 7) tenzij deze hoger is dan de ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ in die periode. In dat geval is de eigen bijdrage of het eigen aandeel gelijk aan de ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’.

  • 2 Wanneer meerdere Wmo voorzieningen verstrekt worden en/of wanneer er ook voor AWBZ zorg een eigen bijdrage opgelegd wordt, geldt het anticumulatiebeginsel. Het anticumulatiebeginsel bepaalt dat de cliënt per 4 weken nooit meer betaalt dan de voor zijn situatie berekende ‘Maximale periodebijdrage’, ongeacht de totale kosten van alle voorzieningen (van AWBZ en/of Wmo). In afwijking hierop geldt dat indien er sprake is van intramurale zorg waarvoor een AWBZ bijdrage verschuldigd is, er geen eigen bijdrage of eigen aandeel op grond van de Wmo verschuldigd is.

Artikel 7 Maximale periodebijdrage

  • 1 Bij de bepaling van de hoogte van de ‘Maximale periodebijdrage’ in een bepaald jaar, wordt rekening gehouden met het verzamelinkomen van de aanvrager en dat van de eventuele partner. Hierbij wordt uitgegaan van het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend. Onder verzamelinkomen wordt in dit besluit verstaan: het inkomen zoals bedoeld in artikel 4.2. lid 1 van het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning. De gegevens over het verzamelinkomen worden door het CAK ingewonnen bij de belastingdienst.

  • 2 De wettelijk bepaalde ‘Maximale periodebijdrage’ is voor ongehuwde personen die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt € 18,60 per 4 weken, met dien verstande dat indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 23.208,- het bedrag van € 18,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen en € 23.208,-

  • 3 De wettelijk bepaalde ‘Maximale periodebijdrage’ is voor ongehuwde personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt € 18,60 per 4 weken, met dien verstande dat indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 16.257,- het bedrag van € 18,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 16.257,-.

  • 4 De wettelijk bepaalde ‘Maximale periodebijdrage’ is voor gehuwde personen, indien een van beide de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt € 26,60 per 4 weken, met dien verstande dat indien het gezamenlijke verzamelinkomen meer bedraagt dan € 28.733,-, het bedrag van € 26,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het gezamenlijke verzamelinkomen en € 28.733,.

  • 5 5. De wettelijk bepaalde ‘Maximale periodebijdrage’ is voor gehuwde personen die beide de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt € 26,60 per 4 weken, met dien verstande dat indien het gezamenlijke verzamelinkomen meer bedraagt dan € 22.676,- het bedrag van € 26,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het gezamenlijke verzamelinkomen en € 22.676,-

  • 6 Voor wat betreft de hoogte van de in lid 2 tot en met 5 genoemde bedragen wordt aangesloten bij de bedragen in artikel 4.1 lid 1 (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning. De in dit artikel genoemde bedragen en categorieën worden bij iedere aanpassing van het landelijke besluit maatschappelijke ondersteuning automatisch aangepast.

  • 7 Op de van toepassing zijnde eigen bijdrage wordt een kortingspercentage van 33% toegepast zolang de wet Chronisch zieken en gehandicapten dit aangeeft. 

Artikel 8 Eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden

  • 1  Voor hulp bij het huishouden in natura wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de huishoudelijke hulp wordt verstrekt. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: het aantal uren ontvangen zorg in die 4 weken, vermenigvuldigd met het gemiddelde uurtarief dat de gemeente Menterwolde aan de gecontracteerde zorgleveranciers betaalt, zijnde:

    voor hulp bij het huishouden niveau 1 (HH-1): €20,20= per uur

    voor hulp bij het huishouden niveau 2 (HH-2): €22,60= per uur

     

  • 2 Voor hulp bij het huishouden in de vorm van een Pgb wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang het periodieke persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de hoogte van het periodieke persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken.

Artikel 9 Eigen aandeel bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming

  • 1 Voor voorzieningen die verstrekt worden in de vorm van een periodieke financiële tegemoetkoming (bijvoorbeeld de gebruiksvergoeding voor de eigen auto, taxi, bruikleenauto of rolstoeltaxi) wordt een eigen aandeel opgelegd zolang de tegemoetkoming verstrekt wordt. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de hoogte van de periodieke financiële tegemoetkoming omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken.

  • 2 Voor voorzieningen die verstrekt worden in de vorm van een eenmalige financiële tegemoetkoming(bijvoorbeeld woningaanpassing of woningsanering) wordt een eigen aandeel opgelegd gedurende maximaal 39 periodes van 4 weken (3 jaar). De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedeeld door het aantal periodes van 4 weken dat een eigen bijdrage wordt opgelegd met een maximum van 39.

Artikel 10 Eigen bijdrage bij verstrekking in natura (in eigendom en in bruikleen)

  • 1 Voor voorzieningen die in eigendom worden verstrekt (bijvoorbeeld bepaalde roerende woonvoorzieningen en/of vervoersvoorzieningen) wordt een eigen bijdrage opgelegd gedurende 39 periodes van 4 weken (3 jaar). De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de aanschafprijs van de verstrekte voorziening, gedeeld door het aantal periodes van 4 weken dat een eigen bijdrage wordt opgelegd met een maximum van 39 periodes.

  • 2 Voor relatief goedkope voorzieningen (waarvan de kosten van aanschaf lager zijn dan € 500,=, bijvoorbeeld een losse douche- of toiletstoel) die in bruikleen worden vertrekt wordt een eigen bijdrage opgelegd, gedurende maximaal 39 periodes van 4 weken (3 jaar). De ‘kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de prijs van de verstrekte voorziening (kosten van aanschaf, aanpassing), gedeeld door het aantal periodes van 4 weken dat een eigen bijdrage wordt opgelegd met een maximum van 39 periodes.

  • 3 Voor voorzieningen anders dan die vermeld staan onder artikel 10.2, die in bruikleen worden verstrekt en waarbij geen onderhouds- of verzekeringskosten zijn, wordt een eigen bijdrage opgelegd, gedurende maximaal 65 periodes van 4 weken (5 jaar) tenzij met de leverancier een andere afschrijvingstermijn is overeengekomen. De ‘kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de prijs van de verstrekte voorziening (kosten van aanschaf, aanpassing) gedeeld door het aantal periodes van 4 weken dat een eigen bijdrage wordt opgelegd met een maximum van 65 periodes dan wel door de afschrijvingstermijn van de voorziening in weken.

  • 4 Voor voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt en waaraan ook onderhouds- en reparatiekosten zijn verbonden (bijvoorbeeld scootmobielen) wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de voorziening gebruikt wordt. De ‘kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de contractueel vastgelegde prijs (voor aanschaf, aanpassing, onderhoud en verzekering) van de voorziening gedeeld door de contractueel vastgelegde technische levensduur van de voorziening, omgerekend naar een bedrag per 4 weken.

Artikel 11 Eigen bijdrage bij verstrekking in de vorm van een Pgb

  • 1 Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb in plaats van een voorziening in bruikleen worden de hoogte en de duur van de eigen bijdrage afgestemd op de hoogte en de toekenningduur van het Persoonsgebonden budget. De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de hoogte van persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken.

