Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Regge en Dinkel

Verordening op de watersysteemheffing 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Regge en Dinkel
Officiële naam regelingVerordening op de watersysteemheffing 2009
CiteertitelVerordening op de watersysteemheffing 2009
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën – belastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit:

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 110 en artikel 113, eerste lid

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-12-200801-01-2010nieuwe regeling

17-12-2008

TCTubantia, 20 december 2008 De Stentor, editie Zwolle, 20 december 2008 De Gelderlander, editie Doetinchem, 20 december 2008

08.19826

Tekst van de regeling

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen

Begripsbepalingen
Artikel 1
  • Deze verordening verstaat onder:

  • a. ingezetene: degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte;

  • b. heffingsambtenaar: de door het dagelijks bestuur van Lococensus aangewezen ambtenaar bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet;

  • c. invorderingsambtenaar: de door het dagelijks bestuur van Lococensus aangewezen ambtenaar bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet;

  • d. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • e. kostentoedelingsverordening: de verordening van het waterschap, bedoeld in artikel 120, eerste lid, eerste volzin, van de Waterschapswet;

  • f. natuurterreinen: ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare;

  • g. ongebouwde onroerende zaken: ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn;

  • h. gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart waarin het waterschap bevoegd is het watersysteembeheer uit te oefenen;

  • i. de heffing: de watersysteemheffing als genoemd in artikel 117, aanhef, van de Waterschapswet;

  • j. Lococensus: het openbaar lichaam Gemeenschappelijk Belastingkantoor Oost-Nederland.

    1

Belastbaar feit en heffingsplichtigen
Artikel 2
  • 1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven.

  • 2. De heffing wordt geheven van hen die:

    • a.

      ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden;

    • b.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

    • c.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen in het gebied van het waterschap;

    • d.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap.

  • 3. Heffingsplichtig in de zin van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is degene die bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is heffingplichtig de:

    • a.

      beperkt gerechtigde en niet de eigenaar, ingeval de onroerende zaak is onderworpen aan het recht van beklemming, van erfpacht, van opstal of van vruchtgebruik;

    • b.

      eigenaar voor wat betreft het recht van opstal, indien dat recht uitsluitend is gevestigd ten behoeve van de aanleg of het onderhoud, dan wel ten behoeve van de aanleg en het onderhoud, van ondergrondse dan wel bovengrondse leidingen.

  • 5. Indien de onroerende zaak is onderworpen aan beperkte rechten als bedoeld in het vorige

    artikellid, heeft voor de heffingplicht:

    • a.

      de vruchtgebruiker voorrang boven zowel de opstaller als de erfpachter, onderscheidenlijk de beklemde meier;

    • b.

      de opstaller voorrang boven de erfpachter, onderscheidenlijk de beklemde meier.

      2

Heffingsmaatstaf
Artikel 3
  • Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf:

  • a. ter zake van ingezetenen: de woonruimte;

  • b. ter zake van ongebouwde onroerende zaken en ter zake van natuurterreinen: de oppervlakte van de onroerende zaak, uitgedrukt in een aantal hectaren of een gedeelte daarvan;

  • c. ter zake van gebouwde onroerende zaken: de waarde die voor het kalenderjaar voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

    3

Hoofdstuk II Watersysteemheffing ingezetenen

Tarief ingezetenen
Artikel 4
  • Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor ingezetenen € 42,49 per woonruimte.

    4

Hoofdstuk III Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken

Belastingobject
Artikel 5
  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, lid 2, onderdeel b en artikel 9, derde

    lid van deze verordening, wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt een

    kadastraal perceel of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt

    gelaten:

  • a. hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een gebouwde

    onroerende zaak;

  • b. een natuurterrein.

  • 2. Voor de heffing worden openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per

    rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, aangemerkt als ongebouwde onroerende zaken.

