Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Stadsregio Rotterdam

Subsidieverordening Verkeer en Vervoer 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieStadsregio Rotterdam
Officiële naam regelingSubsidieverordening Verkeer en Vervoer 2005
CiteertitelSubsidieverordening verkeer en vervoer 2005
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam
  2. Algemene wet bestuursrecht
  3. Wet BDU verkeer en vervoer
  4. Wet personenvervoer 2000

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Uitvoeringsregeling Brede DoelUitkering Verkeer en Vervoer (BDU)

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-07-200610-11-2011art. 12

05-07-2006

De Havenloods, 19-07-2006 e.a.

documentnummer 10016
01-01-2007art. 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42

21-12-2005

De Havenloods, 18-01-2006 e.a.

documentnummer 22205
16-03-200527-07-2006nieuwe regeling

22-12-2004

De Havenloods, 27-01-2005 e.a.

documentnummer 24017

Tekst van de regeling

Intitulé

SUBSIDIEVERORDENING Verkeer en Vervoer 2005

De regioraad van de stadsregio Rotterdam,

 

gelet op de artikelen 13, lid 2, en 30 van de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam;

 

gelet op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht,

 

gelet op het gestelde in de wet Brede Doeluitkering alsmede op de Wet personenvervoer 2000;

 

gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van 24 november 2004;

 

b e s l u i t :

 

onder intrekking van:

 

1. de Subsidieverordening Verkeer en Vervoer 2004, zoals vastgesteld bij besluit van de regioraad op 17 maart 2004;

 

2. de Subsidieverordening Personenvervoer 2003 zoals vastgesteld bij besluit van  de regioraad op 29 januari 2003;

 

3. de subsidieverordening stimulering bedrijfsvervoer zoals laatstelijk door de regioraad gewijzigd op 19 december 2001;

 

vast te stellen de volgende:

 

 

SUBSIDIEVERORDENING VERKEER EN VERVOER 2005

1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemeen

    • 1.

      BDU: brede doeluitkering aan provincies en gemeenten ten behoeve van de uitvoering van een integraal verkeers- en vervoersbeleid;

    • 2.

      de wet: de Wet BDU verkeer en vervoer;

    • 3.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

    • 4.

      het besluit: het Besluit BDU verkeer en vervoer;

    • 5.

      RVVP: Regionale Verkeers- en Vervoersplan;

    • 6.

      de stadsregio: het regionaal openbaar lichaam ingesteld in het samenwerkingsgebied waarin Rotterdam is gelegen, zoals bedoeld in de Kaderwet bestuur in verandering;

    • 7.

      het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de stadsregio;

    • 8.

      de regioraad: het algemeen bestuur van de stadsregio;

    • 9.

      RIVV: Regionaal Investeringsprogramma Verkeer en Vervoer;

  • b.

    Infrastructuur en niet-infrastructuur

    • 1.

      grote projecten: projecten waarvan de in aanmerking te nemen kosten hoger zijn dan € 10 miljoen;

    • 2.

      kleine projecten: projecten waarvan de in aanmerking te nemen kosten lager zijn dan € 10 miljoen;

    • 3.

      realisatieprogramma: overzicht van projecten die in het betreffende begrotingsjaar zullen worden gerealiseerd;

    • 4.

      uitwerkingsprogramma: overzicht van grote projecten die na het betreffende begrotingsjaar zullen worden gerealiseerd;

    • 5.

      VAT-kosten: de kosten die de aanvrager maakt voor de voorbereiding, de administratie en het toezicht voor en op een project;

    • 6.

      vast subsidiebedrag: subsidie waarop geen nacalculatie plaatsvindt;

    • 7.

      vervoersmanagement: de zorg van werkgevers voor vermindering van het autogebruik door werknemers;

  • c.

    Vervoersdiensten

    • 1.

      openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;

    • 2.

      concessie: recht om met uitsluiting van anderen openbaar vervoer te verrichten in een bepaald gebied gedurende een bepaald tijdvak;

    • 3.

      vervoerder: degene die openbaar vervoer verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto, bus, trein, metro, tram of via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;

    • 4.

      beroepsvervoerder: vervoerder met vergunning voor collectief vervoer of taxivervoer;

    • 5.

      buurtbus: aanvullend openbaar vervoer dat verzorgd wordt door vrijwilligers;

    • 6.

      bedrijfsvervoer: collectief vervoer van werknemers door of vanwege de werkgever van en naar de werkplek, voor aanvang van en na afloop van de werkzaamheden, verricht met bussen dan wel met auto’s, ingericht voor vervoer van meer dan zeven personen, de bestuurder daaronder niet begrepen;

