Overheidsorganisatie | Waterschap Regge en Dinkel |
---|---|
Officiële naam regeling | Keur waterschap Regge en Dinkel 1997 |
Citeertitel | Keur waterschap Regge en Dinkel 1997 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | milieu – water |
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: Onbekend
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Onbekend
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-06-2007 | 22-12-2009 | toevoeging art. 3.8a | 09-05-2007 Twentsche Courant Tubantia, 12 mei 2007 | 167959 |
Keur waterschap
Regge en Dinkel 1997
Keur waterschap Regge en Dinkel 1997
Vastgesteld door het algemeen bestuur van het waterschap Regge en Dinkel
bij besluit van 27 maart 1997, nr. 68747.
Bekend gemaakt op 31 december 1998
In werking getreden op 1 januari 1999
Begripsomschrijvingen
1. In deze keur wordt verstaan onder:
bestuursorgaan: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter, of een andere persoon of een ander college met enig openbaar gezag bekleed, ieder voor zover hun bevoegdheid betreffende;
waterstaatswerken: waterkeringen en wateren;
werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;
legger: overzicht van waterstaatswerken, zoals bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet.
2. Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens de wet het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, en voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger wel is voorgeschreven maar waar vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, wordt als legger aangemerkt de beheerskaart, waarop de ligging van de betrokken waterstaatswerken zijn aangegeven.
1. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk recht op de gebruikers.
2. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen zijn zowel de beperkt gerechtigden en de gebruikers, als de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.
3. Indien meerdere eigenaren of beperkt gerechtigden of gebruikers van één perceel met het onderhoud zijn belast, is ieder van hen hoofdelijk voor het gehele onderhoud aansprakelijk.
4. Indien een persoonlijke onderhoudsplicht op meer dan één onderhoudsplichtige rust, is ieder van hen hoofdelijk voor het gehele onderhoud aansprakelijk.
1. De eigenaren, de beperkt gerechtigden en de gebruikers van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege het waterschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg, alsmede ten behoeve van werken en werkzaamheden tot het maken en onderhouden van het onderhoudspad met de daarin voorkomende dammen, duikers, afrasteringsdoorgangen en dergelijke:
materieel waaronder machines op hun percelen toe te laten;
alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten;
degene, die met het onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop zijn belast op hun percelen toe te laten.
2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen worden, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd,
de eigenaren van de percelen, ten minste twee maal vierentwintig uren van te voren schriftelijk in kennis gesteld.
In deze keur wordt verstaan onder:
a. waterkeringen: dijken, constructies of andere kunstmatige hoogten en die (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden met een breedte van tenminste 10 meter met inbegrip van daarin of daaraan aangebrachte werken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en die als zodanig in de legger zijn aangegeven;
b. teen: de als zodanig in de legger aangegeven lijn, of voorzover daarin niet aangegeven de lijn, die (in zijn algemeenheid) overeen komt met de snijlijn van het dijktalud met het horizontaal gelegen maaiveld, dan wel met de bodem van het aangrenzende water, bij natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden een doorlopende strook van deze hoogten of gronden ter breedte van tien meter;
c. kernzone: de waterkering, die als zodanig in de legger is aangegeven en de strook grond ter weerszijden van de waterkering die zich uitstrekt tot een afstand van vier meter uit de teen. Voorzover de waterkering niet in de legger is aangegeven, de waterkering en de strook grond ter weerszijden van de waterkering, die zich uitstrekt tot een afstand van vier meter uit de teen;
d. beschermingszones: de stroken grond aan weerszijden van de kernzone, welke zich uitstrekt tot 20 meter uit de teen of, indien verder gelegen, tot de aansluiting van een denkbeeldige lijn, dalend onder een helling van 1:5 vanaf de kruin naar het (eventueel onder water gelegen) maaiveld;
e. buitenbeschermingszones: de ter weerszijden van de beschermingszones gelegen stroken grond die zich uitstrekken tot een afstand van 100 m uit de teen.
1. Het onderhoud van waterkeringen en de daartoe behorende werken berust, behoudens het bepaalde in het tweede lid, bij het waterschap, tenzij dit bij een andere onderhoudsplichtige berust.
2. Het gewone onderhoud van bij het waterschap in beheer zijnde waterkeringen berust bij de eigenaren.
5.
De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen binnen de kernzone in
elk geval zorg voor:
a. het bestrijden van wild, met uitzondering van muskusratten, dat het waterkerend vermogen van de waterkering kan schaden;
b. het vrijhouden van afval, voorwerpen en materialen;
c. het herstellen van beschadigingen, zoals veroorzaakt door gebruik, verkeer, huisdieren en dergelijke;
d. het melden aan het bestuursorgaan van aanzienlijke beschadigingen;
e. het in stand houden van de aanwezige begroeiingen en oeverbegroeiingen, dienende tot verdediging van de waterkering.
1. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 2.3., verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting, samenstelling en constructie van de waterkering.
2. Aan waterkeringen mag in de jaarlijkse periode van 1 oktober tot 1 april geen buitengewoon onderhoud worden uitgevoerd.
3. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, dan wel waarvoor geen legger is vastgesteld, zijn verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het op de in artikel 1.1. tweede lid bedoelde beheerskaart vastgelegde, en voor zover niet op deze kaart vastgelegd overeenkomstig de oorspronkelijke, richting, vorm, afmeting, samenstelling en constructie.
1. De eigenaren van de in waterkeringen voorkomende coupures dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan terstond worden gesloten en tot nader bericht van het bestuursorgaan gesloten worden gehouden.