    5

Tarief ongebouwde onroerende zaken
Artikel 6
  • 1. Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor ongebouwde onroerende zaken € 41,47 per hectare.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in artikel 3 van de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor ongebouwde onroerende zaken die blijkens de legger als waterberging worden gebruikt  € 10,37 per hectare.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in artikel 4 van de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor verharde openbare wegen  € 82,94 per hectare.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in artikel 5 van de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor ongebouwde onroerende zaken die zowel blijkens de legger als waterberging worden gebruikt als verharde openbare weg zijn € 20,73 per hectare.

    6

Hoofdstuk IV Watersysteemheffing natuurterreinen

Belastingobject
Artikel 7
  • Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, tweede lid, onderdeel c van deze verordening, wordt als één natuurterrein aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:

  • a. hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak;

  • b. hetgeen ingevolge artikel 5 wordt aangemerkt als een ongebouwde onroerende zaak.

    7

Tarief natuurterreinen
Artikel 8
  • Met inachtneming dienaangaande van het bepaalde in de kostentoedelingsverordening bedraagt het tarief van de heffing voor natuurterreinen € 2,17 per hectare.

    8

Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken

Belastingobject
Artikel 9
  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, tweede lid, onderdeel d van deze

    verordening, wordt als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt:

  • a. een gebouwd eigendom;

  • b. een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een

    afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

  • c. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde gebouwde eigendommen of van in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde heffingsplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

  • d. het binnen het gebied van een gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoeld eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel;

  • e. het binnen het gebied van het waterschap gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde

    eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte, van een in onderdeel c bedoeld samenstel of van een in onderdeel d bedoeld deel.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid maken de ongebouwde eigendommen voor zover die

    een samenstel vormen met een gebouwd eigendom als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a

    tot en met e, deel uit van de gebouwde onroerende zaak;

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het vorige artikellid maken de ongebouwde eigendommen,

    voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet

    waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, derde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten, geen deel uit van de gebouwde onroerende zaak.

    9

Tarief gebouwde onroerende zaken
Artikel 10
  • Met inachtneming dienaangaande van het bepaalde in de kostentoedelingsverordening bedraagt het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken 0,0306 % van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 3, onderdeel c van deze verordening.

    10

Hoofdstuk VI Heffing en invordering

Wijze van heffing
Artikel 11
  • De heffing wordt bij wege van aanslag geheven.

Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer heffingsplichtigen
Artikel 12
  • 1. Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of

    meer personen heffingsplichtig zijn, stelt de heffingsambtenaar de aanslag ten name van een

    van hen.

  • 2. Indien de heffingsplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van een van de heffingsplichtigen is gesteld, kan de invorderingsambtenaar de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen op degene op wiens naam de aanslag ingevolge het eerste lid is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige heffingsplichtigen.

    11

Niet opleggen van aanslagen
Artikel 13
  • 1. Een aanslag van minder dan € 5,-, wordt niet opgelegd.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

    12

Vrijstellingen
Artikel 14
  • 1. De heffing voor ongebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zake van

    ongebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap genothebbende krachtens eigendom,

    bezit of beperkt recht is.

  • 2. De heffing voor natuurterreinen wordt niet geheven ter zake van natuurterreinen

    waarvan het waterschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. De heffing voor gebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zake van:

  • a. straatmeubilair, waaronder alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen -worden begrepen die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het waterschapsgebied gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen.

  • b. gebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap genothebbende krachtens eigendom,

    bezit of beperkt recht is.

    13

Betaaltermijnen
Artikel 15
  • 1. Een aanslag in de heffing, een navorderingsaanslag en een beschikking inzake bestuurlijke boete, moeten worden betaald in één termijn, die vervalt twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet danwel de beschikking.

  • 2.Ingeval aanslagen in de heffing voor ingezetenen worden geïnd door het Waterbedrijf Vitens N.V. dienen deze te worden betaald tegelijk met, en op dezelfde wijze als die waarop de nota’s van het Waterbedrijf Vitens moeten worden betaald. In geval van verhuizing van de heffingsplichtige moet de heffing ineens worden betaald, tegelijk met de betaling van de eindnota van het waterbedrijf.

