Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Ouderkerk

Notitie geurhinder en veehouderij gemeente Ouderkerk

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Ouderkerk
Officiële naam regelingNotitie geurhinder en veehouderij gemeente Ouderkerk
CiteertitelNotitie geurhinder en veehouderij gemeente Ouderkerk
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpruimtelijke ordening en volkshuisvesting

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet geurhinder en veehouderij

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-06-201001-01-2017nieuwe regeling

29-04-2010

Postiljon, 2 juni 2010

Onbekend

Tekst van de regeling

Notitie Geurhinder en veehouderij gemeente Ouderkerk

1 Inleiding

Op 1 januari 2007 is de nieuwe "Wet geurhinder en veehouderij" (verder te noemen: Wgv) in werking getreden. De Wgv ziet toe op geurhinder vanuit veehouderijen. De Wgv bevat daartoe onder meer wettelijke geurnormen, waaraan in principe moet worden voldaan, maar de wet biedt aan

gemeenten tevens de mogelijkheid om binnen bepaalde grenzen (artikel 6 Wgv) eigen gemeentelijke geurnormen toe te passen, die afwijken van de wettelijke normen en dus een eigen gemeentelijk geurbeleid met gebiedsgericht maatwerk te gaan voeren. Afwijken van de wettelijke normen is zowel naar boven als naar beneden mogelijk in de nieuwe wetgeving. Voor het gebied waarvoor de afwijkende normen gaan gelden, moet dan wel eerst een gebiedsvisie worden opgesteld, waarin voor dat gebied de relatie wordt gelegd tussen de beoogde ruimtelijke ontwikkeling en de geurbelasting. De gemeentelijke geurnormen moeten in een gemeentelijke verordening worden vastgelegd.

2 Bestaande situatie

In het veenweidegebied van de regio Midden-Holland zijn een groot aantal veehouderijbedrijven die volgens de milieuwet- en regelgeving tot 1 januari 2007 niet meer kunnen uitbreiden ('op slot zitten').

Vooral bij de lintbebouwing liggen binnen de 'stankcirkel' van de bedrijven vaak woningen, waardoor sprake is van een overbelaste situatie. Een aantal bedrijven zijn hierdoor niet meer rendabel en zullen op termijn mogelijk moeten sluiten.

Door het sluiten van agrarische bedrijven in het veenweidegebied van de regio, kunnen diverse problemen ontstaan:

de levensvatbaarheid van de agrarische sector is in het geding

het karakter van het kenmerkende landelijke veenweidegebied komt door het sluiten van agrarische bedrijven in het gevaar

door sluiten van agrarische bedrijven komt het onderhoud van het landschap in gevaar

de niet-agrarische woningen in het landelijk gebied hinderen de ontwikkeling van de agrarische bedrijven

De gemeenlen in het veenweidegebied van de regio Midden-Holland (Ouderkerk aan den Ijssel, Nederlek, Vlist, Bergambacht, Bodegraven en Reeuwijk) en de Provincie Zuid-Holland hebben het beleid om het buitengebied open en agrarisch te houden. Om dit mogelijk te maken zouden de agrarièrs nu en in de toekomst rendabel moeten kunnen ondernemen. Om rendabel te blijven, willen veel bedrijven het aantal stuks vee uitbreiden. Zoals hierboven is beschreven krijgen agrariêrs met de

oude wetgeving bij uitbreiding te maken met de wettelijk verplichte afstanden tussen de bedrijven en woningen van derden. Voor veel agrarièrs levert dit een probleem op.

Met de nieuwe wetgeving, die per 1 januari 2007 is ingegaan, zijn de mogelijkheden er mogelijk wel.

Met inachtneming van diverse randvoorwaarden, zoals vaststelling gemeentelijk beleid, inspraakprocedures en opnemen van het beleid in een gemeentelijke verordening, is het voor een gemeente mogelijk om voor het gemeentelijk grondgebied per gebiedstype verschillende normen te hanteren met betrekking tot de geurhinder. Zo kan in het landelijk buitengebied de norm mogelijk versoepelen, waardoor agrarièrs meer mogelijkheden worden geboden.

