Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Regge en Dinkel

Omslagklassenverordening 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Regge en Dinkel
Officiële naam regelingOmslagklassenverordening 2004
CiteertitelOmslagklassenverordening 2004
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën – belastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 26 november 2003

De omslagklassenverordening is van toepassing met ingang van 01-01-2004

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Onbekend

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 116, 120, lid 7

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2009Vervallen van rechtswege

13-11-2003

.
07-12-200301-01-2009nieuwe regeling

13-11-2003

Twentsche Courant Tubantia, 06-12-2003

.07.352.21

Tekst van de regeling

Aanhef

Besluit van het algemeen bestuur van het waterschap Regge en Dinkel d.d. 13 november 2003

                         Omslagklassenverordening 2004 + Toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1
  • In deze verordening wordt verstaan onder:      

  • a. taakgebied: het bij het waterschapsreglement aangegeven gebied, waarin de aan het waterschap opgedragen taken worden behartigd;

  • b. Omslagverordening: de verordening van het Waterschap Regge en Dinkel betreffende de omslagen als bedoeld in artikel 116 van de Waterschapswet;

  • c. ongebouwde onroerende zaak: een ongebouwde onroerende zaak als bedoeld in de Omslagverordening

Artikel 2
  • Teneinde te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging van ongebouwde onroerende zaken bij de toepassing van de Omslagverordening leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen worden in het taakgebied betreffende het waterkwantiteitsbeheer drie omslagklassen ingesteld:

  • a. de A-klasse, als omschreven in artikel 6 van deze verordening;

  • b. de B-klasse, als omschreven in artikel 7 van deze verordening;

  • c. de C-klasse, als omschreven in artikel 8 van deze verordening.

Artikel 3

Alle ongebouwde onroerende zaken in het waterschapsgebied worden ingedeeld in een van de drie omslagklassen.

Hoofdstuk 2 Indeling van ongebouwde onroerende zaken

Artikel 4
  • 1.De ongebouwde onroerende zaken worden onderscheiden in laaggelegen en hooggelegen ongebouwde onroerende zaken.

  • 2.Laaggelegen zijn de ongebouwde onroerende zaken, die de neerslag afvoeren via grondwater en zichtbaar via oppervlaktewater.

  • 3.Hooggelegen zijn de ongebouwde onroerende zaken, die de neerslag uitsluitend afvoeren via grondwater.

Artikel 5

In de laaggelegen ongebouwde onroerende zaken worden twee omslagklassen onderscheiden, te weten de A-klasse en de B-klasse.

Artikel 6

In de A-klasse ingedeeld: 

a. de laaggelegen cultuurgronden met een zo beheerst mogelijke waterhuishoudkundige situatie als gevolg van de voorzieningen van het waterschap;                                                                                                                                                                                       b. de laaggelegen bos- en natuurgebieden waarvoor van waterschapswege bijzondere beheersingsvoorzieningen zijn getroffen zonder    welke de specifieke functie van deze gronden verloren zou gaan;                                                                                                                                  c. de verharde oppervlakken (inclusief verharde wegen)

Artikel 7

In de B-klasse, waarbij geen sprake is van een beheerste waterhuishoudkundige situatie, worden ingedeeld: 

a. de overige laaggelegen cultuurgronden; 

b. de overige laaggelegen bos- en natuurgebieden;

c. de onverharde wegen buiten de bebouwde kom.

Artikel 8

In de C-klasse worden ingedeeld ongebouwde onroerende zaken zonder zichtbare afwatering.

Artikel 9

Aaneengesloten gebieden met een oppervlakte van minder dan 0,5 hectare worden niet afzonderlijk in een omslagklasse ingedeeld.

Artikel 10

De indeling van ongebouwde onroerende  zaken wordt aangegeven op bij deze verordening behorende kaarten.