    • 7.

      vervoerplan: plan voor bedrijfsvervoer;

    • 8.

      werkplek: plaats waar de werkzaamheden worden uitgevoerd en gelegen in het gebied waarbinnen de stadsregio de bevoegdheden heeft voor de exploitatie van het openbaar vervoer;

    • 9.

      reizigerskilometer: vervoersprestatie die gerealiseerd wordt door één werknemer over één kilometer Nederlands grondgebied te vervoeren;

Artikel 2 Middelen/aanvragers

  • 1. Het dagelijks bestuur kan uit de BDU subsidies verlenen ten behoeve van de uitvoering van verkeers- en vervoersbeleid.

  • 2. Subsidies uit de BDU kunnen worden aangevraagd door:

    • a.

      wegbeheerders;

    • b.

      vervoerders;

    • c.

      landinrichtingscommissies, recreatieschappen en andere rechtspersonen op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • d.

      werkgever, of gemachtigde die namens één of meerdere werkgevers optreedt, die de subsidie aanvraagt voor uitvoering van bedrijfsvervoer;

    • e.

      privaatrechtelijke rechtspersonen.

  • 3. Het dagelijks bestuur verdeelt de middelen uit de BDU over de verschillende verkeer- en vervoerscategorieën via het jaarlijks vast te stellen RIVV.

Artikel 3 Nadere regels/subsidieplafond

  • 1. Het dagelijks bestuur kan voor de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan voor de toepassing van deze verordening en de nadere regels:

    • a.

      beleidsregels van algemene aard vaststellen;

    • b.

      beleidsregels voor de verschillende soorten van subsidiabele activiteiten vaststellen.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan jaarlijks voor de verschillende categorieën, zoals bedoeld in hoofdstuk 2 en 3 van deze verordening, een subsidieplafond vaststellen.

  • 4. Een subsidieplafond zoals bedoeld in lid 3, kan worden aangepast, als de in de wet bedoelde uitkering van het Rijk aan de stadsregio worden aangepast.

Artikel 4 Programma’s en projecten

  • 1. In een begrotingsjaar kunnen voor subsidie in aanmerking komen projecten of programma’s die zijn opgenomen in het RIVV dat voor dat jaar is vastgesteld.

  • 2. Voor subsidie kunnen, voor zover het subsidieplafond dit toelaat, in aanmerking komen:

    • a.

      kleine projecten die in het RIVV voor een later jaar zijn opgenomen.

    • b.

      grote infrastructuurprojecten die in het RIVV in het uitwerkingsprogramma staan;

    • c.

      urgente andere projecten of programma’s.

  • 3. Indien subsidie is verleend aan een urgent ander project of programma, brengt het dagelijks bestuur dit ter kennis van de regioraadscommissie voor verkeer en vervoer.

Artikel 5 Hardheidsclausule

Het dagelijks bestuur kan bij de verlening van de subsidie ten behoeve van activiteiten die van buitengewoon belang zijn in de stadsregio ontheffing verlenen of afwijken van deze verordening.

2. Infrastructuur en niet-infrastructuur

2.1 Algemene bepalingen

Artikel 6 Minimum projectomvang
  • 1. Voor projecten en programma’s wordt slechts subsidie verleend, indien de in aanmerking te nemen kosten meer bedragen dan € 5000, -.

  • 2. Van de minimum projectomvang kan worden afgeweken indien het handhaven van deze grens de realisatie van een door het dagelijks bestuur wenselijk geacht project of programma belemmert.

Artikel 7 Eisen aan de aanvraag
  • 1. Bij een aanvraag voor subsidieverlening worden de volgende gegevens en stukken overlegd:

    a. een beschrijving op hoofdkenmerken, waaronder te verstaan:

    * de probleemstelling;

    * de probleemanalyse;

    * het programma van eisen;

    * de gekozen uitvoeringsmethoden;

    * een raming van het gebruik van het project en de verwachte effecten daarvan.

    • b.

      tekeningen van het project, inclusief die van de bestaande situatie;

    • c.

      een kostenraming van het project;

    • d.

      een projectplanning met de data van start uitvoering en oplevering;

    • e.

      een financieringsplan waarin is opgenomen:

      * een opgave van kostenelementen die ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht;

      * een opgave van kostenelementen die vallen onder de noemer van nieuw voor oud;

      * een opgave van de bijdragen uit andere subsidieregelingen.