  • 2 Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb in plaats van een voorziening in eigendom wordt een eigen bijdrage opgelegd gedurende maximaal 39 periodes van 4 weken (3 jaar). De ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ worden als volgt vastgesteld: de hoogte van het persoonsgebonden budget gedeeld het aantal periodes van 4 weken dat een eigen bijdrage wordt opgelegd met een maximum van 39 periodes.

Artikel 12 Ingangsdatum eigen bijdrage

  • 1 De eigen bijdrage zoals bedoeld in artikel 9 lid 2, artikel 10 lid 1, artikel 10 lid 2 en artikel 11 lid 2 wordt opgelegd vanaf datum van inwerkingtreding van dit Besluit.

  • 2 De eigen bijdrage voor alle overige voorzieningen wordt opgelegd vanaf de inwerkingtreding van dit Besluit, ook voor voorzieningen die vóór de ingangsdatum in bruikleen of middels een periodieke financiële tegemoetkoming of een Pgb zijn verstrekt, mits gebruiker van de voorziening die vóór de inwerkingtredingdatum van dit Besluit is verstrekt 3 maand voorafgaande aan de inwerkingtredingdatum van dit Besluit schriftelijk geïnformeerd is.

  • 3 Burgemeester en wethouders berichten een aanvrager in een beschikking gedurende welke periode een eigen bijdrage en/of aandeel verschuldigd is en hoe hoog het bedrag van de ‘Kosten van de voorziening per 4 weken’ is op basis van artikel 8 t/m 11.

Hoofdstuk 3 Regels over het persoonsgebonden budget (Pgb) en een financiële tegemoetkoming

Artikel 13 Regels rond verstrekking

  • 1 Verstrekking van een Pgb vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2 Verstrekking als Pgb vindt niet plaats indien:

    a. op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget waardoor het Pgb niet rechtmatig en doelmatig zal worden besteed;

    b. er sprake is van toekenning van een collectieve vervoersvoorziening

    c. het op grond van het ziektebeeld te verwachten valt dat de voorziening binnen de normale vervangingstermijn zal moeten worden vervangen;

     

  • 3 Het verstrekte Pgb-bedrag mag alleen worden gebruikt om hulp bij het huishouden in te kopen dan wel een voorziening te verwerven conform het in de beschikking vermelde program van eisen waaraan de voorziening dient te voldoen.

  • 4 Bij een Pgb voor hulp bij huishouden is de budgethouder verplicht om een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de hulpverlener of de hulpverlenende instantie. Een modelovereenkomst is te verkrijgen bij de Sociale verzekeringsbank (SVB).

Artikel 14 Gebruiksduur en beëindiging voorziening verstrekt in de vorm van een Pgb in plaats van in bruikleen

  • 1 Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb in plaats van een voorziening in bruikleen wordt het Pgb toegekend voor een periode conform de contractueel vastgelegde technische levensduur van de voorziening en indien daarover niets is vastgelegd de afschrijvingstermijnen die naar geldende maatschappelijke normen voor de verstrekte voorziening gebruikelijk zijn, hierna aangeduid als ‘gebruiksduur van de voorziening’.

  • 2 Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb in plaats van een voorziening in bruikleen wordt bij de vaststelling van de hoogte van het Pgb rekening gehouden met de in lid 1 bedoelde ‘gebruiksduur van de voorziening’.

  • 3 Mocht na verstrijken van de ‘gebruiksduur van de voorziening’ blijken dat de voorziening nog in goede staat verkeert, dan wordt de gebruiksduur van de voorziening verlengd en wordt indien van toepassing een Pgb toegekend voor onderhoud en reparatie.

  • 4 Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb in plaats van een voorziening in bruikleen is de budgethouder verplicht om gedurende de ‘gebruiksduur van de voorziening’ de aangeschafte voorziening voldoende te laten onderhouden en, voor zover van toepassing, toereikend te verzekeren. In geval van een scootmobiel of elektrische rolstoel is het verplicht om minimaal een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten gedurende de ‘gebruiksduur van de voorziening’.

  • 5 Ingeval het gebruik van de voorziening welke met een Pgb is aangeschaft is beëindigd of de budgethouder verhuisd buiten de gemeente Menterwolde en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is de budgethouder verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde aan de gemeente te vergoeden.

Artikel 15 Uitbetaling Pgb

  • 1 Het per beschikking toegekende Pgb voor hulp bij het huishouden wordt als volgt als voorschot uitbetaald door storting op rekening van de aanvrager:

    -een Pgb tot € 5.000 op jaarbasis: eenmaal per kwartaal

    -een Pgb boven € 5.000 op jaarbasis; eenmaal per maand

     

  • 2 Het per beschikking toegekende Pgb voor aanschaf van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen wordt na indienen van de nota of als voorschot uitbetaald met als maximum het per beschikking toegekende bedrag, door storting op rekening van de aanvrager.

Artikel 16 Verantwoording en controle Pgb

  • 1 De verantwoording van het Pgb door de budgethouder aan Burgemeester en wethouders vindt plaats in alle gevallen na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elke voorschotperiode dan wel kalenderjaar.

  • 2 Verantwoording gebeurt door overleg van:

    a. de nota/factuur van aanschaf en eventueel contract voor onderhoud en reparatie van de voorziening

    b. een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening

    c. -volledige en juist ingevulde verantwoordingsformulieren over het gebruik van het Pgb voor hulp bij het huishouden, ondertekend door de budgethouder en de hulpverlener, waarbij moet worden verantwoord: het aantal betaalde uren, de tijden waarop is gewerkt, het uurtarief, het BSN-nummer en de naam van de hulpverlener.

     

  • 3 Controle van besteding van het Pgb vindt plaats:

    a bij iedere ontvanger aan de hand van de in lid 2 genoemde stukken

    b als de onder a genoemde controle daar aanleiding toe geeft aan de hand van alle daarvoor beschikbare wettelijke mogelijkheden.

  • 4 Is het budget niet of niet volledig gebruikt dan zal het resterende bedrag worden teruggevorderd.

  • 5 Is het Pgb anders besteed dan waarvoor bedoeld, dan zal het Pgb geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd door burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden.

Artikel 17 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

  • 1 De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld. 

  • 2 Vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp in de huishouding als volgt plaats:

    Er wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat per klasse per jaar bedraagt:

    Voor hulp bij het huishouden niveau 1 (HH-1):

    Klasse 1 (0 tot en met 1,9 uur per week): €1.170,-

    Klasse 2 (2 tot en met 3,9 uur per week): € 2.301,-

    Klasse 3 (4 tot en met 6,9 uur per week): € 4.251,-

    Klasse 4 (7 tot en met 9,9 uur per week): € 6.591,-

    Klasse 5 (10 tot en met 12,9 uur per week): € 8.931,-

    Klasse 6 (13 tot en met 15,9 uur per week): € 11.271,-

    terwijl bij additionele uren die boven klasse 6 op basis van de hardheidsclausule worden toegekend een uurbedrag van € 15,00 wordt gehanteerd.