3 Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) I Besluit landbouw

3.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij rNgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. De wet kent diercategorieën waarvoor een geuremissie factor is vastgesteld, zoals vleesvee, varkens en legkippen. Voor deze dieren geldt een norm in de vorm van odour units per kubieke meter lucht. Uitbreiding van het aantal dieren is mogelijk voor zover de bedrijven voldoen aan de wettelijke normen. Daarnaast kent de wet diercategorieën - zoals melkkoeien - waarbij een vaste afstand geldt tussen de stal (emissiepunt) en een geurgevoelig object, zoals een woonhuis. De woningen van naastgelegen agrarische bedrijven worden ook gezien als een geurgevoelig object. De wet maakt daarbij onderscheid tussen de situatie binnen en buiten de bebouwde kom. In of aan de rand van de bebouwde kom geldt in de Wgv dat er een minimum afstand moet zijn van 100 meter tussen een emissiepunt en een naburig geurgevoelig object dat behoort tot de bebouwde kom. Buiten de bebouwde kom, en niet aan de rand van de bebouwde kom gelegen, geldt in de Wgv een minimum afstand van 50 meter tussen het emissiepunt en de naburige geurgevoelige objecten. Deze afstanden zijn ook in het Besluit Landbouw van toepassing. Het Besluit Landbouw geldt voor veehouderijbedrijven met minder dan 200 melkkoeien. Als voor de 'vaste afstand dieren' de bestaande afstand tot een geurgevoelig object kleiner is dan deze minimum afstand, dan is er geen uitbreiding van het aantal dieren mogelijk. Hierdoor kunnen veel melkveebedrijven in het landelijk gebied niet verder uitbreiden. In het verleden was bijvoorbeeld op grond van de 'kleine' AMvB Melkrundveehouderijen tot 50 melkkoeien een afstand van 25 meter toegestaan, terwijl dat nu 50 meter moet zijn. In of aan de rand van

de bebouwde kom was op grond van de AMvB Melkrundveehouderijen tot 100 melkkoeien een afstand van 50 meter toegestaan, terwijl dat nu 100 meter moet zijn. De Wgv geeft de gemeente de mogelijkheid om via een verordening lokaal beleid vast te stellen voor de geurbelasting en de vaste afstanden. Dit om een gewenste ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te

maken. De vaste afstanden kunnen daarbij worden verkleind. Wel geldt daarbij binnen de bebouwde kom een minimale afstand van 50 meter vanaf de gevel van het dierenverblijf en buiten de bebouwde kom een minimale afstand van 25 meter vanaf de gevel. De gemeenteraad kan deze verordening vaststellen voor een bepaald gebied. De noodzaak voor een lokale geurbeleid moet worden onderbouwd waarbij in elk geval aandacht wordt besteed aan de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied. Deze notitie vormt de onderbouwing van het gemeentelijk geurbeleid.

3.2 Besluit landbouw

Een verkleining van de minimale afstandsnormen is alleen mogelijk voor de vergunningplichtige bedrijven. Bedrijven die onder het Besluit landbouw vallen, dienen te voldoen aan de huidige afstandnormen. Met ingang van het nieuwe Besluit landbouw zal, zo het er nu naar uitziet, ook hier de mogelijkheid gecreëerd worden om de afstandnormen te verkleinen. Dit nieuwe Besluit landbouw zal naar alle waarschijnlijkheid in 2010 in werking treden. Tot die tijd is het dus wettelijk niet mogelijk om voor meldingsplichtige bedrijven de kleinere afstandsnormen toe te passen. In de gemeente Ouderkerk zijn 38 van de in totaal 70 agrarische bedrijven meldingsplichtig.

4 Gewenste ruimtelijke inrichting van het landelijk gebied

4.1 Ontstaansgeschiedenis

De ontstaansgeschiedenis van het landschap en de stedelijke ontwikkeling zijn terug te vinden in de bestaande landschapsstructuur en in de verkaveling van zowel het stedelijk als het landelijk gebied. Naast de kernen van Ouderkerk aan den IJssel. Gouderak en het buurtschap Lageweg. heeft de gemeente Ouderkerk een omvangrijk landelijk gebied. De bebouwing in het landelijk gebied is in hoofdzaak gelegen in lintstructuren gebaseerd op de ontginningsgeschiedenis van het landschap. De erven in het landelijk gebied hebben veelal een agrarische oorsprong, bijvoorbeeld als agrarisch of vrijkomend agrarisch bedrijf, voormalige tweede bedrijfswoning of voormalige arbeiderswoning. Een deel van de erven is nog in gebruik ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering. Steeds vaker zijn die

erven echter ingericht ten behoeve van nieuwe functies in vrijkomend agrarische bedrijven of voormalige tweede bedrijfswoningen. Voor een deel zijn door de uitbreiding van dorpen en steden agrarische bedrijven binnen de bebouwde kom terechtgekomen.

