Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Regge en Dinkel

Verordening verontreinigingsheffing 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Regge en Dinkel
Officiële naam regelingVerordening verontreinigingsheffing 2007
CiteertitelVerordening verontreinigingsheffing 2007
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën – belastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: -

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Waterschapswet, art. 110, 113 lid 1, 116
  2. Wet verontreiniging oppervlaktewateren, hoofdstuk IV

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2009Ingetrokken

19-12-2007

TCTubantia, 20 december 2008 De Stentor, editie Zwolle, 20 december 2008 De Gelderlander, editie Doetinchem, 20 december 2008

08.19823
01-01-200801-01-2009Wijziging art. 18 in verband met nieuw tarief voor het belastingjaar 2008

19-12-2007

Twentsche Courant Turbantia, 23-12-2007

07.10664

Tekst van de regeling

Verordening verontreinigingsheffing 2007

Begripsbepalingen

Verordening

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

a   oppervlaktewater: de oppervlaktewateren ten aanzien waarvan de bevoegdheid bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, geheel is opgedragen aan het dagelijks bestuur;

b   stoffen: zuurstofbindende stoffen en de stoffen genoemd in artikel 6, van deze verordening;

c   riolering: een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater die bij een gemeente in beheer is;

d   zuiveringtechnisch werk: een werk voor het zuiveren van afvalwater of het transport van afvalwater, niet zijnde een riolering;

e. afvoeren: direct of indirect brengen als bedoeld in artikel 3, eerste lid;.

f    woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in

woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik

te worden gegeven;

g   bedrijfsruimte: een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een

woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een riolering;

h   ingenomen water: geleverd drink– en industriewater, onttrokken grond– en oppervlaktewater en opgevangen hemelwater;

i.  de ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk  Belastingkantoor Oost

Nederland aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet.

Bijlagen

Artikel 2

Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:

–  Bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening;

–  Bijlage II: tabel afvalwatercoëfficiënten zoals opgenomen in artikel 22 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Belastbaar feit en heffingsplicht

Artikel 3
  • 1 Onder de naam ‘verontreinigingsheffing’ wordt, ter bestrijding van de kosten van maatregelen tot het tegengaan en

    voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren, een directe belasting geheven ter zake van het direct of indirect

    brengen van stoffen in oppervlaktewater waarvoor het waterschap bevoegd is, of op een zuiveringtechnisch werk dat bij het waterschap in beheer is.

  • 2 Aan de heffing kunnen worden onderworpen:

    • a

      terzake van het afvoeren van stoffen vanuit een bedrijfsruimte of een woonruimte: degene die het gebruik

      heeft van die ruimte;

    • b

      terzake van het afvoeren van stoffen met behulp van een riolering of van een zuiveringtechnisch werk: degene

      bij wie die riolering of dat zuiveringtechnisch werk in beheer is;

    • c

      terzake van het afvoeren van stoffen anders dan bedoeld onder a of b: degene die de stoffen afvoert.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid onder a, wordt:

    • a

      gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de

      ambtenaar belast met de heffing aangewezen lid van dat huishouden;

    • b

      gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik

      door degene die het deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de

      heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    • c

      het ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik

      door degene die die ruimte ter beschikking heeft gesteld; degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld is

      bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

  • 4.Indien stoffen door middel van een zuiveringtechnisch werk waarop geen voorafgaande zuivering plaatsvindt of door

    middel van een riolering worden afgevoerd, wordt de beheerder van dat werk slechts aan een heffing onderworpen

    voor de stoffen die de beheerder zelf op dat werk heeft gebracht.

  • 5.Voor de stoffen die door middel van een zuiveringtechnisch werk worden afgevoerd, wordt slechts de beheerder van

    dat werk aan een heffing onderworpen, indien:

    • a.

      op dat werk voorafgaande zuivering plaatsvindt; of

      b. dat werk in beheer is bij een andere waterkwaliteitsbeheerder.

    Ontstaan van de belastingschuld, heffing naar tijdsgelang.

Artikel 4
  • 1 De heffing terzake van woonruimten en bedrijfsruimten als bedoeld in artikel 15 is verschuldigd bij het begin van het

    heffingsjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.

  • 2 Indien terzake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar aanvangt

    of eindigt, is de heffing verschuldigd naar tijdsevenredigheid.

  • Heffingsjaar

Artikel 5

Het heffingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Grondslag en heffingsmaatstaf

Algemeen

Artikel 6
  • 1 Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een

    kalenderjaar worden afgevoerd.

  • 2 Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd.

    De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.

  • 3 Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende stoffen wordt bepaald op basis van de som van het

    chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in

    Bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot zuurstofbindende stoffen

    een verbruik in het heffingsjaar van 49,6 kilogram zuurstof.