    14

Kwijtschelding
Artikel 16
  • Van de heffing voor natuurterreinen, de heffing voor ongebouwde onroerende zaken en de heffing voor gebouwde onroerende zaken wordt geen kwijtschelding verleend.

    15

Nadere regels
Artikel 17
  • Het dagelijks bestuur van Lococensus kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de heffing.

    16

Intrekking, inwerkingtreding, tijdstip van ingang van de heffing en citeertitel
Artikel 18
  • 1. De Omslagverordening 2007 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 21 december 2008.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening op de watersysteemheffing

    2009.

    17

    Almelo, 17 december 2008,

    Het algemeen bestuur van het

    waterschap Regge en Dinkel,

    De secretaris,                          de voorzitter,

    ing. W.A. Joosten                     dr. S.M.M. Kuks


Noot
1[Toelichting: Artikelsgewijze toelichtingAanhef De watersysteemheffing is een nieuwe heffing. Het besluit om deze heffing in te voeren, is een bevoegdheid van het algemeen bestuur van het waterschap, welke wordt geconcretiseerd door de vaststelling van de belastingverordening. Dit wordt in de aanhef van de modelverordening tot uitdrukking gebracht, waarbij ook de relevante wettelijke bepalingen worden genoemd. Artikel 110 Waterschapswet is de wettelijke bepaling die over het besluit tot invoering van de belasting en de daarvoor benodigde vaststelling van de belastingverordening gaat. Artikel 113 is de wettelijke bepaling die aangeeft welke belastingen en rechten door de waterschappen geheven mogen worden en artikel 117 is de bepaling op grond waarvan waterschappen ter bestrijding van kosten verbonden aan de zorg voor het watersysteem, onder de naam watersysteemheffing een belasting mogen heffen. Hoofdstuk I Inleidende bepalingenBegripsbepalingenArtikel 1In dit artikel zijn omwille van de duidelijkheid omschrijvingen opgenomen van in de verordening vaker voorkomende begrippen. a. Ingezetene De omschrijving van het begrip ingezetene is ontleend aan artikel 116, onder a, van de Waterschapswet. Om als ingezetene aangemerkt te kunnen worden, moet sprake zijn van het hebben van woonplaats en het gebruik van woonruimte in het gebied van het waterschap. Of sprake is van het hebben van woonplaats, wordt aan de hand van gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bepaald. De situatie bij het begin van het kalenderjaar is bepalend. Woonruimte is iedere ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid. Dit betekent dat de gebruiker van de woonruimte niet anders dan bijkomstig afhankelijk mag zijn van voorzieningen elders in het gebouw. In het geval van woonruimten moet worden gedacht aan voorzieningen als keuken, douche en toilet. Deze moeten de gebruiker van de woonruimte, met uitsluiting van anderen die niet tot zijn of haar huishouden behoren, exclusief ter beschikking staan. Bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen kunnen om deze reden veelal niet als ingezetenen in de zin van artikel 116, onder a, van de Waterschapswet worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor bewoners van studentenhuizen.b. Heffingsambtenaar De ambtenaar van het waterschap die de heffingsbevoegdheden (inspecteurbevoegdheden) uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen uitoefent, wordt in de verordening de heffingsambtenaar genoemd. Tot de inspecteurbevoegdheden behoort de bevoegdheid tot het vaststellen van belastingaanslagen en de bevoegdheid tot het doen van uitspraken op bezwaarschriften. Het dagelijks bestuur van het gemeenschappelijk Belastingkantoor Oost Nederland (“Lococensus”) moet een besluit nemen waarin de heffingsambtenaar wordt aangewezen. De wettelijke basis is artikel 124, vijfde lid, onder a, van de Waterschapswet.c. Invorderingsambtenaar De ambtenaar van het waterschap die de ontvangersbevoegdheden uit de Invorderingswet 1990 uitoefent, wordt in de verordening met de term 'invorderingsambtenaar' aangeduid. Tot de ontvangersbevoegdheden behoort de bevoegdheid tot de invordering van de belasting. Ook het verlenen van