Hoofdstuk 3 Overige bepalingen

Artikel 11

Ter zake van de in de omslagverordening bedoelde omslagplichtigen voor de omslagheffing ongebouwd voor het waterkwantiteitsbeheer wordt de op de voet van die verordening vastgestelde heffingsmaatstaf van een ongebouwde onroerende zaak gecorrigeerd op basis van de volgende vermenigvuldigingsfactoren:

Tabel
1. A-klasse1,0
2. B-klasse0,66
3. C-klasse0,26
Artikel 12

Deze verordening kan worden aangehaald als “Omslagklassenverordening 2004”.

Toelichting

I. Algemeen

Wettelijk kader

Het algemeen bestuur van het waterschap kan voor de categorieën ongebouwd en gebouwd een omslagklassenverordening vaststellen (artikel 120, zevende lid van de Waterschapswet). De omslagklassenverordening dient ertoe om binnen een categorie verschillen in belang vast te stellen. De wet noemt twee belangrijke voorwaarden voor het instellen van omslagklassen:

1. er moet sprake zijn van verschillen in hoedanigheid en ligging;

2. deze verschillen moeten tevens leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen.

Bij eerstgenoemde voorwaarde kan gedacht worden aan hoog- en laaggelegen ongebouwde onroerende zaken. Uit de tweede voorwaarde spreekt een zekere beperking: er moet sprake zijn van onevenredig voor- of nadeel.

Voor zover zodanige verschillen leiden tot een verschil in belang van meer dan 50% is sprake van

onevenredig verschil. Een verschil in belang van minder dan 25% is niet onevenredig, en rechtvaardigt geen aparte omslagklasse.

De verschillen in belang binnen de categorie gebouwd zijn onvoldoende groot om hiervoor omslagklassen in te stellen. De Omslagklassenverordening heeft derhalve alleen betrekking op de categorie ongebouwd.

Op grond van artikel 31 van het Reglement voor het Waterschap Regge en Dinkel (1998) wordt in de omslagklassenverordening in ieder geval geregeld:

  a.   het aantal klassen waarin de ongebouwde (en/of gebouwde) onroerende zaken zijn ingedeeld;

  b.   de verhouding waarin die klassen in de lasten zullen bijdragen;

  c.   de omschrijving van die klassen;

  d.   de wijze waarop de indeling van de onroerende zaken in klassen plaatsvindt.

Procedure van indeling in klassen

De procedure om van klassenindeling van ongebouwde onroerende zaken te komen tot een belastingaanslag is in de nieuwe opzet enigszins anders dan voorheen het geval was.

Tot op heden werden de kadastrale percelen in klassen ingedeeld. Met behulp van een kadastrale kaart (waarop aangegeven de eigendomsgrenzen van de gronden) werd in het veld bepaald in welke klassen de verschillende percelen moesten worden ingedeeld. Hierbij was derhalve in het veld al meteen duidelijk welke eigenaar/belastingbetaler zijn gronden in welke klassen had liggen.

In de nieuwe procedure worden de ongebouwde onroerende zaken in klassen ingedeeld op basis van zichtbare kenmerken. Hierbij is de eigendomssituatie niet bekend, althans deze speelt geen rol. Het gaat er in deze fase uitsluitend om in kaart te brengen wat het belang van de verschillende ongebouwde delen van het waterschapsgebied (ongebouwde onroerende zaken) is bij het werk van het waterschap. Het resultaat is een zgn. vlekkenkaart: een kaart van het waterschapsgebied, waarop de verschillende klassen als vlekken zijn aangegeven. Gewijzigde omstandigheden kunnen in de loop van de tijd aanleiding geven tot aanpassing van de indeling in klassen.

Ten behoeve van de belastingheffing wordt de indeling in klassen, die in het veld heeft plaatsgevonden, gekoppeld aan de eigendomssituatie. Anders gezegd: hier wordt bepaald wat de gevolgen van de indeling in het veld zijn voor de individuele grondeigenaar/belastingbetaler.  Over de vlekkenkaart wordt de recente kadastrale kaart gelegd, zodat in een oogopslag zichtbaar is in welke klasse een bepaald perceel of perceelsgedeelte  valt.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1, onderdeel c (ongebouwde onroerende zaak)

Van degenen die in het taakgebied krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken wordt een waterschapsomslag geheven onder de naam omslag ongebouwd. Op grond van de Omslagverordening wordt als een ongebouwde onroerende zaak aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat hetgeen wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak niet in aanmerking wordt genomen. Indien een deel van een kadastraal perceel buiten het waterschapsgebied is gelegen, wordt uitsluitend het binnen een dergelijk gebied van het waterschap gelegen deel in aanmerking genomen.