4.2 Inventarisatie huidig beleid

Ten behoeve van de beleidsmatige onderbouwing van de te ontwikkelen gebiedsvisies, is een inventarisatie gemaakt van het huidige agrarisch beleid in de diverse beleidsnota's die op dit moment in de regio Midden-Holland een rol spelen. In deze beleidnota's is gezocht naar de argumenten die een gebiedsgericht lokaal beleid ondersteunen welke de agrariêrs met grondgebonden veeteelt met de huidige wetgeving meer mogelijkheden bieden dan de vroegere wetgeving.

4.2.1 Groene Hart beleid

Op 24 juni 2008 is door de Gedeputeerde staten van Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland de concept "Voorloper Groene Hart" vastgesteld. Deze voorloper zal gaan dienen als onderlegger voor de te ontwikkelen provinciale structuurvisies in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening welke per 1 juli 2008 in werking is getreden.

Het beleid van de drie provincies voor de landbouw is gericht op het bieden van ontwikkelingsruimte aan de landbouw, binnen de randvoorwaarden van de kemkwaliteiten. Schaalvergroting is een belangrijke voorwaarde voor een blijvend economisch perspectief. Dit vertaalt zich in grotere bedrijfsbebouwing en meer hectares per bedrijf en aan zwaarder transport aangepaste infrastructuur in de landbouwgebieden. Onder voorwaarde dat de nieuwe gebouwen voldoende geconcentreerd zijn gelegen en er wezenlijk aandacht is besteed aan landschappelijke inpassing en situering, staat het ruimtelijk beleid uitbreiding van bedrijfsgebouwen niet in de weg. De schaalvergroting qua oppervlakte biedt ook mogelijkheden om een deel van het areaal extensiever te gebruiken. Dit draagt bij aan de agrobiodiversiteit en biedt kansen voor het verder verduurzamen van de waterhuishouding

(grote peilvakken). Voorwaarde is dat het aandeel extensiever te gebruiken percelen en de ligging daarvan zodanig is dat het een rendabele bedrijfsvoering niet in de weg staat.

Innovatie en structuurversterking (w.o. de verkaveling) in de bedrijfssector zijn belangrijke voorwaarden

om de landbouw economisch sterk te houden. Het ruimtelijk beleid moet hiervoor ruimte bieden.

Verbreding van de landbouw kan ook bijdrage aan een blijvend perspectief. Verbreding is nadrukkelijk geen optie uit armoede, maar een bewuste keuze in de bedrijfsvoering. Verdere professionalisering biedt volop kansen voor rendabele bedrijven. Het beleid van de provincies biedt ruimte voor

ontwikkeling van de verbreding onder dezelfde voorwaarden als hiervoor genoemd. Het blijvend onderdeel zijn van de agrarische bedrijfsvoering is een voorwaarde voor de verbreding. Het uitgroeien tot op zichzelf staande bedrijven zonder agrarische component is niet gewenst.

4.2.2 Provinciaal beleid

In het op 12 november 2003 vastgestelde "streekplan Zuid-Holland Oost" wordt ook ingegaan op de grondgebonden landbouw. De agrarische sector wordt gezien als een belangrijke bron voor de werkgelegenheid.

Met name de grondgebonden veehouderij is een belangrijke drager voor de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. De provincie wil daarom kansen bieden voor verbreding van het economisch draagvlak. Hieronder vallen ook de mogelijkheden

tot het verbreden van de agrarische bedrijven naar natuur-, landschap- en/of waterbeheer. Het behouden van de grondgebonden veehouderij in combinatie met het instandhouden van het karakteristieke

veenweidelandschap staat centraal.

De provincie heeft in november 2007 de specifieke opgaven voor landbouw en landschap opgenomen in de nota "Levend Landschap", om deze duurzaam met elkaar in evenwicht te brengen. Het is daarmee de provinciale invulling van de opgaven die in Zuid-Holland liggen op het snijvlak van landbouw, landschap en vitaliteit van het platteland. Het is vooral de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten om het landschap te behouden en versterken. Maar ook de particuliere eigenaren en ondernemers hebben daarbij een verantwoordelijkheid. De nota "Levend Landschap" schetst het kader voor de gebiedsontwikkeling waarmee

andere ontwikkelingen met gevolgen voor landschap en landbouw rekening moeten houden.