  • 2. In voorkomende gevallen kan - aan de hand van de specifieke problematiek van het betreffende project - aanvullende informatie gevraagd worden.

Artikel 8 Tijdige aanvraag
  • 1. De aanvraag van de subsidie voor een klein project moet voor 1 november van een begrotingsjaar worden ingediend.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan besluiten een aanvraag in behandeling te nemen indien deze is ingediend na de datum, genoemd in het eerste lid.

Artikel 9 Beoordeling aanvraag
  • 1. Het dagelijks bestuur beslist op een aanvraag van subsidie voor kleine projecten binnen drie maanden en op een aanvraag van subsidie voor grote projecten binnen zes maanden na de datum van ontvangst van een volledige aanvraag.

  • 2. Aanvragen worden inhoudelijk getoetst aan de uit het RVVP afgeleide criteria, opgenomen in de door het dagelijks bestuur vastgestelde Uitvoeringsregeling GDU.

  • 3. Indien als gevolg van de complexiteit van de aanvraag niet kan worden beslist binnen de termijn genoemd in het eerste lid, kan éénmalig een nieuwe termijn worden vastgesteld.

Artikel 10 Afwijzing van de aanvraag
  • 1. Op de aanvraag van subsidie kan afwijzend worden beslist indien:

    • a.

      in het kader van de aanvraag onvolledige of onjuiste gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op de aanvraag zou hebben geleid;

    • b.

      het project niet voldoet aan de criteria, bedoeld in artikel 9, tweede lid;

    • c.

      twijfel bestaat of de met het betrokken project beoogde doelstelling wordt bereikt.

  • 2. Subsidie kan geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien de kosten van het project of onderdelen daarvan niet in een redelijke verhouding staan tot het met het project beoogde doel.

Artikel 11 Subsidiabele kosten
  • 1. Voor het berekenen van de grondslag van de subsidie worden in aanmerking genomen de kosten voor respectievelijk van:

    • a.

      verwerving van onroerend goed, met uitzondering van onroerend goed dat reeds in eigendom is van de opdrachtgever dan wel een (andere) overheidsinstantie en waarbij geen sprake is van onttrekking aan een winstgevende bestemming;

    • b.

      met het project samenhangende redelijk te achten schadevergoeding aan derden;

    • c.

      leges;

    • d.

      materialen;

    • e.

      werkzaamheden van aanleg, bouw, wijziging of inrichting van de betrokken infrastructuur;

    • f.

      bijkomende voorzieningen nodig om de betrokken infrastructuur na voltooiing van het werk zijn functie te laten vervullen;

    • g.

      de omzetbelasting die niet op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 in aftrek kan worden gebracht en voor zover deze omzetbelasting leidt tot uitname uit het provinciefonds en/of het gemeentefonds volgens de regels van het BTW-compensatiefonds;

    • h.

      de kosten voor studies voor het betrokken project, voorlichting, voorbereiding, administratie en toezicht in de vorm van een forfaitair percentage van zestien procent van de projectkosten bedoeld in de onderdelen d, e en f.

  • 2. Alle in aanmerking te nemen kosten, bedoeld in het eerste lid, worden getoetst aan de eisen van sober- en doelmatigheid. Het dagelijks bestuur kan besluiten om standaardbedragen als uitgangspunt te nemen.

  • 3. In bijzondere gevallen kan het dagelijks bestuur besluiten om af te wijken van het eerste lid, aanhef en onder g.

Artikel 12 Profijtbeginsel / nieuw voor oud

In verband met mogelijke baten bij de opdrachtgever of bij derden als gevolg van vervanging van bestaande infrastructuur en overige voorzieningen worden bij de vaststelling van de hoogte van de grondslag van de subsidie de volgende correcties toegepast op de in aanmerking te nemen kosten:

  • a.

    indien er een gemeentelijke verlegregeling door het dagelijks bestuur is vastgesteld, zal de betreffende verlegregeling voor projecten binnen die gemeente worden gevolgd bij het berekenen van de subsidiebijdrage;

  • b.

    indien er geen verlegregeling als onder lid a. is vastgelegd, worden de kosten van het verleggen of vervangen van kabels en leidingen indien die niet meer bedragen dan 10% van de in aanmerking te nemen kosten van artikel 11, eerste lid, onderdelen d., e. en f., en indien het totaal van deze kosten lager is dan € 100.000,00 slechts voor 50% meegeteld;

  • c.

    indien er geen verlegregeling als onder lid a. is vastgelegd, zullen indien de kosten voor het verleggen of vervangen van kabels en leidingen hoger zijn dan onder b. is vermeld, de kosten van vervanging geheel of gedeeltelijk in mindering worden gebracht;

  • d.

