Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bolsward

verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bolsward 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bolsward
Officiële naam regelingverordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bolsward 2007
CiteertitelVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bolsward 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerpGeen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-05-200701-01-2013Nieuwe regeling

24-04-2007

Onbekend

Geen

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Bolsward,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 maart 2007;

gelet op het bepaalde in artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen

besluit:

vast te stellen de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bolsward 2007.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder

  • a.

    minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

  • b.

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bij­zondere school, die ge­heel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • c.

    school: school voor basisonderwijs en school voor voortgezet onderwijs;

  • d.

    -school voor basisonderwijs: een basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

    -school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorberei­dend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onder­wijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als be­doeld in ar­tikel 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • e.

    voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • f.

    programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

  • g.

    overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

  • h.

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor vergoeding van een voorziening of voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

  • i.

    aanvraag: verzoek om vergoeding van een voorziening of om bekostiging van bouwvoor­be­reiding;

  • j.

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of lan­ger noodzakelijk is;

  • k.

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

  • l.

    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onder­wijs kan functioneren;

  • m.

    noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onder­wijs kan functioneren;

  • n.

    gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • o.

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het pro­gramma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als be­doeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • p.

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsge­bruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doelein­den.

  • q.

    gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onder­wijs en artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • r.

    beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110 , tweede lid van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76u , tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • s.

    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76u en van de Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderschei­den:

  • a.

    a. de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

    1. nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een ge­bouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

    2. uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    3. gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

    4. verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisves­ting van een school;

    5. terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1 tot en met 4 omschreven voorziening;

    6. inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is ge­bracht;

    7. inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    8. medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een an­dere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;

  • b.

    aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderschei­den in bijlage I;

  • c.

    onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs bestaande uit één of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • d.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet duidelijk geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ont­werpfouten, uit­voeringsfouten of wanprestatie;

  • e.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden, waarbij de afhandeling van een kleine schade is voorbehouden aan burgemeester en wethouders;

  • f.

    huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefe­ning.

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a1 en a2 kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding. Hierbij is het bepaalde in hoofd­stuk 4 van toepassing.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen
  • 1. Bij toekenning van één van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststel­ling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genor­meerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

  • 2. De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A. De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de fei­telijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

  • 3. Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a8 en f. Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a1 tot en met a7, artikel 2, onder b, c, d, en e en artikel 3.

Artikel 5 Informatieverstrekking
  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt aan burgemeester en wethouders de gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Ter uitvoering hiervan kunnen door burgemeester en wethouders nadere aanwijzingen worden gegeven.

Hoofdstuk 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma
Artikel 6 Indiening aanvraag
  • 1. Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma wordt voor 1 fe­bruari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd ge­zag ingediend bij burgemeester en wethouders.

  • 2. Indien de aanvraag niet voor 1 februari is ingediend, besluiten burgemeester en wethou­ders de aanvraag niet te behandelen. Dit besluit wordt aan de aanvrager be­kendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
  • 1. De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waar­van de voorziening is bestemd;

    • d.

      wat voor voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

  • 2. In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als be­doeld in artikel 2, onder a onderdelen 6 tot en met 8 en artikel 2, onder d, e en f;

    • b.

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gereali­seerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onder­delen 1 tot en met 4;

    • c.

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening be­treft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of uit herstel van een constructiefout;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is;

    • e.

      een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als be­doeld in artikel 27.

  • 3. Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid delen burgemeester en wethouders dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aan­vrager. Daar­bij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ont­brekende gegevens aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 15 maart, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.

  • 4. Indien een door burgemeester en wethouders in behandeling genomen aanvraag betrek­king heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke tel­datum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager onverwijld aan burgemeester en wethouders een afschrift van de jaarlijkse op­gave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijk teldatum staat inge­schreven op de school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw gelegen op het grondgebied van de gemeente. Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, delen burge­meester en wethouders dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aan­vrager in de gelegenheid gesteld het afschrift van de opgave alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluiten bur­gemeester en wethouders de aanvraag niet te behande­len.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Burgemeester en wethouders verstrekken ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geven burgemeester en wethouders daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht
Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting
  • 1. De aanvraag kan op verzoek van de aanvrager of van burgemeester en wethou­ders nader worden toegelicht.

  • 2. Indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in

    artikel 4, derde lid, laat­ste volzin van toepassing is, treden burgemeester en wethouders in overleg met de aan­vrager indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de door de aan­vrager over­gelegde begroting van de kosten moet worden aangepast. Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde be­drag dan geven bur­gemeester en wethouders dat, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3. Burgemeester en wethouders geven in dit voorstel ook de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toe­passing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad
  • 1. Alvorens burgemeester en wethouders het programma en het overzicht vaststellen, wor­den de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door burgemeester en wet­houders vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij ook in ken­nis gesteld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eer­ste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk ken­baar maken aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders stel­len de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4. Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswij­zen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van burgemeester en wethouders op deze zienswijzen, wordt door burge­meester en wet­houders een verslag gemaakt. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezags­organen.

  • 5. Indien een bevoegd gezag of burgemeester en wethouders een advies wenst van de Onder­wijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het pro­gramma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of burgemeester en wethouders tijdens het overleg als be­doeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onder­wijsraad wordt ver­wacht. Hierbij wordt ook het verband aangegeven tussen deze on­derwerpen en de vrij­heid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 6. De bevoegde gezagsorganen en burgemeester en wethouders worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren ge­brachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 7. Burgemeester en wethouders zijn belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgen zij ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijke verslag van het overleg met de daarin opgenomen ziens­wijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

  • 8. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig moge­lijk door burgemeester en wethouders toegezonden aan de bevoegde gezagsor­ganen. In­dien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijs­raad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door burgemeester en wethouders bij de toe­zending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordelen burgemeester en wethouders of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Burgemeester en wet­hou­ders geven dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de On­derwijs­raad.

  • 9. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezen­ding van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Burge­meester en wethouders maken van dit overleg een verslag en voegen dit toe aan het ver­slag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
Artikel 11 Tijdstip vaststelling
  • 1. Burgemeester en wethouders stellen het bekostigingsplafond vast dat beschikbaar is voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening.

  • 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.

Artikel 12 Inhoud programma
  • 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststel­ling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover bur­gemeester en wethouders hebben vastgesteld dat geen van de in de Wet op het pri­mair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij passen burgemeester en wethou­ders de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III. Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen ne­men burgemeester en wethouders, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedra­gen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

  • 2. Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kunnen burgemeester en wethou­ders de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te mogen wij­ken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

  • 3. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door burgemeester en wethouders aangegeven:

    • a.

      het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorzie­ning beschikbaar wordt gesteld;

    • b.

      het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in arti­kel 4, derde lid, laatste volzin;

    • c.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebou­wen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht
  • 1. Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in arti­kel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2. Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorziening wordt aangege­ven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
  • 1. De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het pro­gramma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststel­ling door toezending door burgemeester en wethouders van de besluiten aan de aan­vragers. Tege­lijk met de bekendmaking wordt van de besluiten door burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.

  • 2. De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijk met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma
Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering
  • 1. Binnen vier weken na de datum van vaststelling van het programma treden burgemees­ter en wethouders in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zo­ver van toepassing, af­spraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap als bedoeld in de wet;

    • b.

      het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

    • c.

      een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschik­baar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop door burgemeester en wethouders toepassing wordt gegeven aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in ar­tikel 16;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschik­baar te stellen middelen.

  • 2. Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, dan geeft de aanvrager aan hoe de aanbe­steding van de uitvoering plaatsvindt. Daarbij worden, voor zover van toepassing ge­zien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.

  • 3. De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstem­ming heeft geleid, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk vastgelegd in een verslag van het overleg en binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis gebracht van de aanvrager. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag, of binnen twee we­ken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt, afhan­kelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht dat er overeenstemming, of geen overeenstemming is bereikt.

  • 4. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, nemen burge­meester en wethouders binnen vier weken nadat de overeenstemming als be­doeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, delen burgemeester en wethouders dit binnen vier weken nadat het verslag is vastge­steld, schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes
  • 1. Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid, is bereikt en vooraf­gaand aan het verlenen van een bouwopdracht, legt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aan­duiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang moet nemen, ter instem­ming voor aan burgemeester en wethouders.

