Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bolsward

Gemeentelijke monumentenverordening 2010-Wabo

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bolsward
Officiële naam regelingGemeentelijke monumentenverordening 2010-Wabo
CiteertitelMonumentenverordening Bolsward 2010 Wabo
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerpGeen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet
  2. Monumentenwet 1988, art. 12, 15 en 38
  3. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-04-201001-01-2013Nieuwe regeling

31-03-2010

Onbekend

Geen

Tekst van de regeling

Gemeentelijke monumentenverordening 2010-Wabo

De raad van de gemeente Bolsward;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 februari 2010,

gelet op de Gemeentewet en de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

besluit

vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Monumentenverordening 2010.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

    1. onroerende zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b.

    vervallen.

  • c.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken;

  • d.

    beschermd rijksmonument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • e.

    kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • f.

    monumentencommissie: de op basis van art. 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de verordening en het monumentenbeleid, zoals nader uitgewerkt in de gemeenschappelijke regeling “welstandszorg Hus en Hiem”.

  • g.

    monumentenregister: de door burgemeester en wethouders bij te houden registratie van verleende vergunningen op grond van deze verordening.

  • h.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.

  • i.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • j.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bolsward

  • k.

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • l.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 Gemeentelijke monumenten

Paragraaf 1 Aanwijzing gemeentelijke monumenten
Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3. Voordat burgemeester en wethouders een kerkelijk monument als gemeentelijk monument aanwijzen, voeren zij overleg met de eigenaar.

  • 4. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van een monumentenverordening van de provincie Fryslân.

Artikel 4 Termijn aanwijzingsbesluit

Burgemeester en wethouders beslissen binnen zestien weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie.

Artikel 5 Mededeling
  • 1. De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 maken burgemeester en wethouders de aanwijzing tot gemeentelijk monument op de in de gemeente gebruikelijke wijze openbaar.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
  • 1. Burgemeester en wethouders registreren het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument.

  • 3. De gemeentelijke monumentenlijst ligt op het stadhuis voor een ieder ter inzage.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 3, tweede lid, en artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 6 van de Monumentenwet 1988 of indien het beschermd monument op grond van een monumentenverordening van de provincie Fryslân op een lijst van monumenten is geplaatst.

  • 4. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

  • 5. Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

Paragraaf 2 Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken
Artikel 9 Instandhoudingsbepaling
  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a,

      sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 10 De schriftelijke aanvraag, advies door de monumentencommissie en weigeringsgronden
  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 9 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

  • 2. Het bevoegd gezag kan ten behoeve van een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 9 bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 3. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

  • 4. Binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

  • 5. De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

Artikel 11 Kerkelijk monument

Het bevoegd gezag geven met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 9, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 12 Vergunningsvoorschriften
  • 1. Het bevoegd gezag kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg.

  • 2. De vergunning kan voor een bepaalde tijd worden verleend.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 10, lid 8, kan de vergunning worden verleend onder de voorwaarde dat de vergunning niet in werking treedt totdat is beslist op een ingesteld beroep dan wel in het kader van de beroepsprocedure op een verzoek om een voorlopige voorziening.

Artikel 13 Inschrijving vergunning in register

Het bevoegd gezag houden voor de vergunningen die betrekking hebben op gemeentelijke monumenten een openbaar register bij overeenkomstig de werkwijze genoemd in artikel 20 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning
  • 1. De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 12, eerste lid, niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen 1 jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2. Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

Hoofdstuk 3 Beschermde rijksmonumenten

Artikel 15 Vergunning voor beschermd rijksmonument
  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de Monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 4 Schadevergoeding

Artikel 16 Schadevergoeding
  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

    • a.

      de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 9 te verlenen;

    • b.

      de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 9;

Hoofdstuk 5 Subsidie

Artikel 17 Subsidie
  • 1. De gemeenteraad neemt jaarlijks een verdeelbesluit, waarin wordt aangegeven welk bedrag voor het begrotingsjaar beschikbaar is in het belang van het behoud cultuurhistorische waarde van de binnenstad en welk bedrag daarvan beschikbaar wordt gesteld voor het restaureren van monumenten.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen, ten laste van het onder lid 1 genoemde bedrag, een subsidie verstrekken ten behoeve van herstel en instandhouding van beschermde gemeentelijke monumenten als bedoeld in deze verordening.