2. De schotbalken of andere voorwerpen, bestemd tot afsluiting van coupures in waterkeringen dienen door de eigenaren in goede staat te worden gehouden en zo vaak als dat door het bestuursorgaan nodig wordt geoordeeld te worden getoond.
1. De eigenaren van percelen, die worden gebruikt voor het houden van huisdieren en die zijn gelegen nabij waterkeringen, zijn verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen.
2. a. de afrasteringen, die voorkomen op waterkeringen, moeten zijn voorzien van een goed onderhouden draaihek of andere doelmatige inrichting, teneinde deze waterkeringen ten behoeve van het toezicht, de uitvoering van het onderhoud en de overige werkzaamheden van het waterschap ongehinderd te kunnen passeren;
b. de draden van de afrastering over rijpaden moeten gemakkelijk met de hand verwijderd kunnen worden, terwijl schrikdraadafrasteringen over deze paden moeten zijn voorzien van geïsoleerde handgrepen.
3. de afrastering bedoeld in het eerste lid moet zodanig worden aangebracht en onderhouden, dat de waterkeringen en houtsingels niet door huisdieren kunnen worden betreden.
4.de afrastering moet worden geplaatst op:
a. 0.75 meter uit de teen van de waterkeringen;
b. de grens met de houtsingel.
5.De palen van de afrastering moeten worden geplaatst op een onderlinge afstand van niet meer dan vier meter en zijn voorzien van tenminste twee puntdraden, waarvan de maximale hoogte van de onderste en bovenste draad is bepaald op
respectievelijk 0.45 meter en 0.90 meter gemeten vanaf het maaiveld.
6. In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid kan bij gebruik van een schrikdraadafrastering worden volstaan met een onderlinge afstand van de palen van 8 meter.
7. a. Indien van een schrikdraadafrastering gebruik wordt gemaakt, moet(en),zolang op het desbetreffende perceel huisdieren worden gehouden,de stroomdraad (draden) van de afrastering onder stroom staan;
b. de schrikdraadafrasteringen op of langs waterkeringen of over rijpaden, moeten op eerste aanzegging gedaan door of vanwege het bestuursorgaan buiten werking worden gesteld.
8. Ingeval de vorengenoemde afrasteringen niet voldoende kerend zijn, dienen deze ten genoegen van het bestuursorgaan te worden voorzien van gaas van voldoende hoogte.
9. Door het bestuursorgaan geplaatste afrasteringen of middelen ter bescherming van de eigendommen mogen niet zonder toestemming van het bestuursorgaan worden verwijderd.
1. Het is verboden binnen de kernzone:
te ploegen, te spitten, te graven of op enigerlei andere wijze grondroeringen te verrichten;
buiten verharde wegen, met rij- of voertuigen dan wel paarden te rijden of huisdieren te drijven, of zich daar onbevoegd te bevinden;
voorwerpen te slepen;
huisdieren te weiden, te houden of te laten lopen;
afval, ruigten, specie, materialen, drijfmest of voorwerpen van welke aard ook daarop te hebben, te storten, te laten liggen of te verspreiden.
2. Het is verboden binnen de kernzone en beschermingszones:
werken, waaronder begrepen gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, getimmerten, te maken, aan te brengen, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen, te slopen of op te ruimen;
opgaande (hout)beplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;
boringen te verrichten, waaronder boringen benodigd voor het exploreren of winnen van gas of vloei- of delfstoffen;
(ont)gravingen te verrichten;
het maaiveld te verlagen door middel van ontgrondingen of grond te egaliseren en af te voeren;
anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:
1e. vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;
2e. voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan;
3e. zich van afval te ontdoen;
4e. tenten, caravans, woonwagens, en dergelijke te plaatsen;
5e. wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen te houden, kramen of tenten te
plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen;
de grasmat of andere begroeiing dienende tot verdediging van waterkeringen, of andere verdedigingsmaterialen te beschadigen, te vernietigen, te verbranden, te verplaatsen of te ontnemen;
zich, anders dan als rechthebbende, op te houden, indien dat vanwege het bestuursorgaan op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven.
3. Het is verboden binnen de kernzone, beschermingszones en buitenbeschermingszones:
ontgrondingen of afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie of anderszins, alsmede seismische onderzoeken te verrichten;
kabels, leidingen, tanks, drukvaten of andere vergelijkbare werken te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;
explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;
4. De in het eerste tot en met het derde lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in de artikelen 2.3. t/m 2.5. en de handeling met betrekking tot afrastering genoemd in artikel 2.6.
Wateren
In deze keur wordt verstaan onder:
a. wateren: alle oppervlaktewateren, met inbegrip van de waterbodems, bermen en onderhoudspaden, inclusief tot de wateren behorende beplantingen en taluds en de daarin, daaronder of daarboven aangebrachte werken die als functie hebben of mede als functie hebben de beheersing van de af- en/of aanvoer en/of de berging van het op de bodem vrij aanwezige water, alsmede gronden die een functie hebben voor af- en/of aanvoer en/of berging van het op de bodem vrij aanwezige water, en die als zodanig in de legger zijn aangegeven;
b. kernzones: de centrale gedeelten van wateren, die als zodanig in de legger zijn aangegeven, of voorzover daarin niet aangegeven, die zijn gelegen tussen de boorden;
c. beschermingszones: de gronden grenzend aan de kernzones en dienend voor het uitvoeren van onderhoud aan en ter bescherming van het profiel van wateren, en die als zodanig in de legger zijn aangegeven, of voor zover daarin niet aangegeven, ter breedte van vijf meter;
d. buitenbeschermingszones: de buiten de beschermingszones gelegen gronden, die zich uitstrekken over een afstand zoals die in de legger is aangegeven;
e. taluds: de hellende oppervlakken van de zijdelingse begrenzingen van kernzones;
f. boord: de grenzen van de taluds met het maaiveld of een wegberm;
g. overstromings-/retentiegebieden: de in de legger aangegeven gebieden, die periodiek kunnen overstromen en/of gebruikt worden als gebieden waar het water zoveel mogelijk wordt vastgehouden;
h. afvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater;
i. aanvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg naar een oppervlaktewater halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewater;
j. lozen: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater wordt gehaald;
k. onttrekken: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht.