  • 2. Binnen zes weken na ontvangst beslissen burgemeester en wethouders over de instem­ming met de bouwplannen en de desbetreffende begroting en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Burgemeester en wethouders kun­nen, onder mede­deling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet bin­nen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplan­nen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetref­fende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, delen bur­gemeester en wethouders de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3. Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stellen burgemeester en wethouders even­eens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet in­grijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van burgemeester en wet­houders ingrij­pende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4. De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of vol­daan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven als naar het oordeel van burgemeester en wethouders dat niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Burgemeester en wethouders doen hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

  • 5. De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achter­wege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laat­ste volzin. De beslissing van burgemeester en wethouders als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Nadat burgemeester en wethouders met het bouwplan van een voorziening als be­doeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, hebben ingestemd, overlegt de aanvrager met inacht­neming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan burgemeester en wethouders de aan de aanvrager uitgebrachte offer­tes voor de uitvoe­ring van de voorziening. Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschik­baar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Burgemeester en wethouders kunnen bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschik­baarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging
  • 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvra­ger vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwop­dracht is verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is ge­sloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan burgemeester en wethouders is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onher­roepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbin­nen het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur- of erfpachtover­eenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, alsmede de duur van de overeenkomst. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als be­doeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schrifte­lijk gemoti­veerd verzoek heeft ingediend bij burgemeester en wethouders tot verlen­ging van de ter­mijn als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Burgemeester en wethouders beslissen voor 15 september over het verzoek tot verlen­ging van de termijn. Als het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aan­gegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

Hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag
Artikel 19 Indiening aanvraag

Een aanvraag om bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voort­gang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij burgemeester en wethouders.

Artikel 20 Inhoud aanvraag
  • 1. De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisves­ting spoedeisend maken;

    • b.

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    • c.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als be­doeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6 tot en met 8 en artikel 2 onder d, e en f;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

  • 2. Indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders een of meer gegevens als be­doeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indie­ning van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegen­heid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij burgemeester en wethouders. Als de aanvrager de ver­eiste ontbrekende ge­gevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn ver­strekt, dan besluiten bur­gemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag, uitvoering besluit
Artikel 21 Tijdstip beslissing
  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na ontvangst van de aan­vraag of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door burgemeester en wethouders.

  • 2. Indien een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stellen burgemees­ter en wethouders de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis en noemen daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden ge­zien.

Artikel 22 Inhoud beslissing
  • 1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, als burgemeester en wethouders vaststellen dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onder­wijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past burgemeester en wethouders de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2. De beslissing van burgemeester en wethouders kan een gedeelte van de gewenste voorzie­ning dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermelden burgemeester en wethouders welk ge­normeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voor­ziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. Bij de beschik­king stellen burgemeester en wethouders vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn ge­sloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan burgemeester en wethouders moet zijn toegezon­den. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door burgemeester en wet­houders moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtover­eenkomst zijn gesloten.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een ver­goe­ding is toegewezen, treden burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk in over­leg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij van toepassing, met uit­zondering van de in tweede lid van artikel 16 genoemde termijn van zes weken. Hiervoor moet worden gelezen drie weken.

Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging
  • 1. Indien niet voor de in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is ver­leend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een af­schrift daarvan is gezonden aan burgemeester en wethouders, vervalt de aanspraak op bekosti­ging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erf­pachtovereenkomst is het gestelde in artikel 18, eerste lid van overeen­komstige toepas­sing.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroor­zaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te reke­nen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schrifte­lijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij burgemeester en wethouders tot verlenging van de termijn.

  • 3. Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat burgemees­ter en wethouders op het verzoek hebben beslist. Indien burgemeester en wethouders het verzoek inwilligen, noemen zij een nieuwe datum waarop de aan­spraak op bekostiging vervalt. Indien burgemeester en wethouders het verzoek afwij­zen, geldt de datum van be­slissing op het verzoek als vervaldatum, met dien ver­stande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

Hoofdstuk 4 Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 25 Aanvraag
  • 1. Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in ar­tikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij burgemeester en wethou­ders voor bekostiging van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding vooraf­gaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

  • 2. De aanvraag wordt gedaan voor 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de bekostiging wordt gewenst.

  • 3. De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school ten behoeve waarvan de vergoeding wordt gewenst;

    • d.

      de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voor­ziening;

    • e.

      het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

    • f.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

    • g.

      indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw: een rappor­tage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt;

    • h.

      een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid, indien de bekostiging bouw­voorbereiding is aangemerkt als een voorziening bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

  • 4. Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, delen burge­mees­ter en wethouders dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager en stel­len hem in de gelegenheid om voor 15 maart de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag
  • 1. Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting is het gestelde in artikel 9 van toepassing.

  • 2. Voordat burgemeester en wethouders een besluit nemen over de aanvraag voor bekosti­ging van bouwvoorbereiding, treden zij in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats samen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eer­ste lid. De le­den twee, drie en vier van artikel 10 zijn daarbij van toe­passing.

Artikel 27 Beschikking op aanvraag
  • 1. Burgemeester en wethouders nemen op het tijdstip als bedoeld in

    artikel 11 een beslis­sing over de aanvraag.

  • 2. De aanvraag wordt toegewezen indien en voor zover:

    • a.

      er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding be­schikbaar zijn;

    • b.

      de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

    • c.

      er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

  • 3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in de beschikking vermeld tot welk be­drag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aan­vrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft inge­schakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. Over de daadwerkelijke beschik­baarstelling van het be­drag worden afspraken gemaakt tussen aanvrager en burge­meester en wethouders.

  • 4. Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rech­ten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekom­stig pro­gramma.

Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging

De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van bekostiging van bouw­voorbereiding vervalt, indien door de aanvrager niet voor 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk is gestart met de bouwvoorbe­reiding en niet voor 1 oktober daaropvolgend informatie is verstrekt aan bur­gemeester en wethouders waaruit dit blijkt.

Hoofdstuk 5 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie
Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Burgemeester en wethouders kunnen overgaan tot vordering van een gedeelte van een ge­bouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

  • a.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aan­vraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b.

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorzie­ning heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school vastge­steld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

  • d.

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

  • e.

    er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand
  • 1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

    • a.

      wanneer het een gebouw betreft van een school voor basisonderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

    • b.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van Bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van Bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of lesroosters voor het lo­pende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vier­kante meters bruto vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de on­derwijsruimten.

  • 2. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

    • a.

      wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor basis­onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat wordt vergoed min­der is dan 40 klokuren;

    • b.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van Bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het ge­bouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroos­ters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

    • c.

      wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basis­onderwijs en voortgezet onderwijs, in­dien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren oplevert lager dan 40.

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen
  • 1. Burgemeester en wethouders gaan niet over tot vordering ten behoeve van medege­bruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 3. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

    • a.

      als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

    • b.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en

    • c.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval afwijken van de in het derde lid opgenomen volgorde.

Artikel 32 Overleg en mededeling
  • 1. Als burgemeester en wethouders van plan zijn over te gaan tot vordering van leeg­stand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voeren burgemeester en wet­houders daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan wordt gevorderd. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te heb­ben tegen de vordering.

  • 3. Als burgemeester en wethouders van plan zijn over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voeren zij daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan wordt gevorderd en met het be­voegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4. Binnen een week na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doen burge­meester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd ge­zag waarvan wordt gevorderd. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat be­voegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering.

  • 5. De schriftelijke mededeling van burgemeester en wethouders als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevor­derd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal groepen of aantal leerlingen ten behoeve waarvan wordt gevorderd of, als het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat wordt gevorderd;

    • c.

      een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat wordt gevorderd;

    • e.

      de periode waarvoor wordt gevorderd en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtne­ming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

Paragraaf 5.2 Medegebruik t.b.v. culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden
Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Burgemeester en wethouders kunnen overgaan tot vordering als er:

  • a.

    sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 30;

  • b.

    sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onder­wijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het on­derwijs gebruiken.

Artikel 35 Overleg en mededeling
  • 1. Voordat over wordt gegaan tot vordering voeren burgemeester en wethouders overleg met het bevoegd gezag.

  • 2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten wordt gevorderd;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het ge­bouw gevestigde school;

    • c.

      de maatregelen die eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar de mening van burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag een re­delijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3. Binnen vier weken na afloop van het overleg doen burgemeester en wethouders schrifte­lijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, be­vat de mededeling de beslissing van burgemeester en wethouders over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur
Artikel 36 Toestemming burgemeester en wethouders
  • 1. Alvorens een huurovereenkomst te sluiten, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur aan burgemeester en wethouders.