     

    Naast het in lid 1 van dit artikel bedoelde budget wordt een vrij besteedbaar bedrag beschikbaar gesteld ter hoogte van 1,5% van het in lid 1 bedoelde budget met:

    a. een minimum van €154,50 per jaar en een maximum van €1000,- per jaar voor HH2

    b. een minimum van €128,50 per jaar en een maximum van €750,- per jaar voor HH1.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 18 Wonen in een geschikt huis

  • 1 Een persoon kan in aanmerking komen voor een voorziening indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene voorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2 Deze voorziening kan bestaan uit:

    a. een algemene voorziening;

    b. een voorziening in natura;

    c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een voorziening;

    d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening.

     

  • 3 De bepalingen van artikel 10 lid 1 en 2 zijn niet van toepassing op

    a. het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens,  kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur.

    b. specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

    c. Een persoon kan voor de in artikel 10 lid 2, onder b, c en d vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorig lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

  • 4 Een voorziening wordt slechts verleend indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. In afwijking hiervan kan een voorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte:

    a. indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

    b. de bezoekbaar te maken woning moet in de gemeente Menterwolde staan.

    c. de voorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in dit lid onder b bedoelde woonruimte met een in dit Besluit maatschappelijke ondersteuning vast te leggen maximumbedrag.

    d. onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de belanghebbende de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

  • 5 De aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 10 lid 1 en 2 wordt    

             geweigerd indien:

    a. ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    b. de beperking in de bereikbaarheid, toegankelijkheid en/of bruikbaarheid van de woonruimte het gevolg is van een verhuizing uit een woning waar geen beperkingen werden ondervonden en er geen andere belangrijke reden aanwezig was om te verhuizen;

    c. belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    d. de aanvraag voor een te bereiken resultaat betrekking heeft op beperkingen die worden ondervonden in gemeenschappelijke ruimten, anders te bereiken dan met automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

    e. Belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    f. Belanghebbende is verhuisd vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

    g. Belanghebbende is verhuisd naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

    h. Er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning werden ondervonden;

  • 6 Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning en deze verhuizing leidt tot het te bereiken resultaat, dan wordt deze mogelijkheid beoordeeld.

  • 7 Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt, behoudens een verhuiskostenvergoeding.

Artikel 19 Bouwkundige of woontechnische aanpassingen van een woning en uitraasruimte

  • 1 De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning of een uitraasruimte wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte voor de goedkoopst compenserende oplossing.

  • 2 De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming:

    a. De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    b. De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    c. Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

    d. De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    e. De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    f. De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    g. Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

    h. De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, zoals in de beleidsregels is uitgewerkt.

    i. De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    j. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    k. De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

    l. De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 350,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,-

     

  • 3 3. De financiële tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van één woonruimte bedraagt € 2300,- 

Artikel 20 Afschrijvingstermijn bouwkundige of woontechnische aanpassingen

  • 1 De eigenaar-bewoner, die krachtens de verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning die toe te rekenen is aan de verstrekte woonvoorziening, dient te worden terugbetaald. De in rekening gebrachte en betaalde eigen bijdrage of eigen aandeel en het verschuldigde en betaalde erfrecht wordt op de meerwaarde in mindering gebracht.

  • 2 De meerwaarde van de van de woning, als bedoeld in de Verordening maatschappelijke ondersteuning, dient volgens onderstaand afschrijvingsschema, rekening houdend met de reeds in rekening gebrachte en betaalde eigen bijdrage en eventueel verschuldigd erfrecht, te worden terugbetaald.

    in het eerste jaar maximaal 100% van de meerwaarde

    in het tweede jaar maximaal 90% van de meerwaarde,

    in het derde jaar maximaal 80% van de meerwaarde,

    in het vierde jaar maximaal 70% van de meerwaarde,

    in het vijfde jaar maximaal 60% van de meerwaarde,

    in het zesde jaar maximaal 50% van de meerwaarde,

    in het zevende jaar maximaal 40% van de meerwaarde,

    in het achtste jaar maximaal 30% van de meerwaarde,

    in het negende jaar maximaal 20% van de meerwaarde,

    in het tiende jaar maximaal 10% van de meerwaarde,

     

  • 3 De meerwaarde wordt bepaald door op het moment van verkoop, of eigendomsoverdracht, de woning met en zonder de aanpassingen te laten taxeren door een onafhankelijke instantie.

Artikel 21 Verhuiskostenvergoeding

Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt voor de verhuiskostenvergoeding als bedoeld in de Verordening maatschappelijke ondersteuning bedraagt €2.300,-.

Artikel 22 Roerende niet bouwtechnische woonvoorzieningen

  • 1 De hoogte van het persoonsgebonden budget voor aanschaf van een roerende woonvoorziening wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de kosten van de goedkoopst-compenserende voorziening zoals vermeld in een door burgemeester en wethouders geaccepteerde offerte.

  • 2 De hoogte van het Pgb voor onderhoud en reparatie wordt vastgesteld op basis van het bedrag dat door het college aan de leverancier zou worden betaald voor onderhoud en reparatie van de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 3 De financiële tegemoetkoming voor woningsanering bedraagt maximaal:

    Gordijnen: € 15,45 per vierkante meter glasoppervlakte.

    Vloerbedekking: € 20,45 per vierkante meter vloeroppervlakte.

     

  • 4 Bij het bepalen van de financiële tegemoetkoming voor woonsanering wordt rekening gehouden met de afschrijving van de te vervangen gordijnen en vloerbedekking. Het volgende afschrijvingsschema wordt gehanteerd:

    leeftijd stoffering tot 2 jaar: 0%

    leeftijd stoffering van 2 tot 4 jaar: 25%

     

    leeftijd stoffering van 4 tot 6 jaar: 50%

    leeftijd stoffering van 6 tot 8 jaar: 75%

    leeftijd stoffering ouder dan 8 jaar: 100 %

     

Artikel 23 Onderhoud, keuring en reparatie woonvoorzieningen

  • 1 Voor de volgende onderdelen kan door het college van burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming voor onderhoud, keuring en reparatie worden verleend van maximaal € 200,- per kalenderjaar:

    a. stoelliften;

    b.  rolstoel- of sta-plateauliften;

    c.  woonhuisliften;

    d.  hefplateau-liften;

    e.  balansliften;

    f.   de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstel¬baar keuken¬blok, bad of wastafel;

    g. elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren;

    h.  toiletten, voorzien van een onderspoel- en föhninrichting.

  • 2 De tegemoetkoming als bedoeld in lid 1 bedraagt echter nooit meer dan de werkelijke kosten.

  • 3 De tegemoetkoming in de kosten van noodzakelijke reparatie(s) van de voorzieningen zoals genoemd in lid 1 van dit Besluit bedraagt 100% van de werkelijke kosten.

Artikel 24 Tijdelijke huisvesting

  • 1 De financiële tegemoetkoming die op basis van de verordening kan worden verstrekt voor tijdelijke huisvesting die door de persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn eigen woonruimte of de door de persoon met beperkingen nog te betrekken woonruimte bedraagt:

    a. de werkelijke kosten met een maximum van € 569,50 per maand voor maximaal zes maanden als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte

    b. de werkelijke kosten met een maximum van € 233,35 per maand voor maximaal zes maanden als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van niet-zelfstandige woonruimte.

     

  • 2 De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt alleen uitgekeerd over de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager voor dubbele woonlasten komt te staan.