kwijtschelding van belasting is een ontvangersbevoegdheid. Het dagelijks bestuur van het gemeenschappelijk Belastingkantoor Oost Nederland (“Lococensus”) moet een besluit nemen waarin de invorderingsambtenaar wordt aangewezen. De wettelijke basis is artikel 124, vijfde lid, onder a, van de Waterschapswet.d. Woonruimte Voor een beschouwing op het begrip woonruimte wordt verwezen naar onderdeel a, hiervoor.e. Kostentoedelingsverordening Elk waterschap moet ingevolge artikel 120, eerste lid, eerste volzin, van de Waterschapswet ten behoeve van de watersysteemheffing een verordening vaststellen waarin de toedeling van het kostenaandeel voor elk van de heffingsplichtige categorieën is vastgelegd. Deze verordening heeft bij het waterschap Regge en Dinkel de citeertitel Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer 2009. Met ingang van 1 januari 2009 is deze Kostentoedelingsverordening ook in het kader van de tariefdifferentiatie van belang.f . Natuurterreinen De omschrijving van het begrip natuurterreinen is ontleend aan artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet. De wet geeft een kwalitatieve omschrijving van het begrip, waarbij de nadruk op de duurzame inrichting en beheer als natuurgebied ligt. Bij de beoordeling of sprake is van een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur (toetsing aan de zojuist genoemde kwalitatieve omschrijving), zijn ook de feitelijke of uiteindelijke bestemming van de onroerende zaak van belang. Zo zal een perceel nog bouwrijp te maken grond dat al jaren niet is bewerkt en waar inmiddels eventueel veel groen en leven aanwezig is, maar waar uiteindelijk wel gebouwd zal worden, niet als een natuurterrein kwalificeren. Ook stadsparken, plantsoenen en dergelijke zullen vanwege hun overwegende recreatieve functie niet als natuurterrein in aanmerking genomen kunnen worden. Onder natuurterreinen worden mede bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare verstaan. In deze gevallen is niet relevant of de inrichting en het beheer van de onroerende zaak zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Geheel of nagenoeg geheel staat overigens voor 90% of meer.g. Ongebouwde onroerende zaken Waar in deze verordening wordt gesproken over ongebouwde onroerende zaken, worden steeds ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterrein zijn, bedoeld. Het gaat om de ongebouwde onroerende zaken bedoeld in artikel 117, onder b, van de Waterschapswet.h. Gebied van het waterschap In artikel 1 van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. In verband hiermee is onder andere de zorg voor het watersysteem aan hen opgedragen. De regeling van het gebied gebeurt door de provincie, bij provinciaal reglement. In de praktijk wordt het gebied van het waterschap veelal aangeduid op een (al dan niet elektronische) kaart die bij het provinciale reglement behoort. Omdat de toekenning van 'de zorg voor het watersysteem' aan de waterschappen niet impliceert dat alle zorg voor het watersysteem in een bepaald gebied aan het waterschap is toegekend (ook andere overheden kunnen immers ter zake taken uitoefenen), is in de verordening opgenomen dat het moet gaan om het gebied waarin het waterschap de bevoegdheid tot uitoefening van het watersysteembeheer heeft.i. Heffing Waar in de verordening over 'de heffing' wordt gesproken, wordt steeds de watersysteemheffing, genoemd in artikel 117, aanhef, van de Waterschapswet, bedoeld. De watersysteemheffing vervangt de tot nu toe bestaande heffingen voor waterkwantiteit, waterkering en het onderdeel van de Wvo-heffing waaruit het passieve waterkwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren bekostigd wordt.]
Noot