    In geval van vervanging van een verkeersregelinstallatie zal de hoogte van de in aanmerking te nemen kosten worden bepaald aan de hand van de economische levensduur van de te vervangen installatie;

  • e.

    Indien de kosten voor vervanging c.q. aanpassing van het wegdek een aanzienlijk deel van de projectkosten uitmaken, zullen de kosten geheel of gedeeltelijk in mindering worden gebracht;

  • f.

    Indien sprake is van achterstallig onderhoud, worden de kosten die redelijkerwijs aan dit onderhoud zijn toe te rekenen, in mindering gebracht.

Artikel 13 Grondslag van de subsidie

De grondslag van de subsidie is het bedrag, berekend op grond van de artikelen 11 en 12, verminderd met:

  • a.

    de in aanmerking te nemen kosten welke redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht, of

  • b.

    de inkomsten of opbrengsten van het project.

Artikel 14 Subsidiepercentages

De subsidie bedraagt voor een openbaar vervoer project ten hoogste 100 procent van de grondslag, bedoeld in artikel 13, en voor de overige projecten 50 procent van die grondslag.

De regioraad kan besluiten om voor projecten in een bepaalde verkeerscategorie gedurende een bepaalde periode een hoger of lager subsidiepercentage vast te stellen.

Artikel 15 Inhoud van de beschikking
  • 1. De beschikking waarbij subsidie wordt verleend, vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de aard en omvang van het project waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b.

      het maximumbedrag van de subsidie;

    • c.

      de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.

  • 2. Tot de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onder c, behoren in ieder geval:

    • a.

      de termijn waarbinnen met de uitvoering van het project begonnen moet zijn;

    • b.

      de wijze waarop en de termijn waarbinnen over de voortgang van het werk moet worden gerapporteerd;

    • c.

      de termijn waarbinnen declaraties moeten worden ingediend.

Artikel 16 Betaling van de subsidie
  • 1. De wijze van uitbetaling van de subsidie voor grote projecten wordt per project bepaald en in de beschikking vermeld.

  • 2. Voor kleine projecten geldt:

    • a.

      De subsidie wordt in beginsel bij de subsidievaststelling betaald. Er kan tweemaal een voorschot worden verleend. Een eerste voorschot van 40% van de subsidie wordt betaald nadat de aanvrager met een daarvoor bestemd formulier heeft laten weten dat met de uitvoering van het project is gestart. Een tweede voorschot van 40% van de subsidie wordt betaald nadat de aanvrager met een daarvoor bestemd formulier heeft laten weten dat de infrastructuur in gebruik is genomen. Nadat het project of programma is uitgevoerd en nadat een eindverslag, vergezeld van een schriftelijke verklaring van de opdrachtgever dat het werk of de maatregelen is respectievelijk zijn uitgevoerd overeenkomstig het plan op grond waarvan de subsidie is verleend, en van een accountantsverklaring, wordt de subsidie vastgesteld. Het resterende deel wordt verrekend.

    • b.

      In afwijking van onderdeel a wordt bij kleine projecten waarvoor de subsidie in de vorm van een vast bedrag is verleend, een voorschot van 50% verleend bij de aanvang van de werkzaamheden en 50% bij subsidievaststelling.

    • c.

      De betaling van de subsidie kan in uitzonderingsgevallen in overleg anders worden vastgesteld.

    • d.

      Indien de uitvoering van een project of programma stagneert, nadat een voorschot is betaald, kan de subsidie geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

Artikel 17 Subsidievaststelling
  • 1. De subsidie is een maximumbedrag, waarvan de hoogte vooraf wordt vastgesteld op basis van een ingediend ontwerp met kostenbegroting. De subsidie wordt niet aangepast aan prijsstijgingen of meerwerk, tenzij dit in de subsidiebeschikking anders is bepaald.

  • 2. Indien de werkelijk gemaakte kosten lager zijn dan het bedrag van de verleende subsidie, dan wordt de subsidie naar evenredigheid op een lager bedrag vastgesteld, tenzij de subsidie is verleend in de vorm van een vast bedrag.

  • 3. Indien de werkelijk gemaakte kosten lager zijn dan de betaalde voorschotten, kan wettelijke rente over de teveel betaalde voorschotten worden gevorderd.

