Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Lemsterland

Verordening geurhinder en veehouderij Lemsterland 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Lemsterland
Officiële naam regelingVerordening geurhinder en veehouderij Lemsterland 2010
CiteertitelVerordening geurhinder en veehouderij Lemsterland 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpmilieu

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, artikel 149.
  2. Wet geurhinder en veehouderij, artikel 6.
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-201001-01-2016nieuwe regeling

18-02-2010

18-02-2010 ZuidFriesland

n.b.

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening geurhinder en veehouderij Lemsterland 2010

De raad van de gemeente Lemsterland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 december 2009;

gelet op artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij;

overwegende dat het wenselijk is om nadere regels te stellen met betrekking tot de geuremissie van agrarische bedrijven;

b e s l u i t:

vast te stellen de navolgende:

Verordening geurhinder en veehouderij Lemsterland 2010

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Geurhinder: gevolgen voor het milieu door de emissie van geur;

Geuremissiefactor: bij ministeriële regeling vastgestelde geuremissie per dier, behorende bij een daartoe aangewezen diercategorie;

Geurgevoelig object: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

Veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;

Dierenverblijf: een al dan niet overdekte ruimte waarbinnen landbouwhuisdieren worden gehouden;

Melkrundvee:

  • 1.

    melkvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van de dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest of zijn drooggezet en worden afgemest;

  • 2.

    vrouwelijk jongvee tot 2 jaar dat bestemd is om te worden gehouden als melkvee bedoeld onder 1.

Vergunning: milieuvergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer

Wet: de Wet geurhinder en veehouderij.

Artikel 2: Aanwijzing gebieden

Als gebied als bedoeld in artikel 6 van de Wet wordt aangewezen het grondgebied van de gemeente Lemsterland.

Artikel 3: Andere waarden voor afstanden

  • 1) Op grond van artikel 6 van de wet en in afwijking van artikel 4 eerste lid van de wet, bedraagt de afstand, indien de afstand kleiner is dan de afstand genoemd in artikel 4 lid 1 van de wet, ten minste:

    • a.

      de afstand die blijkt uit een plattegrondtekening behorende bij een vergunning, of;

    • b.

      de afstand die is vastgelegd in een vergunning, of;

    • c.

      de afstand die blijkt uit een plattegrondtekening behorende bij een door de gemeente Lemsterland geaccepteerde melding op grond van het Besluit landbouw milieubeheer.

  • 2) De afstand als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval niet kleiner dan:

    • a.

      50 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;

    • b.

      25 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

  • 3) De andere waarden voor afstanden als bedoeld in lid 1 en 2 gelden uitsluitend voor veehouderijen waar melkrundvee wordt gehouden.

Artikel 4: Criteria

Voor die veehouderijen waar melkrundvee wordt gehouden en waarop artikel 3 van deze verordening op van toepassing is, wordt bij de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer bij de beoordeling van de geuremissie de volgende criteria overwogen:

  • 1)

    Is er in het verleden overlast opgetreden blijkende uit klachten uit de omgeving van die veehouderij.

  • 2)

    Hebben controles op grond van de Wet milieubeheer van die veehouderij aanleiding gegeven tot handhavend optreden.

  • 3)

    Zijn er mitigerende maatregelen te treffen, zoals:

    • a.

      verplaatsing van een dierenverblijf vanaf de dichtstbijzijnde geurgevoelige objecten;

    • b.

      het beperken van geluidhinder tot een acceptabel minimum in relatie tot de reductie van geurhinder.

Artikel 5: Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2010.

Artikel 6: Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als de “Verordening geurhinder en veehouderij Lemsterland 2010”.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad voornoemd in zijn

openbare vergadering van 18 februari 2010.

De raad voornoemd,

de voorzitter,

D.J. Stellingwerf.

de griffier,

H.A. van Dijk-Beekman.

Nota-toelichting 1

1. Inleiding

Per 1 januari 2007 is er nieuwe wetgeving voor vergunningverlening bij agrarische bedrijven. Deze wetgeving regelt de geurhinder vanuit dierverblijven. Op grond van de wet heeft de Gemeenteraad de mogelijkheid een eigen geurbeleid en verordening te maken. Deze nota is bedoeld als toelichting op de verordening. In deze nota wordt achtereenvolgens de regelgeving, doelstelling, motivatie, gebiedsvisie en verordening behandeld.

2. Regelgeving

Per 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet biedt een geheel nieuw toetsingskader voor de beoordeling van geurhinder vanuit dierverblijven van veehouderijen. Anders dan op grond van oude regelingen zoals de Richtlijn veehouderij en

Hinderwet of Veehouderij en stankhinder geeft de Wgv grenswaarden aan. Deze grenswaarden zijn bij dieren zonder geuremissiefactor (bijvoorbeeld melkrundvee) gesteld in een minimaal aantal meters en bij vee met geuremissiefactor (bijvoorbeeld varkens) in odeur units per kubieke meter lucht. In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) zijn de geuremissiefactoren per diersoort aangegeven.