Artikel 25 Huurderving

De financiële tegemoetkoming die op basis van de verordening kan worden verstrekt voor huurderving is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, maar bedraagt niet meer dan de helft van de werkelijke kosten met een maximum van

€ 233,35 per maand en kan worden verstrekt gedurende maximaal zeven maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een vergoeding in aanmerking komt.

Hoofdstuk 6 Vervoersvoorzieningen

Artikel 26 Vormen van vervoersvoorzieningen

  • 1  Een te verstrekken individuele vervoersvoorziening kan, naast een collectieve vervoersvoorziening, bestaan uit:

    a. een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor aanschaf van

    1. een open elektrische buitenwagen (scootmobiel) met een maximumsnelheid van 8 kilometer per uur;

    2. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    3. een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

    4. een ander verplaatsingsmiddel.

    b. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    1. aanpassing van een eigen auto;

    2. gebruik van een eigen auto;

    3. gebruik van een taxi;

    4. gebruik van een rolstoeltaxi.

     

  • 2 Een scootmobiel met een snelheid hoger dan 8 kilometer per uur wordt alleen verstrekt op basis van individuele omstandigheden

  • 3 De overige onder a. en b. genoemde voorzieningen worden alleen verstrekt op basis van individuele omstandigheden, of indien de verstrekking van deze voorziening per saldo goedkoper is dan deelname aan het collectief vervoer.

Artikel 27 Hoogte van persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een eigen auto

  • 1 De hoogte van het Pgb voor aanschaf van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 26 lid 1 onder a en de financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een eigen auto als bedoeld in artikel 25 lid 1 onder b wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening op basis van de op dat moment geldende prijsafspraken met de door de gemeente gecontracteerde leverancier, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering.

  • 2 De hoogte van het Pgb voor onderhoud en reparatie wordt vastgesteld op basis van het bedrag dat door het college aan de gecontracteerde leverancier zou worden betaald voor onderhoud van de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 3 Indien huur de goedkoopst compenserende voorziening is voor een vervoersvoorziening waarvoor een Pgb wordt verstrekt, wordt het Pgb als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de huurprijs, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door de gemeente aan de leverancier wordt betaald.

  • 4 Het Pgb voor aanschaf van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 26 lid 1 onder a en de financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een eigen auto als bedoeld in artikel 26 lid 1 onder b wordt toegekend voor de periode van 10 jaar.

Artikel 28 Hoogte financiële tegemoetkomingen in de kosten van gebruik van vervoersvoorzieningen

  • 1 Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt op declaratiebasis voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 1.047,55.

  • 2 Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt op declaratiebasis voor gebruik van een taxi bedraagt € 2.095,06.

  • 3 Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt op declaratiebasis voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 4.703,10.

  • 4 Voor zover de vervoersbehoefte van (echt-)paren niet samenvalt, wordt ten hoogste anderhalf maal de maximale financiële tegemoetkoming van 1 persoon toegekend.

Hoofdstuk 7 Rolstoelen

Artikel 29 Rolstoel en persoonsgebonden budget

  • 1 De hoogte van het Pgb voor een rolstoel die door de budgethouder wordt aangeschaft, wordt als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening op basis van de op dat moment geldende prijsafspraken met de door de gemeente gecontracteerde leverancier, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering.

  • 2 Indien huur de goedkoopst compenserende voorziening is voor een rolstoel waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt het persoonsgebonden budget als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de huurprijs, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door de gemeente aan de leverancier wordt betaald.

  • 3 Het Pgb voor aanschaf van een rolstoel wordt toegekend voor de periode van 10 jaar tenzij het een kinderrolstoel betreft. Hiervoor geldt een periode van 5 jaar.

Artikel 30 Sportrolstoel

Het bedrag van de financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel bedraagt € 2400,- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkomingen aanschaf en onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 31 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Menterwolde 2013 (Besluit MO).

Artikel 32 Intrekking oude regeling en inwerkingtreding nieuwe regeling

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 en per die datum wordt het in 2006 vastgestelde Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Menterwolde 2007 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Menterwolde, gehouden op 28 november 2012

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Menterwolde,

Burgemeester 

E.A. van Zuijlen 

Secretaris 

H. van de Wal

Toelichting 1 Toelichting op de verordening Wmo 2013

Achtergrond

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk wat betreft de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat de bestaande regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe verordening werden opgenomen.

Deze verordening is de weerslag van twee zaken. Allereerst hebben de resultaten van het project “De Kanteling” aan de basis gelegen van de in deze verordening opgenomen tekst. Vervolgens is ook rekening gehouden met de jurisprudentie, met name die van de Centrale Raad van Beroep.

Deze nieuwe verordening vormt dan ook een trendbreuk met de oude regels zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele voorzieningen op indicatie. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen.

De opbouw van deze verordening is dan ook anders dan die van de voorafgaande verordening en die van de Wvg was. In deze verordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten in plaats van op voorzieningen en op het zogenaamde “gesprek”, een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn  situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, mogelijkheden binnen het sociale netwerk,, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn. Na het gesprek volgt eventueel een aanvraag voor individuele voorzieningen.

Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het “gesprek” en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen

Na de begripsomschrijvingen ligt de focus op de te bereiken resultaten. Daarin zal per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4 lid 1 van de wet (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) uitgewerkt worden wat daarbij als resultaat bereikt moet worden. Daarna wordt ingegaan op het Gesprek en vervolgens op de procedure na dat gesprek als het komt tot een individuele aanvraag. Pas daarna zal een besluit worden genomen worden met een aantal algemene soms procedurele regels.

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Lid 1. Wet

Waar staat Wet wordt bedoeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Lid 2. College

Waar staat College wordt bedoeld: College van burgemeester en wethouders van de gemeente Menterwolde.

Lid 3. Compensatiebeginsel

Het compensatiebeginsel houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

Lid 4. Aanmelding

In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een (aan)melding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is echter geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek worden aantekeningen gemaakt die zo nodig uitgewerkt worden tot een verslag, dat bij de aanvraag gevoegd kan worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden.

Lid 5. Het gesprek

Onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college, die samen met betrokkene en eventueel aanwezige mantelzorger(s) inventariseert waar betrokkene en zijn mantelzorger(s) problemen ondervindt, wat betrokkene nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van betrokkene, wat de behoeften daarbij zijn, welke rol het eigen netwerk van betrokkene kan spelen bij het bereiken van het resultaat, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via het eigen algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in die gesprekken al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag die leidt tot een beschikking. Het gesprek zal de basis zijn voor de aanvraag. Het verslag van het gesprek zal dan ook bij de aanvraag worden gevoegd. Wie direct een aanvraag wil doen zonder gesprek verplaatst in feite het gesprek naar na de aanvraag. Zonder gesprek, of beter gezegd zonder het onderzoek dat tijdens het gesprek plaatsvindt, zal het lastig kunnen zijn maatwerk te leveren.

Het gesprek wordt in hoofdstuk 2 uitgewerkt.

Lid 6. Aanvraag

De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van betrokkene volstrekt helder is en betrokkene goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende aanvrager een nieuwe aanvraag doet.

De aanvraag moet schriftelijk worden ingediend Zie artikel 7.