2.2 Bijzondere bepalingen voor subsidie voor niet-infrastructurele projecten

Artikel 18 Maatregelen

Voor subsidie komen in aanmerking:

a. verkeersveiligheidsmaatregelen met betrekking tot:

* besluitvorming en participatie;

* bewustwording, educatie en training;

* bevordering van persoonlijke bescherming en naleving van verkeersregels.

b. maatregelen met betrekking tot vervoersmanagement.

Artikel 19 Eisen aan de aanvraag

In afwijking van artikel 7, eerste lid, overlegt de aanvrager bij de aanvraag:

  • a.

    een beschrijving van de activiteit en de daarmee te behalen resultaten in relatie tot de doelstellingen ervan;

  • b.

    een begroting van de aan de activiteit verbonden uitgaven en inkomsten, waaronder bijdragen van derden, voorzien van een toelichting;

  • c.

    de tijdsplanning van de uitvoering van de activiteit.

Artikel 20 Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van artikel 11, eerste lid onder a tot en met f, worden bij de berekening van de grondslag van de subsidie voor niet-infrastructurele maatregelen de volgende kosten in aanmerking genomen:

    • a.

      kosten van eigen personeel, niet zijnde algemene bestuurslasten;

    • b.

      kosten van ingehuurd personeel;

    • c.

      materiële kosten.

  • 2. In afwijking van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder h, komen de VAT-kosten van niet-infrastructurele maatregelen niet voor subsidie in aanmerking.

3. Vervoersdiensten

3.1 Algemene bepalingen

Artikel 21 Aanvraag

Een subsidieaanvraag wordt ingediend ten minste 12 weken voordat met de uitvoering van de activiteiten een begin wordt gemaakt.

Artikel 22 Beslissing op de aanvraag

Het dagelijks bestuur beslist binnen 12 weken op de aanvraag. Het dagelijks bestuur kan de beslissing ten hoogste 12 weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 23 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger verstrekt aan het dagelijks bestuur op zijn verzoek nadere gegevens die naar zijn oordeel noodzakelijk zijn om het gebruik, de kosten en de opbrengsten van de vervoersdiensten te berekenen.

Artikel 24 Bevoorschotting

Het dagelijks bestuur kan voorschotten verlenen.

Artikel 25 Betaling

De subsidie wordt betaald binnen 8 weken na de subsidievaststelling onder verrekening van de betaalde voorschotten.

3.2 Openbaar vervoer met concessie

Artikel 26 Subsidiabele activiteiten

Het dagelijks bestuur verleent aan vervoerders aan wie een concessie is verleend, subsidie voor de duur van de concessie.

Artikel 27 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 24 verleent het dagelijks bestuur maandelijks een voorschot ten bedrage van een dertiende deel van de jaarlijkse subsidie, met dien verstande dat in de maand april twee maal dit bedrag wordt betaald.

Artikel 28 Subsidievaststelling

Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks binnen 12 weken nadat de subsidieontvanger aan al zijn verplichtingen voortvloeiende uit de subsidieverlening heeft voldaan, ambtshalve de definitieve subsidie vast.

3.3 Verbetering toegankelijkheid en sociale veiligheid openbaar vervoer

Artikel 29 Subsidiabele activiteiten

Het dagelijks bestuur kan aan vervoerders, die op grond van paragraaf 3.2 van deze verordening subsidie is verleend, en aan wegbeheerders subsidie verlenen ter bekostiging van projecten welke:

  • a.

    de toegankelijkheid van het openbaar vervoer verbeteren of

  • b.

    bijdragen aan verbetering van de sociale veiligheid in het openbaar vervoer.

Artikel 30 Subsidievaststelling

Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks binnen 12 weken nadat de subsidieontvanger aan al zijn verplichtingen voortvloeiende uit de subsidieverlening heeft voldaan, ambtshalve de definitieve subsidie vast.

3.4 Buurtbusvervoer

Artikel 31 Subsidiabele activiteiten

Het dagelijks bestuur verleent subsidie aan buurtbusverenigingen ter bekostiging van vrijwilligerswerk ten behoeve van buurtbusprojecten voor zover deze zijn erkend door het dagelijks bestuur.

Artikel 32 Subsidievaststelling

Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks binnen 12 weken nadat de subsidieontvanger aan al zijn verplichtingen voortvloeiende uit de subsidieverlening heeft voldaan, ambtshalve de definitieve subsidie vast.

3.5 Stimulering openbaar vervoer

Artikel 33 Subsidiabele activiteiten

Het dagelijks bestuur kan incidentele subsidies verlenen voor activiteiten tot stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer.