In de nieuwe wetgeving is de mogelijkheid gegeven om binnen bepaalde marges een eigen gemeentelijk beleid te ontwikkelen voor geurhinder vanuit veehouderijen. Dat gemeentelijk beleid kan worden neergelegd in een gebiedsvisie en een verordening zoals bedoeld in artikel 6 van de Wgv. Er is in de wet overigens wel een absolute minimum afstand aangegeven.

De overwegingen voor een gemeentelijk geurbeleid kunnen divers zijn. In het ene geval kan de reden zijn dat ruimte moet worden geboden aan de ontplooiing van veehouderijen waarbij de bescherming naar de omgeving minimaal wordt aangetast. In andere gevallen betreft het van

oorsprong aanwezige agrarische bedrijven in de nabijheid van vrij liggende bebouwing. Zonder eigen geurbeleid zijn er geen mogelijkheden om die bedrijven voor langere periode in stand tehouden.

3. Doelstelling

Deze verordening heeft als doelstelling het vastleggen van beleid op grond van de Wgv.

De Wgv geeft de Gemeenteraad de bevoegdheid tot het zelf stellen van normen voor geurhindervanuit veehouderijen (binnen zekere grenzen). De gemeente heeft daarmee de mogelijkheid om geurbeleid voor de veehouderij af te stemmen op de doelstellingen van haar gebiedsgerichte

visie. Met de vaststelling van een verordening geurhinder en veehouderij, waarin opgenomen een gebiedsvisie, wordt invulling gegeven aan enerzijds de bescherming van het leefklimaat en anderzijds ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderij.

4. Motivatie

De gemeente Lemsterland wil afwijken van de normen genoemd in de Wgv en stelt in het kader daarvan de onderhavige verordening vast. Dit geeft de agrarische bedrijven ruimere mogelijkheden zich te ontwikkelen en aan te passen aan wijzigende omstandigheden zoals schaalvergroting.

De Gemeenteraad heeft volgens de Wgv de beleidsvrijheid om voor de geurhinder van veehouderijen maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting. Een inventarisatie heeft duidelijk gemaakt dat het wenselijk is om voor de gemeente Lemsterland een verordening met daarin een gebiedsvisie op te stellen, waarin de in artikel 8 van de Wgv vermelde aspecten de revue passeren.

5. Gebiedsvisie

Bij het vaststellen van andere waarden of afstanden als in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen, dient de Gemeenteraad een aantal aspecten, genoemd in artikel 8 van de Wgv te betrekken.

Deze aspecten betreffen:

  • a.

    de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied;

  • b.

    het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging;

  • c.

    de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu;

  • d.

    de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied, of de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.

Deze aspecten worden hierna verderbeschreven.

In Lemsterland gaat het voornamelijk om melkveehouderijen. In de gemeente zijn relatief veel grote bedrijven aanwezig (meer dan 50%, bron: CBS). Ook in de gemeente Lemsterland is de trend dat het aantal agrarische bedrijven daalt en er schaalvergroting plaatsvindt.

Op dit moment is voor het buitengebied een nieuwe bestemmingsplan in voorbereiding. In dit bestemmingsplan is aangegeven dat de gemeente Lemsterland de landbouw zoveel mogelijk ruimte wil bieden om zich te ontwikkelen en aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden.

a. de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied

Onze gemeente heeft op dit moment een agrarisch bedrijvenbestand dat zich als volgt kenmerkt:

Intensieve veehouderijen: 10

Stieren/kalveren 6

Varkens 2

Kippen 2

Geiten 1

Schapen 5

Akkerbouw 3

Paarden 7

Melkveehouderijen 126

Voor de veehouderijen waarvoor bij ministeriële regeling geuremissiefactoren zijn vastgesteld, wordt niet afgeweken van de geurnormen, omdat in het concept bestemmingsplan Buitengebied is overwogen dat onze gemeente zich in mindere mate leent voor de ontwikkeling van intensieve veehouderijen. Het gaat in Lemsterland om veehouderijen waar stieren/kalveren, varkens, kippen, geiten en schapen worden gehouden. Daarnaast kunnen deze veehouderijen de geuremissie reduceren door maatregelen te nemen, zoals een luchtwasser.

Van de bestaande melkrundveehouderijen zijn er 17 die beperkingen ondervinden van de normering zoals die thans ingevolge de Wgv bestaat.

Tien melkrundveehouderijen voldoen aan de Wgv doormiddel van hun milieuvergunning, waaraan geurvoorschriften zijn toegevoegd. De geurvoorschriften schrijven voor dat het emissiepunt van de stal in zoverre moet worden verlegd, dat wordt voldaan aan de afstandseisen uit de Wgv.

Vier melkrundveehouderijen voldoen niet aan de minimale afstandseis van 100 meter tussen het emissiepunt van de melkveestal en een geurgevoelig object die is gelegen binnen de bebouwde kom. Drie melkrundveehouderijen voldoen niet aan de minimale afstandseis van 50 meter tussen het emissiepunt van de melkveestal en een geurgevoelig object die is gelegen buiten de bebouwde kom. De paardenhouderijen in de gemeente voldoen reeds aan de afstandseisen uit de Wgv, of hebben voldoende ruimte om uitbreidingen/nieuwbouw op een andere wijze te realiseren.