  • 4 Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zink, arseen, kwik en cadmium

    wordt bepaald op basis van de afgevoerde gewichtshoeveelheden, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze

    verordening.

    Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt een in het heffingsjaar afgevoerde gewichtshoeveelheid van:

    • a

      1 kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink;

    • b

      0,100 kilogram van de stoffen arseen, cadmium en kwik.

  • 5. De stoffen zilver, chloride, sulfaat en fosfor worden niet aan de heffing onderworpen.

  • Meting, bemonstering en analyse

Artikel 7
  • 1 Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting,

    bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in

    achtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens

    het bepaalde in artikel 8.

  • 3 De meting, bemonstering en analyse geschieden zodanig dat:

  • a de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid afvalwater;

  • b het verkregen monster representatief is voor de totale hoeveelheid stoffen die gedurende de bemonsteringsperiode vanuit

    het bedrijf of het bedrijfsonderdeel wordt afgevoerd.

  • 4 De heffingsplichtige brengt de wijze van meting en bemonstering met een beschrijving van de daarvoor te gebruiken

    apparatuur, voor aanvang van het heffingsjaar, ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing.

  • 5 De ambtenaar belast met de heffing:

    • a

      kan ambtshalve bepalen dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van één of meer van de in Bijlage I,

      onderdeel A, opgenomen voorschriften, indien deze aannemelijk maakt dat dit noodzakelijk is ter voldoening aan het

      bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;

    • b

      beslist op aanvraag van de heffingsplichtige, dat meting en bemonstering kunnen geschieden in afwijking van een

      of  meer van de in Bijlage I, onderdeel A, opgenomen voorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat

      daarbij  wordt voldaan aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;

    • c

      beslist op aanvraag van de heffingsplichtige, dat kan worden afgeweken van de in Bijlage I, onderdeel B, opgenomen analysevoorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de nauwkeurigheid van de uitkomsten van de

      analyse hierdoor niet wordt beïnvloed;

    • d

      kan omtrent de afwijkingen als bedoeld in de onderdelen a, b en c nadere voorschriften geven.

  • 6 De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c, bij voor bezwaar

    vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    • a

      de voorschriften van Bijlage I, onderdelen A en B, waarvan wordt afgeweken;

    • b

      de afwijkingen bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c;

    • c

      de nadere voorschriften bedoeld in het vijfde lid, onderdeel d;

    • d

      een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 7 De ambtenaar belast met de heffing is bevoegd twee of meer ingevolge het vijfde lid genomen beschikkingen, die

    betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift te verenigen.

  • 8 De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of

    hoedanigheid van de afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende beschikkingen, bedoeld

    in het vijfde lid, ambtshalve wijzigen of intrekken in verband met het bepaalde in het eerste lid en het derde lid,

    onderdelen a en b.

  • Beperkte meting, bemonstering en analyse

Artikel 8
  • 1 Op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden

    kan worden volstaan met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen

    zijn verkregen, besluit de ambtenaar belast  met de heffing dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van het

    bepaalde in artikel 7,  tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze  beschikking bevat in elk geval:

    • a

      een opgave van de afvalstromen en de stoffen welke in het onderzoek dienen te worden betrokken;

    • b

      de tijdvakken waarin meting en bemonstering geschieden, hetzij ieder etmaal van die tijdvakken, hetzij

      één of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;

    • c

      de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal

      vervuilingseenheden over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar;

    • d

      een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 2 De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of

    hoedanigheid van de afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende beschikking, bedoeld in het

    eerste lid, ambtshalve wijzigen of intrekken, indien toepassing van berekeningsvoorschrift IV van onderdeel C van

    bijlage i I leidt tot een ander aantal etmalen dan in die beschikking is opgenomen.

  • 3 De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het tweede lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • Hoedanigheidscorrectie

Artikel 9
  • 1 Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik bedoeld in artikel 6 in belangrijke mate

    is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op aanvraag van de heffingsplichtige op die

    uitkomst een correctie toegepast.

  • 2 De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing als bedoeld in het eerste lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

    Deze beschikking bevat in elk geval:

    • a

      de wijze van berekening van de correctie;

    • b

      de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater waarop de correctie van toepassing is;

    • c

      de frequentie en de wijze van onderzoek met betrekking tot meting, bemonstering en analyse;

    • d

      een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

    Tabel afvalwatercoëfficiënten

Artikel 10
  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, kan het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het

    zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan worden vastgesteld met behulp

    van de in Bijlage II van deze verordening opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien door de heffingsplichtige

    aannemelijk is gemaakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar

    1.000 of minder bedraagt en dit aantal aan de hand van de hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald.

  • 2 Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt berekend volgens de formule A x B, waarbij

  • A = het aantal m³ in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte

    ingenomen  water;

  • B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in Bijlage II opgenomen tabel met de klassegrenzen

    waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ ten behoeve van de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.