  • 3. Op grond van de subsidieverordening ‘Gemeentelijke Monumenten Bolsward 2010’ worden regels gesteld met betrekking tot het aanvragen, toekennen en verantwoorden van subsidies als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Op grond van de subsidieverordening ‘Gemeentelijke Monumenten Bolsward 2010’ kan voor zover het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde budget niet wordt overschreden voor verschillende onderdelen van restauraties een bijdrage worden toegekend, welke bijdrage per onderdeel tot een in de subsidieverordening ‘Gemeentelijke Monumenten Bolsward 2010’ genoemde maximum bestaat uit een percentage van de door burgemeester en wethouders vast te stellen kosten.

Hoofdstuk 6 Slot‑ en overgangsbepalingen

Artikel 18 Strafbepaling (vervalt)

Artikel 19 Toezichthouders
  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de medewerkers van afdeling bouwtoezicht.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen.

Artikel 20 Inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

  • 2. De monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 16 maart 2010, vervalt op de datum waarop het eerste lid toepassing vindt.

  • 3. De op grond van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening geregistreerde beschermde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 4. De beschermde gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde vervallen verordening, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 5. Aanvragen om een vergunning als bedoeld in artikel 9 die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop

    artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Monumentenverordening Bolsward 2010 Wabo’.

Artikelsgewijze toelichting op de monumentenverordening

Artikel 1

Artikel 1, sub a

Bij de omschrijving van het begrip monument is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting bij de Monumentenwet 1988 de aan een bouwwerk of gebied toegeken­de waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Het begrip cultuurhistorische waarde is dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde. De onder 2 bedoelde terreinen kunnen bijvoorbeeld parken, tuinen en een perceel met een of meer bomen zijn. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt alvorens over een monument kan worden gesproken. Een ‘zaak’ is immers een veel ruimer begrip.

De vijftig jaargrens die voor rijksmonumenten geldt, is niet voor gemeentelijke monumenten overgenomen. Daardoor biedt de verordening ook de mogelijkheid monumenten die (nog) niet op de rijkslijst kunnen komen omdat ze te jong zijn, reeds tot gemeentelijk monument aan te wijzen en op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. Ook archeologisch waardevolle terreinen vallen onder de werking van deze verordening.

Artikel 1, sub b

De verordening voorziet, overeenkomstig de Monumentenwet 1988, alleen in bescherming van onroerende zaken. Bij roerende zaken gaat het in de regel om vaartuigen (tot een bepaald tonnage) en voertuigen, doch ook andere zaken zoals bijvoorbeeld schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen. Het beschermen van roerende zaken is in principe mogelijk op grond van artikel 149 van de Gemeentewet, hetgeen ook de grondslag vormt voor de bevoegdheid om deze verordening vast te stellen. De reden om roerende zaken niet te beschermen is gelegen in het feit dat deze zaken meestal eenvoudig kunnen worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Effectueren van de bescherming vormt hiermee een probleem.

Artikel 1, sub c

Dit betreft de lijst waarop de gemeente overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert. In tegenstelling tot de monumentenverordening uit 1992 heeft het plaatsen op de monumentenlijst, overeenkomstig de nieuwe VNG-modelverordening, geen rechtsgevolg. Dit betreft nu slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogt. Het is inzichtelijker om de aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken.

Artikel 1, sub d

Het is nodig een begripsomschrijving van beschermde rijksmonumenten in de gemeentelijke verordening op te nemen. Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het verkrijgen door burgemeester en wethouders van de bevoegdheid vergunningen voor wijziging en sloop van beschermde rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten zijn met name de artikelen 11 t/m 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

Artikel 1, sub e

Ingeval van aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument is overleg tussen de eigenaar en de gemeente nodig (artikel 3, lid 3). Is er sprake van een vergunning voor een gemeente­lijk of rijksbeschermd kerkelijke monument, dan kan overeenstemming tussen eigenaar en vergunning­verlener nodig zijn (artikel 11). Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijk monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechisatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzonde­ring voor kerkelijke monumenten dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere monumenten gelden.