De veelal reeds zeer lang bestaande melkrundveehouderijen zijn vaak nog gelegen nabij een kern of een enkele woning. In de voorgaande regelgeving (Richtlijn veehouderij en Hinderwet) waren de mogelijkheden voor uitbreiding tot op relatief korte afstand van woningen mogelijk. In de Wgv komt een aantal bedrijven op basis van de hierin opgenomen afstanden op “slot” te staan. Dit betekent dat de bedrijfsvoering op dit moment kan worden voortgezet, maar dat uitbreiding voor deze bedrijven niet mogelijk is. Dit gaat in tegen de gewenste ontwikkeling op het platteland van de gemeente Lemsterland.

b. het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging

Om een leefbaar platteland te behouden kan het niet de bedoeling zijn om van oudsher aanwezige bedrijven nabij een kern of een enkele woning te saneren. Wel dient bij een mogelijke uitbreiding beoordeeld te worden of maatregelen mogelijk zijn die er aan bijdragen dat de milieusituatie niet ongunstiger wordt dan voor de uitbreiding. Het is echter niet wenselijk dat de verordening zal leiden tot verplaatsing van verontreiniging naar een ander milieucompartiment. Het mag dus niet zo zijn dat de geurhinder afneemt door verplaatsing van het emissiepunt van de stal doormiddel van het gebruik van ventilatoren, maar dat de geluidhinder juist in betekende mate toeneemt door toepassing van de ventilatoren. Er moet bij de vergunningverlening worden beoordeeld in hoeverre een toename van geluidhinder acceptabel is ten opzichte van de reductie van geurhinder. Dit is geregeld in artikel 4 (criteria) van de verordening.

c. de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu

‘Een even hoog niveau’ wil zeggen dat het bereikte niveau van bescherming even hoog is ingeval van een toets in zijn geheel als in geval van een individuele toetsing. Het betekent dat de geursituatie in het gebied zodanig wordt beoordeeld dat het resultaat van die beoordeling van gelijke waarde is (voldoet aan gelijksoortige materiële en formele eisen) als het resultaat van een individuele beoordeling. Uit hoofdstuk 4 van de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij blijkt dat dit onderwerp van toepassing is op veehouderijen, waarvoor bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Omdat de verordening alleen betrekking heeft op melkrundveehouderijen, wordt op dit punt verder niet ingegaan.

d. de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied, of de afwijkende relatie tussengeurbelasting en geurhinder

In het bestemmingsplan zijn de agrarische postzegels aangegeven. Deze zijn veelal zodanig gesitueerd dat uitbreiding kan plaatsvinden op de gunstig mogelijke afstand van geurgevoelige bebouwing. Gestreefd moet worden naar een agrarisch gebied waarbij de functie werken mogelijk wordt gemaakt met de hier en daar van oorsprong bestaande bebouwing. In het concept bestemmingsplan Buitengebied wordt aangegeven dat de gemeente Lemsterland de landbouw zoveel mogelijk ruimte wil bieden om zich te kunnen ontwikkelen en aan te passen aan gewijzigde omstandigheden.

Randvoorwaarde hierbij is de minimaal genoemde afstand in de Wet geurhinder en veehouderij.

In het concept bestemmingsplan Buitengebied is voor het buitengebied overwogen dat onze gemeente zich in mindere mate leent voor de ontwikkeling van intensieve veehouderijen. Dit heeft zijn weerslag gekregen in de voorschriften van het concept bestemmingsplan Buitengebied. Met het oog daarop wordt in deze toelichting de afwijking van de in de Wgv neergelegde normering voor intensieve bedrijven niet overwogen.

6. Verordening, toelichting de nieuwe afstanden

In de Wgv zijn minimale afstanden genoemd tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waar dieren worden gehouden, waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en de buitenzijde van een geurgevoelig object:

  • a.

    gelegen binnen de bebouwde kom van ten minste 100 meter;

  • b.

    gelegen buiten de bebouwde kom ten minste 50 meter.

Onderstaand wordt, voor zover dit noodzakelijk wordt geacht, een toelichting gegeven op de artikelen uit de verordening.

Artikel 3

Tot 1 januari 2007 was de Richtlijn Stankhinder en Veehouderij 1996 van toepassing voor de beoordeling van geurhinder. In deze richtlijn was een bepaling opgenomen wat het mogelijk maakte om van de afstandseisen af te wijken. In de nieuwe Wgv is deze bepaling niet meer opgenomen.

Lid 1

In artikel 6 van de Wgv is aangegeven dat mag worden afgeweken van de afstandseisen uit artikel 4 van de Wgv. Artikel 4 luidt als volgt:

De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:

  • a.

    ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en

  • b.

    ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

In artikel 4 van de Regeling geurhinder en veehouderij staat:

lid 1: De afstand, bedoeld in de artikelen 3, tweede en derde lid, en 4, eerste lid, van de Wgv wordt gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het dichtstbijzijnde emissiepunt.

lid 2: Indien het dierenverblijf niet is overdekt, wordt de afstand gemeten vanaf de buitenzijde van een geurgevoelig object tot het punt van de begrenzing van het dierenverblijf dat het dichtst is gelegen bij het desbetreffende geurgevoelig object.

Dit geldt ook voor de afstand bedoeld in de artikel 3 van de verordening.