Artikel 2

Op 1 april 2003 heeft het ingenieursbureau TAUW het rapport “Ontwerp omslagklassen 2004 ev” aan het waterschapsbestuur aangeboden. In dit rapport vindt een herbezinning plaats op het aantal en de indeling in omslagklassen voor het ongebouwd bij het waterschap Regge en Dinkel. De conclusie van het rapport is, dat er aanleiding is om het aantal omslagklassen terug te brengen van 5 naar 3, te weten 2 laaggelegen klassen en 1 hooggelegen klasse. Het algemeen bestuur van het waterschap heeft in zijn vergadering van 15 mei 2003 met dit rapport ingestemd. De conclusies van het rapport zijn verwerkt in de onderhavige omslagklassenverordening.

Artikel 3

Alle ongebouwde onroerende zaken van het waterschap ontvangen neerslag. Deze neerslag moet worden afgevoerd. De meeste neerslag zakt in de grond, wordt toegevoegd aan het grondwater en moet vervolgens afgevoerd worden.

De neerslag die valt op verharde oppervlakten kan niet inzijgen, stroomt in veel gevallen direct af op nabijgelegen oppervlaktewater, en moet vervolgens ook afgevoerd worden.

Het waterschap richt zich op het aanbieden van een bepaalde drooglegging, en een bepaalde afvoer.

Met drooglegging wordt gedoeld op de afstand tussen het maaiveld en het peil in de waterloop.

Hoe dieper het grondwater, des te meer bergingscapaciteit de grond heeft: de neerslag wordt geborgen in de grond boven het grondwater. Als de berging verzadigd is, wordt de neerslag afgevoerd.

Een goede afvoer wordt gevormd door een voldoende vertakt net van waterlopen.

Met een goede drooglegging en een goede afvoer schept het waterschap de voorwaarden voor een goede afwatering van de betreffende ongebouwde onroerende zaken.

Dit betekent niet per se, dat alle percelen (dit zijn afzonderlijke eigendommen) een goede afwatering hebben.

Voor zover dit niet het geval is, is het de verantwoordelijkheid van de grondeigenaar zelf om hierin op eigen kosten te voorzien. Als het eigen perceel direct grenst aan een waterloop, kan zo nodig een perceelsloot of drainagesysteem meteen worden aangesloten op de waterloop, voor de afwatering. Als het eigen perceel niet direct grenst aan een waterloop kan de grondeigenaar bedingen dat de eigenaar van de aangrenzende lagergelegen grond toelaat dat het neerslagoverschot via dat buurperceel wordt afgevoerd.

De kosten die gemoeid zijn met de drooglegging en de afvoer worden gedekt door inkomsten uit belastingen, die worden opgelegd aan de grondeigenaren. Omdat alle ongebouwde onroerende zaken van het waterschap direct of indirect om afvoer van neerslag vragen, worden alle grondeigenaren in de belastingomslag betrokken. Ten behoeve van de belastingheffing worden derhalve alle ongebouwde onroerende zaken, en daarmee ook alle percelen, in een (betalende) omslagklasse ingedeeld.

Hoofdstuk 2.  Indeling van ongebouwde onroerende zaken.

Artikel 4

Het waterschap kent  ten behoeve van zijn omslagheffing al lang een tweedeling in:

- hooggelegen ongebouwde onroerende zaken, die de neerslag uitsluitend afvoeren via grondwater.

- laaggelegen ongebouwde onroerende zaken, die de neerslag afvoeren via grondwater en oppervlaktewater.