In de nota "Levend Landschap" noemt de provincie haar strategische uitgangspunten:

  • 1.

    het landschap is het resultaat van dynamische ontwikkelingen.

  • 2.

    Agrarisch ondernemerschap en particulier initiatief vormen de basis voor de dynamiek, ruimtelijke kwaliteit en het beheer van het landelijk gebied.

  • 3.

    De provinciale rol in het landschaps- en landbouwbeleid is verankerd in de provinciale sturingsvisie.

Daarbij wordt nauw aangesloten bij de dynamiek van bestuurlijke en maatschappelijke organisaties en ondernemers die erop gericht zijn natuur- en landschapswaarden en de rol van de grondgebonden landbouw daarbij te ontwikkelen en behouden.

4.2.3 Regionaal beleid

In de integrale regiovisie Midden-Holland, "van gelaagde naar geslaagde kwaliteit", van december 2001, wordt diverse malen richting de grondgebonden landbouw vefWezen. De grondgebonden landbouw

wordt als een belangrijke economische drager beschouwd. De regio Midden-Holland acht de continuering van de grondgebonden landbouwsector als drager - en in de meeste gevallen ook beheerder -van het landschap en de natuur van essentieel belang voor de grote groene eenheden in

het Groene Hart. Alleen op deze wijze kunnen de gewenste landschappelijke kwaliteiten worden gehandhaafd. dan wel versterkt. Belangrijk hiervoor is dat de grondgebonden landbouw een realistisch toekomstperspectief heeft. Een toereikend instrumentarium is hiervoor absoluut noodzakelijk. Voor

agrarische bedrijven die liggen in de landbouwgebieden en die alleen afhankelijk zijn van de melk, moet een gunstig waterpeil, bedrijfsvergroting en een vergroting van de huiskavel mogelijk worden

gemaakt. Bij een bestuurlijke bijeenkomst ter actualisering van de integrale regiovisie Midden-Holland in juni 2008, zijn bovenstaande doelstellingen wederom onderstreept.

4.2.4 Subregionaal beleid

"VeenweidepactKrimpenerwaard"

Het op 22 december 2005 ondertekende "Veenweidepact KrimpenefWaard". Dit pact is gericht op "het behoud en de ontwikkeling van het waardevolle agrarische cultuurlandschap van de KrimpenefWaard en de daarbij behorende natuufWaarden'·. Met name vanwege bodemdaling is het herbegrenzen van functies van natuur en landbouw is noodzakelijk gebleken.

De herinrichting moet de omstandigheden voor de agrariêrs verbeteren, de recreatievoorzieningen verbeteren en de natuur robuuster maken. Eén van de hoofdpijlers van het beleid is streven naar duurzame landbouw als drager van het open landschap. Een gezonde landbouwstructuur is daarbij een voorwaarde. Eén van de doelstellingen van het Pact is dan ook het verbeteren van de fysieke structuur voor de landbouw en het verbeteren van de omstandigheden voor agrarisch gebruik.

Structuurvisie KS-gemeenten

In de Structuurvisie K5-gemeenten, vastgesteld door de Krimpenerwaardraad op 2 juli 2009, is aangegeven dat de landbouw niet alleen een economische, maar ook een beeldbepalende rol in de K5 speelt en een belangrijke drager van het karakteristieke en open landschap. Van de circa 15,000 ha.

land in de K5 is ruim 12.000 ha. in gebruik als landbouwgrond. De K5 telde in 2007 ongeveer 438 agrarische bedrijven. Het merendeel van deze bedrijven houdt zich bezig met grondgebonden melkveehouderij.

De verwachting is dat een (duurzame) landbouw ook in de toekomst in belangrijke mate drager kan zijn van het veenweidelandschap. Hierbij moet een gezonde economische bedrijfsvoering voorop staan. Naast het vraagstuk van bodemdaling bieden veenweidegronden wat betreft de productieomstandigheden vanuit agrarisch oogpunt een onzeker perspectief. In de afgelopen jaren is het aantal agrarische bedrijven in de K5 gedaald. Vooral relatief klein bedrijven zijn/worden beêindigd. VriJkomende

percelen worden enerzijds gebruikt door de overblijvende agrarische bedrijven om uit te kunnen breiden. Anderzijds worden nieuwe markten en producten aangeboord al dan niet in de vorm van nevenactiviteiten in samenhang met het agrarische bedrijf of agrarisch natuur- en of landschapsbeheer. De inzet voor de structuurvisie is toe te groeien naar een duurzame extensieve landbouw met ruimte voor schaalvergroting en verdere specialisatie in die gebieden waar landbouw de primaire functie

heeft. Daarnaast moet verbrede landbouw worden gestimuleerd worden. Er wordt voor gepleit voor een synthese, waarbij beide opties ruimtelijk naast elkaar kunnen bestaan maar ook in de bedrijfsvoering samen kunnen gaan.