In de Wgv worden “harde” afstandseisen genoemd voor melkveehouderijen. Hiervan kan met een verordening worden afgeweken. Het is niet ondenkbaar dat de afstandseisen in de toekomst verder aangescherpt worden. Uit de inventarisatie blijkt dat de meeste melkrundveehouderijen nu voldoen aan de afstandseisen uit de Wgv. Het is daarom niet wenselijk om de afstanden voor alle melkrundveehouderijen te verkleinen. Dit zou in de toekomst namelijk kunnen leiden tot knelpunten.

De melkrundveehouderijen die problemen ervaren met de Wgv, mogen na inwerkingtreding van de verordening wel uitbreiden, maar de afstand tot een geurgevoelig object mag niet afnemen. Hierdoor neemt de geurhinder op een geurgevoelig object niet toe. Dit is in lijn met de vervallen Richtlijn Stankhinder en Veehouderij 1996, het geeft de betreffende melkrundveehouderijen meer uitbreidingsmogelijkheden en beschermt geurgevoelige objecten.

Lid 3

De verordening is alleen bedoeld voor melkrundveehouderijen. Overige veehouderijen waarvoor afstandseisen uit de Wgv gelden, komen in onze gemeente niet voor, voldoen reeds aan de Wgv, of hebben voldoende mogelijkheden tot uitbreiding.

7. Uitvoering

Er heeft een inventarisatie plaatsgevonden van alle agrarische inrichtingen.

In deze doorlichting zijn de adressen benoemd van de situaties van melkrundveehouderijenwaarin niet voldaan wordt aan de vaste afstanden genoemd in de Wet geurhinder en veehouderij. Daarbij is ook het in voorbereiding zijn bestemmingsplan Buitengebied geraadpleegd, waaruit blijkt dat landbouwbedrijven ruimere mogelijkheden moeten krijgen om zich te ontwikkelen en aan te passen. Als de afstand beneden de wettelijke grens ligt, maar boven de afstand zoals genoemd in artikel 6, lid 3, van de Wgv wordt uitbreiding mogelijk, voorwaarde is dat geen mitigerende maatregelen mogelijk zijn of klachten dan wel in het verleden handhavende acties van het bevoegd gezag aanleiding geven om de afstand tussen stal en geurgevoelig object niet kleiner te laten worden.

8. Overige overwegingen

De gemeentelijke beslissing om een aantal agrarische bedrijven een specifiek beschermingsniveau te geven, heeft geen effecten op de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen in nabijgelegen gemeenten. Met het oog daarop is afgezien van consultering van omliggende gemeenten.

9. Samenvatting Raadsbehandelingen

De verordening is naar aanleiding van vragen uit de Commissie II (vergadering van 7 januari 2010) aangepast ten opzichte van de ontwerpverordening.

Vragen uit de Commissie II vergadering (memo vragen geurverordening 2010):

1.Dat de verordening alleen op de melkveehouderij van toepassing is staat wel in de toelichting maar niet in de verordening zelf. Waarom niet? En is het juridisch niet beter om deze beperking ook in de verordening op te nemen?

De verordening is gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij. Door de juiste verwijzing naar de in de Wet genoemde artikelen slaat de verordening alleen op melkrundvee.

Voor de duidelijkheid stellen wij voor in artikel 3 een derde lid op te nemen dat de verordening alleen geldt voor melkrundvee. Als definitie voor melkrundvee wordt de volgende definitie voorgesteld:

Toevoegen aan artikel 1 Begripsbepalingen:

Melkrundvee:

  • 3.

    melkvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van de dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest of zijn drooggezet en worden afgemest:

  • 4.

    vrouwelijk jongvee tot 2 jaar dat bestemd is om te worden gehouden als melkvee bedoeld onder 1.

Toevoegen aan artikel 3 punt 3 Andere waarden voor afstanden:

3) De andere waarden voor afstanden als bedoeld in lid 1 en 2 gelden uitsluitend voor veehouderijen waar melkrundvee wordt gehouden.

2.Op grond waarvan is de intensieve veehouderij van deze mogelijkheid in de verordening uitgesloten? Welke regels gelden voor andere diersoorten dan koeien? (b.v. geiten en schapen)?

In de toelichting op de verordening, onder kopje 5 Gebiedsvisie, d. de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied, of de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder is aangegeven:

“In het concept bestemmingsplan Buitengebied is voor het buitengebied overwogen dat onze gemeente zich in mindere mate leent voor de ontwikkeling van intensieve veehouderijen. Dit heeft zijn weerslag gekregen in de voorschriften van het concept bestemmingsplan Buitengebied. Met het oog daarop wordt in deze toelichting de afwijking van de in de Wgv neergelegde normering voor intensieve bedrijven (veehouderijen waar dieren worden gehouden met een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling geuremissiefactoren zijn opgenomen) niet overwogen.”