De achterliggende gedachte van dit onderscheid is, dat de neerslag afgevoerd moet (kunnen) worden, omdat anders de gebruiksmogelijkheden van die grond worden belemmerd. Hoe meer moeite het waterschap moet doen om de neerslag af te voeren, des te meer belang heeft de eigenaar van de betreffende grond bij het werk van het waterschap. Hoe meer belang bij het waterschap, des te hoger is de belastingplicht aan het waterschap.

De neerslag kan in de grond wegzakken tot dit het grondwater bereikt. Hoe dieper het grondwater, des te meer bergingscapaciteit. 

Hooggelegen ongebouwde onroerende zaken (gronden met diep grondwater) kunnen de neerslag dus goed bergen. Zij hebben geen zichtbare, directe, afwatering.

Laaggelegen ongebouwde onroerende zaken (gronden met ondiep grondwater) kunnen de neerslag niet goed bergen. Zij hebben wel een zichtbare, directe, afwatering, die in open verbinding staat met een waterloop in beheer van het waterschap.

Dit betekent niet per se, dat alle percelen (afzonderlijke eigendommen) die een goede afwatering hebben, ook een zichtbare afwatering hebben.

Dit is met name het geval bij zogenaamde inpandige percelen. Dit zijn percelen, die zelf niet grenzen aan een waterloop van het waterschap, maar onderdeel uitmaken van een gebied waarin dezelfde waterhuishoudkundige omstandigheden heersen. Als de neerslag van deze percelen wordt afgevoerd door middel van een naburige (maar dus niet aan deze percelen grenzende) waterloop, wordt daardoor een goede afwatering gerealiseerd voor dat gebied, en -als onderdeel daarvan - voor die inpandige percelen. Deze percelen hebben dan zelf geen zichtbare afwatering, maar het gebied waartoe ze behoren wel.

Het bovenstaande onderscheid in hoog- en laaggelegen ongebouwde onroerende zaken wordt in deze verordening verder uitgewerkt om als basis te kunnen dienen voor de belastingheffing door het waterschap.

In de achter deze toelichting gevoegde figuur 1 is een voorbeeld opgenomen van gronden met mate van belang bij zichtbare- en niet zichtbare afwatering.

Artikel 6

In de A-klasse worden ingedeeld :

- de laaggelegen cultuurgronden met een zo beheerst mogelijke waterhuishoudkundige situatie als gevolg van de voorzieningen van het waterschap

- de laaggelegen bos- en natuurgebieden waarvoor van waterschapswege bijzondere beheersingsvoorzieningen zijn getroffen zonder welke de specifieke functie van deze gronden verloren zou gaan

- de verharde oppervlakken (inclusief verharde wegen)

Dit zijn de ongebouwde onroerende zaken die het meest profiteren van de inspanningen van het waterschap: met een beperkte bergingscapaciteit, en daarmee een grotere noodzaak tot waterafvoer dan hooggelegen gronden. Ten dienste van het gewenste of bestaande gebruik van deze ongebouwde onroerende zaken heeft het waterschap voorzieningen aangebracht, waarmee de waterhuishoudkundige situatie zoveel mogelijk kan worden beheerst.

Dankzij die voorzieningen kunnen de gronden voor het merendeel van de tijd gevrijwaard blijven van wateroverlast. Zij hebben, anders gezegd, een redelijk tot goede waterhuishouding. Dit betekent nog wel dat op deze gronden in tijden van veel  neerslag tijdelijk vernatting kan optreden, en dat bij langdurige droogte tijdelijke droogteverschijnselen zich kunnen voordoen.

Tot deze gebieden behoren bijvoorbeeld:

- lage veengebieden;

- lage bos- en natuurgebieden, die slechts in een bepaalde hoedanigheid (kunnen) bestaan dankzij de speciaal hiervoor getroffen waterhuishoudkundige maatregelen van het waterschap (aanleg stuwen, gemalen, inlaat van water etc);

- de verharde ongebouwde oppervlakten. Het waterschap moet voorzieningen aanleggen om de neerslag van deze oppervlakten af te voeren.

