Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Goedereede

Algemene Plaatselijke Verordening Goedereede 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Goedereede
Officiële naam regelingAlgemene Plaatselijke Verordening Goedereede 2011
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening Goedereede 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2009 van 5 maart 2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleidsregels standpaatsvergunningen in de gemeente Goedereede

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-04-201109-01-2013Nieuwe regeling

24-03-2011

Publicatieblad 29 maart 2011 nr: 2011-2

2011-8
19-03-2009Nieuwe regeling

05-03-2009

Publicatieblad 11 maart 2009 nr: 2009-4

2009-9-A

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Goedereede;

gelezen het voorstel van het Presidium d.d. 14 maart 2011;

overwegende dat het aanbeveling verdient regels te stellen ter handhaving van de openbare orde;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening gemeente Goedereede;

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    bevoegd gezag; bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • j.

    vaartuig: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten, ponten en waterscooters e.d;

  • k.

    woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd;

  • l.

    verkeer: verkeer als bedoeld in artikel 1, onder aj, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Stb. 459);

  • m.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goedereede;\

  • n.

    strand: het Noordzee-, Grevelingen- en Haringvlietstrand met de daaraan grenzende hellingen en/of duinen, voor zover met het strand een geheel uitmakende en liggende buiten duidelijk afgescheiden particuliere terreinen;

  • o.

    duinen: het gehele terrein tussen de Noordzee, Grevelingen en Haringvliet enerzijds en het achterliggende polderland anderzijds in zijn geheel vormende de natuurlijke kering tegen het water langs de kust van Goedereede, bestaande uit min of meer aaneengesloten zandruggen en tussengelegen duinvalleien met de zich daarin bevindende kunstwerken en met de daarin gelegen en daartoe behorende wegen, dijken, voet- en fietspaden, afritten en toegangstrappen;

  • p.

    badseizoen: de periode van 1 mei tot 1 oktober;

  • q.

    zee: de Noordzee, het Haringvliet en de Grevelingen voor zover zich uitstrekkend op het grondgebied van de gemeente Goedereede.

Artikel 1.2 Beslistermijn
  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, artikel 2:11 of artikel 4:11.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan acht weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen
  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu;

  • e.

    de zedelijkheid.

Artikel 1.9 Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen
  • 1. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de volgende artikelen van deze verordening:

    • a.

      artikel 2:9: ontheffing van het verbod tot het optreden als straatartiest;

    • b.

      artikel 5:23: vergunning tot het organiseren van een snuffelmarkt;

  • 2. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de volgende artikelen van deze Verordening:

    • a.

      artikel 2:25: vergunning tot het organiseren van een evenement;

    • b.

      artikel 2:28: exploitatievergunning horecabedrijf;

    • c.

      artikel 2:39: exploitatievergunning speelgelegenheid;

    • d.

      artikel 3:4: exploitatievergunning seksinrichting of escortbedrijf;

    • e.

      artikel 4:18: ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.

Hoofdstuk 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, te vechten, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1a Messen en andere voorwerpen als wapen
  • 1. Het is verboden op de weg, met inbegrip van daaraan gelegen voor publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      wapens, behorende tot de categorieën I, II, III en IV van de Wet wapens en munitie;

    • b.

      voorwerpen die zodanig zijn ingepakt, dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.

Artikel 2.1b Verboden voorwerpen of middelen om te stoken

Het is verboden op 31 december en 1 januari in het openbaar bij zich te hebben of te vervoeren enig materiaal of voorwerp waarmee in de open lucht een vuur is aan te leggen, te stoken of te hebben, tenzij aannemelijk gemaakt kan worden dat materiaal of voorwerp hiervoor niet gebezigd of bestemd is.

Afdeling 2 BETOGING
Artikel 2.2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2.5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Afdeling 3 VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN
Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 4 VERTONINGEN E.D. OP DE WEG
Artikel 2.7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(gereserveerd)

Artikel 2.8 Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2.9 Straatartiest
  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 5 BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG
Artikel 2.10a vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg
  • 1. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 2.10b afbakeningsbepalingen en uitzonderingen
  • 1. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:28, vijfde lid;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

  • 2. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement

  • 4. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 5. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b,van het vorige artikel geldt niet voor bouwwerken;

  • 6. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.10c beslistermijn en silencio positivo

Indien het college niet binnen de in artikel 1:2 genoemde termijn op de aanvraag heeft beslist wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

Artikel 2.10d vrij te stellen categorieën

Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel A niet geldt.