  • 2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3. Burgemeester en wethouders verlenen de toestemming niet als:

    • a.

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met de bepalingen daarover in de Wet op het primair onderwijs, of de Wet op het voortgezet onderwijs of re­gelge­ving;

    • b.

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

Hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud
  • 1. Nadat een gebouw of terrein niet meer door het bevoegd gezag nodig is voor de huisves­ting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten bij de beslissing over een geschil over de tot­standkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2. Indien er, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendoms­overdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van burgemeester en wethou­ders na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan bur­gemeester en wethouders wordt betaald. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze wordt gevolgd.

  • 5. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oor­deel van burgemeester en wethouders niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs

Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik
  • 1. Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

    • a.

      de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

    • b.

      de aanduiding van de gymnastiekruimte of -ruimten waarin het gebruik wordt ge­wenst;

    • c.

      de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

  • 2. De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 3. Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daarop­volgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot in­roostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het ge­wenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiek­ruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 4. Burgemeester en wethouders nemen bij de vaststelling van het voorstel tot inrooste­ring het volgende in acht:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiek­ruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

    • b.

      het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat ei­genaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

    • c.

      het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 5. Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs de volgende gege­vens:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiek­ruimte;

    • b.

      de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het on­derwijsgebruik plaatsvindt;

    • c.

      een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

    • d.

      voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat inge­volge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs voor be­kostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school. Burgemeester en wethouders nemen het aantal klokuren als bedoeld in dit lid slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit be­schikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 6. Het voorstel tot inroostering wordt door burgemeester en wethouders binnen twee we­ken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonder­wijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voor­stel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.

  • 7. Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stellen burgemees­ter en wethouders voor 15 juni volgend op de genoemde datum in het derde lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien burgemeester en wethouders daarbij afwijken van een of meer in het overleg als bedoeld in het zesde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

  • 8. Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende be­voegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van burgemeester en wethouders over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 39 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 40 Indexering

Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks de in het kader van deze verordening ge­hanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 41 Citeertitel; inwerkingtreding
  • 1. De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bolsward 2007.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 mei 2007.

    Bijlagen behorende bij deze verordening:

    -bijlage 1: Criteria beoordeling aangevraagde voorzieningen;

    -bijlage 2: Criteria opstelling en toetsing leerlingprognoses;

    -bijlage 3: Criteria oppervlakte en indeling;

    -bijlage 4: Financiële normering;

    -bijlage 5: Criteria urgentie aangevraagde voorzieningen.

Bijlage 1 Criteria beoordeling aangevraagde voorzieningen

Deze bijlage hoort bij de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bolsward 2007.

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder - behoudens de financiële toets - de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

-deel A: lesgebouwen;

-deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

DEEL A: Lesgebouwen

1.School voor basisonderwijs

De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2a, 1.3.2b en 1.10d van deze bijlage wor­den niet noodzake­lijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bij­zondere omstandig­heden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aan­merking brengt;

b1. het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de ver­eisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leer­lingen kunnen worden verwacht of

b2. het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de ver­eisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlin­gen kunnen worden verwacht en

c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken ge­bouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2.000 meter hemels­breed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a. het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende ge­bouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid on­der c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

b1. het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereis­ten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2. het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijde­lijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2.000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a. vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders;

b. vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

c. vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is. Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude ge­bouw wordt gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

1.3 Uitbreiding

1.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

a. het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;

b1. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedu­rende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b2. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedu­rende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b3. het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het ge­bouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en

c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2.000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl

d. evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

1.3.2a Uitbreiding basisschool met een tweede speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:

a. het feit dat de basisschool ten minste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van ten minste 20 leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en voor ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik be­stemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht terwijl

b. voor het spelen van (een deel van) de vier- en vijfjarigen geen gebruik kan worden ge­maakt van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor speciaal onderwijs binnen 300 meter hemelsbreed.

1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmer­king brengt of

a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

b1. de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blij­vend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen wor­den verwacht of

b2. de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijde­lijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bij­lage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c. er binnen 2.000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

d. er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

e. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a. er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2.000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

b. er binnen 2.000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

c. de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijde­lijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoorde­ling van burgemeester en wethouders.

1.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school, op grond van de meest recente teldatum voorafgaand aan de indiening van de aan­vraag, wordt uitgebreid met ten minste één groep leerlingen, en voor zo'n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden. Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen. De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

1.8 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak voor eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de meest recente teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, wordt uitge­breid met ten minste één groep leerlingen, en voor zo'n uitbreiding in de periode vanaf 1 au­gustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden. Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen ongewogen leerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen. De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal meubilair blijkt uit het feit dat een basis­school uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

1.9 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwe­zig is.

1.10 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit:

a. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

b. een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar;

c. creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw;

d. creëren speellokaal binnen het gebouw;

e. voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

f. vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties; en

g. het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een trap­lift bij meerlaagse schoolgebouwen;

h. aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen.

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethou­ders, te verwezenlijken zijn.

Ad b

De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal groepen leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in ge­bruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het on­derwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.

Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzake­lijke extra leslokalen te creëren. Bovendien moeten er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen een afstand van 2.000 meter hemelsbreed. Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de school niet beschikt over een speel­lokaal en er geen ruimte groter dan 56 m² aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter be­oordeling van burgemeester en wethouders, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Ad g

De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzo­ver het betreft het aanbrengen van een traplift, moet het tevens niet mogelijk te zijn om zo­danige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de be­gane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven. Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijf­tien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

Ad h

De noodzaak van deze aanpassing blijkt uit het feit dat:

a. de aanpassing nog niet eerder is toegekend, en

b. bij de bouw van het gebouw geen rekening is gehouden met onderwijskundige vernieuwin­gen, en

c. het een permanent gebouw betreft, en

d. het om een bouwkundige aanpassing van het gebouw gaat.

1.11 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a. onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voorzover omschreven in het overzicht “onderhoud primair onderwijs”;

b. (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c. algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming. De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een ge­deelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is.

Noodzakelijk onderhoud aan noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien:

a. het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereis­ten, nog ten minste vier jaar voor de school nodig is; en

b. voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medege­bruik binnen een straal van 2.000 meter hemelsbreed.

1.12 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.13 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in ge­val van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2 School voor voortgezet onderwijs

De voorzieningen genoemd onder 2.2 en 2.3 worden niet noodzakelijk geacht voor disloca­ties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

2.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmer­king brengt;

b1. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bij­lage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bij­lage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2.000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

2.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat:

a. voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, in zo'n slechte/matige conditie zijn dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten op­zichte van de levensduurverlenging);

b1. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend ge­bruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aan­toont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedu­rende ten minste vier jaren dit aantal leerlingen kan worden verwacht en het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2.000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a. vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders;

b. vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingoperatie;

c. vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude ge­bouw gesloopt wordt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

2.3 Uitbreiding

De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

a. het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent ver­hoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bij­lage III, deel A - voor de aanwezige capaciteit en bijlage III, deel B - voor de ruimtebe­hoefte -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en

b. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

2.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmer­king brengt of

a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

b1. de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blij­vend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen wor­den verwacht of

b2. de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijde­lijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bij­lage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c. er binnen 2.000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

d. er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

e. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

2.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a. er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2.000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

b. er binnen 2.000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

c. de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijde­lijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoorde­ling van burgemeester en wethouders.

2.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

2.7 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

Aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uit­breiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school. Tevens bestaat aanspraak op een tegemoetkoming in de eerste inrichting- en hulpmiddelen en meubilair indien door middel van een inpandige aanpassing een andere ruimtesoort wordt gecreëerd. Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen.

2.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 3.3.a.

2.9 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

2.10 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

DEEL B: Voorzieningen voor lichamelijke oefening

1 School voor basisonderwijs

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmer­king brengt en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3½ km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7½ km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedu­rende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a. het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende ge­bouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleve­ren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3½ km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7½ km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedu­rende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

a. het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m² en het effec­tief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3½ km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7½ km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke ter­mijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedu­rende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1. het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3½ km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7½ km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedu­rende ten minste vijftien jaren het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren aan­wezig (zullen) zijn en

d. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

1.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

1.7 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a. het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetref­fende school is of wordt goedgekeurd en

b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

1.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente vastgestelde aan­tal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

1.9 Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

1. het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot mede­gebruik, van de gymnastiekruimte;

2. het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ont­breekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

3. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

4. voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

5. vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

Ad 1

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

Ad 3

De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, te ver­wezenlijken zijn.