In deze verordening wordt alléén voor bestaande melkveehouderijen die op slot zitten een mogelijkheid gegeven om het bedrijf uit te breiden. Voor andere bedrijven gelden geurnormen uitgedrukt in “odour units” uit de Wet geurhinder en veehouderij. De geurnormen gelden voor:

  • ·

    vleeskalveren, vleesstierkalveren, vleesstieren en fokstieren;

  • ·

    schapen;

  • ·

    geiten;

  • ·

    varkens;

  • ·

    kippen;

  • ·

    kalkoenen;

  • ·

    eenden en,

  • ·

    parelhoenders

Voor overige veehouderijen, bijvoorbeeld paardenhouderijen en konijnenhouderijen gelden dezelfde afstandseisen uit de Wet geurhinder en veehouderij als voor melkveehouderijen. Die veehouderijen zijn niet aanwezig binnen de gemeente of voldoen reeds aan de afstandseisen uit de Wet of hebben voldoende mogelijkheden tot uitbreiding zodat de verordening hier geen betrekking op behoeft.

3. Waarom staat in de titel van de verordening ‘veehouderij’ en niet ‘melkveehouderij’?

De titel van de verordening vloeit voort en sluit aan bij de aan de ten grondslag liggende Wet geurhinder en veehouderij.

4.Geldt de verordening alleen voor bestaande bedrijven en niet voor nieuwe bedrijven?

In artikel 3 lid 1 van de verordening is het volgende opgenomen:

Op grond van artikel 6 van de wet en in afwijking van artikel 4 eerste lid van de wet, bedraagt de afstand, indien de afstand kleiner is dan de afstand genoemd in artikel 4 lid 1 van de wet, ten minste:

  • a.

    de afstand die blijkt uit een plattegrondtekening behorende bij een vergunning, of;

  • b.

    de afstand die is vastgelegd in een vergunning, of;

  • c.

    de afstand die blijkt uit een plattegrondtekening behorende bij een door de gemeente Lemsterland geaccepteerde melding op grond van het Besluit landbouw milieubeheer.

Voor nieuwe bedrijven is in het verleden geen milieuvergunning afgegeven, of melding geaccepteerd. Artikel 3 van de verordening zal hier dus nooit van toepassing zijn.

De aanvraag voor een milieuvergunning wordt eerst getoetst aan de afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij. Wanneer de aanvraag voldoet, geldt artikel 3 van de verordening niet. De afstand is immers niet kleiner dan de afstand genoemd in artikel 4 lid 1 van de Wet geurhinder en veehoudeij (Wgv).

Wanneer de aanvraag niet voldoet aan de afstanden uit de Wgv, is mogelijk artikel 3 van de verordening van toepassing. De afstand is immers kleiner dan genoemd in artikel 4 lid 1 van de Wgv. In deze situatie wordt gekeken of de afstand die blijkt uit de plattegrondtekening bij de aanvraag, in ieder geval niet kleiner is dan de afstand die blijkt uit de plattegrondtekening van een in het verleden afgegeven milieuvergunning of in het verleden door de gemeente geaccepteerde melding op grond van het Besluit landbouw milieubeheer. De afstand tussen een geurgevoelig object en het bedrijf mag dus nooit kleiner worden.

5.Is het juist dat de extra uitbreidingsmogelijkheden van een aantal bestaande melkveehouderijen die deze verordening biedt niet mag leiden tot een toename van de geurhinder? Zo ja hoe is dat te voorkomen?

Voor de veehouderijen waarop de verordening betrekking heeft, kan niet berekend worden in hoeverre er geurhinder optreedt. De veehouderijen moeten voldoen aan afstandseisen. In de verordening is bepaald dat de bestaande afstand in ieder geval niet kleiner mag worden bij uitbreiding. Hiermee wordt voorkomen dat uitbreiding leidt tot een toename van de geurhinder.

6. Bestaat er een kaart waarop alle bedrijven staan welke dankzij deze verordening extra mogelijkheden krijgen? Zo ja, kan deze dan ter inzage worden gelegd?

De Wet geurhinder en veehouderij, alsook de verordening, is alleen van toepassing op veehouderijen wanneer zij een revisievergunning of uitbreidingsvergunning aanvragen. Dit houdt in:

  • ·

    Andere dieren gaan houden dan vergund;

  • ·

    Uitbreiding van het aantal dieren;

  • ·

    Het opnieuw vastleggen van de bestaande situatie.

Wanneer de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd, en het aantal dieren van één of meer diercategorieën is niet toegenomen, mag op grond van de Wet geurhinder en veehouderij de vergunning niet worden geweigerd. De verordening is dus niet van toepassing op veehouderijen waar geen wijzigingen worden/zijn doorgevoerd qua dierenaantallen, diercategorieën en locaties van dieren en dierenverblijven.

Er is geen kaart beschikbaar. De volgende veehouderijen kunnen bij een eventuele aanvraag om een milieuvergunning baat hebben bij de verordening:

H.J. ErnstBuitendijksveld 48538 XKBantega
Mts. Berns - DerksKooisloot 238538 RDBantega
G.de HaanMiddenweg 1208538 RBBantega
G.de VriesHoofdweg 198537 SCEchten
Maatschap G., C. en J. LeffertsmaHoofdweg 1028539 STEchten
J. v.d. Stouwe en H. OenemaBuren 408536 TJOosterzee
B.de HaanWesteind 68536 TAOosterzee

Ter verduidelijking dat de verordening alleen betrekking heeft op melkrundveehouderijen hebben wij de ontwerpverordening aangepast.