Artikel 1, sub f

De taken van de monumentencommissie strekken zich uit over de Monumentenverorde­ning en de Monumentenwet 1988. Door de monumentencommissie in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 te adviseren aan burgemeester en wethouders is voldaan aan het vereiste van de Monumentenwet 1988, te weten: ‘De gemeenteraad stelt een verordening vast waarin ten minste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van de monumentenzorg die burgemeester en wethouders adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11.’ (artikel 15 Monumenten­wet 1988).

In het gedualiseerde stelsel is een belangrijke vernieuwing dat elk bevoegd orgaan in de gemeente zelf zijn commissies instelt. De monumentencommissie is een commissie die adviseert aan het college. Het is dan ook het college die deze commissie instelt op grond van artikel 84 Gemeentewet. In een dualistisch stelsel is het niet mogelijk dat de raad in haar verordening bepaalt dat de raad een commissie instelt die adviseert aan het college. Het is immers aan het college om te bepalen of zij een adviescommissie instelt. Deze redenering gaat niet op wat de monumentencommissie betreft. In de monumentenverordening bepaalt de raad dat er een monumentencommissie is die advies uitbrengt aan het college. Dit vloeit voort uit de Monumentenwet.

Het instellen van de monumentencommissie door het college moet vervolgens middels een apart collegebesluit worden vormgegeven.

Artikel 2

Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent. Een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand. Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunning­verlening.

Artikel 3

Artikel 3, lid 1

De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en het plaatsen op de monumentenlijst zijn uit elkaar getrokken. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is slechts een administratieve handeling. Het aanwijzen tot beschermd monument is een discretionaire bevoegdheid van burgemeester en wethou­ders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemoti­veerd in de beschikking naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers niets aan het gebruik van het monument.

Artikel 3, lid 2

Burgemeester en wethouders moeten het advies inwinnen van de monumentencommissie (Commissie Ruimtelijke Kwaliteit). De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften betreffende de vorm en de inhoud. De verordening die de taak en zienswijze van de monumentencommissie regelt is hiervoor de aangewezen plaats. De verordening bevat geen voorschriften voor de bescherming van het monument gedurende de tijd dat de aanwijzingsprocedure loopt. De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen voor het aan te wijzen monument hebben, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing zijn. Er moeten gegronde redenen zijn om de spoedprocedure toe te passen. Er wordt niet expliciet bepaald dat de aanvrager en andere belanghebbenden, waaronder begrepen de eigenaar en overige zakelijk gerechtigden, worden gehoord voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, omdat dit geregeld is in de artikelen 4:8 en 4:9 van de Awb.

Artikel 3, lid 3

Ingeval van aanwijzing van een kerkelijk monument tot gemeentelijk monument is overleg tussen het gemeentebestuur en de eigenaar voorgeschreven. Het overleg betreft die aspecten van het kerkelijke monument die met de godsdienstuitoefening verbonden zijn (zie artikel 1, sub e van deze monumentenveror­dening). Dit lid is nodig ondanks het bepaalde in de Awb dat belanghebbenden zienswijzen naar voren kunnen brengen. Overleg is immers meer dan het naar voren brengen van zienswijzen.

Artikel 3, lid 4

Monumenten die reeds op een rijkslijst of een provinciale lijst staan, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking. Voor rijksmonumenten volgt dat uit de Monumentenwet 1988 en artikel 122 van de gemeentewet. Het is de gemeente namelijk niet toegestaan onderwerpen uit de Monumentenwet 1988 te regelen die het rijk aan zichzelf voorbehouden heeft. In verhouding tot de provinciale regelgeving geldt hetzelfde.

Artikel 4

In dit artikel wordt de termijn genoemd waarbinnen burgemeester en wethouders moeten beslissen nadat de monumentencommissie heeft geadviseerd. De besluitvorming is aan een termijn gebonden opdat de eigenaar en andere belanghebbenden weten waar zij aan toe zijn. Er is hier gekozen voor een termijn van 16 weken nadat de monumentencommissie haar advies heeft uitgebracht, opdat er voldoende tijd is om met de direct betrokkenen in overleg te treden en tot een gemotiveerde beschikking te komen. Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 5

Artikel 5, lid1

De mededeling van burgemeester en wethouders is voor de zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de medede­ling door de geadresseerde wordt ontvangen. In later stadium kan deze zich dan niet beroepen van niets te weten. De mededeling zal dan ook met ontvangst­bevestiging dienen uit te gaan. Dit artikel heeft geen betrekking op de bekendmaking van het besluit tot aanwijzing, omdat de Awb zulks bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4:8 toegepast (het horen van geadresseerde en derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen.