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijf­tien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

1.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a. onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voorzover omschreven in het overzicht 'onderhoud primair onderwijs';

b. (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c. algehele vervanging van radiatoren, convectors en leidingen voor centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een ge­deelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is.

1.11 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2 School voor voortgezet onderwijs

2.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmer­king brengt en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te ma­ken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschik­baar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedu­rende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodza­kelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

2.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a. het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende ge­bouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te ma­ken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschik­baar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedu­rende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodza­kelijk is, aanwezig zijn.

2.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

a. het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m² en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2.000 meter hemelsbreed gebruik te ma­ken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschik­baar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedu­rende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodza­kelijk is, aanwezig zijn.

2.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1. het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 3.2 onder a, in aanmerking komt en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2.000 meter hemelsbreed gebruik te ma­ken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschik­baar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedu­rende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodza­kelijk is, aanwezig zijn en het feit dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassin­gen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

2.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

2.6 Eerste inrichting voor bewegingsonderwijs

De noodzaak van eerste inrichting voor bewegingsonderwijs blijkt uit:

a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b. het feit dat voor de desbetreffende leerlingen nog niet eerder eerste inrichting voor bewe­gingsonderwijs is verstrekt.

2.7 Medegebruik

2.7.1 Medegebruik gymnastiekruimte

De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit dat klokuren gym­nastiek noodzakelijk zijn waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiek­ruimte(s) geen ruimte is.

2.7.2 Huur van een sportterrein

De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:

a. het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en

b. er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.

2.8 Herstel constructiefouten De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

2.9 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Overzicht “Onderhoud primair onderwijs”

Activiteiten die behoren tot het onderhoud:

-vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten

-vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.

-vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders.

-vervangen brandtrap.

-vervangen erfscheiding.

-vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein.

-vervangen binnenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk (renovatie-activiteit).

-vervangen buitenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk (renovatie-activiteit).

-vervangen radiatoren, convectoren, leidingen (renovatie-activiteit).

-vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.

-vervangen boeiboorden.

Bijlage 2 Criteria opstelling en toetsing leerlingprognoses

Deze bijlage hoort bij de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bolsward 2007.

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a, artikel 20, eerste lid onder c, en artikel 25, derde lid onder f, wordt ge­maakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prog­nosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een prognose voor een kortere termijn.

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

a. het voedingsgebied of de voedingsgebieden;

b. de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

c. de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;

d. de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

e. de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

f. de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

g. het onderwijs dat wordt gegeven.

De prognose is niet meer dan twee jaar oud. De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag. Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leer­lingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Voor een school voor voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de ge­meentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend. Bij aanlevering van een prognose moeten de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode op papier zijn afgedrukt. Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de aannames / veron­derstellingen met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere re­gels te stellen aan de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door burgemeester en wethouders vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid.

Bijlage 3 Criteria oppervlakte en indeling

Deze bijlage hoort bij de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bolsward 2007.

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

-deel A: de bepaling van de capaciteit;

-deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

-deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

-deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

DEEL A: De bepaling van de capaciteit

1 School voor basisonderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande me­tho­diek vastgesteld. Burgemeester en wethouders kunnen in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capa­ci­teit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van on­derwijskundige, culturele, maatschappelijke en recreatieve doeleinden.

1.1 Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen (inclusief de T en B-dislocaties met een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de “Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs”.

Basisschool

De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groe­pen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruim­ten, in­clusief het handvaardigheidlokaal, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hier­voor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het ge­bouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd. Om te kunnen bepalen of een gebouw is “overgedimensioneerd”, moet een relatie worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van tabel 1, 2 en 3 hieronder voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.

Tabel 1 Gebouwen met een permanente bouwaard

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen worden ge­huis­vest:

Aantal groepen leerlingenMinimale bvo (inclusief m² bvo voor onderwijs­kundige vernieuwingen)
2350
3465
4580
5785
6900
71.015
81.130
91.245
101.360
111.475
121.590
131.705
 en vervolgens te verhogen met 115 m2 ten behoeve van één groep leer­lingen
 Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal, wordt de minimale bvo opgehoogd met 90 m2

Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal, wordt de minimale bvo opge­hoogd met 90 m2

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen worden ge­huisvest:

Aantal groepen leerlingenMinimale bvo (inclusief m2 bvo voor onderwijskundige vernieuwingen)
2330

Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting

Aantal groepen leerlingenMinimale bvo
2305
3410
4515
5710
6815
7920
81.025
 en vervolgens telkens te verhogen met 105 m² ten behoeve van één groep leerlingen

Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting

Aantal groepen leerlingenMinimale bvo
1100
2180
3260
4340
5420
 en vervolgens telkens te verhogen met 80 m2 ten behoeve van één groep leerlingen

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vast­gesteld op basis van tabel 1, 2 of 3, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 1, 2 of 3, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het ge­bouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal waarmee de bvo van het gebouw is overgedimensio­neerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensione­ring van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capa­citeit moet worden uitgebreid.

1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

Basisschool

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde on­der 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 115 m² bvo per groep leer­lingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard en van 80 m² per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard.

1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eer­ste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlin­gen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de ge­gevensad­ministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua opper­vlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een per­manente bouw­aard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit. Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodza­ke­lijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofd­gebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor om­schreven. De vaststelling van de rangorde vindt plaats overeenkomstig het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en burgemeester en wethouders, burge­meester en wethouders anders beslist.

1.4 Terrein

Onder terrein moet worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolter­rein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinopper­vlakte vast­gelegd.

1.5 Inventaris

Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd. a. onderwijsleerpakketHet aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

-Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groe­pen onderwijsleerpakket is verstrekt, tonen burgemeester en wethouders dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgege­ven be­schikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen burgemeester en wet­houders en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien burge­meester en wethouders, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voor­zien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket. Indien in het verleden, na inwer­kingtreding van de WBO, voor minder groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

-Het bovenstaande aantal groepen onderwijsleerpakket moet worden omgezet met be­hulp van navolgende omrekentabel:

OudNieuw
22
33
44
55
66
77
88
910
1011
1112
1213
1314
1415
1516
1617
1719
1820
1920
2021
2123
2224
2325
2426
2528
2628
2730
2830
2932
3033

b. meubilairHet aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de vol­gende twee stappen:

-Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waar­voor meubilair noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen meubilair is ver­strekt, tonen burgemeester en wethouders dit aan door middel van de door het ministe­rie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspon­dentie tussen burgemeester en wethouders en het desbetref­fende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien burgemeester en wethouders, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groe­pen meubilair is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

-Het bovenstaande aantal groepen meubilair moet worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:

OudNieuw
22
33
44
55
67
78
89
911
1012
1113
1214
1315
1417
1518
1619
1720
1822
1923
2024
2125
2226
2327
2429
2530
2631
2732
2833
2934
3036

De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair wor­den afzonderlijk vastgelegd.

1.6 Gymnastiekruimten

1.6.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.

1.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terrei­noppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

1.6.3 InventarisDe inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

2 School voor voortgezet onderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt vastge­legd in gegevens over:

-de bruto-vloeroppervlakte van gebouwen;

-het aantal specifieke ruimten;

-het aantal werkplaatsen;

-het aantal gymnastieklokalen.

Burgemeester en wethouders kunnen in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capa­citeit, indien de hier­door beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van culturele, maatschap­pelijke of recreatieve doeleinden.

2.1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een permanente of een tijdelijke bouwaard

De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-2 de “Meetinstructie voor het vaststellen van de bvo van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs”. Naast de bruto-vloeroppervlakte zal het gegeven “aantal gymnastieklokalen” moeten wor­den vastgelegd, evenals het gegeven 'aantal specifieke ruimten en werkplaatsen' indien en voor­zover deze noodzakelijk zijn in het kader van aanvragen betreffende uitbreiding dan wel me­degebruik. Bij het gegeven 'aantal specifieke ruimten en werkplaatsen' moeten de ruimte­soorten worden onderscheiden zoals deze binnen het ruimtebehoeftemodel zijn op­genomen. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmid­delen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

2.2 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eer­ste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlin­gen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (of nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rang­orde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals vastgelegd in de Basisre­gistratie Huisvesting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Weten­schappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebou­wen moeten worden toe­gevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de disloca­ties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het bovenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en burgemeester en wethouders, burgemeester en wethouders anders beslissen.