Raadsvergadering 25 januari 2010

In de raadsvergadering van 25 januari 2010 werd de geurverordening niet vastgesteld omdat deze tussentijds gewijzigd was. Wel werd tijdens de vergadering een vraag gesteld:

Mevrouw De Vries (PvdA) leest in de verordening dat 'gewone' bedrijven mogen uitbreiden maar dat het aantal dieren daarbij niet mag toenemen. Dit lijkt mevrouw De Vries tegenstrijdig. Er moeten geen mazen in de verordening te vinden zijn.

De door mevrouw De Vries gelezen tegenstrijdigheid berust op een verkeerde interpretatie van de tekst in het memo waarin is opgegaan in de vragen uit de commissie. In de geurverordening staat deze tegenstrijdigheid niet.

Wijzigingen in de verordening

Naar aanleiding van de Commissie II vergadering hebben wij de ontwerpgeurverordening aangepast. Het betreft de volgende aanpassingen:

De zin: overwegende dat het wenselijk is om nadere regels te stellen met betrekking tot de geuremissie van agrarisch bedrijven;

Vervangen door: overwegende dat het wenselijk is om nadere regels te stellen met betrekking tot de geuremissie van agrarische bedrijven;

Ter verduidelijking stellen wij voor in artikel 3 een derde lid op te nemen dat de verordening alleen geldt voor melkrundvee. Als definitie voor melkrundvee wordt de volgende definitie voorgesteld:

Toevoegen aan artikel 1 Begripsbepalingen:

Melkrundvee:

  • 1.

    melkvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van de dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest of zijn drooggezet en worden afgemest:

  • 2.

    vrouwelijk jongvee tot 2 jaar dat bestemd is om te worden gehouden als melkvee bedoeld onder 1.

Toevoegen aan artikel 3 punt 3 Andere waarden voor afstanden:

3) De andere waarden voor afstanden als bedoeld in lid 1 en 2 gelden uitsluitend voor veehouderijen waar melkrundvee wordt gehouden.

Wijzigen artikel 4: Criteria

De zin ‘Voor die veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvoor bij ministeriële regeling niet een geuremissiefactor is vastgesteld worden bij de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer bij beoordeling van de geuremissie de volgende criteria overwogen:’

Vervangen door de zin: ‘ Voor die veehouderijen waar melkrundvee wordt gehouden en waarop artikel 3 van deze verordening op van toepassing is, worden bij de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer bij beoordeling van de geuremissie de volgende criteria overwogen:’

Door de zin ‘en waarop artikel 3 van deze verordening op van toepassing is’ op te nemen in artikel 4 wordt duidelijk dat ook artikel 4 uit de verordening uitsluitend is bedoeld voor melkrundveehouderijen welke op nu niet voldoen aan de wettelijke afstandseisen.

Wijzigen inwerkingtredingdatum artikel 5: Inwerkingtreding:

Als datum van inwerkingtreding wordt voorgesteld 1 maart 2010 in plaats van 4 februari 2010.

Wijzigingen gebiedsvisie en toelichting op de verordening

Naar aanleiding van de vragen uit de Commissie II vergadering is ook de toelichting op de verordening gewijzigd. De gebiedsvisie (punt 5 van de toelichting) dient als uitgangspunt, onderbouwing en afwegingskader voor de verordening. De wijzingen worden per punt aangegeven:

Algemeen

Op een aantal plaatsen in de toelichting is het woord melkveehouderij vervangen door het woord melkrundveehouderij. Dit ter verduidelijking dat het gaat om melkrundveehouderijen.

Punt 1, 2, 3 en 4: geen wijzigingen.

Punt 5 (gebiedsvisie), onder a. de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied

Toegevoegd:

Voor de veehouderijen waarvoor bij ministeriële regeling geuremissiefactoren zijn vastgesteld, wordt niet afgeweken van de geurnormen, omdat in het concept bestemmingsplan Buitengebied is overwogen dat onze gemeente zich in mindere mate leent voor de ontwikkeling van intensieve veehouderijen. Het gaat in Lemsterland om veehouderijen waar stieren/kalveren, varkens, kippen, geiten en schapen worden gehouden. Daarnaast kunnen deze veehouderijen de geuremissie reduceren door maatregelen te nemen, zoals een luchtwasser.

De alinea: ‘Van de bestaande melkrundveehouderijen zijn er 17 die beperkingen ondervinden van de normering zoals die thans ingevolge de Wgv bestaat. Vijf melkveehouderijen voldoen niet aan de minimale afstandseis van 100 meter tussen het emissiepunt van de melkveestal en een geurgevoelig object die is gelegen binnen de bebouwde kom. Twaalf melkveehouderijen voldoen niet aan de minimale afstandseis van 50 meter tussen het emissiepunt van de melkveestal en een geurgevoelig object die is gelegen buiten de bebouwde kom.’

Vervangen door: ‘Tien melkrundveehouderijen voldoen aan de Wgv doormiddel van hun milieuvergunning, waaraan geurvoorschriften zijn toegevoegd. De geurvoorschriften schrijven voor dat het emissiepunt van de stal in zoverre moet worden verlegd, dat wordt voldaan aan de afstandseisen uit de Wgv.