  • 3 De vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ als bedoeld in het tweede lid wordt bepaald met

    toepassing van de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

  • 4 Indien het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte

    of een onderdeel daarvan meer dan 1.000 bedraagt en de heffingplichtige aannemelijk maakt dat de berekening van het aantal vervuilingseenheden met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen lagere uitkomst leidt dan die

    welke wordt verkregen bij berekening op de voet van artikel 7, eerste lid, beslist de ambtenaar belast met de heffing bij voor

    bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van heffingsplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met

    toepassing van de tabel.

  • Belasting van tuinbouwkassen

Artikel 11
  • 1.In afwijking van artikel 7, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of een onderdeel

    van een bedrijfsruimte bestemd om in het kader van de uitoefening van een beroep of een bedrijf onder een permanente

    opstand van glas of kunststof gewassen te telen, bepaald op basis van het tweede lid.

  • 2.De vervuilingswaarde bedraagt 3 vervuilingseenheden per hectare vloeroppervlak waarop onder glas of kunststof wordt

    geteeld en per deel van een hectare vloeroppervlak een evenredig deel van 3 vervuilingseenheden.

  • 3.Indien in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimte of onderdeel van een bedrijfsruimte, dan wel van een deel daarvan, door de gebruiker aanvangt of eindigt, wordt hij in dat kalenderjaar voor die bedrijfsruimte, dat onderdeel of dat deel voor een evenredig gedeelte van het op basis van het tweede lid bepaald aantal vervuilingseenheden aan een heffing onderworpen.

  • 4.Een vervuilingswaarde voor de bedrijfsruimte of het onderdeel van een bedrijfsruimte, berekend op basis van het tweede of

    derde lid, van minder dan 5 vervuilingseenheden wordt op 3 vervuilingseenheden, en van 1 of minder dan 1

    vervuilingseenheid op 1 vervuilingseenheid gesteld.

  • Franchise

Artikel 12
  • 1 Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen chroom, koper, lood,

    nikkel, zilver en zink wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op

    nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende

    stoffen, als berekend op grond van de artikelen 7 tot en met 11, te vermenigvuldigen met 0,0162.

  • 2 Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen arseen, cadmium en

    kwik wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden

    gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen, als berekend

    op grond van de artikelen 7 tot en met 11, te vermenigvuldigen met 0,0027.

  • Drempel en meetverplichting

Artikel 13
  • 1 Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte minder bedraagt dan

    1.000 vervuilingseenheden wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 7:

    • a

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink op nihil

      gesteld, tenzij de ambtenaar belast met de heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot

      deze stoffen de in artikel 12, eerste lid bedoelde aftrek te boven gaat;

    • b

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik op nihil gesteld, tenzij de ambtenaar

      belast met de heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in

      artikel 12, tweede lid, bedoelde aftrek te boven gaat.

  • 2 Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte 1.000

    vervuilingseenheden of meer bedraagt, wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 7:

    • a

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink op nihil gesteld,

      indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de

      in artikel 12, eerste lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat;

    • b

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik op nihil gesteld, indien de

      heffingsplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 12,

      tweede lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat.

  • Totale vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte

Artikel 14

De vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte, wordt bepaald op de som van de aantallen vervuilingseenheden als berekend overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 13, voorzover deze van toepassing zijn.

Forfaits voor kleine bedrijfsruimten

Artikel 15

In afwijking van artikel 7, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of vanuit een

zuiveringtechnisch werk voor het zuiveren van afvalwater worden afgevoerd gesteld op 3 vervuilingseenheden indien door de heffingplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde minder dan 5 vervuilingseenheden bedraagt en op 1

vervuilingseenheid indien door de heffingplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde 1 vervuilingseenheid

of minder bedraagt.

Forfaits voor woonruimten

Artikel 16
  • 1 De vervuilingswaarde van een woonruimte is ten hoogste 3 vervuilingseenheden, met dien verstande dat voor een

    woonruimte die door één persoon wordt gebruikt, op aanvraag van de gebruiker, de vervuilingswaarde op 1

    vervuilingseenheid wordt vastgesteld.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op

    een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De in de vorige volzin bedoelde

    woonruimten worden tezamen aangemerkt als een bedrijfsruimte danwel als onderdeel van een bedrijfsruimte.