Artikel 34 Aanvraag

De aanvrager legt bij de aanvraag in elk geval over:

  • a.

    een beschrijving van de activiteit en de daarmee te behalen resultaten in relatie tot doelstellingen ervan;

  • b.

    een begroting van de aan de activiteit verbonden uitgaven en inkomsten, waaronder bijdragen van derden, voorzien van een toelichting;

  • c.

    de tijdsplanning van de uitvoering van de activiteit.

Artikel 35 Aanvraag van de subsidievaststelling
  • 1. De subsidieontvanger dient binnen 12 weken na afloop van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van een financieel verslag.

  • 3. Indien de subsidieontvanger volgens een wettelijk voorschrift verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of indien dit bij subsidieverlening is bepaald, legt hij in plaats van het financieel verslag de jaarrekening over.

  • 4. Indien subsidie is verleend voor een bedrag van € 25.000,00 of hoger geeft de subsidieontvanger een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek opdracht tot onderzoek van het financieel verslag. De accountant doet onderzoek naar getrouwheid van de betreffende bescheiden en geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een schriftelijke verklaring welke bij de aanvraag om subsidievaststelling wordt meegezonden.

3.6 Bedrijfsvervoer

Artikel 36 Subsidiabele activiteiten [vervallen]

Artikel 37 Subsidietijdvak [vervallen]

Artikel 38 Subsidieaanvraag [vervallen]

Artikel 39 Weigeringsgronden [vervallen]

Artikel 40 Subsidieberekening [vervallen]

Artikel 41 Subsidieverplichtingen [vervallen]

Artikel 42 Subsidievaststelling [vervallen]

4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 43 Intrekking verordeningen

De volgende verordeningen worden ingetrokken:

  • a.

    de Subsidieverordening Verkeer en Vervoer 2004;

  • b.

    de Subsidieverordening Personenvervoer 2003;

  • c.

    de Subsidieverordening stimulering bedrijfsvervoer.

Artikel 44 Overgangsrecht

  • 1. Deze verordening is niet van toepassing op subsidies die zijn verleend of vastgesteld voor de datum van haar inwerkingtreding.

  • 2. Vaststelling van subsidies, toegekend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, vindt plaats overeenkomstig de verordeningen die voor deze datum op deze subsidies van toepassing waren.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan besluiten af te wijken van deze verordening voor subsidieverlening aan grote projecten, waarvoor de stadsregio als gevolg van de wijziging van het Besluit Infrastructuurfonds per 1 januari 2004 de verantwoordelijkheid van het Rijk heeft overgedragen gekregen en waarvoor vóór 1 januari 2004 het Rijk een beschikking heeft afgegeven.

Artikel 45 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de wet BDU Verkeer en Vervoer in werking treedt en werkt terug tot en met de datum waarop bij koninklijk besluit aan de inwerkingtreding van de wet BDU terugwerkende kracht is verleend.

Artikel 46 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Subsidieverordening verkeer en vervoer 2005.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 22 december 2004 van de regioraad.

 

de secretaris,                          de voorzitter,

 

 

 

 

 

mr M.C. Jansen.                      mr I.W. Opstelten.

Toelichting

Per 1 januari 2005 treedt de Wet Brede Doeluitkering verkeer en vervoer (verder aangeduid als BDU) in werking. De BDU is een verdere bundeling en ontschotting van geldstromen die van het Rijk richting de provincies en kaderwetgebieden komen. De belangrijkste samenvoeging betreft die van de middelen uit de GDU+ en de exploitatiegelden voor openbaar vervoer. Ook de middelen voor Duurzaam Veilig, Mobiliteitsmanagement, VERDI, de personele consequenties van de GDU+, de vervangingsinvesteringen railinfrastructuur en ROV worden in de BDU opgenomen.

Het doel van de BDU is het op regionaal niveau uitvoeren van verkeers- en vervoersbeleid wanneer dat ook regionaal kan. Dit geldt niet alleen in beleidsmatige zin, maar zeker ook in financiële zin. Het regiobestuur krijgt de mogelijkheid om de middelen die beschikbaar komen in te zetten op basis van een eigen prioriteitstelling. Beleid en financiering van dat beleid komen zo dus meer in elkaars verlengde te liggen.

Deze subsidieverordening heeft de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam, de Wet BDU verkeer en vervoer en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als wettelijke grondslag. Ze is opgebouwd uit de delen die voorheen een eigen subsidieverordening hadden: de subsidieverordening Verkeer en Vervoer, de subsidieverordening personenvervoer en de subsidieverordening bedrijfsvervoer. In de nieuwe verordening zijn deze oude verordeningen in de hoofstuk- en paragraafindeling nog terug te vinden. Ze zijn wel aangepast aan de BDU.