2[Toelichting: Belastbaar feit en heffingsplichtigenArtikel 2 In artikel 2 is aangegeven van wie de belasting wordt geheven. Tezelfdertijd is in het artikel het belastbaar feit (beter gezegd: zijn in het artikel de belastbare feiten) opgenomen. Deze vallen samen met de omschrijving van de heffingsplichtigen. Heffingsplichtig zijn degenen te wiens aanzien het belastbaar feit zich voordoet. In overeenstemming met artikel 117 van de Waterschapswet zijn als heffingsplichtigen respectievelijk aangewezen degenen die woonachtig zijn in het gebied van het waterschap en die aldaar het gebruik hebben van woonruimte (de ingezetenen) en degenen die in het gebied van het waterschap eigenaar zijn van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, van natuurterrein of van gebouwde onroerende zaken. Deze vier heffingsplichtige categorieën zijn in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met d, van de verordening opgenomen. In het derde lid van het artikel is vastgelegd dat het begin van het kalenderjaar bepalend is voor de heffingsplicht van de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken niet zijnde natuurterreinen, de eigenaren van natuurterreinen en de eigenaren van gebouwde onroerende zaken. Dit volgt uit artikel 119, eerste lid, van de Waterschapswet. Indien het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak in de loop van het jaar aanvangt of eindigt, heeft dat dus geen invloed op de heffingsplicht vanwege het tijdstipkarakter van de heffing. Het begin van het kalenderjaar is blijkens artikel 1, onderdeel a, van de verordening overigens ook bepalend voor de ingezetenen. Deze bepaling stoelt op artikel 116, onder a, van de Waterschapswet. In artikel 119, tweede en derde lid, van de wet is voor een aantal specifieke situaties de rangorde bij het bepalen van de heffingplichtige aangegeven. Deze regelingen zijn in het vierde en vijfde lid van artikel 2 van de verordening overgenomen.]
Noot
3[Toelichting: HeffingsmaatstafArtikel 3Artikel 3 geeft per heffingsplichtige categorie de heffingsmaatstaf aan. De bepaling is gebaseerd op artikel 121, eerste lid, van de Waterschapswet. De heffingsmaatstaf voor ingezetenen is de woonruimte en voor natuurterreinen en ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak. Voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de voor het kalenderjaar vastgestelde WOZ-waarde.]
Noot
4[Toelichting: Tarief ingezetenenArtikel 4In artikel 4 is de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer 2009 tot uitdrukking gebracht en is, conform het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder a, van de Waterschapswet, vastgelegd dat het tarief op een gelijk bedrag per woonruimte wordt gesteld. Tariefdifferentiatie is niet mogelijk.]
Noot
5[Toelichting: Belastingobject ongebouwde onroerende zakenArtikel 5 De voorschriften voor de afbakening van de objecten waarop de heffing betrekking heeft, staan in artikel 118 van de Waterschapswet. Het derde lid regelt de afbakening van een ongebouwde onroerende zaak die geen natuurterreinen is. Het ongebouwd wordt afgebakend op basis van de kadastrale registratie: als één ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan. Hierbij geldt wel de nuancering dat hetgeen ingevolge de wet wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen ingevolge de wet een natuurterrein is, bij de afbakening van het ongebouwde object buiten aanmerking moet worden gelaten. In artikel 5, eerste lid, van de modelverordening komt deze wettelijke regeling terug. In het tweede lid van artikel 5 is hetgeen in artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet, is bepaald, weergegeven. Er is niet zozeer sprake van een afbakeningsvoorschrift, maar van een fictiebepaling op grond waarvan de in dit artikellid genoemde objecten als ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuurterreinen, worden aangemerkt. Het gaat om openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail en hun kunstwerken. Ook waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen worden in genoemde wettelijke bepaling als ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, aangemerkt. Ook voor deze objecten geldt trouwens dat de afbakening plaatsvindt op basis van kadastrale grenzen. Delen van waterverdedigingswerken die worden aangemerkt als woning, kwalificeren uitdrukkelijk niet als ongebouwde objecten.]
Noot
