Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Lemsterland

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Lemsterland
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2004
CiteertitelAfstemmingsverordening
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-200427-09-2011nieuwe regeling

28-06-2004

Zuid Friesland d.d. 14-07-2004

n.b.

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2004

Artikel 1 Definities

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      bijstand: algemene en bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5 sub a van de wet, waaronder tevens begrepen de bijstand o.g.v. artikel 12 van de Wet;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

    • d.

      reïntegratie-instrumenten: instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;

    • e.

      reïntegratietraject: een plan, bestaande uit een geheel van reïntegratie-instrumenten, dat tot doel heeft om binnen een bepaald tijdsbestek te komen tot arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 2 Gedragingen

  • 1. De gedragingen bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 2.

    • 1.

      eerste categorie:

      • a.

        het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van inlichtingen- en medewerkingsplicht bedoeld in artikel 17 van de wet, voor zover dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van bijstand;

      • b.

        het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in hoofdstuk 6, paragraaf 3, van de wet.

    • 2.

      tweede categorie:

      • a.

        het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van inlichtingen- en medewerkingsplicht bedoeld in artikel 17 van de wet, als dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van bijstand;

      • b.

        het niet als werkzoekende geregistreerd zijn of blijven bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).

    • 3.

      derde categorie:

      • a.

        het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

      • b.

        het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

      • c.

        het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden reïntegratie-instrumenten, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het reïntegratietraject.

  • 4. vierde categorie:

    • a.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden reïntegratievoorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het reïntegratietraject;

    • d.

      het zich zeer ernstig misdragen jegens het college en de in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers.

Artikel 3 Percentage van de verlaging

  • 1.

    Het college stelt de verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet vast op:

    • a.

      vijf procent van de bijstand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      tien procent van het benadelingsbedrag met een minimum van E 50,00 bij gedragingen van de tweede categorie onder a;

    • c.

      tien procent van de bijstand bij gedragingen van de tweede categorie onder b; d, twintig procent van de bijstand bij gedragingen van de derde categorie;

    • e.

      honderd procent van de bijstand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2.

    Het college kan, in afwijking van het eerste lid, het percentage van de verlaging hoger of lager vaststellen, tot een minimum van vijf procent en een maximum van honderd procent, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende,

Artikel 4 Periode van de verlaging

  • 1.

    Een verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet vindt plaats:

    • a.

      voor de duur van een maand, wanneer sprake is van een eerste verwijtbare gedraging;

    • b.

      voor de duur van twee maanden, wanneer sprake is van een tweede verwijtbare gedraging vandezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de eerste als verwijtbaar aangemerkte gedraging.

  • 2.

    Het college kan bij een derde en volgende verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging de bijstand voor onbepaalde duur verlagen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan het college in bijzondere gevallen de bijstand verlagen voor een langere of voor onbepaalde duur, als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

  • 4.

    De verlaging van de bijstand wordt toegepast met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum dat het besluit van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Indien de bijstand over een voorliggende periode nog niet is uitbetaald, wordt de verlaging toegepast met ingang van deze periode.

  • 5.

    Indien de verlaging van de bijstand ten gevolge van een gedraging van de tweede categorie sub a, niet of niet volledig kan worden toegepast over de periode als genoemd in het vorige lid, wordt de verlaging toegepast over de periode dat de gedraging heeft plaatsgevonden, dan wel een daarop volgende periode.

Artikel 5 Heroverweging

  • 1.

    Het college heroverweegt de in artikel 4, tweede en derde lid, bedoelde verlaging, of de verlaging die na een eerdere heroverweging voor een periode langer dan drie maanden of voor onbepaalde duur is voortgezet, binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de datum van het besluit tot verlaging of voortzetting van de verlaging.

  • 2.

    In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordeelt het college of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of voortzetting van de verlaging.

  • 3.

    Het college kan bij een besluit tot voortzetting van de verlaging het percentage van de verlaging verdubbelen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 6 Waarschuwing en dringende redenen

  • 1.

    Het college kan afzien van het verlagen van de bijstand en volstaan met een schriftelijke waarschuwing, als de verwijtbare gedraging bedoeld in artikel 2 niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand en de gedraging niet plaatsvindt binnen een periode van twee jaar na de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 2.

    Het college kan besluiten af te zien van de tenuitvoerlegging van een verlaging van de bijstand als er sprake is van dringende redenen. Omstandigheden die het rechtstreekse gevolg zijn van een als verwijtbaar aan te merken gedraging zijn geen dringende redenen.

Artikel 7 Nadere regels

Burgemeester en wethouders kunnen deze verordening nader uitwerken in richtlijnen inzake afstemming van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand.

Artikel 8 Fraudepreventie

Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks een fraudebeleidsplan vast. Onderdeel hiervan is de wijze waarop burgemeester en wethouders belanghebbenden informeren over de rechten en plichten die aan het ontvangen van bijstand zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Daarnaast beschrijven burgemeester en wethouders in het fraudebeleidspian tenminste de wijze van controle bij de aanvraag , de handelwijze bij inconsistenties in de aanvraag, alsmede het gebruik van risicoprofielen bij de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2004

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Afstemmingsverordening.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad gehouden op 28 juni 2004.

De griffier

De voorzitter