Tot de verharde oppervlakken behoren in elk geval:

  a.   openbare verharde wegen, inclusief de bijbehorende bermen en bermsloten;

  b.   straten;

  c.   pleinen;

  d.   spoorwegen;

  e.   spoorwegemplacementen; 

  f.   de verharde gedeelten van vliegvelden en industrieterreinen;

  g.   sportvelden, voor zover het betreft de verharde of semi-verharde gedeelten;

  h.   tuinbouw- of andere kassen, met uitzondering van de verkoopruimten.

Artikel 7

In de B-klasse worden ingedeeld alle overige laaggelegen ongebouwde onroerende zaken, waarbij geen sprake is van een beheerste waterhuishoudkundige situatie.

Voor deze ongebouwde onroerende zaken heeft het waterschap minder voorzieningen getroffen dan wel minder mogelijkheden om het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime te realiseren. De neerslag wordt wel direct en zichtbaar van deze ongebouwde onroerende zaken afgevoerd, maar ze profiteren minder van de voorzieningen van het waterschap. Hiervan is onder andere sprake als:

  a.   door de ontsluiting de waterschapsvoorzieningen voor de betreffende gronden weinig invloed hebben;

  b.   er sprake is van een te geringe drooglegging, waardoor vernatting kan optreden;

  c.   er sprake is van een te grote drooglegging waardoor droogteverschijnselen kunnen optreden.

In de B-klasse worden ingedeeld:

  a.   de overige laaggelegen cultuurgronden;

  b.   de overige laaggelegen bos- en natuurgebieden;

  c.   de onverharde wegen buiten de bebouwde kom.

Als voorbeeld van de B-klasse kunnen worden genoemd:

- de onverharde wegen buiten de bebouwde kom (vrijwel geen versnelde neerslagafvoer, dus geen noodzaak voor extra waterschapsvoorzieningen);

- watervlakten (open wateren)

Bij watervlakten met een vast peil wordt de neerslag afgevoerd op waterlopen van het waterschap (bijv recreatievijvers en vennen). Bij watervlakten met een bergende functie vindt, afhankelijk van de omstandigheden, meer of minder afvoer plaats op waterlopen van het waterschap (bijv bergingsvijvers en retentiegebieden);

- gebieden die af en toe onder water staan. Deze gebieden hebben zelf geen bijzondere waterschapsvoorzieningen nodig. De gebruiksmogelijkheden van deze gronden zijn beperkt als gevolg van de waterhuishoudkundige omstandigheden. In natte omstandigheden lopen ze onder water. Zodra de omstandigheden het toelaten, voeren de gronden dit water af op de waterlopen van het waterschap (m.n. overstromingsgebieden)

Artikel 8

In de C-klasse worden ingedeeld de ongebouwde onroerende zaken zonder zichtbare afwatering.

Ze hebben weinig direct belang bij de door het waterschap uitgeoefende zorg voor de waterhuishouding. Deze ongebouwde onroerende zaken hebben echter wel een indirect belang bij de uitvoering van de waterschapstaak. Zij voeren via het grondwater de neerslag vertraagd af. Dit betekent, dat zij lager gelegen gronden belasten met de (ondergronds) afgevoerde neerslag. Het waterschap moet in het lagergelegen gebied voorzieningen treffen ten behoeve van de afvoer van hogergelegen gebieden. Dit indirecte belang leidt tot indeling in de C-klasse.

Artikel 9

Bij de indeling van gronden in omslagklassen is een bepaalde mate van verfijning toegepast.

Gebiedjes kleiner dan een halve hectare worden niet afzonderlijk in omslagklasse ingedeeld maar worden ingedeeld in de omslagklasse van het gebied waar ze deel van uitmaken.

Artikel 11

In het onderzoek van TAUW naar de indeling in omslagklassen (“Ontwerp omslagklassen 2004 ev”) is berekend, dat het belang van de drie klassen zich verhoudt als 1,0 : 0,66 : 0,26.