1. Het onderhoud van wateren van de eerste en de tweede categorie berust bij het waterschap, tenzij dit bij een andere onderhoudsplichtige berust.
2. Het onderhoud van de wateren van de derde, de vierde en de vijfde categorie berust bij de eigenaren van de aan de wateren grenzende percelen, ieder voor de halve breedte, tenzij dit berust bij een andere onderhoudsplichtige of bij het waterschap zelf berust. Indien een aan een water grenzend perceel minder dan twee meter breed is, wordt het daarachter gelegen perceel als aangrenzend perceel aangemerkt.
3. Het onderhoud van de tot de wateren behorende werken en beplantingen berust bij het waterschap, tenzij dit bij een andere onderhoudsplichtige berust.
Voor zover het bestuursorgaan met betrekking tot het beheer en/of onderhoud niet anders heeft bepaald, dragen de onderhoudsplichtigen van wateren zorg voor:
a. het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer en/of de berging van water hinderen;
b. het vóór door het bestuursorgaan vooraf aangekondigde schouwdata schonen door het maaien, baggeren en verwijderen van begroeiingen anders dan die dienende tot verdediging van de taluds;
c. het behoorlijk in stand houden van de oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd.
1.De onderhoudsplichtigen van wateren zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 3.3., verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie van de wateren.
2. De onderhoudsplichtigen van wateren, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, dan wel waarvoor geen legger is vastgesteld, zijn verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het op de in artikel 1.1. tweede lid bedoelde beheerskaart vastgelegde, en voorzover niet op deze kaart vastgelegd overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie, in elk geval zodanig, dat ze voor af- of aanvoer van water geschikt zijn.
1. Op percelen gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het bestuursorgaan moet de specie en/of het maaisel worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer van water uit die wateren wordt verwijderd.
2. De eigenaren van gronden gelegen aan wateren zijn verplicht de specie en/of het maaisel, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer uit de wateren door of onder toezicht van het waterschap of door henzelf uit die wateren is verwijderd, binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn van de kernzone en de beschermingszone te verwijderen of zodanig te verwerken, dat niets meer in de wateren terecht kan komen, dan wel geen hinder wordt veroorzaakt aan de uitvoering van het onderhoud of de schouw van de wateren.
1. Percelen, die door de eigenaar worden gebruikt voor het houden van huisdieren en die zijn gelegen nabij wateren moeten door de eigenaar worden voorzien van een voldoende kerende afrastering, op een zodanige plaats en van een zodanige constructie dat de af- en/of aanvoer van water en het onderhoud aan de wateren niet worden gehinderd.
2. De afrastering bedoeld in het eerste lid moet zodanig worden aangebracht en onderhouden, dat de wateren en houtsingels niet door huisdieren kunnen worden betreden.
3. De afrastering moet worden geplaatst op:
0.50 meter uit de boord van wateren die niet van onderhoudspaden zijn voorzien;
1.75 meter uit de boord van de wateren, waarvan de onderhoudsplicht rust op het waterschap;
de eigendomsgrens, indien de eigendom van het waterschap zich uitstrekt over een breedte van meer dan 1.75 meter;
0.50 meter uit de boord van wateren waarlangs een banket voorkomt;
de grens met de houtsingel.
4. De palen van de afrastering moeten worden geplaatst op een onderlinge afstand van niet meer dan 4 meter en zijn voorzien van tenminste twee puntdraden, waarvan de maximale hoogte van de onderste en bovenste draad is bepaald op respectievelijk 0.45 meter en 0.90 meter gemeten vanaf het maaiveld.
5. In afwijking van het bepaalde in het vierde lid kan bij gebruik van een schrikdraadafrastering worden volstaan met een onderlinge afstand van de palen van 8 meter.
6. a. Indien van een schrikdraadafrastering gebruik wordt gemaakt, moet(en), zolang op het desbetreffende perceel huisdieren worden gehouden, de stroomdraad (draden) van de afrastering onder stroom staan;
b. de schrikdraadafrasteringen langs wateren of over rijpaden, moeten op eerste aanzegging gedaan door of vanwege het bestuursorgaan buiten werking worden gesteld.
7. Ingeval de vorengenoemde afrasteringen niet voldoende kerend zijn, dienen deze ten genoegen van het bestuursorgaan te worden voorzien van gaas van voldoende hoogte.
8. Door het bestuursorgaan geplaatste afrasteringen of middelen ter bescherming van de eigendommen mogen niet zonder toestemming van het bestuursorgaan worden verwijderd.