2.3 Terrein

Onder een terrein wordt verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmid­delen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

2.4 Inventaris

Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle instellingen voor voortge­zet onderwijs zijn voorzien van een inventaris. De bruto vloeroppervlakte algemene ruim­ten en het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen als zodanig zijn de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.

2.5 Gymnastiekruimten

2.5.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 uur.

2.5.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terrei­noppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

2.5.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

DEEL B: Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte 1 School voor basisonderwijs

1.1 Lesgebouwen

Basisschool

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het be­palen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het pro­gramma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een ba­sisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijde­lijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b. De formatie die aan basisscholen wordt toegekend is opgebouwd uit de bestanddelen for­matie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B), kleine scholentoeslag (C) en schoolgewicht (D).

a. Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik be­stemde voorziening voor een basisschool:

G = (A + B + C) / 179 waarbij:

G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.
A = het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op 1 oktober vooraf­gaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Het verkregen getal A wordt niet afgerond.
B = het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. Het verkregen getal B wordt niet afgerond.
C = 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn inge­schreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze bere­kening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal C wordt niet afgerond.

b. Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik be­stemde voorziening voor een basisschool:

G = (A + B + C + D) / 179 + E + 0,5 F waarbij:

G =  de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.
A = a.het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de meest re­cente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenig­vuldigd met 9.
 b.(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvul­digd met 9. Het verkregen getal wordt niet afgerond.
B = a.het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.
 b.(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvul­digd met 6,17.
C = a.280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).
 b.(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvul­digd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.
D = a.som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschre­ven, verminderd met 8,35% van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober op de school inge­schreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afge­rond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens verme­nigvuldigd met 3,2.
 b.(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is inge­schreven, verminderd met 8,35% van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is inge­schreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente telling ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente telling op de school ingeschreven leer­lingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.
E =  aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, vijfde lid van de Wet op het primair onderwijs.
F =  het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit de specifieke uitkering.

1.3 Gymnastiekruimten

Basisschool

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1½ klokuur gymnastiek. Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule:

G = (A + B + C + D) / 179

De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1. Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht 'splitsing aantal groepen leerlingen' zoals weergegeven in tabel 5.

Tabel 5 Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen ten behoeve van het onder­wijs in de lichamelijke oefening. Vanaf 2002 wordt uitgegaan van de volledige doorvoering van de groepsgrootteverkleining.

Aantal groepen per school (G)Aantal groepen 4/5-jarigenAantal groepen 6/12-jarigen
211
312
422
523
624
734
835
936
1037
1147
1248
1349
1459
15510
16511
17611
18612
19613
20614
21714
Aantal groepen per school (G)Aantal groepen 4/5-jarigenAantal groepen 6/12-jarigen
22715
23716
24816
25817
26818
27918
28919
29920
30921
311021
321022
331023
341123
351124
361125
371126
381226
391227
401228
411328
421329
431330
441430
451431
461432
471433
481533
491534
501535

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

1.4 Bepaling aantal groepen ten behoeve van (uitbreiding van) eerste aanschaf onderwijs­leerpakket en meubilair.

Basisschool De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:

a. onderwijsleerpakket

b. meubilair

a. onderwijsleerpakket

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voor­ziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het on­derwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpak­ket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande for­mule:

G = (A + B + C + D) / 179 + E De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

b. meubilair

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voor­ziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepa­ling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule: G = (A + B + C) / 179 De componenten G, A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

2 School voor voortgezet onderwijs

2.1 Lesgebouwen

Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemo­del (RBM) de ruimtebehoefte bepaald. Het totale ruimtebeslag van een instelling voor voortgezet onderwijs is een optelling van twee componenten, te weten:

1. een leerlinggebonden component;

2. een vaste voet.

ad 1

Een leerlinggebonden component Deze wordt bepaald door aan de hand van in tabel 7.1.a Berekening van de leerlingafhan­ke­lijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto-vloeroppervlakte per leer­ling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerlinggebonden component is af­hankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt.

ad 2 Een vaste voet De vaste voet wordt bepaald aan de hand van in tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto- vloeroppervlakten per instelling of sector. De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en van het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg. Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende norm­oppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector geeft, uitgedrukt in bruto vierkante meters, de totale ruimtebehoefte van de instelling.

Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs. Het RBM voorziet niet in een af­zonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten ter ondersteuning van leerlingen op de scholen die het samenwerkingsver­band zijn aangegaan. De leerlingen die gebruikmaken van de diensten van het OPDC zijn derhalve in alle gevallen ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs. Voor een onderbouwing van de in tabel 7.1.a en 7.1.b opgenomen bruto-normoppervlakten wordt verwezen naar de toelichting van deze bijlage. Indien noodzakelijk voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze onderbouwing de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald.

Tabel 7.1.a Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

OnderwijssoortLeerwegRuimtetypeBVO/leerling
Onderbouw (leerjaar 1 en 2)-Algemeen6,18
Bovenbouw AVO/VWO-Algemeen5,85
Bovenbouw theoretische leerwegTLWAlgemeen6,41
-LWOOAlgemeen7,07
Bovenbouw techniekGLWAlgemeen5,98
--Specifiek5,47
-BLWAlgemeen4,69
--Specifiek8,99
-LWOOAlgemeen4,44
--Specifiek12,72
Bovenbouw economieGLWAlgemeen5,95
--Specifiek0,89
-BLWAlgemeen5,56
--Specifiek2,25
-LWOOAlgemeen5,85
   Specifiek3,06
Bovenbouw zorg/welzijnGLWAlgemeen5,33
   Specifiek2,10
 BLWAlgemeen4,71
   Specifiek4,22
 LWOOAlgemeen4,85
   Specifiek5,53
Bovenbouw landbouwGLWAlgemeen5,94
   Specifiek0,78
 BLWAlgemeen5,37
   Specifiek2,34
 LWOOAlgemeen5,03
   Specifiek4,69
OnderwijssoortLeerwegRuimtetypeBVO/leerling
Praktijkonderwijs  Algemeen4,41
   Specifiek7,72

Legenda:

-TLW= theoretische leerweg

-LWOO=leerwegondersteunend onderwijs

-GLW=gemengde leerweg

-BLW=beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

Tabel 7.1.b

Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebe­hoefte voortgezet onderwijs

OnderwijssoortRuimtetypeVaste voet
HoofdvestigingAlgemeen980
Nevenvestiging met spreidingsnoodzaakAlgemeen550
Nevenvestiging zonder spreidingsnoodzaak  0
VMBO-techniek BLWSpecifiek299
VMBO-economie BLWSpecifiek196
VMBO-zorg/welzijn BLWSpecifiek168
VMBO-landbouw BLWSpecifiek117
PraktijkonderwijsAlgemeen306

Legenda:

-BLW=beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

De vaste voet per instelling is 980 m² bruto-vloeroppervlakte (bvo) welke wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging die op grond van een mi­nisteriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt een aanvullende vaste voet van 550 m² bvo. Indien van toepas­sing worden vaste voeten behorende bij die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden toegekend op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aange­boden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar een afdeling voor prak­tijkonder­wijs aanwezig is.

2.2 Gymnastiekruimten

De in onderstaande tabel 7.2 'Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommoda­tie voortgezet onderwijs' vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepa­ling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gym­nastiekon­derwijs.

Tabel 7.2

Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs

OnderwijssoortLeerwegBVO/leerling
Onderbouw (leerjaar 1 en 2)-1,66
Bovenbouw AVO/VWO-0,78
Bovenbouw theoretische leerwegTLW1,11
-LWOO1,26
Bovenbouw techniekGLW1,11
-BLW1,38
-LWOO1,57
Bovenbouw economieGLW1,11
-BLW1,38
-LWOO1,57
Bovenbouw zorg/welzijnGLW1,11
-BLW1,38
-LWOO1,57
Bovenbouw landbouwGLW1,11
-BLW1,38
-LWOO1,57
Praktijkonderwijs-1,99

Legenda:

-TLW=theoretische leerweg

-LWOO=leerwegondersteunend onderwijs

-GLW=gemengde leerweg

-BLW=beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

DEEL C: De bepaling van de omvang van de toekenning

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

1 School voor basisonderwijs

1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, nieuw­bouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groe­pen waar­voor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het ver­schil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage. Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gereali­seerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage. Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbrei­ding sec van het gebouw. Een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uit­breiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikne­ming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar nood­zakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage. De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huis­vesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waar­voor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

1.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huis­ves­ting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het ver­schil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijf­tien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het ver­schil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage.