De subsidieverordening Verkeer en Vervoer 2005 is als volgt ingedeeld. Allereerst is er een hoofdstuk algemeen, met daarin een toelichting op de verschillende begrippen en de bevoegdheden van het bestuur van de stadsregio inzake deze verordening.

Vervolgens volgt een hoofdstuk, dat gestoeld is op de subsidieverordening Verkeer en Vervoer 2004. Bepalingen die betrekking hebben op zowel infrastructurele als niet-infrastructurele maatregelen komen eerst aan bod. Daarna volgen de bepalingen die specifiek betrekking hebben op niet-infrastructurele maatregelen.

Het volgende hoofdstuk is gebaseerd op de subsidieverordening personenvervoer en de subsidieverordening stimulering bedrijfsvervoer. Hierin zijn specifieke bepalingen opgenomen voor subsidies voor het verrichten van openbaar vervoer met concessie en specifieke bepalingen voor gesubsidieerd vervoer zonder concessie (buurtbusvervoer, innovatieprojecten als de cultuurtaxi en bedrijfsvervoer).

De subsidieverordening eindigt met een aantal bijzondere en slotbepalingen over de inwerkingtreding en overgangsbepalingen.

A. Algemeen

Het dagelijks bestuur van de stadsregio is door middel van deze verordening bevoegd om subsidies te verlenen uit de BDU ten behoeve van de uitvoering van het verkeers- en vervoersbeleid. Daarvoor kan zij nadere regels vaststellen. Bovendien worden subsidieplafonds vastgesteld. Deze plafonds vormen de maximale budgetten voor de verschillende soorten subsidies. Is voor een subsidieregeling namelijk geen plafond vastgesteld, dan heeft zij een open einde en kan het tekortschieten van de beschikbare middelen niet als afwijzingsgrond worden gehanteerd. Is voor een subsidieregeling een plafond vastgesteld dan levert overschrijding daarvan een verplichte weigeringsgrond op.

Projecten of programma’s die in aanmerking komen voor subsidie uit de BDU zijn opgenomen in het RIVV voor dat begrotingsjaar. Bijvoorbeeld: een verkeersveiligheidsproject dat voor 2005 in het RIVV staat opgenomen komt in aanmerking voor subsidie als er ook in 2005 een aanvraag voor wordt gedaan. De bedragen opgenomen in het RIVV zijn indicatief. De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld na toetsing van de aanvraag. Daarnaast kunnen ook projecten die voor een later jaar in het RIVV voor subsidie in aanmerking komen, maar dat is alleen mogelijk wanneer het subsidieplafond dit toelaat.

B. Infrastructuur en niet-infrastructuur

In dit gedeelte zijn de bepalingen uit de subsidieverordening Verkeer en Vervoer over de Gebundelde Doeluitkering en de Interimregeling Duurzaam Veilig samengevoegd. Zo ontstaat een hoofdstuk dat betrekking heeft op kleine projecten (van € 5.000,- tot € 10 mln) en grote projecten (van € 10 mln tot € 225 mln).

Deze projecten komen in aanmerking voor subsidie wanneer ze bijdragen aan de beleidsdoelen zoals die zijn geformuleerd in het RVVP. De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld na toetsing van de aanvraag en op basis van de eindafrekening van de wegbeheerder. Daartoe worden voor de projectkosten de kosten bepaald die in aanmerking komen voor subsidie. Hierbij wordt rekening gehouden met de relevantie van de projectkosten voor het stadsregionale probleem, het profijtbeginsel nieuw voor oud en andere kostendragers. Over deze subsidiabele kosten wordt een subsidiepercentage gegeven dat per verkeerscategorie kan verschillen. Zo heeft de verkeerscategorie ‘openbaar vervoer’ een subsidiepercentage van maximaal 100 procent, terwijl de verkeerscategorie ‘verkeersveiligheid’ een maximaal subsidiepercentage van maximaal 50 procent heeft.

In vergelijking tot de ingetrokken subsidieverordening Verkeer en Vervoer 2004 is een artikel komen te vervallen. Dit is echter onverminderd van kracht vanwege het feit dat hetgeen in dat artikel geregeld werd, ook is geregeld in de Awb. Het gaat hier om de bepaling over de onvolledige aanvraag (art. 4.5 Awb).