Lid 7. Belanghebbende

Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen. Onder belanghebbende kan dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van betrokkene.

Lid 8. Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

Lid 9. Algemene voorzieningen

Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken . Voorbeelden zijn (niet limitatief):

1. Vrijwillige hulpcentrale

2. De dagrecreatie voor ouderen

3. De sociale alarmering

4. De boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp

5. De maaltijdservice en het eetcafé

6. Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice

7. De (ramen)wasservice

8. De rolstoel-pools en scootmobiel-pools voor incidentele situaties

9. De kortdurende huishoudelijke hulp

10. Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

11. Een was- en strijkservice

12. Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

Lid 10. Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, wanneer het producten betreft, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om een plotseling optredende handicap, en vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is én het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

Lid 11. Collectieve voorzieningen

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld.

Cvv is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

Lid 12. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen zijn: algemeen gebruikelijke voorzieningen , algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

Lid 13. Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo , zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

Lid 14. Individuele voorziening

In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd.  Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

Lid 15. Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere (meerderjarige) personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

Lid 16. Voorziening in natura

Omschreven is in dit lid wat een voorziening in natura is.

Lid 17. Persoonsgebonden budget

Dit lid beschrijft het persoonsgebonden budget als een geldbedrag bedoeld om het te bereiken resultaat te bereiken.

Lid 18. Financiële tegemoetkoming

Vervolgens wordt omschreven wat een financiële tegemoetkoming is. Daarbij wordt gesproken over een forfaitair bedrag, een bedrag waarbij geen rekening is gehouden met het inkomen of met de werkelijke kosten.

Lid 19. Mantelzorger

Dit geeft een begripsomschrijving van de mantelzorger. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals de wet die geeft in artikel 1 lid 1 onder b.

Lid 20. Hoofdverblijf

Het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen. De plaats waar iemand ingeschreven staat in de gemeentelijke basisadministratie kan beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden . De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft, heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Bij twijfel die kan ontstaan als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals personen die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, personen die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders, enz. kan worden uitgegaan van de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht

HOOFDSTUK 2. DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Artikel 2. Algemeen.

Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

Er zijn hieruit 8 te bereiken resultaten afgeleid:

a.  een schoon en leefbaar huis;

b.  wonen in een geschikt huis;

c.  beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

d.  beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

e.  het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

f.  zich verplaatsen in en om de woning;

g.  zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

h.  de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan regionale recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Op deze 8 terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad spreekt over resultaatverplichting. Deze resultaten zijn afkomstig uit de eerste bouwsteen die het resultaat was van het VNG-project `De Kanteling` en is als brochure onder de titel `Denken in resultaten. Bouwsteen voor een nieuwe modelverordening Wmo` uitgebracht.

HOOFDSTUK 3. HOE TE KOMEN TOT DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. In een drietal situaties, namelijk wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening, wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen, of indien ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat gewenst vindt, dient een aanvraag voorafgegaan te worden door het gesprek. Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als betrokkene aangeeft direct een aanvraag te willen doen. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek.

Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek

Artikel 4 bepaalt dat een gesprek aangevraagd wordt middels een aanmelding. Het gesprek leidt niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht dient te volgen. Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan, wat in principe niet automatisch voor een formele aanvraag, zoals in Hoofdstuk 4 genoemd, geldt.

Als een aanmelding is gedaan dient binnen een bepaald aantal werkdagen een afspraak voor het gesprek gemaakt te worden. Dit is van belang, omdat de belanghebbende direct het gevoel dient te hebben serieus genomen te worden. Een vlotte afspraak duidt daar (onder andere) op. Een aanmelding die daarna gedurende enkele weken blijft liggen zonder enige activiteit rond het maken van een afspraak wekt niet het vertrouwen dat men serieus wordt genomen. Bovendien geeft een aanmelding aan dat betrokkene een probleem ervaart. Het is van belang te laten blijken dat er vaart gezet wordt achter het oplossen van een probleem. En tot slot mag de extra stap van het gesprek niet leiden tot tijdverlies, het gesprek zou moeten leiden tot tijdwinst.

Artikel 5. Het gesprek

Algemeen

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

- De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

- De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

- De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

- De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

- Wat belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

- De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via zijn sociale netwerk, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

- De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Omdat het van belang is dat het gesprek uitmondt in volstrekte duidelijkheid over datgene wat in het gesprek is aangegeven, is er voor gekozen in bepaalde situaties dit gesprek uit te laten monden in een verslag, dat voor akkoord wordt getekend, zodat het verslag indien gewenst als aanvraag gebruikt kan worden indien individuele voorzieningen noodzakelijk blijken.

Bij het gesprek zal het begrippenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Health, uitgangsput zijn. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is het ICF basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden .

Het gesprek zal alleen gevoerd kunnen worden door een persoon die ter plekke uitstekend bekend is: kennis van alle in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook individuele voorzieningen is onmisbaar voor het goed voeren van een gesprek. Na dit gesprek moet een gemeente er immers van uit kunnen gaan dat alle voorliggende, door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, bekeken zijn.

Mocht de gemeente nadat een aanvraag is ingediend behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats. Een dergelijk onderzoek past niet in een procedure als het gesprek waarbij belanghebbende en zijn wensen en persoonlijke kenmerken het uitgangspunt zijn en dat niet gericht is op een bepaalde individuele voorziening.

In praktijk zal er ongetwijfeld een soort lijst ontstaan aan de hand waarvan het gesprek gevoerd zal worden. Een dergelijke lijst is van belang om te zorgen dat er geen enkel mogelijk van belang zijnd punt vergeten wordt. Dit betekent niet dat het gesprek een starre opzet kan hebben: naast structuur die door de professional aangebracht kan worden is er de richting die de belanghebbende aan het gesprek geeft.

Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd. Er is een aantal argumenten aan te voeren waarom dit de meest geschikte plek is: het is de vertrouwde omgeving van betrokkene, een professional kan zich gemakkelijker aanpassen aan wisselende plaatsen dan een niet-professional, het kan relevant zijn de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen, enz. Ook is het mogelijk het ten kantore van degene die als professional aan het gesprek deelneemt te houden. Dit omdat bijvoorbeeld in de thuissituatie door allerlei omstandigheden (bijvoorbeeld kleine kinderen) een gesprek niet mogelijk of uiterst ingewikkeld is.

Verder is het mogelijk dat de belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid.

Het gesprek kan worden gevoerd aan de hand van een lijst van te bespreken punten die – als door de professional de inschatting wordt gemaakt dat dit het gesprek bevorderd - tegelijk met de bevestiging van de afspraak voor het gesprek aan belanghebbende wordt toegezonden. Een dergelijke lijst maakt het voor belanghebbende, indien hij dit wil, mogelijk zich voor te bereiden op het gesprek. Daardoor komen belanghebbende en de professional meer in een gelijke positie te verkeren dan zonder informatie vooraf. De lijst mag niet leiden tot een starre benadering van het gesprek door de lijst strikt te volgen. De lijst is bedoeld als ondersteuning.

Lid 1 geeft aan dat het ICF de basis is voor het begrippenkader van het gesprek. Dit wil niet zeggen dat het ICF op tafel moet komen of dat belanghebbende bekend moet zijn met het ICF. Het ICF zal aan de basis liggen van de lijst met te bespreken punten en de daarbij te gebruiken begrippen.