Vier melkrundveehouderijen voldoen niet aan de minimale afstandseis van 100 meter tussen het emissiepunt van de melkveestal en een geurgevoelig object die is gelegen binnen de bebouwde kom. Drie melkrundveehouderijen voldoen niet aan de minimale afstandseis van 50 meter tussen het emissiepunt van de melkveestal en een geurgevoelig object die is gelegen buiten de bebouwde kom. De paardenhouderijen in de gemeente voldoen reeds aan de afstandseisen uit de Wgv, of hebben voldoende ruimte om uitbreidingen/nieuwbouw op een andere wijze te realiseren.’

Punt 5 (gebiedsvisie), onder c. de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu

De zin: ‘Dit zijn de intensieve veehouderijen, paardenhouderijen, schapenhouderijen en geitenhouderijen.’ wordt weggelaten uit de tekst. Paardenhouderijen zijn namelijk geen intensieve veehouderijen.

Punt 6 Verordening, toelichting de nieuwe afstanden

Toegevoegd na de tekst onder ‘Lid 1’:

Lid 3

De verordening is alleen bedoeld voor melkrundveehouderijen. Overige veehouderijen waarvoor afstandseisen uit de Wgv gelden, komen in onze gemeente niet voor, voldoen reeds aan de Wgv, of hebben voldoende mogelijkheden tot uitbreiding.

Vaststelling verordening, Raadsvergadering van 18 februari 2010

De gemeenteraad heeft in de vergadering van 18 februari 2010 (agendapunt 11) besloten de gewijzigde verordening vast te stellen en de ingebrachte zienswijzen niet over te nemen.

10. Risico’s

Tegen vaststelling van gebiedsvisie en verordening staat geen bezwaar of beroep open ingevolge artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

11. Juridische aspecten

Een gebiedsvisie heeft op zichzelf geen juridische status. De normen die volgen uit de gebiedsvisie worden daarom vastgelegd in een gemeentelijke verordening. Uit de verordening moet in ieder geval duidelijk blijken wat de grenzen zijn van de onderscheiden (deel)gebieden en wat de maximale geurbelasting en de minimumafstanden zijn in een gebied voor zover daarbij wordt afgeweken van de normstelling en afstanden uit de Wgv.

De Wgv stelt geen specifieke eisen aan de procedure voor de verordening. Inspraak is geregeldin de gemeentelijke Inspraakverordening.

Voor zover een wettelijke regeling geen inspraak voorschrijft bepaalt het bestuursorgaan of en bij afwijking van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht op welke wijze inspraak wordt verleend. Op grond van artikel 5 van de Inspraakverordening stellen burgemeester en wethouders een inspraakprocedure vast.

Als de verordening eenmaal in werking is getreden, gelden bij vergunningverlening de daarin opgenomen normen. Deze gelden per geurgevoelig object. Ook de provincie en buurgemeenten zijn bij vergunningverlening gebonden aan de in de verordening vastgelegde normen.

12. Communicatie en draagvlak

Over het voornemen tot het opstellen van de onderhavige verordening is overleg geweest met de afdeling Lemsterland van LTO Noord. Hieruit is naar voren gekomen dat men instemt met de gekozen aanpak. De veehouders die voordeel kunnen hebben van deze verordening zijn middels een brief op de hoogte gesteld van de uitwerking van de vast te stellen verordening op. Vanwege de afwijking van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij door middel van specifiek gemeentelijk beleid is iedereen de mogelijkheid tot inspraak verleend middels de Inspraakverordening gemeente Lemsterland 2005. De reactie op de zienswijzen leest u onder

punt 13. Inspraakresultaten.

13. Inspraakresultaten

Binnen de termijn van tervisielegging is een tweetal zienswijzen ingebracht. Buiten de termijn van tervisielegging is één zienswijze ingediend.

Zienswijze van de heer M. Hoekstra, Otterweg 22 te Bantega

De heer Hoekstra geeft aan dat de ontwerpverordening onjuiste gegevens bevat. Het perceel met adres Otterweg 26 was voorheen van de heer Hoekstra, hij heeft dit perceel verkocht. Door notaris Hoekstra Savenije Meijers Notarissen te Sint Nicolaasga is een Akte van Levering opgesteld. Overeenkomstig artikel 7 van de Akte van Levering moest de nieuw te bouwen woning aan de Otterweg 26 te Bantega op tenminste 50 meter vanaf de ligboxenstal aan de Otterweg 22-24 te Bantega worden gebouwd, zodat er geen strijdigheid optreedt met de Wet geurhinder en veehouderij.

Reactie op zienswijze

Nadat de gemeenteraad van de gemeente Lemsterland een besluit heeft genomen over de ontwerpverordening, is het ontwerp ter inzage gelegd, en verstuurd aan onder andere de heer Hoekstra. In de begeleidende brief aan de heer Hoekstra is geschreven dat uit het milieudossier van zijn veehouderij blijkt dat de afstand vanaf zijn stallen tot een nabijgelegen woning, korter is dan de wettelijke afstanden. In de ontwerpverordening is niet aangegeven dat de veehouderij van de heer Hoekstra niet voldoet aan de wettelijke afstanden. De verordening geeft regels voor veehouderijen die niet kunnen voldoen aan de wettelijke afstanden, voor het mogen afwijken van die wettelijke afstand. De zienswijze van de heer Hoekstra gaat over de begeleidende brief, en niet over de inhoud van de ontwerpverordening. Of de brief onjuiste gegevens bevat is niet gecontroleerd omdat de brief geen rechtsgevolgen heeft.