Artikel 2.11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4. Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Goedereede.

Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg
  • 1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

    • a.

      indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg.

    • b.

      indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:

    • a.

      indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht,

    • b.

      indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats,

    • c.

      indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast,

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Afdeling 6 VEILIGHEID OP DE WEG
Artikel 2.13 Veroorzaken van gladheid
  • 1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.14 Winkelwagentjes
  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf is gelegen in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 3. Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.17 Kelderingangen e.d.
  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2.19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.20 Vallende voorwerpen

(gereserveerd)

Artikel 2.20a Gevaarlijke voorwerpen
  • 1. Het is verboden op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III en IV Wet wapens en munitie en voorzover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.21a Nummering zomerwoningen
  • 1. De rechthebbende op een zomerwoning op een recreatieterrein is verplicht aan of bij die zomerwoning een nummer aan te brengen en aangebracht te houden, zodanig dat dit nummer vanaf de naar die zomerwoning leidende toegangsweg duidelijk zichtbaar en leesbaar is en blijft.

  • 2. De volgorde van nummering behoeft voorafgaande goedkeuring van het college.

Artikel 2.22 Objecten onder hoogspanningslijn

(gereserveerd)

Artikel 2.23 Veiligheid op het ijs
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 6A VERBODEN SLAAAPVERBLIJF
Artikel 2.23a (Slaap)verblijf op openbare plaats, in voertuigen of in kampeermiddelen
  • 1. Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang op een openbare plaats, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Huisvestingswet, de Wet ruimtelijke ordening, het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

Afdeling 6B VEILIGHEID OP HET STRAND
Artikel 2.23b Aanleggen van vuur en barbecueën op strand
  • 1. Het is verboden op het strand of in de duinen een vuur aan te leggen, te voeden of te onderhouden.

  • 2. De burgemeester kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen, voor zover het betreft het aanleggen, voeden of onderhouden van een vuur op door het college bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen en als zodanig herkenbare plaatsen.

  • 3. Het is verboden op het strand, tussen 00.00 en 19.00 uur, of de duinen te barbecueën.

  • 4. De burgemeester kan van het verbod in het derde lid ontheffing verlenen.

Artikel 2.23c Skivliegen c.a.

Het is de bestuurder van een motorboot, waaronder begrepen een jetski, dan wel motorvoertuig verboden zijn boot dan wel motorvoertuig te gebruiken voor het voorttrekken van één of meer personen die zich, direct of indirect verbonden met de boot dan wel het motorvoertuig, voortbewegen door de lucht aan een parachute, een vlieger of een soortgelijk voorwerp. Eveneens is het verboden zich door een motorboot dan wel het motorvoertuig door de lucht te laten voortbewegen aan een parachute, een vlieger of een soortgelijk voorwerp.

Artikel 2.23d Veiligheid zwemmen en baden
  • 1. Het is verboden te zwemmen of te baden op die plaatsen waar dat door het college op of vanaf het strand is kenbaar gemaakt. Dit kenbaar maken geschiedt door middel van plaatsing van borden of op andere, door het college te bepalen, wijze.

  • 2. Bij afgaand water en aflandige wind, zomede ter plaatse waar en wanneer dat op de wijze als bedoeld in het eerste lid is kenbaar gemaakt, is het verboden zich met een luchtbed, luchtband of enig ander voorwerp, waarmee men zich drijvende kan houden, vanaf het strand in zee te gaan of zich daarmee in zee te bevinden.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid van dit artikel dient onder het begrip zee te worden verstaan: "de Noordzee".

Artikel 2.23e Kite-, wind- en golfsurfen
  • 1. Het is verboden de surfsport te beoefenen:

    • a.

      tussen zonsondergang en zonsopgang;

    • b.

      binnen de uitsluitend voor snelle motorboten bestemde en daartoe bebakende en/of betonde gebieden;

    • c.

      binnen de betonde en/of bebakende vaargeul indien er beroepsvaart nadert;

    • d.

      in de havens, de sluizen en in de aanloopgebieden naar de havens en de sluizen;

    • e.

      op zee of een kite-, wind- of golfsurfplank op het strand te brengen of te hebben, daar waar het college dit blijkens een openbaar te maken besluit en door middel van borden of op een andere door hen te bepalen wijze, gevaarlijk achten voor de veiligheid van de strandgasten of de zwemmers.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Vaarwegenverordening Zuid-Holland of de Verordening Watergebieden en Pleziervaart Zuid-Holland van toepassing is of verordeningen zoals vastgesteld door natuur- en recreatieschappen.