1. Het is verboden binnen de kernzone:
de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen;
in wateren de waterstand te brengen of te houden op een ander peil dan voor het betreffende gebied door het waterschap is vastgesteld of wordt gehanteerd;
aalkorven, fuiken of andere vistuigen te plaatsen of te hebben;
vaartuigen of vlotten onbeheerd te laten drijven; vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats te nemen of te hebben, tenzij in verband met door het bestuursorgaan toegestane recreatieve activiteiten;
vissoorten uit te zetten, die in strijd zijn met of afbreuk doen aan de in het Waterhuishoudingsplan van de provincie Overijssel toegekende functies.
2. Het is verboden binnen de kernzone en beschermingszones:
te graven;
werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;
zich, anders dan als rechthebbende, al dan niet met vaar- of voertuigen of vlotten op te houden, tenzij in verband met door het bestuursorgaan toegestane recreatieve activiteiten;
anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan;
beplantingen of materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds of de waterbodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te verwijderen;
beplantingen aan te brengen, te hebben, te kappen en/of te rooien;
het maaiveld te verhogen of te verlagen door middel van ontgrondingen of grond te egaliseren en af te voeren.
3. Het is verboden binnen de kernzone, beschermingszones en buitenbeschermingszones:
afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie of anderszins, alsmede seismische onderzoekingen te verrichten;
kabels en leidingen, tanks, drukvaten of andere vergelijkbare werken te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;
boringen te verrichten, zoals benodigd voor het exploreren van of winnen van gas, vloei- of delfstoffen.
4. Het is verboden binnen de overstromings-/ retentiegebieden:
de in het derde lid onder a, b en c genoemde zaken uit te voeren;
de hoogte van het maaiveld te wijzigen;
werken aan te brengen of werkzaamheden uit te voeren die tot doel of uitwerking hebben deze gebieden geheel of gedeeltelijk van overstroming te vrijwaren, dan wel het bergend vermogen te doen afnemen;
mest- of andere stoffen op te slaan.
5. Het is verboden wateren direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen, verbindingen tussen wateren te verbreken of wateren geheel of gedeeltelijk te dempen en grenzen van stroomgebieden te wijzigen.
6. De in de eerste drie leden genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in de artikelen 3.2. t/m 3.5. en de handeling met betrekking tot afrastering genoemd in artikel 3.6.
7. De verboden genoemd in het eerste tot en met vierde lid gelden niet met betrekking tot handelingen en/of werken, behorende tot een categorie die door het bestuursorgaan krachtens artikel 4.2. is aangewezen.
Onttrekken en lozen, af- en aanvoeren van water, meld- en meetplicht
1. Het is verboden zonder vergunning op grond van de Wet op de waterhuishouding water te lozen in of af te voeren naar oppervlaktewateren, indien op de voorgenomen wijze van lozing of afvoer meer dan 10 m³ water per uur kan worden geloosd of afgevoerd.
2. Het is verboden zonder vergunning op grond van de Wet op de waterhuishouding water te onttrekken aan of aan te voeren uit oppervlaktewateren, indien de eerste benedenstrooms gelegen stuw of onderleider niet meer overstort, tenzij het betreft het onttrekken van water, uitsluitend bestemd voor het drenken van huisdieren door middel van een weidepomp.
3. Degene die water afvoert naar, aanvoert uit, loost in of onttrekt aan oppervlaktewateren, meldt de wijze daarvan schriftelijk aan het bestuursorgaan, tenzij het betreft gevallen:
waarvan voor het lozen, onttrekken, afvoeren of aanvoeren een vergunning is vereist;
waarvoor een vergunning is verleend die ingevolge artikel 60, derde lid van de Wet op de waterhuishouding wordt beschouwd als een vergunning op grond van die wet;
waarvoor voor het afvoeren of aanvoeren een waterakkoord is afgesloten;
van het onttrekken van water, uitsluitend bestemd voor het drenken van huisdieren door middel van een weidepomp;
van het éénmalig ten hoogste 5 m³ water per etmaal lozen, onttrekken, afvoeren of aanvoeren;
van het lozen van drainagewater.
4. Bij de gemelde wijze van afvoer, aanvoer, lozing of onttrekking worden de te verplaatsen waterhoeveelheden in m³ per uur en de tijdsduur aan het bestuursorgaan gemeld.
5. Het bestuursorgaan kan degene die afvoert, aanvoert, loost of onttrekt, verplichten de verplaatste waterhoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen gegevens opgave te doen.
6. Het bestuursorgaan deelt de meetplicht schriftelijk mede aan de meetplichtige, met vermelding van de frequentie van opgave van de verkregen gegevens.
7. Dit artikel laat onverlet dat ook aan een vergunning meetvoorschriften kunnen worden verbonden.
8. Het bepaalde in de voorgaande leden is eveneens van toepassing op een verandering of wijziging in de hoeveelheid of de wijze van afvoer naar of lozing in, dan wel aanvoer uit of onttrekking van water aan oppervlaktewateren.
Verbodsbepaling
Artikel 3.7.
In dit artikel worden onderscheiden: verboden die gelden voor de kernzone, de beschermingszones en de buitenbeschermingszones, overstromings-/ retentiegebieden en het gehele beheersgebied van het waterschap.