Ter volledigheid wordt opgemerkt dat de persoon van belanghebbende(n) aan wie het besluit moet worden bekendgemaakt kan samenvallen met de persoon van zakelijk gerechtigde, bijvoorbeeld de eigenaar van het pand.

Artikel 5, lid 2

De openbaarmaking onderscheidt zich van de bekendmaking op grond van de Awb doordat de werking van het besluit daarvan niet afhankelijk is.

Artikel 6

Door aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument is het gehele pand, inclusief het interieur, onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting, bomen, enz. moeten expliciet worden aangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Voor elke wijziging van het beschermde monument is dus een vergunning nodig. De registratie van de aanwijzing is in tegenstelling tot de monumentenverordening van 1992 een administratieve handeling. De bedoeling van de aldus bij te houden monumentenlijst is om een ieder snel inzicht te geven in welke zaken om welke reden als beschermd gemeentelijk monument zijn aangewezen.

Artikel 7

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is. Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).

Artikel 8

Artikel 8 lid 1, 2 en 4

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van beschermde gemeentelijke monumenten in te trekken (lid 1). Ook hiervoor geldt dat het advies van de monumentencommissie nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid 2). Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door burgemeester en wethouders van de monumentenlijst gehaald.

Artikel 8 lid 3

Monumenten die na aanwijzing als beschermd gemeentelijke monument worden geregistreerd als beschermd rijksmonument, worden vanaf dat tijdstip geacht niet meer te zijn aangewezen. Voor de situatie waarin een provinciale monumentenlijst bestaat is een vergelijkbare regeling opgenomen.

Artikel 9

De opbouw en inhoud van artikel 9 vertoont gelijkenis met artikel 11 Monumenten­wet 1988. Aangezien deze verordening de vergunningverlening voor rijksmonumenten op basis van de Monumentenwet in handen van burgemeester en wethouders legt, zal de vergunningver­lening voor rijks- en gemeentelijke monu­menten procedureel en inhoudelijk zoveel mogelijk op elkaar moeten lijken. Het is namelijk voor de aanvrager, maar ook voor de behandelende afdeling en voor burgemeester en wethouders van praktische betekenis dat beide aanvragen zoveel mogelijk langs dezelfde weg worden afgehandeld. De vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door burgemeester en wethouders regelt de Monumentenwet 1988 in de artikelen 11 t/m 21 jo. artikel 15 van deze verordening. In dit artikel gaat het derhalve alleen over de beschermde gemeentelijke monumenten.

Artikel 10 Algemeen

Artikel 10 regelt de procedure voor de afgifte van de vergunning voor beschermde gemeentelijke monumen­ten. Deze procedure stemt overeen met de voorschriften uit de Monumenten­wet 1988 die voor rijksmonu­menten gelden en met de Awb. De wijze van afhandeling van vergunningaanvragen voor rijks- en gemeentelijke beschermde monumenten die in handen van het gemeentebestuur ligt, vertoont daardoor een eenheid die zowel voor de aanvragers als voor de behandelende instanties van belang is. De procedure voor de afgifte door burgemeester en wethouders van de vergunning voor beschermde rijksmonumenten staat in de artikelen 11 t/m 21 van de Monumentenwet 1988. De monumentenverordening geeft burgemeester en wethouders 16 weken de tijd voor afhandeling van de vergunningaanvraag. Verdaging van die termijn met 8 weken is mogelijk. Wordt de termijn overschreden dan is de vergunning van rechtswege verleend. Afgifte van de bouwvergun­ning is niet mogelijk zolang er geen vergunning tot wijziging of afbraak van het beschermde monument is (artikel 54 Woningwet).

Artikel 10 lid 2

Het bouwhistorisch onderzoek van een gebouw geeft meer inzicht in de geschiedenis van een gebouw. In de Monumentenwet 1988 is geen bepaling over bouwhistorisch onderzoek opgenomen. Het laten verrichten van een bouwhistorisch onderzoek behoort daarmee tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Bij de aanvraag voor vergunning tot wijziging van een beschermd gemeentelijk monument kan met zo'n onderzoek vooraf de bouwhistorische waarde worden bepaald. Het onderzoek wordt dan direct gekoppeld aan de beslissing of de verbouwing of wijziging aan het monument kan plaatsvinden. Het te verrichten bouwhistorische onderzoek moet wat betreft omvang en kosten in verhouding zijn met de voorgenomen ingreep aan het monument. Het is ook niet de bedoeling voor het gehele pand een onderzoek te laten uitvoeren als de wijziging betrekking heeft op een klein onderdeel.