  • 3 Indien de in het eerste lid bedoelde situatie dat een woonruimte wordt gebruikt door één persoon ontstaat in de loop

    van het heffingsjaar, wordt de vervuilingswaarde op 1 vervuilingseenheid vastgesteld met ingang van de dag waarop

    die situatie is ontstaan

  • Schatting

Artikel 17

De ambtenaar belast met de heffing kan het aantal vervuilingseenheden in een kalenderjaar geheel of gedeeltelijk door middel

van schatting vaststellen, indien door de heffingsplichtige:

a  zonder de in artikel 8 genoemde toestemming niet is voldaan aan de in artikel 7, tweede lid, opgenomen verplichting;

b  niet of niet geheel is voldaan aan de voorwaarden, verbonden aan de in artikel 8 genoemde toestemming;

c  meting, bemonstering en analyse niet of niet geheel zijn geschied in overeenstemming met de in bijlage I opgenomen voorschriften;

d  niet is voldaan aan de in artikel 7, eerste lid, eerste volzin, opgenomen verplichting en bepaling van de

vervuilingswaarde overeenkomstig artikel 10, eerste en vierde lid, of de artikelen 11, 15 en 16 niet mogelijk is, dan

wel bepaling van de vervuilingswaarde.op basis van artikel 10, vierde lid, wel mogelijk is en door de heffingsplichtige

gedurende het heffingsjaar geen aanvraag als bedoeld in artikel 10, vierde lid, is ingediend.

Tarief

Artikel 18

Het tarief bedraagt per vervuilingseenheid € 49,87.

Minimumaanslagen en betalingstermijnen.

Artikel 19
  • 1. De heffing wordt geheven bij wege van aanslag.

  • 2. Aanslagen die een bedrag van € 5 niet te bovengaan worden niet opgelegd.

  • 3. Tenzij op het aanslagbiljet anders is vermeld, dienen de aanslagen voor een woonruimte of een bedrijfsruimte als

    bedoeld in artikel 15, te worden betaald tegelijk met, op dezelfde wijze en in evenzovele termijnen als die waarop de nota’s

    van het Waterbedrijf Vitens N.V. moeten worden betaald.

  • 4. Indien de heffingsplicht in de loop van het heffingsjaar ontstaat dan wel indien een aanslag wordt opgelegd nadat

    reeds één of meer van de in het vorige lid genoemde nota’s zijn verschenen, is de aanslag invorderbaar in zoveel

    gelijke termijnen als na het ontstaan van de heffingsplicht of na het opleggen van de aanslag in het heffingsjaar nog

    nota’s van het Waterbedrijf Vitens N.V. verschijnen.

  • 5. Voorlopige aanslagen, opgelegd binnen het heffingsjaar waarop de aanslag betrekking heeft, dienen te worden

    betaald in gelijke maandelijkse termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het

    aanslagbiljet en de tweede en eventuele volgende termijnen telkens één maand later. Het aantal termijnen is gelijk

    aan het aantal  hele kalendermaanden, dat er in het heffingsjaar, na de dagtekening van het aanslagbiljet, nog overblijven,

    met dien verstande dat het aantal termijnen minimaal twee bedraagt.

  • 6. Voorlopige aanslagen die worden opgelegd na het heffingsjaar waarop de aanslag betrekking heeft, definitieve

    aanslagen en navorderingsaanslagen voor bedrijfsruimten, anders dan die bedoeld in artikel 15 en een beschikking

    inzake een bestuurlijke boete dienen te worden betaald in één termijn, die vervalt twee maanden na de dagtekening

    van het aanslagbiljet, danwel de beschikking.

  • Digitale aangifte

Artikel 19a
  • 1. De uitnodiging tot het doen van aangifte aan aangifteplichtige gebruikers van bedrijven wordt gedaan door:

    • a.

      het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet;

    • b.

      het uitreiken of toezenden van een brief waarin wordt verzocht om aangifte te doen op de wijze als bedoeld in

      het derde lid onder b.

  • 2. Op verzoek van degene aan wie een brief is toegezonden als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt door de

    ambtenaar belast met de heffing een aangiftebiljet als bedoeld in het eerste lid, onder a, toegezonden of uitgereikt.

  • 3. Aangifte wordt gedaan door:

    • a.

      het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de eventueel daarbij gevraagde bescheiden;

    • b.

      het op elektronische wijze toezenden van de door de betreffende programmatuur gevraagde gegevens.

  • 4. Indien het derde lid, onder b, toepassing vindt worden de eventueel gevraagde bescheiden afzonderlijk ingeleverd.

    Dat kan geschieden hetzij op elektronische wijze, hetzij door inlevering of toezending als bedoeld in het derde lid onder

    a. Op alle bescheiden dient de aangifteplichtige zijn naam, zijn adres en het desbetreffende aangiftenummer te vermelden.

Artikel 20

Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de heffing.

Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 21
  • 1 De ‘Verordening verontreinigingsheffing 1996’, vastgesteld bij besluit van 19 december 1996, en laatstelijk gewijzigd bij

    besluit van 17 december 1998, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van

    de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben

    voorgedaan.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3 De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2001.

  • 4 Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening verontreinigingsheffing 2007’.