-Waterstand
Het bestuursorgaan is in daartoe aangewezen gevallen verplicht voor wateren onder beheer van het waterschap één of meer peilbesluiten vast te stellen en zorgt ervoor dat de in het peilbesluit aangegeven waterstanden gedurende een daarbij aangegeven periode zoveel mogelijk worden gehandhaafd (zie art. 16, Wet op de waterhuishouding). De betrokken waterstanden worden vastgesteld met het oog op functies, die aan de betrokken wateren zijn toegekend in het provinciale waterhuishoudingsplan en/of aanvullend in het beheersplan van het waterschap. Het is in principe ongewenst dat het in genoemde plannen neergelegde waterhuishoudkundige beleid en beheer wordt doorkruist door particulieren, die de waterstand op een ander peil brengen of houden dan in het peilbesluit voor het betrokken water is vastgesteld. Het is dan ook verboden de waterstand op een ander peil te brengen of te houden dan voor het betreffende gebied door het waterschapsbestuur is
vastgesteld. Onder omstandigheden kan het bestuursorgaan aan particulieren toestaan dat (tijdelijk) de waterstand op een ander peil wordt gebracht, bijvoorbeeld door toepassing van onderbemaling. Dit zal over het algemeen slechts kunnen gebeuren indien de betrokkene daarbij zodanige maatregelen neemt dat geen nadelige effecten ontstaan voor de waterhuishoudkundige verzorging van het gebied (zie in dit verband ook het bepaalde in art. 4.1 van de keur).
-Gravingen
Ter voorkoming van aantasting van de stabiliteit van het watervoerend profiel en de berijdbaarheid van beschermingszones voor onderhoudsmachines is het verboden om te graven in de kernzone en in de beschermingszones.
-Werken en beplantingen
Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones (bouw)werken te maken, te hebben, te wijzigen of op te ruimen respectievelijk opgaande (hout)beplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien. De betrokken bepalingen beogen te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of de berging van water wordt gehinderd, dan wel (de bereikbaarheid van wateren ten behoeve van) het onderhoud wordt gehinderd.
-Toegang
Ingevolge het bepaalde in het tweede lid, onder c, is het voor niet rechthebbenden verboden zich binnen de kernzone en de beschermingszones op te houden, indien dat vanwege het bestuursorgaan op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven (bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met het opschrift "verboden toegang, waterschap Regge en Dinkel"). Daar waar recreatieve waarde aan waterstaatswerken kan worden toegekend zijn deze werken indien waterstaatkundige belangen zich daar
niet tegen verzetten in principe voor recreatief medegebruik opengesteld. De verbodsbepaling moet tegengaan dat kwetsbare oevers en taluds of oeverbegroeiingen worden beschadigd. De toegang tot de betrokken wateren en beschermingszones kan aan de eigenaar en zakelijk of persoonlijk gerechtigden niet worden ontzegd omdat hen hiermee in strijd met het bepaalde in artikel 5:1 Burgerlijk wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.
-Verdedigingsmaterialen
De bepaling verwoord in het tweede lid, onder e, beoogt de materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds en waterbodems te beschermen.
-Beplantingen
In het tweede lid, onder f, wordt het hebben van beplantingen en het kappen en/of rooien geregeld.
-Vistuigen en vaartuigen
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder d, e en f, is het verboden binnen de kernzone vistuigen, anders dan sportvistuigen, te plaatsen of te hebben, respectievelijk vaartuigen of vlotten onbeheerd te laten drijven. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aan- en/of afvoer van water en het onderhoud door de aanwezigheid van genoemde voorwerpen wordt gehinderd.
-Afmeren
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder f, is het verboden op wateren anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats in te nemen of te hebben. De bepaling beoogt genoemde handelingen te reguleren door deze alleen toe te staan op plaatsen, die zodanig zijn ingericht dat de oevers en taluds niet worden beschadigd. De betrokken bepaling geldt niet in geval het betreft door het bestuursorgaan toegestane recreatieve activiteiten zoals het varen met kano's en bootjes. In dit verband wordt verwezen naar de toelichting bij het bepaalde in het tweede lid, onder c, waar van de mogelijkheid van recreatief medegebruik van wateren wordt uitgegaan.
-Voorwerpen, materialen en stoffen
Ingevolge het bepaalde in het tweede lid, onder d, is het verboden anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aan- en/of afvoer en/of berging van water, dan wel het onderhoud door genoemde handelingen wordt gehinderd.
-Afgravingen, seismische onderzoekingen, boringen en werken met een overdruk
De verboden ingevolge het bepaalde in het derde lid, beogen de stabiliteit van het watervoerend profiel te beschermen.
-Uitzetten van vissoorten
In bepaalde situaties is het denkbaar dat het uitzetten van een bepaalde vissoort door b.v. een visvereniging in strijd komt met de functie die aan die waterloop is toegekend. Om die reden is dit verbod opgenomen.
-Verandering of demping
Het is verboden de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen respectievelijk wateren en nieuwe wateren met elkaar in verbinding te brengen, verbindingen tussen wateren te verbreken of wateren te dempen en grenzen van stroomgebieden te wijzigen.
Voorgenoemde handelingen kunnen de af- en/of aanvoer van water hinderen dan wel het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem nadelig beïnvloeden. Zo kunnen veranderingen in richting, vorm of constructie van wateren
respectievelijk het met elkaar in verbinding brengen of dempen van wateren tot gevolg hebben dat het water naar een andere niet gewenste richting wordt afgevoerd, dan wel de af- of aanvoer van water wordt gehinderd. Het veranderen van de afmeting van wateren respectievelijk het dempen van wateren beïnvloedt het bergend vermogen van betrokken wateren.
-Algemene regels
Indien er algemene regels voor bepaalde werken of handelingen worden vastgesteld vallen die niet meer onder de verboden van artikel 3.7. en behoeft er geen keurontheffing meer te worden gevraagd. Zie verder bij de toelichting op artikel 4.3.
1. Het is verboden water aan te onttrekken aan oppervlaktewateren, indien het dagelijks bestuur zodanig verbod heeft afgekondigd op grond van grote schaarste aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of in ongerede raken van een waterstaatswerk dan wel indien zodanige omstandigheden dreigen te ontstaan.