Lid 2 bepaalt dat als de aanmelding gedaan is door een mantelzorger, het gesprek met de mantelzorger en zo mogelijk ook met degene die door de mantelzorger verzorgd wordt, gevoerd zal worden.

Artikel 6. Het verslag.

Artikel 6 bepaalt in lid 1 dat het gesprek met een verslag kan worden afgesloten. Dit verslag zal meestal niet ter plekke gemaakt worden. In veel gevallen zal het ongewenst zijn het gesprek met een laptop ter plekke vast te leggen: deze manier van werken zal het gesprek wellicht negatief beïnvloeden, omdat het maken van het verslag een te grote rol in het proces van het gesprek zal gaan spelen. Het scherm kan tussen de professional en de klant in komen staan. De professional zal volledig aan het gesprek moeten kunnen deelnemen. Het lijkt een betere oplossing om per onderdeel van het gesprek en uiteindelijk aan het eind van het gesprek de belangrijkste punten kort samen te vatten en die op papier te zetten. Belanghebbende zal deze aantekeningen ten allen tijde desgevraagd kunnen ontvangen. Met deze punten kan door de professional uiteindelijk een uitgebreid gespreksverslag worden gemaakt. Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening kan het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het verslag kan dan ook niet verwacht worden dat het een objectieve weergave van de situatie van betrokkene weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk behoefte aan een objectieve onderbouwing, dan zal dat na de aanvraag plaats moeten hebben.

Lid 2 bepaalt dat het mogelijk is, indien daar aanleiding toe bestaat, met het verslag van het gesprek een formele aanvraag bij de gemeente in te dienen. Met die aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het een ander traject is met een ander regime en een andere sfeer is de aanvraag in een nieuw hoofdstuk opgenomen.

HOOFDSTUK 4. DE AANVRAAG VAN EEN INDIVIDUELE VOORZIENING

Artikel 7. De aanvraag

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan, waarbij elektronisch een vorm van schriftelijk is. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend.

Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking (in principe 8 weken) pas begint te lopen vanaf het moment dat het aanvraagformulier, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bijlagen waaronder het eventuele verslag van het gesprek, bij de gemeente is binnengekomen. Het spreekt voor zich dat deze belangrijke informatie in de begeleidende brief bij het aanvraagformulier verstrekt dient te worden.

lid 1b bepaalt dat, als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend, dit ondertekende verslag van het gesprek als aanvraagformulier beschouwd kan worden.

Lid 2 bepaalt, zoals artikel 5 lid 2 van de Wmo aangeeft, op welke wijze de toegang tot het aanvragen van individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld; naar deze samenhang wordt gestreefd om zoveel mogelijk te voorkomen dat burgers zich bij verschillende loketten moeten melden. Daar waar het kantelingsgesprek duidelijk maakt dat ook aanvragen in het kader van de AWBZ moeten worden ingediend, kan dit gecoördineerd worden.

 

HOOFDSTUK 5. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN

PARAGRAAF 1. ALGEMENE REGELS

Hoofdstuk 5 van de verordening heeft een speciale opbouw. In paragraaf 1 worden de algemene regels die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan met name het maken van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden.

In paragraaf 2 wordt dan per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn.

Er is bewust gekozen voor het niet noemen van de voorzieningen die mogelijk zijn. Allereerst laat de wet deze mogelijkheid toe.

Vervolgens is het principe van het gesprek en de daaropvolgende aanvraag zodanig dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure moet staan maar het te bereiken resultaat en hoe dat mogelijk is. Focussen op een bepaalde voorziening kan de aandacht daarvan zodanig afleiden dat de verkeerde voorziening wordt toegekend.

Artikel 8. Het maken van een afweging

In lid 1 van artikel 8 is vastgelegd dat het college het verslag van het gesprek tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden, dient te nemen. Daarbij gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken.

Het college moet daarbij eerst vaststellen of er sprake is van een compensatielicht ten aanzien van de aanvrager. Daarbij moet eerst worden vastgesteld of de aanvrager wel woonachtig is in haar gemeente.

Het college moet vervolgens vaststellen of er inderdaad sprake is van een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 1 lid 7: dat de aanvrager door aantoonbare beperkingen niet of niet voldoende in staat is om op eigen kracht (of met bepaalde hulpmiddelen) de resultaten zoals genoemd in artikel 2 te bereiken;

Lid 2 onder c bepaalt dat het noodzakelijk is dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname. Als deze kortdurende hulp bij het huishouden binnen een gemeente niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden. Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

Ook zal worden afgewogen of de belanghebbende geen of niet voldoende beroep kan

doen op gebruikelijke zorg, mantelzorg, zijn sociale netwerk of vrijwillige (thuis)hulp om

de resultaten zoals genoemd in artikel 2 te bereiken;

Lid 3 bepaalt dat alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal dit na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.

Lid 4 geeft aan dat wanneer een van de mogelijkheden zoals in lid 3 benoemd, er geen individuele voorzieningen worden verstrekt.

PARAGRAAF 2. DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Artikel 9. Een schoon en leefbaar huis.

In lid 1 van artikel 9 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis.

Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Ramen lappen aan de buitenkant valt van oudsher buiten de gemeentelijke plicht. Maar een aanvrager kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien van het onderdeel omvang sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau sociale woningbouw.

Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die daadwerkelijk in gebruik is, zal meegenomen worden.

In lid 2 van artikel 9 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken. dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser. Het aantal benodigde uren voor deze activiteit zal bepaald worden via een normenschema dat is opgesteld in samenwerking met de aanbieders van HH en in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is geaccepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de hulp. Overigens kunnen ook andere normenschema’s ontwikkeld worden, bijvoorbeeld door schoonmaakbedrijven. Hierbij zal het te bereiken resultaat altijd centraal dienen te staan.

Lid 3 van artikel 9 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg.

Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal al dat onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen.

Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden.

Lid 4 bepaalt dat indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er in principe geen individuele voorziening toegekend zal kunnen worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden. Hetzelfde geldt de in artikel 8 lid 3 gestelde uitzondering voor voorliggende en andere voorzieningen die gewoon in de maatschappij beschikbaar zijn.

Lid 5 geeft aan dat omvang van de hulp bij het huishouden door het college in het besluit maatschappelijke ondersteuning wordt vastgelegd. Op dit moment is dit uitgedrukt in klassen, met bijbehorende uren. Nieuwe ontwikkelingen rond aanbesteding, inkoop en subsidiering kunnen dit inde toekomst mogelijk veranderen. Dit wordt door het college uitgewerkt in het besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 10. Beschikken over goederen voor dagelijks benodigde levensbehoeften

Lid 1 van artikel 10 beschrijft het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouding, namelijk het beschikken over dagelijks benodigde levensbehoeften. . Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel gelet wordt op dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de aanvrager.

.

Lid 2 van artikel 10 stelt welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijd service , via het gebruik van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet per se door de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

Lid 3 bepaalt dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt.

Lid 4 bepaalt dat indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.

Artikel 11. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1 van artikel 11 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de aanvrager.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden in uitzonderlijke situaties worden overgenomen.