Een tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toe­gekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzienin­gen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede tijde­lijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voor­zieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat. Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gereali­seerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschilopper­vlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage. Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw. De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikne­ming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bij­lage. De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huis­ves­ting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huis­vesting, ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodloka­len wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage.

1.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt be­paald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terrein­oppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik be­stemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onder­wijsleer­pakket, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor al eer­ste aan­schaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eer­ste aan­schaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum [of: meest recente teldatum]. Het aantal groepen wordt bepaald zo­als beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik be­stemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden ge­vormd op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum [of: meest recente teldatum]. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in para­graaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

Voor een basisschool wordt een toeslag onderwijsleerpakket tweede speellokaal toege­kend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal. Voor een basisschool wordt een toeslag meubilair tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing anders dan een aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen wordt bepaald door de activiteiten die mini­maal nood­zakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen wordt bepaald door de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen zoals deze gol­den voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnor­men (zie bijlage III, deel A) bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepa­ling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening zoals beschreven in deel B van deze bijlage met als maximum het aantal groe­pen van de school waarvoor de school over permanente huisvesting beschikt. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die mi­nimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onder­wijs­leerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onder­wijs.

1.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt be­paald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage. De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I). De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die mini­maal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt be­paald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uit­breiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld. De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

2 School voor voortgezet onderwijs

2.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimte­behoefte wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschre­ven in de toelichting van deze bijlage. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw of uitbreiding door middel van ingebruikneming wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en de huisves­ting die aanwezig is. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikne­ming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het ruimtebehoeftemodel, zoals be­schreven in deel B van deze bijlage. De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huis­vesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte beho­rende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijs­ruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te rooste­ren lessen.

2.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huis­vesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage. De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het ver­schil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent ver­hoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m2 bruto vloeropper­vlakte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoefte­model zoals beschreven in deel B van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikne­ming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huis­vesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage. De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huis­ves­ting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aan­vraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijs­ruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen. De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting verplaat­sing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent ver­hoogde capa­citeit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage.

2.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ter­rein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijk op­pervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet ge­stelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meu­bilair, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening in de huisvesting. De omvang van de tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair als er sprake is van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke en/of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onder­wijs­leerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onder­wijs.

2.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt be­paald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting bij deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor gymnas­tiekruimte langer dan vijftien jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het ruimtebe­hoeftemodel) en de gymnastiekruimte die aanwezig is.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt be­paald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uit­breiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte wordt uitge­drukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het les­rooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 460. Voor het Lwoo en Praktijk­on­derwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) : 322. Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie Deel A, paragraaf 3.5.1).

De omvang van de goedgekeurde voorziening huur sportterrein bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt be­paald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) / 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leer­lingen x 32 x m² bvo gym) / 322.

DEEL D: Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

1 School voor basisonderwijs

-minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;

-1 speellokaal per school met een minimum netto oppervlakte van 84 m², vanaf de veer­tiende groep een tweede speellokaal met een minimum netto oppervlakte van 84 m²;

-minimumoppervlakte leslokaal: 42 m² netto.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

-minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m²/ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;

-een speellokaal heeft een minimum netto oppervlakte van 84 m²;

-minimum oppervlakte leslokaal: 42 m² netto.

3 School voor voortgezet onderwijs

Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m²:

theorielokaal:42
theorievaklokaal:50
vaklokaal natuurkunde:50
vaklokaal biologie:50
vaklokaal scheikunde:60
vakolkaal handvaardigheid:60
vaklokaal overig:80
specifiek vaklokaal lassen:50
specifiek vaklokaal meten:50
werkplaats:115
restaurant:80

4 Gymnastiekruimten

De oefenruimte is minimaal 252 m² netto.

De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.

III-1 Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'

De vaststelling van de bruto-vloeroppervlakte van een schoolgebouw:

-De bruto-vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.

-De bruto-vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.

-De oppervlakte van trappen en liften wordt op ieder vloerniveau tot de bruto-vloeropper­vlakte gerekend.

-De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in-of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw.

-Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in-of aanpandig gelegen gymnastiekloka­len wordt de bruto-vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de schei­dingsconstructie.

-Tot de bruto-vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m².

Uitzonderingen:

-In- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereik­baar zijn, worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend.

-Indien de bruto-vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto-oppervlak­ten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto-vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

-Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de bruto-vloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte van 2,60 meter te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

-Voorzover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto-vloerop­pervlakte.

III-2 Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'

Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen. De bruto-oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende 'beloopbare' binnenruimten. De bruto-vloeroppervlakte wordt ge­meten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen. Tot de bruto-oppervlakte behoort eveneens:

-de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;

-de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m2.

Uitzonderingen:

-De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.

-Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepa­ling van de bruto-oppervlakte niet meegerekend.

-Niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.­

Bijlage 4 Financiële normering

Deze bijlage hoort bij de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bolsward 2007.

De financiële normering valt uiteen in drie delen:

-deel A: vergoeding op basis van normbedragen;

-deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten;

-deel C: bepaling medegebruikstarief.

DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen

In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding (paragrafen 1.1, 1.2, en 2.1) is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze ver­goeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto-vloeroppervlakte van 2.500 m²) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuw­bouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.

1. School voor basisonderwijs

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

-nieuwbouw (paragraaf 1.1);

-uitbreiding (paragraaf 1.2);

-tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3);

-eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4);

-aanpassing (paragraaf 1.5) en

-gymnastiek (paragraaf 1.6).

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedin­gen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007 (1,75% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 2,5% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:

-kosten voor terrein;

-bouwkosten;

-toeslag voor paalfundering;

-toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

-toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw.

In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financi­ële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom over­draagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein moet worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken.

Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde opper­vlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, als­mede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

vaste voet (incl. twee groepen)695.713,00
elke volgende groep136.111,00

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

vaste voet (incl. vier groepen)1.126.667,00
elke volgende groep130.509,00
bedrag toeslag extra ruimte155.367,00

Toeslag voor paalfundering Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee res­pectievelijk vier groepen) en een bedrag per groep.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

 1<1515<20>=20
vaste voet (incl. twee groepen)9.795,0014.247,0022.742,00
elke volgende groep1.984,003.356,006.005,00

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

geen paalfundering nodig106.521,00
lengte paalfundering 1<15 meter108.074,00
lengte paalfundering 15<20 meter109.148,00
lengte paalfundering >= 20 meter111.221,00

Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolge­bouw gesloopt moet worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, moeten de leerlin­gen verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat moet worden gesloopt. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

permanente bouw5.406,00
tijdelijke bouw2.704,00

1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1.035 m² bruto-vloeropper­vlakte (maximaal 9 groepen) is onderstaande financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen moet worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (perma­nente bouwaard) (paragraaf 1.1).

Kosten voor terrein

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde syste­matiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, evenals extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

vaste voet98.232,00
bedrag per groep157.465,00

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

vaste voet101.129,00
bedrag per groep146.671,00
bedrag toeslag extra ruimte174.608,00

Toeslag voor paalfundering Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbrei­ding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te we­ten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag en een bedrag per groep.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

 1<1515<20>=20
-vaste voet4.398,005.735,009.201,00
-per groep696,001.804,003.646,00

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

 1<1515<20>=20
-vaste voet4.438,005.788,009.285,00
-per groep635,001.647,003.330,00
-toeslag extra ruimte756,001.961,003.964,00

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uit­gegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) plaatsvindt.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

geen paalfundering nodig123.234,00
lengte paalfundering 1<15 m123.778,00
lengte paalfundering 15<20 m124.645,00
lengte paalfundering >=20126.088,00

In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt voor een basisschool de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald (in euro):

geen paalfundering nodig221.434,00
lengte paalfundering 1<15 m227.781,00
lengte paalfundering 15>=20 m229.168,00
lengte paalfundering >20 m230.293,00

Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

1.3 Tijdelijke voorziening

De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nieuw­bouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realise­ring van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik be­stemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1 van deze bijlage).

Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto-vloeroppervlakte:

per groep80 m²;
toeslag voor eerste groep:20 m²;
toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie160 m².

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Hiernaast moeten voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook beschikken over een aantal, dat normaliter ook in een permanent hoofdge­bouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt even­eens een toeslag gegeven.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep evenals bedragen voor de beide toeslagen. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfunde­ring, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen evenals eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzake­lijk is.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

   (zonder paalfundering)
vast bedrag40.431,0040.058,00
bedrag per groep79.487,0074.934,00
toeslag eerste groep19.872,0018.734,00
toeslag hoofdlocatie158.972,00149.868,00

Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen

Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto-vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m² per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen (tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is).

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

vast bedrag22.727,0018.249,00
bedrag per groep83.289,0081.200,00

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een be­staand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

Basisschool

De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag be­paald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Aantal groepenOLPMeubilairTotaal
241.782,0024.938,0066.720,00
347.547,0033.512,0081.059,00
459.168,0042.354,00101.522,00
565.145,0050.928,00116.073,00
elke volgende groep6.329,005.983,0012.312,00
toeslag tweede speellokaal825,005.723,006.548,00

1.5 Aanpassing

Alle aanpassingen met uitzondering van de aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

Aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen Voor een basisschool wordt de normvergoeding bepaald op basis van de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde m² bvo behorend bij de minimumnormen zoals deze golden voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde m² bvo behorend bij de minimumnormen (zie bijlage III, deel A) bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van de permanente ruimtebehoefte van de school (uitgedrukt in groepen). De bedragen (in euro) zijn inclusief een component voor de eerste inrichting.

Wanneer het bevoegd gezag van een basisschool ervoor kiest om als gevolg van onderwijs­kundige vernieuwingen in de aanpassingen te voorzien door het op de capaciteit van een gebouw in mindering brengen van een leegstaand lokaal, wordt op het hieronder bepaalde bedrag € 55.221,00 in mindering gebracht.

Aantal groepen  
255.221,00
370.998,00
486.775,00
5102.552,00
6118.329,00
7134.107,00
8149.884,00
9165.661,00
10181.438,00
11197.215,00
12212.993,00
13228.770,00
Volgende groep15.778,00

1.6 Gymnastiek

Nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor een basis­school met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt € 746.346,00 (op het schoolter­rein) respectievelijk € 761.442,00 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, evenals de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen. Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de beno­digde paallengte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Paallengte 1<15 meter15.012,00
Paallengte 15<20 meter20.695,00
Paallengte >20 meter29.065,00

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m². Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of min­der, kan de oefenvloer

worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m². Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit (in euro):

Uitbreiding met 112 t/m 120 m²173.405,00
Uitbreiding met 120 t/m 150 m²210.797,00

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

 112 - 120 m²121 - 150 m²
Paallengte 1<15m6.721,008.404,00
Paallengte 15<20m11.641,0014.547,00
Paallengte >=20m19.031,0023.789,00

Onderwijsleerpakket/meubilair

De vergoeding voor de eerste inrichting met Onderwijsleerpakket/meubilair voor een gym­nastiekzaal bedraagt € 45.306,00.

2. School voor voortgezet onderwijs De financiële normering voor het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in:

-nieuwbouw/uitbreiding (paragraaf 3.1);

-tijdelijke voorzieningen (paragraaf 3.2);

-eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair (paragraaf 3.3); en

-gymnastiek (paragraaf 3.4).

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedin­gen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007 (1,75% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw, uit­breiding en huur sportvelden en 2,5% voor de huisvestingvoorziening eerste inrichting). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

2.1 Nieuwbouw en uitbreiding

Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Bij uit­breiding vindt veelal ook aanpassing van het bestaande gebouw plaats (zie voor de vaststel­ling van het bedrag voor de component “aanpassing” deel B).

De financiële normering voor nieuwbouw en uitbreiding valt uiteen in een tweetal kosten­componenten:

-kosten van terreinen;

-bouwkosten.

Kosten van terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom over­draagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein moet worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen.

Bouwkosten

Bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, evenals de aanleg en inrichting van het schoolterrein. In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten een vergoeding voor de ruimte-afhanke­lijke kosten en een vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten. De ruimte-afhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m² bruto-vloeroppervlak voor de afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in Bijlage III, deel B.

De sectie-afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m² bruto-vloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening, evenals een vast bedrag per sectie. Voor klei­nere projecten worden geen sectie-afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimte-afhankelijke kosten per m² bruto-vloeroppervlakte.

De bedragen zijn opgenomen in de tabel op de volgende bladzijde met vaste bedragen per m² bruto-vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m² per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, berekend op basis van Bijlage III, deel C, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort. Berekening van de vergoe­ding voor de sectie-afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, dan wel beide, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van Bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat. De vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten vormen samen de totale vergoeding voor de vaste normkosten.

Bedragen voor ruimte-afhankelijke kosten per bruto m² (in euro)

 <460 m²460< 2.500 m²>= 2.500 m²
algemene en specifieke ruimte1.901,001.129,001.102,00
werkplaatsen1.857,001.502,001.502,00
werkplaatsen consumptief2.255,001.900,001.900,00

Specifieke ruimte:

-(uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiter­lijke verzorging, mode en commercie;

-handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.

Werkplaatsen:

-techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

-consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

-grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

-landbouw: groen-praktijk;

De overige ruimte is algemene ruimte.

Bedragen voor de sectie-afhankelijke kosten per voorziening (in euro)

 >460 <2.500 m²>=2.500 m²
vaste voet algemeen119.935,00119.935,00
vaste voet algemene sectie235.424,00328.705,00
vaste voet werkplaatssectie43.532,0043.531,00

Aanvullende normkosten

Bij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een stan­daardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optre­den. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling. In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen is paalfundering noodzakelijk. Het criterium voor toekenning van een bedrag voor (paal)fundering is het op te stellen sonderingsrapport. De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto-vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de vol­gende formules: Nieuwbouw en uitbreiding < 1.000 m² (bedragen in euro):

paallengte 1 tot 15 meter3.497,0018,35
paallengte 15 tot 20 meter3.723,0031,03
paallengte 20 meter of langer4.156,0055,53

Uitbreiding > = 1.000 m² (bedragen in euro):

paallengte 1 tot 15 meter4.270,006,43
paallengte 15 tot 20 meter5.569,0016,67
paallengte 20 meter of langer8.457,0033,72

Om in aanmerking te komen voor een aanvullende bedrag voor bemaling is de grondwater­stand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m² goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend.

De vergoeding bedraagt € 11,91 per m² terrein.

2.2 Tijdelijke voorziening

Het vergoedingsbedrag voor een tijdelijke voorziening in het voortgezet onderwijs is geba­seerd op een vergoedingsformule, afhankelijk van het type voorziening. De volgende typen van tijdelijke voorzieningen worden onderscheiden:

-nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen;

-huur van tijdelijke lokalen.

Nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen

Het bedrag voor de huisvestingskosten van nieuwbouw en uitbreiding met tijdelijke lokalen wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule:

€ 604,85 x A + € 41.585,00

A = het toegekende aantal m² bruto-vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting. Voor de berekening van A wordt verwezen naar bijlage III, deel C. Alle directe en indirecte kosten gemoeid met de realisatie van de voorziening moeten worden bestreden uit het ter beschikking gestelde bedrag. Tot die kosten behoren onder meer het aansluiten van de tijde­lijke huisvestingsvoorziening op nutsvoorzieningen, de leges en het geschikt maken van het terrein inclusief fundering voor de te plaatsen tijdelijke huisvestingsvoorziening.

Huur van tijdelijke lokalen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In prin­cipe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

2.3 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

De toekenning van een vergoeding voor eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmid­delen en meubilair) is gekoppeld aan de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw (niet zijnde vervangende nieuwbouw), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van over­heidswege is bekostigd. Indien bij uitbreiding wordt verwezen naar medegebruik is toeken­ning van inventaris slechts van toepassing indien inventaris in de voor medegebruik aange­wezen ruimte ontbreekt dan wel niet geschikt is.

De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type ruimte dat wordt gerealiseerd. Door het verschil te bepalen tussen de aanwezige bruto vloeroppervlakte per ruimtetype en het te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype wordt de hoogte van de vergoeding bepaald aan de hand van de in onderstaande tabel genoemde bedragen.