6[Toelichting: Tarief ongebouwde onroerende zakenArtikel 6Eerste lid Op grond van het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder b, van de Waterschapswet, wordt het tarief van de heffing ter zake van ongebouwde onroerende zaken gesteld op een gelijk bedrag per hectare. Deze bepaling en de relatie met de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer 2009 zijn in het eerste lid van artikel 6 opgenomen.Tariefdifferentiatie De Waterschapswet noemt in artikel 122 vijf situaties waarin het mogelijk is om de tarieven van de belasting lager of hoger vast te stellen. Artikel 122 (de bepaling die de tariefdifferentiatie regelt) maakt dus een inbreuk op het uitgangspunt dat het tarief van de belasting op een gelijk bedrag per hectare wordt gesteld. In artikel 6, tweede tot en met vierde lid van de verordening zijn deze situaties, voor zover relevant voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, nader uitgewerkt. De Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer 2009 moet uitsluitsel geven over de vraag of er in een concreet geval gedifferentieerd wordt en zo ja, in welke mate.Tweede lid De eerste tariefdifferentiatie die wordt ingesteld, is de differentiatie wegens het feit dat ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt. In deze gevallen wordt het tarief van de belasting 75% lager vastgesteld. Derde lid De tweede tariefdifferentiatie die wordt ingesteld, is de differentiatie voor verharde openbare wegen. Het tarief wordt 100% hoger vastgesteld.Vierdelid In dit artikellid is de cumulatie van de tariefdifferentiatie, bedoeld in artikel 122, lid 4, van de Waterschapswet, geconcretiseerd. ]
Noot
7[Toelichting: BelastingobjectArtikel 7 Het voorwerp van de belasting is het natuurterrein. De wet merkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan als één natuurterrein aan. Ook natuurterreinen worden dus op basis van de kadastrale registratie afgebakend. Hierbij wordt hetgeen als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen als een ongebouwde onroerende zaak, niet zijnde een natuurterrein, wordt aangemerkt, buiten aanmerking gelaten (artikel 118, lid 4, Waterschapswet). Een natuurterrein is een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Of een onroerende zaak een natuurterrein is, wordt met andere woorden door de feitelijke en niet door de toekomstige bestemming of de bestemming volgens het bestemmingsplan bepaald. Geheel of nagenoeg geheel staat voor 90% of meer, terwijl gebruik van het woord 'duurzaam' erop duidt dat geen sprake mag zijn van een situatie die als tijdelijk is bedoeld. Bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare worden op grond van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet als natuurterreinen aangemerkt. Zij hoeven niet aan het vereiste te voldoen dat zij geheel of nagenoeg geheel en duurzaam moeten zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Natte veenweidegebieden worden, op grond van de overweging dat deze gebieden ook een agrarische functie hebben, door de wetgever niet als natuurterrein maar als agrarische grond aangemerkt. De objectafbakeningsvoorschriften van artikel 118, lid 4, van de wet gelden ook voor bossen en open wateren. Bij open wateren moet overigens worden gedacht aan wateren met een weids karakter. Openbare waterwegen behoren niet tot deze categorie, maar tot de categorie ongebouwd niet zijnde natuur.]
Noot
8[Toelichting: Tarief natuurterreinenArtikel 8 Het tarief van de heffing wordt op een gelijk bedrag per hectare gesteld. Dit is in artikel 121, eerste lid, onderdeel c, van de Waterschapswet bepaald. In artikel 8 van de verordening wordt dit ook zo aangegeven. Daarnaast wordt in deze bepaling de relatie met de Kostentoedelingsverordening watersysteemheffing 2009 tot uitdrukking gebracht.]
Noot