2. Een krachtens het eerste lid ingesteld verbod kan betrekking hebben op alle of bepaalde oppervlaktewateren in het beheersgebied van het waterschap en kan een algeheel verbod of een bepaalde beperking inhouden.
3. Een krachtens het eerste lid ingesteld verbod geldt voor een daarbij door het dagelijks bestuur te stellen termijn. Deze termijn kan telkens worden verlengd met een bij het instellen van het verbod te stellen aanvullende termijn.
4. Zodra de omstandigheden, op grond waarvan het verbod in het eerste lid is ingesteld, dit toelaten wordt het verbod door het bestuur ingetrokken.
De rechthebbenden op beplantingen binnen de kernzone en beschermingszones zijn verplicht:
a. het bestuursorgaan tenminste vier weken van tevoren in kennis te stellen van plant- en rooiwerkzaamheden en zich bij de uitvoering van deze werken te gedragen naar de voorschriften, die dit bestuursorgaan in het belang van het waterbeheer geeft;
b. er voor zorg te dragen, dat de beplantingen de af- en aanvoer van water of het onderhoud van de wateren niet belemmeren. Het bestuursorgaan kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het onderhoud.
Het is verboden boven rioolwatertransportleidingen en drie meter uit het middelpunt daarvan beplantingen aan te brengen, enig werk op te richten of graafwerkzaamheden uit te voeren, alsmede handelingen te verrichten die de werking verstoren.
1. Het bestuursorgaan kan van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen. Hierbij houdt het rekening met het provinciaal Waterhuishoudingsplan, het eigen geldende Waterbeheersplan en de hieruit voortvloeiende Onderhoudsbeheersplannen.
2. De toepassing van het bepaalde in het eerste lid kan mede strekken ter bescherming van de aan de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied verbonden belangen van andere dan waterstaatkundige aard, doch enkel voor zover daarin niet is voorzien door enige andere bijzondere wet of regelgeving.
1. Het bestuursorgaan kan met betrekking tot aan te wijzen categorieën van handelingen en/of werken regels stellen, die nodig zijn ter bescherming van de wateren.
2. Bij de in het vorige lid bedoelde vaststelling van regels kan de verplichting worden opgelegd tot het melden van de handelingen en/of werken. Daarbij wordt tevens aangegeven:
-aan wie de melding moet worden gericht;
-het tijdstip, voorafgaand aan de uitvoering, waarop de melding uiterlijk moet zijn gedaan;
-de gegevens, die bij de melding moeten worden verstrekt en de wijze waarop die gegevens moeten worden verstrekt.
3. Het bestuursorgaan kan schriftelijk nadere eisen stellen waaraan de handeling of het werk dient te voldoen.
1. Het bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuurlijke handhaving van deze keur.
2. Het bestuursorgaan wijst ambtenaren aan, belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze keur bepaalde of bevolene. Het bestuursorgaan maakt deze aanwijzing op de voor het waterschap gebruikelijke wijze bekend, onder meer door middel van een bekendmaking in de daarvoor in aanmerking komende dag-, week- of huis-aan-huisbladen.
3. Door of namens het bestuursorgaan kan schouw worden gevoerd over de waterstaatswerken en werken volgens een door het bestuursorgaan vastgesteld schema.
4. Het bestuursorgaan kan indien het zulks nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.
5. Het bestuursorgaan stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.
6. De in het vijfde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een door of namens het bestuursorgaan gedane mondelinge mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het vijfde lid worden volstaan.
Schadevergoeding
1. De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de
toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze
niet of niet geheel ten laste van de belanghebbende behoort te blijven,
wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt,
indien de vergoeding daarvan niet anderszins is geregeld.
2. De Schadecompensatieregeling is van overeenkomstige toepassing op
de toepassing van bepalingen van deze keur.
1. Behoudens overtredingen van artikel 3.8. wordt overtreding van de bepalingen van deze keur gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het
gestelde maximum worden opgelegd.
De waterkeringen en wateren, in beheer bij het waterschap, worden aangegeven op beheerskaarten met geen kleinere schaal dan 1 op 50.000, waarop de waterkeringen en wateren met hun nummer worden aangegeven. Het beheer over de waterkeringen en wateren omvat tevens het beheer over de daartoe behorende werken.
Van de waterkeringen, wateren en daartoe behorende werken worden leggers, bestaande uit kaarten en overzichten waarop de onderhoudsplichten zijn vermeld, vastgesteld.
De gegevens van de waterkeringen, wateren en daartoe behorende werken worden vastgesteld op de leggers met geen kleinere schaal dan 1 op 5.000, waarbij kunnen worden aangegeven kernzones, beschermingszones, buitenbeschermingszones, onderhoudspaden en overstromings/ retentiegebieden, en daarop worden ten minste vermeld:
a. van de wateren: de categorie, het nummer, de ligging, de bodembreedte, de bodemhoogte ten opzichte van N.A.P. en de helling van de taluds, of andere gegevens waaruit blijkt:
- het dwarsprofiel, en/of
- de minimale capaciteit, en/of
- het berekend ontwerpprofiel.
Indien de ligging van een water of een gedeelte daarvan wegens het meanderende karakter niet nauwkeurig vastgelegd kan worden, wordt bij dat traject het woord “MEANDEREND” vermeld.
b. van de waterkeringen: de categorie, het nummer, de ligging, de kruinhoogte ten opzichte van N.A.P., de kruinbreedte en de helling van de taluds, of andere gegevens, waaruit het dwarsprofiel blijkt;
c. van de tot de waterkeringen en wateren behorende werken: de soort, het nummer, de ligging en de afmetingen;
d. van de tot de wateren behorende beplantingen en overstromings-/ retentiegebieden: de soort, de ligging en de afmetingen.