Zienswijze van de heren J. van der Stouwe en H. Oenema, Buren 40 te Oosterzee

Op 28 oktober 2009 hebben de heren Van der Stouwe en Oenema gesproken met wethouder J. Wesselius en de heer K.H. Adema (medewerker milieuzaken) over hun bedrijfssituatie en de ontwerpverordening. Tijdens het gesprek is aangegeven dat hun veehouderij zich binnen de bebouwde kom van Oosterzee-Buren bevindt. Dit betekent, op grond van de Wet en de ontwerpverordening, dat wanneer ze een nieuwe stal willen bouwen, de bestaande stal niet langer gebruikt mag worden voor het huisvesten van landbouwhuisdieren. De heren Van der Stouwe en Oenema geven aan het daar niet mee eens te zijn. Ze vinden dat hun veehouderij is gelegen in een lintbebouwing, in het buitengebied van de gemeente Lemsterland. Volgens hen zijn in de gemeenten Ooststellingwerf en Heerenveen soortgelijke situaties bekend, welke wel worden aangeduid als buitengebied.

Reactie op de zienswijze

In de Wet is geen definitie van “bebouwde kom” of “buitengebied” gegeven. Dit is ook niet gedefinieerd in de ontwerpverordening. Het volgende wordt aangegeven in de memorie van toelichting op de Wet: de grens van de bebouwde kom wordt evenals in de ruimtelijke ordening bepaald door de aard van de omgeving, en daarbij is niet van belang de plaats van het verkeersbord of grenslijn van de verkeerstechnische aard. Wel zal er in ieder geval sprake moeten zijn van een structurele samenhang van de bebouwing (bijvoorbeeld een aaneengesloten woonbebouwing). Of sprake is van een situatie “bebouwde kom” of “buiten bebouwde kom” zal worden beoordeeld bij een eventuele aanvraag om een milieuvergunning. Bij het verlenen van een milieuvergunning in 1995 aan de veehouderij Buren 40 te Oosterzee, is echter uitgegaan van de situatie “bebouwde kom”.

Eén zienswijze is buiten de termijn van tervisielegging binnengekomen. De zienswijze heeft belang op de inhoud van de verordening en wordt daarom wel meegewogen.

Buiten de termijn van tervisielegging binnengekomen:

Zienswijze van LTO Noord Afdeling Lemsterland

LTO Noord geeft in hun zienswijze aan dat in de ontwerpverordening voor de aanduiding van bebouwde kom aansluiting wordt gezocht bij de plankaart van het conceptbestemmingsplan Buitengebied. LTO Noord wil de gemeente Lemsterland graag wijzen op de mogelijkheid om bepaalde lintbebouwingen in de verordening aan te merken als zijn buitengebied. De gemeenten Heerenveen en Ooststellingwerf hebben dit ook toegepast voor een aantal lintbebouwingen in het buitengebied. De argumentatie is dat deze lintbebouwingen (van oudsher) zodanig agrarisch van karakter zijn dat het passend geoordeeld werd om ze aan te merken als buitengebied. Daarmee zijn een aantal (potentiële) knelgevallen verholpen van melkrundveehouderijbedrijven. Volgens LTO Noord zou dit kunnen gelden voor de lintbebouwing van Oosterzee. Deze streek heeft een zeer agrarisch karakter, en bij de aanwijzing van de lintbebouwing van Oosterzee tot buitengebied, zouden één of enkele bedrijven zeer gebaat kunnen zijn.

Reactie op de zienswijze

In de ontwerpverordening is meerdere malen verwezen naar het conceptbestemmingsplan Buitengebied. Voor het aanduiden van de “bebouwde kom” of “buitengebied” is niet verwezen naar het conceptbestemmingsplan. In de ontwerpverordening is niet ingegaan op de definitie van “bebouwde kom” of “buitengebied”. In de verordening bepalen welke bebouwing wel of geen bebouwde kom is, geeft geen rechtszekerheid aan de veehouders en burgers in Oosterzee. Bij het toetsen van milieuvergunningaanvragen wordt naar de feitelijke situatie gekeken, daarbij wordt beoordeeld of sprake is van een bebouwde kom situatie dan wel buitengebied. Momenteel is er nog weinig jurisprudentie over het aspect “bebouwde kom”. Mogelijke jurisprudentie in de toekomst kan misschien uitwijzen hoe te oordelen over het aspect “bebouwde kom”. Gezien de onduidelijkheid over het aspect bebouwde kom nemen wij geen definitie of aanduiding op voor “bebouwde kom”.

Conclusie zienswijzen

De zienswijzen worden niet overgenomen in de verordening. De redenen hiervoor zijn aangegeven bij de reacties op de zienswijzen.

Nota-toelichting

Nota-toelichting

Nota-toelichting

Nota-toelichting