9[Toelichting: BelastingobjectArtikel 9 Het belastingobject is in dit geval de gebouwde onroerende zaak. Wat onder één gebouwde onroerende zaak moet worden verstaan, blijkt uit artikel 118, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet. De regeling van de Waterschapswet is in artikel 9 van de verordening overgenomen. De Waterschapswet sluit wat betreft de afbakening ter zake van gebouwde onroerende zaken zoveel als mogelijk aan bij de objectafbakening van de Wet waardering onroerende zaken (hierna ook Wet WOZ genoemd). De wetgever heeft deze aansluiting vorm gegeven door bij een samenstel van ongebouwde en gebouwde eigendommen te bepalen dat sprake is van één gebouwde onroerende zaak. De ongebouwde onroerende zaak gaat in deze gevallen deel uitmaken van de gebouwde onroerende zaak. Onder de 'oude' Waterschapswet gold voor de vorming van samenstellen tussen gebouwde en ongebouwde eigendommen nog het dienstbaarheidscriterium. Indien het ongebouwde deel niet dienstbaar was aan het gebouwde deel, konden geen samenstellen worden gevormd en moest een dergelijk object deels als een gebouwd en deels als een ongebouwd object worden aangemerkt. Deze objecten moesten dus ook deels naar de waarde in het economische verkeer en deels naar de oppervlakte in de heffing worden betrokken. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn sportterreinen met kantine en kleedkamers, golfbanen met clubgebouw, maneges, campings en kazerneterreinen met oefenterreinen. Door de nieuwe regeling van de Waterschapswet zijn deze objecten voortaan in hun geheel als gebouwde objecten aan te merken. De bepaling leidt ertoe dat het aantal gebouwde objecten toe- en het aantal ongebouwde objecten afneemt. De gemeentelijke objectafbakening is leidend. Het is van belang op te merken dat niet alle ongebouwde eigendommen een samenstel met een gebouwd eigendom kunnen vormen. Dit is in het derde lid van artikel 9 tot uitdrukking gebracht. Op grond van deze bepaling kunnen ongebouwde eigendommen die bij de waardebepaling op grond van de Wet waardering onroerende zaken buiten aanmerking worden gelaten, geen deel uitmaken van de gebouwde onroerende zaak. Het gaat concreet om de ongebouwde eigendommen die zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ, dus bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, Natuurschoonwetlandgoederen, natuurterreinen, openbare land- en waterwegen en spoorwegen inclusief hun kunstwerken. Deze onroerende zaken blijven, ook al vormen ze een samenstel met een gebouwd eigendom, dus ongebouwd.]
Noot
10[Toelichting: Tarief gebouwde onroerende zakenArtikel 10Het tarief van de belasting wordt voor gebouwde onroerende zaken op een vast percentage van de WOZ-waarde gesteld. Deze regeling, die in artikel 121, eerste lid, onderdeel d, van de Waterschapswet is opgenomen, is in de verordening overgenomen. Daarnaast geeft dit artikel de relatie met de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer 2009 aan.]
Noot
11[Toelichting: Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer heffingsplichtigenArtikel 12Waterschappen zijn bevoegd om in gevallen waarin ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of ter zake van hetzelfde belastbare feit twee of meer personen heffingsplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen te stellen. Vloeit de heffingsplicht voort uit de eigendom van een onroerende zaak en is de aanslag ten name van een van de heffingsplichtigen gesteld, dan kan de invorderingsambtenaar van het waterschap de gehele belastingschuld op laatstbedoelde persoon verhalen. Deze persoon moet het gehele bedrag van de aanslag voldoen. Hij is wel bevoegd hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn heffingsplicht, naar evenredigheid van ieders heffingsplicht op de overige heffingsplichtigen te verhalen. Dit blijkt uit artikel 142, eerste tot en met derde lid, van de Waterschapswet. De regeling van artikel 142 Waterschapswet maakt de toevoeging 'cum suis', die in het verleden in voorkomende gevallen wel eens op het aanslagbiljet placht te worden opgenomen, overbodig.]
Noot