1. De onderhoudsplicht van de waterkeringen, wateren en van de daartoe behorende werken wordt behoudens tegenbewijs bewezen door leggers, waarop wordt vermeld: de onderhoudsplichtigen, de aard van de onderhoudsplicht, alsmede van de afsluitmiddelen van de waterkeringen, de regeling van de bediening.
2. De in het vorige lid bedoelde onderhoudsplicht wordt op de leggers aangegeven:
voor zover hij met de eigendom of met het gebruik van een onroerend zaak verbonden is (zakelijke onderhoudsplicht) door vermelding van de percelen waarop de onderhoudsplicht rust of, voor zover dit de aan wateren of werk grenzende percelen zijn, door de aanduiding “aangelanden”;
voor zover hij niet voortvloeit uit de betrekking tot enig perceel (persoonlijke onderhoudsplicht) door vermelding van de naam en de woonplaats c.q. de plaats van vestiging van de onderhoudsplichtige.
1. Het bestuursorgaan wijzigt de beheerskaarten en leggers zodra aanleg van nieuwe of wijziging van de ligging van bestaande waterkeringen en/of wateren heeft plaatsgevonden.
2. Het bestuursorgaan wijzigt de beheerskaarten eveneens zodra wijziging van het beheer van bestaande waterkeringen en/of wateren heeft plaatsgevonden.
3. Het bestuursorgaan wijzigt de leggers eveneens zodra wijziging van de afmetingen van bestaande waterkeringen, wateren of van de daartoe behorende werken heeft plaatsgehad, of de onderhoudsplicht wijziging heeft ondergaan.
4. De wijziging van de beheerskaarten en leggers geschiedt door het vaststellen van nieuwe beheerskaarten en nieuwe leggers en het gelijktijdig intrekken van de desbetreffende bestaande beheerskaarten en leggers. Ook de in te trekken beheerskaarten en leggers worden ter inzage gelegd. Belanghebbenden kunnen alleen zienswijzen en bezwaren indienen tegen de in de beheerskaarten en leggers aan te brengen aanvullingen of wijzigingen.
1. Een ontheffing of een vergunning, verleend vóór inwerkingtreding van deze keur, waarbij een ingevolge deze keur ontheffingsplichtig werk of handelen door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.
2. Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht ontheffing ingevolge deze keur te zijn verleend totdat hierin op andere wijze wordt voorzien.
Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens wet, het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, alsmede voor waterstaatswerken, waarvoor vaststelling van een legger wel is voorgeschreven maar waarvan vaststelling nog niet heeft plaatsgehad geldt dat het gewoon en buitengewoon onderhoud wordt uitgevoerd door degene, die voor inwerkingtreding van deze keur als onderhoudsplichtigen zijn aangewezen.
1. Deze keur treedt in werking op de eerste dag volgend op die van haar bekendmaking.
2. Op het in het eerste lid genoemde tijdstip worden “de Keur waterschap Regge en Dinkel 1989”, “de Keur van het waterschap Regge en Dinkel op het afvoeren naar, aanvoeren uit, lozen in, of onttrekken van water aan oppervlaktewater” en “de Keur op het beheer en onderhoud van waterstaatswerken” ingetrokken.
Deze keur kan worden aangehaald als “Keur waterschap Regge en Dinkel 1997”.
De keur is een verordening voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen (art. 78, eerste lid Waterschapswet). De taken van het waterschap zijn vastgelegd in artikel 3 van de Bijzondere bepalingen van het Reglement voor het waterschap Regge en Dinkel 1993:
“1. De taak van het waterschap is gericht op de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze taak niet tot andere publiekrechtelijke lichamen behoort.
2. Deze taak omvat de zorg voor:
a. de waterkering binnen zijn gebied;
b. de waterhuishouding wat betreft het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater binnen zijn gebied.” Het waterschap heeft dus zowel het kwantiteitsbeheer als het kwaliteitsbeheer van alle oppervlaktewateren binnen ons gebied, voor zover dat niet bij andere publiekrechtelijke lichamen in beheer is. Voor het beheer is het dus niet relevant of een water in de legger is opgenomen of op de beheerskaart staat vermeld. Ook voor de toepasselijkheid van deze keur is dat niet relevant, al zijn verreweg de meeste bepalingen slechts van toepassing op wateren en waterkeringen, die op de legger staan. Een voorbeeld dat betrekking heeft op alle oppervlaktewateren is het verbod van artikel 3.7, vijfde lid, om wateren direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen, verbindingen tussen wateren te verbreken of grenzen van stroomgebieden te wijzigen.
Ook wateronttrekkingsverboden in geval van droogte hebben betrekking op alle oppervlaktewateren, ongeacht of deze wel of niet op de legger staan. Bij de voorbereiding van deze keur werkte de provincie Overijssel aan een wijziging van ons Reglement, waarin mede een taakuitbreiding c.q. aanpassing naar integraal waterbeheer is gedacht.