Normbedragen inventaris per ruimtetype (in euro):

Algemene ruimte  139,57
Specifieke ruimte(Uiterlijke) verzorging/mode en commercie326,19
 Handel/verkoop/administratie199,54
 Praktijkonderwijs267,91
WerkplaatsenTechniek algemeen342,21
 Consumptief662,71
 Grafisch techniek1.267,00
 Landbouw0,00

Specifieke ruimte:

-(uiterlijke)verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiter­lijke verzorging, mode en commercie;

-handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren;

-praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken

Werkplaatsen:

-techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

-consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

-grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

-landbouw: groen-praktijk;

-praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken.

De overige ruimte is algemene ruimte.

2.4 Gymnastiek voortgezet onderwijs

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt € 746.346,00 (op het schoolterrein) respectievelijk € 761.442,00 (op afzonderlijk terrein).

De vergoeding voor de bouwkosten van een gymnastiekzaal omvat alle schaal- en ruimteaf­hankelijke kosten, evenals kosten voor de inrichting van het terrein. De kosten voor de aan­koop van grond zijn hierin niet begrepen. Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de beno­digde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (bedra­gen in euro):

Paallengte 1<15 meter15.012,00
Paallengte 15<20 meter20.695,00
Paallengte >20 meter29.065,00

Medegebruik/huur van een niet-eigen lokaal Naast gymnastiek in een eigen ruimte van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik van een gymnastiekac­commodatie van een andere school, de gemeente of een commerciële exploitant. Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie is de school voor voortgezet onderwijs de volgende vergoeding verschuldigd:

a. Indien de gymnastiekruimte van een andere school voor voortgezet onderwijs wordt ge­bruikt, wordt het variabele en het vaste deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

Indien de gymnastiekruimte van een school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Als de gebruiksduur van de gymnastiekruimte vanwege het medegebruik door de VO-school boven de 26 klokuren uitkomt, moet de VO-school voor het aantal uren dat boven de 26 klokuren ligt ook het vaste deel van het klokuurbedrag vergoe­den.

b. Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, is de school voor voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd voor het aantal lesuren gebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

c. Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente betaalt aan de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van het klokuurbedrag wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag, zoals genoemd in de beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basison­derwijs “Vergoeding per klokuur”, gedeeld door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurver­goeding dat een school voor voortgezet onderwijs moet vergoeden.

Huur sportvelden

Gedurende maximaal 8 weken per jaar kan een school aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt € 18,49 per klok­uur.

Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/meubilair In geval van nieuwbouw (als eerste voorziening), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op eerste inrichting met leer- en hulpmidde­len/meubilair. De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

 MeubilairLeer- en hulpmiddelenTotaal
Eerste lokaal957,0057.059,0058.016,00
Tweede lokaal957,0044.510,0045.467,00
Derde lokaal957,0019.351,0020.308,00
Oefenplaats 1  12.602,0012.602,00
Oefenplaats 2  1.455,001.455,00

3. Indexering

De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn afgeleid van het prijspeil van 1 juli 1996. Jaarlijks wordt door burgemeester en wethouders de werkelijke prijsontwikkeling in het af­gelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoe­ding in het jaar van uitvoering van het programma bekendgemaakt.

Werkelijke prijsontwikkeling

Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen moeten worden aangepast, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000=100 (inclu­sief BTW)”, gepubliceerd in de “Maandstatistiek bouwnijverheid” van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar.

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tus­sen het CBS-indexcijfer “Consumentenindex van alle huishoudens” (NR-reeks), gepubliceerd in de “Maandstatistiek van de prijzen” van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar.

Indien de CBS-indexcijfers “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000 = 100” over het tweede kwartaal van het lopend jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS-cijfers over het eerste kwartaal van het lopende én het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.

Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma

Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastge­steld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) “bruto investeringen door bedrijven in woningen”, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september. Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer “prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie”, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in sep­tember.

Deel B - Vergoeding op basis van feitelijke kosten

In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, 3e lid laatste volzin, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, moet aan de in dit deel van de bijlage opgenomen aanbestedingsregels worden voldaan.

Europese aanbesteding

Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit overheidsaanbestedingen de richtlijnen van de Europese Unie (2004/18/EG) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen:

-€ 211.000 (exclusief omzetbelasting) voor leveringen en diensten;

-€ 5.278.000 (exclusief omzetbelasting) voor werken.

Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie “wer­ken”. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder “leveringen”. Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.

Het gestelde in de Inkoopnota gemeente Bolsward 2006 is van toepassing.

Opdrachten onder het Europees drempelbedrag

Op opdrachten onder het Europees drempelbedrag zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen, van toepassing. Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt hierbij geldt dat op basis van het vastgestelde ge­meentelijk beleid bepaald wordt op welke wijze een opdracht wordt aanbesteed, tenzij bur­gemeester en wethouders na overleg anders beslissen. Het gestelde in de Inkoopnota gemeente Bolsward 2006 is van toepassing.

Deel C - Bepaling medegebruikstarieven

Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs en voor voortgezet onderwijs be­taalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, een ver­goeding. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma's van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie van On­derwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Bijlage 5 Criteria urgentie aangevraagde voorzieningen

Deze bijlage hoort bij de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bolsward 2007.

1. Volgorde van hoofdprioriteiten

Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het pro­gramma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit. Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:

a. voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen;

b. voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven i.c. onder­houd van gebouwen voor primair onderwijs;

c. voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtin­gen bestaande uit aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden;

d. voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs.

Ad a.

Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefe­ning, bijv. door nieuwbouw van een gymnastiekruimte, behoort tot deze hoofdprioriteit. Ver­vangende bouw en ingebruikneming van een gebouw, incl. de noodzakelijke aanpassingen, vallen slechts in deze hoofdprioriteit, als zijn worden gebruikt om een tekort aan capaciteit op te heffen.

Ad b. Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander ge­bouw, incl. de noodzakelijke aanpassingen, onderhoud in het primair onderwijs, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing “vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie” in het primair onder­wijs vormen de tweede hoofdprioriteit.

Ad c. Aanpassingen van gebouwen voor primair onderwijs, met uitzondering van het (deels) in­pandig creëren van lesruimten, en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen on­der hoofdprioriteit c.

Ad d. Invulling van hoofdprioriteit d hangt af van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige in­zichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.

2. Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteiten b, c en d, de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subpriori­teiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.

-Onder lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vaklokalen/speellokalen

en gymnastiekruimten.

-Onder niet-lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.

-Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein.

Binnen de hoofdprioriteit “voorzieningen om capaciteitstekorten” (a) als bepaald op basis van bijlage III op te heffen komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

1. als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort op­heft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

2. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en

3. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft.

Binnen de hoofdprioriteit “voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven” (b) komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

1. als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

2. vervolgens die voorziening aan een theorielokaal/leslokaal waarbij volgens het bouwkun­dige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

3. vervolgens die voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte waarbij vol­gens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

4. vervolgens die voorziening aan een niet-lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rap­port zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toege­kend;

5. vervolgens die voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rap­port zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toege­kend.

Binnen de hoofdprioriteit “voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuit­breiding betreffen” komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

1. als eerste de voorziening aan een gebouw dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 on­der c, de minste is;

2. vervolgens de voorziening aan een theorielokaal/leslokaal dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in ar­tikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

3. vervolgens de voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte dat niet vol­doet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

4. vervolgens de voorziening aan een niet-lesruimte die niet voldoet aan de wet- en regelge­ving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in ar­tikel 7, lid 2 onder c, de minste is; en

5. vervolgens de voorziening aan een overige ruimte die niet voldoet aan de wet- en regelge­ving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in ar­tikel 7, lid 2 onder c, de minste is.

Binnen de hoofdprioriteit “voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijs­kundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs” komt voor plaatsing op het programma in aan­merking:

1. als eerste de voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen aan een gebouw dat aangepast wordt waarbij het aantal groepen leerlingen het hoogst is;

2. vervolgens de voorziening voor theorielokalen/leslokalen waarbij het percentage leerlin­gen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

3. vervolgens de voorziening voor vaklokalen/speellokalen/gymnastiekruimten waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

4. vervolgens de voorziening aan niet-lesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;

5. vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is; en

6. vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet-aangepaste gebouw het hoogst is.