12[Toelichting: Niet opleggen van aanslagenArtikel 13Artikel 13 van de verordening is een weergave van hetgeen in artikel 115a van de Waterschapswet is bepaald. Het eerste lid van artikel 115a bepaalt dat een aanslag die minder bedraagt dan een bij de belastingverordening te bepalen bedrag, niet wordt opgelegd. Doelmatigheid van de heffing staat hierbij voorop; de bepaling voorkomt dat aanslagen voor betrekkelijk geringe bedragen moeten worden opgelegd. De kosten van de aanslagoplegging zouden het bedrag van de belasting in deze gevallen immers al snel kunnen overstijgen. Indien meerdere aanslagen op één aanslagbiljet worden verenigd, geldt het voorgaande voor het totaal van de aanslag. Het belang van deze bepaling blijkt in situaties waarin een heffingsplichtige eigenaar van meerdere objecten met een relatief geringe waarde in het gebied van het waterschap is. Indien het waterschap de voor deze heffingsplichtige bestemde aanslagen op één biljet verenigt, wordt wellicht boven de eerder bedoelde doelmatigheidsdrempel uitgekomen en kan dus wel een aanslag worden opgelegd.]
Noot
13[Toelichting: VrijstellingenArtikel 14Uit efficiencyoverwegingen is in artikel 14 bepaald dat de watersysteemheffing niet wordt geheven ter zake van onroerende zaken (ongebouwde, zowel als gebouwde en natuurterreinen) die bij het waterschap in eigendom zijn. Door een vrijstellingsbepaling in de verordening op te nemen wordt voorkomen dat het waterschap aan zichzelf aanslagen moet opleggen. Dit is niet doelmatig (vestzak-broekzak). In artikel 14 is daarnaast een vrijstelling voor straatmeubilair opgenomen. Straatmeubilair behoort tot de categorie gebouwde onroerende zaken. Het verschil met de eerdergenoemde gebouwde onroerende zaken is dat het straatmeubilair niet in eigendom van het waterschap hoeft te zijn om voor vrijstelling in aanmerking te komen. ]
Noot
14[Toelichting: BetaaltermijnenArtikel 15Artikel 9 van de Invorderingswet kent een regeling op het gebied van betaaltermijnen, waarvan ingevolge artikel 139 van de Waterschapswet kan worden afgeweken. In deze verordening wordt een onderscheid gemaakt tussen de betalingstermijnen voor de heffing voor ingezetenen en de heffing voor de overige categorieën anderzijds. De inning van de heffing voor ingezetenen lift mee met de nota’s van het nutsbedrijf. Het aantal termijnen en de vervaldata van de termijnen is daarom gelijk aan die van de waternota’s. Voor de heffing van de andere categorieën geldt een betalingstermijn van twee maanden. ]
Noot
15[Toelichting: KwijtscheldingArtikel 16Op grond van het derde lid van artikel 144 Waterschapswet kan het algemeen bestuur van een waterschap bepalen dat in het geheel geen dan wel slechts gedeeltelijk kwijtschelding van belasting wordt verleend.]
Noot
16[Toelichting: Nadere regelsArtikel 17Het dagelijks bestuur van Lococensus kan nadere regels geven op het gebied van de heffing en de invordering van de watersysteem heffing. Deze bepaling is in de verordening opgenomen om er geen misverstanden over te laten bestaan dat er op het gebied van de heffing en de invordering van de belasting ook op andere plaatsen dan in de verordening zelf relevante regels kunnen zijn opgenomen. Het gaat hierbij met name om regels die gelden voor het doen van aangifte (voor de watersysteemheffing minder relevant), het opleggen van voorlopige aanslagen, regels in het kader van de invorderingsrente en nadere regels in het kader van de heffing op andere wijze. Voor dit laatste wordt ook verwezen naar artikel 125a, eerste lid, tweede volzin, Waterschapwet. De bevoegdheid om nadere regels te stellen strekt zich uit tot de bevoegdheden die in de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan de Minister van Financien, het bestuur van 's Rijksbelastingen en de directeur zijn toegekend.]
Noot
17[Toelichting: Intrekking, inwerkingtreding, tijdstip van ingang van de heffing en citeertitelArtikel 18In het eerste lid van artikel 18 wordt de oude omslagverordening ingetrokken met ingang van de datum van de heffing. De datum van ingang de heffing is 1 januari 2009. De oude verordening blijft van toepassing op belastbare feiten die zich vóór 1 januari 2009 hebben voorgedaan. Het blijft dus mogelijk om deze belastbare feiten op basis van de oude verordening te belasten, ook al is de verordening ingetrokken. Hier is gekozen voor een datum van inwerkingtreding van 21 december 2008, zijnde de eerste dag na bekendmaking van het besluit tot invoeging van het tarief van de heffing.]