Artikel 10 lid 7

Op grond van artikel 6:2 van de Awb leidt het niet tijdig nemen van een beslissing tot een fictieve weigering waardoor de belanghebbende bij hetzelfde bestuursorgaan bezwaar kan gaan instellen en ook de mogelijkheid heeft zich tot de administratieve rechter te wenden. In de Monumentenwet 1988 en de Woningwet wordt het uitblijven van het nemen van een besluit gelijkgesteld met het verlenen van de vergunning. Een fictieve verlening dus. Dit artikel sluit hierbij derhalve aan.

Wel is in artikel 20 van de Monumentenwet 1988 geregeld dat er een register wordt bijgehouden waarin de al dan niet fictief verleende vergunningen worden geregistreerd.

Artikel 10 lid 8

Met dit artikel wordt voorkomen dat belanghebbenden voor een voldongen feit komen te staan.

Artikel 11

Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding, dan is overeenstemming niet vereist. Zie toelichting artikel 1 sub e.

Artikel 12

Artikel 12 lid 1

Bij afbraak of wijziging van een monument met vergunning kunnen onderdelen en materialen ter beschikking komen die van nut kunnen zijn bij het restaureren van andere monumenten. Voorts is documentatie en archeologisch bodemonderzoek voor te schrijven.

Artikel 12 lid 2

Te denken valt aan luifels, reclames en kunstwerken die in het kader van feestweken of het zomerseizoen aan het monument worden bevestigd. Ook tijdelijke uitbreidingen van een monument met een niet permanente ruimte is hiermee te regelen.

Artikel 12 lid 3

Dit artikel is een aanvulling op het bepaalde in artikel 10 lid 8. Deze voorwaarde is niet verplicht. In het belang van de monumentenzorg kan het wenselijk zijn de periode waarin niet gebruik mag worden gemaakt van de vergunning te verlengen.

Artikel 13

In artikel 20 van de Monumentenwet 1988 wordt de werkwijze beschreven voor het bijhouden van een openbaar register voor vergunningen die betrekking hebben op rijksmonumenten, bij te houden door burgemeester en wethouders. In dit register worden aangetekend: de datum van de vergunning; het nummer van de vergunning; de plaats van het monument waarop de vergunning betrekking heeft, alsmede kadastrale gegevens; de aard van de werkzaamheden. Aantekening in het register vindt plaats binnen een week na verlening van de vergunning. Het register voor vergunningen van gemeentelijke monumenten wordt op overeenkomstige wijze samengesteld.

Artikel 14

Artikel 14 lid 1

Dit artikel bevat de mogelijke intrekkingsgronden. De bepaling onder c heeft de volgende achtergrond: als omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan kan het zijn dat, als er een nieuwe belangenafweging zou plaatsvinden, de belangen van het monument voor behoren te gaan. In dat geval moet de vergunningverlener de mogelijkheid hebben de vergunning in te trekken.

Artikel 14 lid 2

Gelet op de taak van de monumentencommissie, ligt het voor de hand dat een afschrift van de intrekking aan die commissie wordt gezonden. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het aanbeveling verdient om de monumentencommissie om advies te vragen. De monumentencommissie kan ook ongevraagd adviseren. De inkennisstelling van de vergunninghouder en het met reden omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten, omdat artikel 3:41 Awb dit regelt.

Artikel 15

Artikel 15 lid 1

Dit artikel vloeit voort uit artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988.

Alhoewel de Awb termijnen doorgaans in aantallen weken uitdrukt, is in lid 1 de dagentermijn uit de Monumentenwet 1988 gevolgd. De procedure voor de afgifte door burgemeester en wethouders van de vergunning voor beschermde rijksmonumenten staat in de artikelen 11 t/m 21 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 15 lid 2 en 3

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de monumentencommissie bij de aanvragen om vergunningen voor beschermde rijksmonumenten wordt ingeschakeld. Om te voorko­men dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van de monumentencommissie tot moeilijkheden leidt bij afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de monumentencommissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn.