Artikel 2.23f Vaartuigen op zee

Het is verboden zich met een vaartuig te bevinden in die gedeelten van de zee of op die gedeelten van het strand, waar het college dit volgens een openbaar bekend te maken besluit, en door middel van borden of op een andere door hen te bepalen wijze, gevaarlijk achten voor de veiligheid van de strandgasten en/of zwemmers.

Artikel 2.23g Motorvoertuigen, bespannen - en onbespannen wagens en (brom)fietsen
  • 1. Het is verboden het strand te berijden met motorvoertuigen, bespannen- en onbespannen wagens en (brom-)fietsen of deze daar achter te laten. Dit verbod geldt niet voor kinderwagens, wandelwagentjes, invalidenwagens en andere soortgelijke voertuigen, welke met de hand worden voortgetrokken of voortgeduwd.

  • 2. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      motorvoertuigen in gebruik bij de gemeente Goedereede, politie, waterschap, rijksdiensten, hulpverleningsinstanties en reddingsbrigades;

    • b.

      motorvoertuigen, toebehorende aan of uitsluitend gebezigd voor de in opdracht van de onder sub a genoemde instellingen uit te voeren openbare werken;

    • c.

      het zich in een karretje of wagen door een meerlijnsvlieger of een zeil laten voorttrekken op het door het college bij een openbaar bekend te maken besluit aan te wijzen strandgedeelte.

Afdeling 7 EVENEMENTEN
Artikel 2.24 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een klein evenement.

  • 3. Onder klein evenement wordt verstaan een straatfeest of buurtbarbecue op een dag.

Artikel 2.25 Evenement
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 50 personen;

    • b.

      het evenement tussen 09.00 en 23.00 uur plaats vindt;

    • c.

      niet langer dan tot 22.30 uur muziek ten gehore wordt gebracht;

    • d.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderzins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object en niet meer dan 2 objecten per straat;

    • f.

      er een organisator is;

    • g.

      de organisator niet binnen 10 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 3. De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2.26a Gedrag en voorwerpen bij evenementen
  • 1. Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

  • 2. Het is verboden bij evenementen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

  • 3. Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

Afdeling 8 TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN
Artikel 2.27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden.

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2.28 Exploitatie openbare inrichting
  • 1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het geldend bestemmingsplan.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum; of

    • d.

      een bedrijfskantine of – restaurant.

  • 5. De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet, indien

    • a.

      zich in de twaalf maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting, dan wel

    • b.

      de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede of derde lid.

  • 6. De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vijfde lid onder a.

Artikel 2.29 Sluitingstijd
  • 1. Openbare inrichtingen (niet zijnde een strandpaviljoen) zijn gesloten tussen 02.00 uur en 07.00 uur (sluitingstijd).

  • 2. Strandpaviljoens zijn gesloten tussen 23.00 uur en 07.00 uur (sluitingstijd).

  • 3. Terrassen welke eventueel gelegen zijn bij openbare inrichtingen zijn gesloten tussen 23.00 en 07.00 uur (sluitingstijd).

  • 4. Het is verboden een openbare inrichting of een terras voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het in het eerste lid en tweede lid gestelde verbod. In een ontheffing wordt in ieder geval de gebeurtenis waarop de ontheffing betrekking heeft evenals de dag waarvoor die geldt, vermeld.

  • 6. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 7. Het in het eerste, tweede, derde en vijfde lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2.30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2.31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2.32 Handel in openbare inrichtingen
  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2.33 Ordeverstoring

Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.

Artikel 2.34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31.

Afdeling 9 TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF
Artikel 2.35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2.36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.37 Nachtregister

[gereserveerd]

Artikel 2.38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10 TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN
Artikel 2.39 Speelgelegenheden
  • 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2.40 Speelautomaten
  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 10A TOEZICHT OP ANDERE VOOR HET PUBLIEK OPENSTAANDE GEBOUWEN
Artikel 2.40a Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen
  • 1. Dit artikel is niet van toepassing op een inrichting als bedoeld in:

    • a.

      artikel 2:27, 2:35;

    • b.

      hoofdstuk 3.

  • 2. De burgemeester kan, indien de openbare orde dit naar zijn oordeel vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf.