4,2,5 Lokaal beteid

Dorpsvisies Gouderak, Ouderkerk en Lageweg

In de Dorpsvisies wordt gestreefd naar een agrarische sector die bijdraagt aan de waarde van het landschap. Mede met het oog op de ontwikkelingen in het kader van het Veenweidepact moet een weg gevonden worden om de grondgebonden melkveehouderij in relatie tot het huidige landschap

van veenweiden te behouden. Voorts wordt het versterken van alternatieve economische dragers voor de verdwijnende agrarische sector en het verder ontwikkelen van het unieke karakter van het gebied onderstreept.

5 Inventarisatie

5.1 Huidige situatie

De milieudienst Midden-Holland heeft een inventarisatie uitgevoerd in gemeente Reeuwijk, Er is geinventariseerd hoeveel melkveebedrijven door de geurnormen in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Binnen deze gemeente bevinden zich 87 melkveehouderijbedrijven. Met de huidige wetgeving zijn er van deze 87 bedrijven in totaal circa 43 bedrijven (= 49 %) die niet meer kunnen uitbreiden. Ervaringscijfers uit andere gemeenten (Woerden, Lopik) geven vergelijkbare percentages voor de agrarische bedrijven die in een lintbebouwing zijn gelegen en niet verder kunnen uitbreiden. Het is aannemelijk om dan ook voor de gemeente Ouderkerk uit te gaan van deze percentages gezien de opbouw van de linten.

5.2 Aanpassing afstandsnorm

Door de Milieudienst is in Reeuwijk een quickscan gemaakt om de effecten van een aanpassing van de minimum afstandsnorm te bekijken. Na aanpassing van deze minimum afstandsnorm voor geur in het landelijk gebied blijkt, dat er voor circa 25 bedrijven (= 29 % van het totaal aantal bedrijven of 58 % van de belemmerde bedrijven) weer mogelijkheden worden gecreèerd om, indien gewenst, uit te kunnen breiden.

Het aantal van 58 % van de belemmerde bedrijven in Reeuwijk welke weer mogelijkheden krijgen, is trouwens vergelijkbaar met de uitkomsten bij de gemeenten Woerden en Lopik, waar het geurbeleid onlangs door de gemeenteraad is vastgesteld. In Woerden blijkt 64 % en in Lopik 70% van de bedrijven weer uitbreidingsmogelijkheden te krijgen.

Gezien de overeenkomstige lintbebouwing in de gemeente Ouderkerk, is het aannemelijk dat ook voor Ouderkerk vergelijkbare percentages zullen gelden (ca. 60 %). Niet elk bedrijf dat door het geurbeleid weer de mogelijkheden krijgt, zal in de praktijk ook daadwerkelijk kunnen uitbreiden. Andere wetgeving, zoals bijvoorbeeld flora- en faunawetgeving, blijft wel degelijk ook een rol spelen in het geheel.

6 Keuzes

Duurzame melkveehouderijbedrijven in de gemeente Ouderkerk zijn van essentieel belang voor het beheer van het open veenweidegebied. Voor het landelijk gebied van Ouderkerk en voor de van oorsprong agrarische bebouwingslinten in de kernen is de geur, die wordt veroorzaakt door agrarische activiteiten, onderdeel van de leefomgeving in dit gebied. Dat maakt het mogelijk om in het landelijke gebied, maar ook in of aan de rand van de bebouwde kom te werken met een hogere geurbelasting en dus lagere afstandsnormen voor geurhinder. Bij een afwijking van de vaste afstandsnorm voor melkveebedrijven op grond van de Wet geurhinder en veehouderij zal de toename in geurbelasting voor de naburige woningen en andere geurgevoelige functies op moeten wegen tegen het behoud en

versterken van de kwaliteit van de leefomgeving in het landelijk gebied. Binnen de ruimte die de nieuwe Wet geurhinder en veehouderij biedt, is door de wetgever dan ook al rekening gehouden met een eventuele toename van geurhinder voor derden. De afweging tussen geurbelasting en behoud open veenweidegebied bebouwing leidt tot de volgende

punten:

  • 1.