Artikel 16

De Afdeling Rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de monumenten­verordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86, 604). Dit artikel is dus niet verplicht. Alternatief voor een schadevergoeding is de civielrechtelijke jurisprudentie over schadevergoeding bij rechtmatige overheids­daad. (Boek 6, artikel 126 BW)

Ten opzichte van de (on)rechtmatige-daadprocedure, heeft een schadevergoedingsre­geling de volgende voordelen:

-een lage drempel voor de burger en meer mogelijkheden voor overleg (admini­stratieve voorprocedu­re);

-samenhang tussen monumenten en ruimtelijke ordening (artikel 49 WRO).

Vandaar dat in lid 2 voor de behandeling van de aanvragen de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 WRO van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.

Ten opzichte van de (on)rechtmatige-daadprocedure, heeft een schadevergoedingsre­geling de volgende nadelen:

-zoals vermeld is de regeling geen wettelijke verplichting;

-de regeling kan een aanzuigende werking hebben;

-er is een (civielrechtelijk) alternatief.

Het aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument is uit het schadevergoe­dingsartikel weggelaten. Dit heeft als reden dat eventuele schade pas optreedt als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend.

Artikel 17 Algemeen

Naast het aan voorschriften verbinden van eigenaars/gebruikers van gemeentelijke monumenten moet er ook sprake zijn van een compensatie ter wille van de naleving van deze regelgeving. Door het instandhou­den van het monument te subsidiëren wordt ook de mogelijkheid tot behoud van cultuurhistorisch belangrij­ke detaille­ring geboden. Het uitgangspunt is, dat werkzaamheden aan een gemeentelijk monument welke het normale onderhoud te boven gaan subsidiabel zijn. De wijze van subsidiering met de daarbij behorende voorwaarden zijn opgenomen in artikel 5 en 6 van de subsidieverordening ‘Gemeentelijke Monumenten Bolsward 2010’.

Artikel 17 lid 4

De geldelijke steun voor de instandhouding van de gemeentelijke monumenten is aan een budget gebonden. Dit betekent dat aanvragen voor geldelijke steun alleen in behandeling genomen kunnen worden als er voor het betreffende jaar voldoende middelen beschikbaar zijn.

Artikel 18

Artikel 154, lid 1 van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Straf­recht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal € 225,00; in de tweede categorie maximaal € 2.250,00 (februari 2004). Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën. In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11 (het verbod om een beschermd monument zonder vergunning te wijzigen of af te breken) gekoppeld aan een geldboete van de vijfde categorie, maximaal € 45.000,00 (februari 2004). Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor beschermde rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend. In tegenstelling tot de monumentenverordening 1992 is nu niet gekozen voor de mogelijke strafbepaling om bij overtreding de rechtelijke uitspraak openbaar te maken. Een dergelijke strafbepaling is overbo­dig, omdat iedere rechtelijke uitspraak openbaar is.

Artikel 19 Toezichthouders

De bevoegdheden van toezichthouders zijn geregeld in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 20

De datum van inwerkingtreding en het vervallen van de oude verordening is gekoppeld aan het bepaalde in artikel 15 lid 2 van de Monumentenwet. Daarin is bepaald dat een verordening waarin de inschakeling van een monumentcommissie is geregeld ter kennis wordt gebracht aan de minister en in werking treedt twee maanden nadat zij ter kennis is gebracht aan de minister. Vervolgens wordt bepaald dat op grond van de oude verordening op de gemeentelijke monumentenlijst voorkomende monumen­ten geacht worden te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig de nieuwe verordening (lid 3 en 4). Ten slotte is in lid 5 geregeld dat aanvragen om vergunningen voor gemeentelijke monumenten die zijn ingediend vóór het van kracht worden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de oude verordening. In dit artikel is geen overgangsbepaling opgenomen ten aanzien van rijksmo­numenten omdat artikel 15 van de Monumentenverordening, noch artikel 12 van de Monumentenwet 1988 is gewijzigd. Evenmin is een regeling getroffen inzake het toepasselijk recht ten aanzien van bezwaarschriften die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening. Dit betekent dat het nieuwe recht op deze bezwaarschriften van toepassing is.

Artikel 21 Citeertitel

Dit artikel noemt de naam van de verordening.