Verder staat in het hoofdstuk een aantal bijzondere bepalingen die betrekking hebben op niet-infrastructurele maatregelen. Deze bepalingen wijken af van of zijn aanvullend op de bepalingen die betrekking hebben op infrastructurele maatregelen. Verder zijn de bepalingen uit paragraaf 2.1 onverminderd van toepassing op niet-infrastructurele projecten, zoals bedoeld in paragraaf 2.2.

C. Vervoersdiensten

Het hoofdstuk vervoersdiensten is onderverdeeld in een aantal paragrafen. Allereerst komen de algemene bepalingen aan bod, die gelden voor alle soorten vervoersdiensten. Vervolgens worden de bepalingen genoemd die betrekking hebben op openbaar vervoer met en zonder concessie.

Openbaar vervoer met concessie

Om het aanbod van openbaar vervoer beter af te stemmen op de vraag en zo de kwaliteit te vergroten introduceerde de Wet personenvervoer 2000 een concessiesystematiek. Hierbij geldt dat de stadsregio voor een periode van meerdere jaren subsidie verleent aan de concessiehouder. Dit houdt in dat een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld. Om die reden zal op grond van artikel 4:34, eerste lid van de Awb in de beschikking tot subsidieverlening een begrotingsvoorbehoud worden opgenomen.

Verbetering toegankelijkheid en sociale veiligheid openbaar vervoer

Onderdeel van openbaar vervoer met concessie is het opstellen en uitvoeren van programma’s voor verbetering van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en voor verbetering van de sociale veiligheid in het openbaar vervoer. Voorbeelden daarvan zijn aanpassingen aan materieel (toegankelijkheid) en cameratoezicht en conducteurs op de tram (sociale veiligheid). Deze programma’s komen ook in aanmerking voor subsidie.

Openbaar vervoer zonder concessie

Ook wordt subsidie verleend voor openbaar vervoer zonder concessie: buurtbusvervoer en stimulering van openbaar vervoer. Bij die laatste gaat het nadrukkelijk om incidenten, om niet voorziene, innovatieve initiatieven van derden en niet om een vaste stroom van subsidies of een vaste en duidelijk af te bakenen groep van subsidieontvangers. Te denken valt aan projecten die het aantal reizigers en de reizigersopbrengsten doen toenemen en projecten die het imago van het openbaar vervoer verbeteren.

Stimulering bedrijfsvervoer

Sinds 1990 bestaat voor werkgevers de mogelijkheid om subsidie te verkrijgen voor het organiseren van collectief vervoer van werknemers van en naar het werk. Door het collectieve karakter is bedrijfsvervoer van belang voor het verminderen van het mobiliteitsprobleem op de weg. Het bedrijfsvervoer dient dan ook een zo groot mogelijke impact op de automobiliteit te hebben, dat wil zeggen dat het een wezenlijk aandeel levert in de vermindering van de congestie op een aantal routes. Ter beperking van de automobiliteit kan ook carpool worden ingezet. Hiervoor bestaan echter andere subsidiemogelijkheden.

Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet de aanvrager aan een aantal voorwaarden voldoen, zoals het hebben van een vervoerplan en het realiseren van een minimum aantal reizigerskilometers. Daarbij is het ook van belang dat het bedrijfsvervoer plaatsvindt van en naar een locatie die toebehoort aan de werkgever(s) van wie het vervoerplan is. Een aanvullende voorwaarde is dat het bedrijfsvervoer alleen subsidiabel is binnen een straal van vijftig kilometer hemelsbreed van en naar de locatie die toebehoort aan de werkgever(s) van wie het vervoerplan is.

Het komt voor dat een aanvrager meerdere jaren gebruik wil maken van een subsidie voor bedrijfsvervoer. Na in het eerste jaar dan een volledige aanvraag gedaan te hebben, hoeft de aanvrager in de jaren daarna slechts aan te geven welke wijzigingen optreden ten opzichte van het eerste jaar. Op basis daarvan wordt de subsidie dan opnieuw berekend.

D. Overgangs- en slotbepalingen

Met het vaststellen van deze verordening, die zal worden aangehaald als Subsidieverordening verkeer en vervoer 2005, worden de verordeningen waarop deze gebaseerd is, ingetrokken. Het gaat hier om de Subsidieverordening Verkeer en Vervoer 2004, de Subsidieverordening Personenvervoer 2003 en de Subsidieverordening stimulering bedrijfsvervoer.

De beschikkingen die voor projecten zijn afgegeven op basis van de ingetrokken verordeningen zullen nog wel vastgesteld worden overeenkomstig deze verordeningen.