    Aan de rand van de bebouwde kom wordt voor agrarische inrichtingen die onder de Wet geurhinder en veehouderij vallen een afstandsnorm van 50 meter vanaf de dichtstbijzijnde gevel van de stal gehanteerd. Voor meldingsplichtige bedrijven die onder het Besluit landbouw vallen, wordt vooralsnog een afstandsnorm van 100 meter, vanaf de dichtstbijzijnde gevel, gehanteerd (totdat het nieuwe Besluit landbouw van kracht wordt).

  • 2.

    In het landelijk gebied wordt voor agrarische inrichtingen die onder de Wet geurhinder en veehouderij vallen een afstandsnorm van 25 meter vanaf de dichtstbijzijnde gevel van de stal gehanteerd. Voor meldingsplichtige bedrijven die onder het Besluit landbouw vallen, wordt vooralsnog een afstandsnorm van 50 meter, vanaf de dichtstbijzijnde gevel, gehanteerd (totdat het nieuwe Besluit landbouw van kracht wordt).

  • 3.

    In die gevallen waar bovenstaande keuzes strijdig zijn met het planologische beleid entof planologische beslissing van de gemeente (structuurvisies, bestemmingsplannen, enz.) prevaleert het planologisch beleid boven het geurbeleid. Behalve de melkveebedrijven bevinden zich in het gebied ook diverse paardenhouderijen en maneges en wordt er op grote schaal hobbymatig paarden gehouden. Vanaf 5 á 7 paarden gelden de regels van de Wet geurhinder en veehouderij \'Ngv) en het Besluit Landbouw. Paarden en pony's hebben net als melkkoeien, dezelfde vaste afstandsmaat. maar in het ruimtelijk beleid mogen zij niet uitbreiden (alleen in de bestaande oppervlakte bebouwing). Als gevolg hiervan gelden de regels voor geurhinder niet alleen voor melkveehouderijbedrijven, maar ook voor paardenhouderijen, maneges en voor percelen waarop hobbymatig meer dan 5 á 7 paarden worden gehouden. De invloed van het houden van paarden op de leefomgeving is beperkt en kan zelfs licht positief beoordeeld worden: veel mensen kopen een woning in het landelijk gebied zodat zij hobbymatig paarden kunnen houden. Voor paarden worden dan ook dezelfde drie punten aangehouden als bij melkvee. Gezamenlijk met de gemeente is door de Milieudienst Midden-Holland een gebiedstypekaart opgesteld (zie bijlage). De gebieden 'wonen' en 'centrum' worden hierbij aangemerkt als bebouwde kom. Er is op basis van het beleid voor het landelijk gebied nu alleen gekozen voor een afwijking van de vaste afstandsmaten. Dan gaat het om rundvee en paarden. Overige dieren, zoals vleesvee, schapen, geiten, varkens en kippen hebben een geuremissiefactor. Intensieve veehouderij is mogelijk als nevenactiviteit bij bestaande agrarische bedrijven of bij enkele bedrijven als hoofdactiviteit Uitbreiding binnen de wettelijke normen blijft voor intensieve veehouderij mogelijk, maar er worden geen lagere geuremissiefactoren voor vastgesteld. Op veel melkveebedrijven zijn ook schapen aanwezig. Voor schapen zijn ook geuremissiefactoren vastgesteld. Ervaring leert dat de schapentak binnen de melkveebedrijven veelal geen knelpunt naar omliggende geurgevoelige objecten vormt, zodat daar nu geen hogere geurbelastingsnorm voor nodig is.

7 Conclusie

De algemene doelstelling is het behoud en versterking van de grondgebonden veehouderij als drager van het landschap in het Groene Hart. Dit rechtvaardigt de wens van de zes veenweidegemeenten in de regio Midden-Holland (Nederlek, Bergambacht, Vlist, Ouderkerk, Reeuwijk en Bodegraven), om te komen tot gebiedsgericht geurbeleid in het kader van de "Wet geurhinder en veehouderij". Ook andere gemeenten in het Groene Hart zoals Woerden en Lopik hebben gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld en inmiddels vastgesteld