Lid 2 van artikel 11 stelt welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet per se door de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

Lid 3 bepaalt dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt.

Lid 4 bepaalt dat indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.

Artikel 12. Beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding

Lid 1

Gemeenten dienen aanvragers in staat te stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleiding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie, maar als daar behoefte aan bestaat, kan de gemeente wel bemiddelen bij het regelen dat er geschikte en passende kleding wordt gekocht, bijvoorbeeld met inschakeling van vrijwilligers. De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden, is afhankelijk van de gezamenlijk door aanvrager en gemeente te kiezen oplossing.

Als mobiliteit het probleem is, kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen. Als er hulp bij het huishouden aanwezig is, zou dit de oplossing kunnen bieden. Dat hoeft niet per se via het samen kopen van kleding: het is ook mogelijk met behulp van anderen kleding aan te schaffen. Wat doelmatige kleding precies is zal per situatie verschillen. Het moge duidelijk zijn dat het gaat om dagelijkse kleding en niet om exceptionele kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding.

Lid 2

Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, alles voor zover de aanvrager daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats op moderne wijzen van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

Lid 3 en 4.

Als er voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals een bruikbare was- en strijkservice zijn, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden, zal geen ruimte bestaan voor individuele voorzieningen. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.

Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles).

Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over.

Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Opvang is niet structureel Wmo-ondersteuning. Verzorging van de kinderen kan, zo nodig, wel een Wmo-compensatieplicht zijn.

Lid 2 biedt de mogelijke oplossingen. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren, zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

Lid 3 en 4.

Voor- tussen- en naschoolse opvang kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1.

Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een korte wandeling) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

In principe zullen zolders veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen. Dat geldt ook voor kelders.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

Het kunnen verplaatsen in de woning zou kunnen betekenen dat er twee voorzieningen verstrekt worden. Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel, zou gekozen kunnen worden voor een stoeltjeslift in combinatie met een rolstoel beneden en een rolstoel boven, waardoor iemand in staat zal zijn om zich in de gehele woning te verplaatsen. In deze situatie kunnen naast een traplift ook andere voorzieningen nodig zijn om de woning rolstoeldoorgankelijk te maken.

Lid 2.

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. Primair doel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is..Een (elektrische)trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen.

De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Dat valt onder artikel 15 of 16 en wordt meestal vergoed via de AWBZ.

Uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

lid 3 en 4.

Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt.

Als daar sprake van kan zijn zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Lid 1.

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Onder deelname aan het sociale leven van alle dag wordt verstaan het bezoeken van sociale contacten, bezoeken van sociale activiteiten, kerkbezoek, boodschappen doen binnen de regio. Bezoek aan (para)medische instanties wat valt onder het zittend ziekenvervoer en werk- of onderwijsgerelateerde vervoer valt niet onder deelname aan het leven van alle dag. Heeft men voor soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia.

Lid 2.

De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat iemand zich met een vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen.

Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid of het volgen van onderwijs.

Is een voorziening nodig voor het behalen van resultaten als bedoeld in artikel 15 en 16 dan wordt een voorziening alleen verstrekt als het gaat om regelmatig gebruik. Voor incidenteel gebruik kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten. Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 22,5 km vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 22,5 km vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met 22,5 km vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 22,5 km vanaf het woonadres van de pashouder.

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen ( zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

Is een voorziening nodig voor het behalen van resultaten als bedoeld in artikel 15 en 16 dan wordt een voorziening alleen verstrekt als het gaat om regelmatig gebruik. Voor incidenteel gebruik kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

Lid 3 en 4.

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootermobielpool en/of rolstoelpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.

Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan regionale recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten in de regio. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 15 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

Lid 2.

Als vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 15 het vervoersprobleem opgelost worden.

Lid 3 en 4.

Als sprake is van voorliggende voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen.

 

HOOFDSTUK 6. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING

PARAGRAAF 1. VERSTREKKING VAN VOORZIENINGEN

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingwijzen

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De financiële tegemoetkomingen kunnen niet ontbreken (hoewel er in feite geen verschil bestaat tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming) omdat artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte”.

PARAGRAAF 2 VERSTREKKING IN NATURA

Artikel 18. Inhoud beschikking

Dit artikel bepaalt in lid 1 welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in de beschikking vastgelegd moeten worden.

Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven op welke wijze de voorziening wordt verstrekt, wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.

Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden. Tot slot is het van belang de motivatie te vermelden van de manier waarop de verstrekte voorziening als compensatie mag gelden voor het te bereiken resultaat, en dat in het individuele geval maatwerk is. Dit is op grond van artikel 26 van de wet verplicht en geeft daarnaast meer duidelijkheid naar de aanvrager waarom de verstrekte voorziening als oplossing is gekozen voor het te bereiken resultaat. Hierbij is aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 1 lid 3 van de verordening.

Lid 2 geeft aan dat als een eigen bijdrage gevraagd wordt, dit in de beschikking komt te staan. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.

PARAGRAAF 3. VERSTREKKING ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 19. Overwegende bezwaren

Artikel 19 bepaalt dat die situaties waarin geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, ook al is dat aangevraagd, omdat zij vallen onder de formulering van artikel 6 Wmo: “ overwegende bezwaren” door het college opgenomen moeten worden in het Gemeentelijk besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit omdat het aantal situaties nog zeer beperkt is maar in de loop der jaren meer situaties zullen ontstaan waarin tegen het verstrekken van een pgb overwegende bezwaren bestaan. Dit kan zijn als vast staat dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is. Ook het collectief vraagafhankelijk vervoer kan als het systeem in gevaar komt als vrijheid tot keuze van een persoonsgebonden budget zou leiden tot leegloop een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden. Dit moet onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Zie ook CR 12012010 BL4037.

artikel 19 lid 2 bepaalt dat het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning vastlegt op welke wijze de omvang van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld, welke regels gelden ten aanzien van besteding en verantwoording van het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming en welke voorzieningen als financiële tegemoetkoming worden verstrekt;

Artikel 20. Inhoud beschikking

Lid 1 van artikel 20 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving.

Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het program van eisen.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Daarnaast moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

Tot slot is het van belang de motivatie te vermelden van de manier waarop de verstrekte voorziening als compensatie mag gelden voor het te bereiken resultaat, en dat in het individuele geval maatwerk is. Dit is op grond van artikel 26 van de wet verplicht en geeft daarnaast meer duidelijkheid naar de aanvrager waarom de verstrekte voorziening als oplossing is gekozen voor het te bereiken resultaat. Hierbij is aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 1 lid 3 van de verordening.

Bij het heffen van een eigen bijdrage moet dit in de beschikking vermeld worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen.

PARAGRAAF 4. VERSTREKKING ALS FINANCIELE TEGEMOETKOMING

Artikel 21. Inhoud beschikking

Lid 1 bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. Verder dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden. Tot slot is het van belang de motivatie te vermelden van de manier waarop de verstrekte voorziening als compensatie mag gelden voor het te bereiken resultaat, en dat in het individuele geval maatwerk is. Dit is op grond van artikel 26 van de wet verplicht en geeft daarnaast meer duidelijkheid naar de aanvrager waarom de verstrekte voorziening als oplossing is gekozen voor het te bereiken resultaat. Hierbij is aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 1 lid 3 van de verordening.

Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is dient dit in de beschikking vermeld te worden. De berekening van het eigen aandeel kan, in tegenstelling tot de eigen bijdrage, door het college plaatsvinden. In de wet is alleen voor de eigen bijdrage geregeld dat dit verplicht door het CAK dient te gebeuren. Als een college zelf het eigen aandeel berekent dient er zorg voor te worden gedragen dat de regels rond de cumulatie van eigen bijdragen in acht worden genomen. Met name als al een eigen bijdrage AWBZ wordt betaald zal herberekening (en wel wat de eigen bijdrage AWBZ betreft door het CAK) plaats moeten vinden, aangezien een eigen aandeel op basis van de Wmo voor gaat op een eigen bijdrage in het kader van de AWBZ.

PARAGRAAF 5. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 22. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt vastgelegd. De Raad heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze afwijkende bedragen kunnen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente worden opgenomen.

In lid 1 is vastgelegd dat bij het verstrekken van een individuele voorziening een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd is ten aanzien van alle resultaten en dat het college van burgemeester en wethouders in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast legt.

 

HOOFDSTUK 7. PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES EN BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 23. Beslistermijn.

De Algemene wet bestuursrecht regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is 8 weken. De Wmo bepaalt niets over beslistermijnen. Het college heeft de mogelijkheid om afwijkende termijnen vast te stellen. Hoewel het van belang is zo min mogelijk afwijkende termijnen te hanteren, immers, de doorzichtigheid van de termijnen komt daardoor wellicht in het geding, is het logisch voor enkele onderdelen wel een langere termijn vast te stellen. Dit geldt met name voor bouwkundige woonvoorzieningen. Zeker als daar een offerte voor moet worden aangevraagd, zal daarmee de nodige tijd gemoeid zijn, zodat de termijn van acht weken niet haalbaar is. Om dat helder te hebben is het wenselijk deze termijn in de verordening op te nemen.

Artikel 24. Beperkingen

Er geldt een aantal beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen.

Lid 1 onder a bepaalt dat de voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

Lid 1 onder b bepaalt dat geen voorziening toegekend wordt als niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en of wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening. Is de voorziening te duur geweest dan kan de gemeente volstaan met het vergoeden van een lager bedrag conform de goedkoopst-compenserende voorziening.

Onder c. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Onder d is opgenomen dat een voorziening allen wordt verstrekt als belanghebbende verantwoord en veilig kan omgaan met de te verstrekken voorziening. Dat moet uiteraard goed worden onderzocht en gemotiveerd.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een situatie waar al sprake is van een particuliere hulp bij het huishouden voordat er sprake is van enige beperking. Daarvoor is deze onder e. genoemde bepaling bedoeld.

Lid 2 geeft aan wanneer een voorziening wordt geweigerd. Dit geldt wanneer de voorziening algemeen gebruikelijk is. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij de definitie van artikel 1 lid 10 van deze verordening. Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, wanneer het producten betreft, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten.

Uiteraard moet de belanghebbende die zich meldt voor een gesprek en/of aanvraag ook woonachtig zijn in de gemeente Menterwolde.

Artikel 25. Onderzoek en Advisering

In artikel 25 is bepaald dat het college bevoegd is om nader onderzoek te doen.

Het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen. De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de belanghebbende verricht het college (lid 3) onderzoek naar:

a. de beperkingen die de belanghebbende in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

b. de woning en de woonomgeving van de belanghebbende;

c. het psychisch en sociaal functioneren van de belanghebbende;

d. de sociale omstandigheden van de belanghebbende en zijn/haar sociale netwerk

e. de capaciteit van belanghebbende om, eventueel zelf (financieel) in maatregelen te voorzien.

Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling.

Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is.

In principe mag van de aanvrager verwacht worden mee te werken. Is de aanvrager niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden.

Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt lid 5 daartoe de mogelijkheid.

Lid 6 geeft de situaties weer waarin een adviesinstantie (over het algemeen een medisch adviseur) om advies gevraagd kan worden.

Dat kan van belang zijn als het gaat om een aanvraag van een persoon die nog niet bij de gemeente bekend is. In die situatie is het van groot belang te weten wat de aard van de problemen is en welke prognose er bestaat. Dit kan van belang zijn bij de bepaling van de voorzieningen om de gewenste resultaten te bereiken. Het is in ieder geval noodzakelijk als er medische gegevens nodig zijn voor een zorgvuldige afweging.

Is de aanvrager bekend, maar is er sprake van gewijzigde omstandigheden, dan kan er ook aanleiding zijn een advies op te vragen. Dat kan het geval zijn als die gewijzigde omstandigheden een andere kijk op de te bereiken resultaten rechtvaardigen.

Uiteraard zal er een medisch advies moeten zijn bij een afwijzing op medische gronden. En er kunnen zich situaties voordoen dat er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies. Dan biedt het laatste lid van dit artikel daartoe de mogelijkheid.

Artikel 26. Wijziging situatie

Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via het GBA kennis hebben van deze gewijzigde omstandigheid.

Maar andere omstandigheden zijn minder gemakkelijk kenbaar door de gemeente. In die situatie kan men op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven. Het kan overigens geen kwaad deze bepaling in de beschikking te herhalen, wat de kans dat er kennis van genomen wordt aanzienlijk vergroot.

Artikel 27. Intrekking

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden.

Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent. Dat is in artikel 26 geregeld.

Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.

Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen 6 maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken.

Artikel 28. Terugvordering

Indien een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een pgb kan worden teruggevorderd. Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure.

Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 29. Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid ter zake niet aangepast zou moeten worden.

Artikel 30. Onvoorziene omstandigheden

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 31. Indexering

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen. Een college is op basis van dit artikel ook bevoegd eigen bedragen aan te passen.

Om deze reden is het voor de hand liggend alle bedragen in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning op te nemen, zodat de bedragen snel en gemakkelijk aan te passen zijn.

Artikel 32. Nadere uitwerking

In dit artikel is vastgelegd dat de verordening nader door het college wordt uitgewerkt in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Menterwolde en de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Menterwolde. Waar eerder het (financiële) besluit zich met name richtte op de financiële aspecten, wordt het steeds meer een juridisch afwegingskader. De verordening richt zich immers met name op het proces van de kanteling en geeft steeds minder juridische kaders.

Artikel 33. Intrekking oude regeling

Dit artikel geeft aan dat de oude verordening en wijzigingen daarop worden ingetrokken.

Artikel 34. Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening

Artikel 35. Overgangsbepaling

In dit artikel is een overgangsbepaling neergelegd voor belanghebbenden die een aanvraag voor een voorziening zoals in deze verordening wordt geregeld hebben ingediend voordat deze verordening in werking is getreden en waarop nog niet is beslist.

Artikel 36.  Citeertitel

Dit artikel regelt ten slotte hoe deze verordening geciteerd kan worden.

 

1) Overal waar in deze tekst de mannelijke vorm staat kan ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

2)  Toelichting amendement van het lid van Miltenburg c.s. TK 2005-2006, 30131 nr. 65: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”