In deze keur is rekening gehouden met het bepaalde in de Waterschapswet, de Wet op de waterhuishouding en de Wet op de waterkering en aangesloten is bij het bepaalde in de IPO-modelverordeningen ingevolge de twee laatstgenoemde wetten. Voorts is aangesloten bij de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht. De door de Unie van Waterschappen en de Overijsselse Waterschapsbond uitgegeven model keuren zijn als basis gebruikt. De bepalingen in deze keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het voor het betrokken waterstaatkundige zorggebied geldende beleid. Voor de waterhuishoudingszorg is dit beleid op rijksniveau vastgelegd in de Nota Waterhuishouding en op provinciaal niveau in het Waterhuishoudingsplan Overijssel. Het provinciaal niveau is ook uitermate geschikt voor de afstemming van het waterhuishoudkundig beleid met andere beleidsterreinen. Het waterschap stelt, rekening houdend met het provinciale waterhuishoudingsplan, het Waterbeheersplan vast en voor diverse waterlopen een Onderhoudsbeheersplan. Het in het Waterbeheersplan verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de keur door het waterschap.
[Toelichting: Buitengewoon onderhoud
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen die verplicht zijn tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het instandhouden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt waar het “primaire waterkeringen” betreft, maar veelal ook bij overige waterkeringen, door het waterschap waarbij de waterkering in beheer is uitgevoerd.
Ingevolge het bepaalde in het tweede lid mag in de periode dat hoog water en hoog oppervlaktewater kan voorkomen (van 1 oktober tot 1 april) geen buitengewoon onderhoud worden uitgevoerd aan waterkeringen. Het derde lid van dit artikel beoogt te voorzien in de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven. De oorspronkelijke richting, vorm, afmetingen en constructie van de waterkering dienen alsdan te worden gehandhaafd. ]
[Toelichting: -Verbodsbepaling
Artikel 2.7.
In dit artikel worden onderscheiden verboden die gelden voor waterkeringen in: kernzones, beschermingszones en beschermingszones. De verboden aangaande kernzones zijn verdergaand dan die gelden voor de beschermingszones omdat bepaalde handelingen indien ze in de beschermingszones worden uitgevoerd het waterkerend vermogen van de waterkering niet aantasten terwijl ze indien ze op de waterkering in de kernzone plaats zouden hebben wel degelijk het waterkerend vermogen zouden kunnen aantasten. Voor dit soort handelingen geldt veelal dat ze ook niet kunnen worden toegestaan in de directe nabijheid van waterkeringen (zeer dicht uit de teen of in steunbermen). De bij de begripsomschrijvingen gegeven omschrijving van de zones biedt de mogelijkheid om in de legger of de bij de keur behorende kaart een geringe strook uit de teen van de waterkering aan te wijzen als behorend tot de waterkering, waarop dus dezelfde verboden als op de waterkering van toepassing zijn (zie schematisch overzicht). In de buitenbeschermingszones ligt de strook waarvoor het minst vergaande verbodsregime geldt. -Grondroeringen Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder a, is het verboden in de
kernzone welke grondroeringen dan ook te verrichten. Voor de beschermingszones en de buitenbeschermingszones is een minder vergaand regime van toepassing. In de kernzone is elke grondroering verboden, terwijl in beschermingszones grondroeringen bijvoorbeeld in de vorm van agrarisch gebruik zoals ploegen of spitten of graven wel is toegestaan.
-Verdedigingsmaterialen
De bepaling neergelegd in het tweede lid, onder a, beoogt de op of aan de waterkering in de kernzone of in de beschermingszones aangebrachte materialen ter verdediging van de waterkering te beschermen.
-Huisdieren
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder d, is het verboden op waterkeringen huisdieren te houden of te laten lopen. Onder huisdieren worden verstaan alle gedomesticeerde dieren; dus zowel de grote huisdieren als varkens, paarden, rundvee en overige hoefdieren, als de kleine huisdieren als kippen, ganzen en ook honden. De bepaling verbiedt zowel het houden van (beweiden met) huisdieren binnen de kernzone als het laten lopen van huisdieren binnen de kernzone. De houder van deze dieren dient er dus voor te zorgen dat deze zich niet op de waterkering begeven. De bepaling biedt de mogelijkheid om bepaalde huisdieren of bepaalde waterkeringen eventueel voor een bepaalde periode niet onder het
verbodsregime te doen vallen.
-Betreding
Ingevolge het bepaalde in het tweede lid, onder h, is het verboden zich op de waterkeringen, zowel in de kernzone als in de beschermingszones of onderdelen daarvan te begeven, indien dat ter plaatse op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven (bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met het opschrift “verboden toegang, waterschap Regge en Dinkel”). Daar waar recreatieve waarden aan waterkeringen worden toegekend, kunnen deze indien waterkeringbelangen zich daar niet tegen verzetten in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld. De bepaling moet tegen gaan dat de waterkerende functie van waterkeringen die daarvoor gevoelig zijn door betreding in gevaar komt. De toegang tot de betrokken waterkernzones en beschermingszones kan aan de eigenaar en beperkt of persoonlijk gerechtigden niet worden ontzegd omdat hen hiermee in strijd met het bepaalde in artikel 5:1 Burgerlijk wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.]
[Toelichting: Algemene regels
Artikel 4.2
Analoog aan het systeem van de Wet milieubeheer wordt hier de mogelijkheid geopend om voor bepaalde soorten werken of handelingen algemene regels te stellen waaraan die werken of handelingen moeten voldoen. Op grond van artikel 3.7, zesde lid, is dan geen keurontheffing meer nodig. Wel kan bij die algemene regels worden bepaald, dat het werk of de handeling moet worden gemeld. In het derde lid wordt de mogelijkheid geboden aan het werk nadere eisen te stellen waaraan dat werk of die
handeling dient te voldoen. ]