  • 3. De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn bevel op of nabij de (hoofd)toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

  • 4. Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5. Het is de rechthebbende op en de beheerder van een gebouw of erf als bedoeld in het eerste lid verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • 6. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten gebouw of erf te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 7. Onder bezoekers worden voor de toepassing van het vierde en vijfde lid niet verstaan de personen wier tegenwoordigheid in het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf wegens dringende omstandigheden vereist wordt.

  • 8. Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Afdeling 11 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID
Artikel 2.41 Betreden gesloten woning of lokaal
  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2.42 Plakken en kladden
  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.43 Vervoer plakgereedschap e.d.
  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2.44 Vervoer inbrekerswerktuigen
  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.45 Betreden van plantsoenen e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

Artikel 2.46 Rijden over bermen e.d.
  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, abri, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.47a Verplichte route
  • 1. Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op de door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.48 Verboden drankgebruik
  • 1. Het is verboden op of aan de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2. Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2.50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.53 Bespieden van personen
  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.54 Bewakingsapparatuur

(gereserveerd)

Artikel 2.55 Nodeloos alarmeren

(gereserveerd)

Artikel 2.56 Alarminstallaties

(gereserveerd)

Artikel 2.57 Loslopende honden
  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

    • d.

      buiten de bebouwde kom op de weg zonder dat de eigenaar of houder voldoende zorg draagt voor het onschadelijk houden van de onder zijn hoede staande hond.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

  • 3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2.58 Verontreiniging door honden
  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • c.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt.

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.58a Verontreiniging door paarden
  • 1. De eigenaar of houder van een paard is verplicht ervoor te zorgen dat dit paard zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • c.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgehe-ven indien de eigenaar of houder van dit paard er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.59 Gevaarlijke honden
  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. In afwijking van artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2.60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
  • 1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben,of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2.61 Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2.62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.63 Duiven
  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

Artikel 2.64 Bijen
  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.64a Overnachten op strand en in de duinen

Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang op het strand, in de duinen of de onmiddellijk daaraan grenzende wegen of andere voor publiek toegankelijke plaatsen slapende te overnachten.

Artikel 2.64b Overlast op het strand

Het is verboden gedurende het badseizoen:

  • a.

    op het strand, in de duinen of in zee enig spel te beoefenen, te vissen, dan wel een of meerdere lijnen te spannen of afsluitingen of andere werken te maken of te hebben, indien daardoor overlast of gevaar voor personen dan wel beschadiging van goederen wordt veroorzaakt of is te duchten;

  • b.

    op de voor het publiek toegankelijke wegen, voetpaden of trappen naar het strand te blijven staan, te zitten of te liggen, dan wel daarop of daarvoor voorwerpen te plaatsen of mede te voeren, waardoor de vrije doortocht over die wegen, voetpaden of trappen wordt of kan worden belemmerd;

  • c.

    het onder letter a gestelde verbod voor wat betreft het vliegeren met meerlijns bestuurbare vliegers geldt zowel gedurende als buiten het badseizoen niet voor het door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit aan te wijzen strandgedeelte.

Artikel 2.64c Paarden, pony's, honden op het strand
  • 1. Het is verboden een paard of pony tussen 09.00 en 19.00 uur gedurende het badseizoen op het strand te laten lopen of op het strand te berijden.

  • 2. Het is verboden een hond gedurende het badseizoen tussen 09.00 en 19.00 uur op het strand te laten verblijven, anders dan vastgebonden aan ketting, riem of koord of enig ander middel tot vasthouden niet langer dan drie meter.

  • 3. Het is verboden een hond gedurende het badseizoen tussen 09.00 en 19.00 uur op het strand aanwezig te hebben, daar waar het college dit blijkens een openbaar bekend te maken besluit en door middel van borden of op een andere door hen te bepalen wijze, hinderlijk acht voor de strandgasten.

  • 4. Het college kan van het verbod in het eerste en derde lid ontheffing verlenen.

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op paarden in gebruik bij de politie.

Artikel 2.65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12 BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN
Artikel 2.66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:1º dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;2º van een verandering van de onder a, sub 1º, bedoelde adressen;3º als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;4º dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2.69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

(gereserveerd)

Artikel 2.70 Handel in openbare inrichtingen

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op openbare inrichtingen) onder artikel 2:32).

Afdeling 13 Vuurwerk
Artikel 2.71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2.73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14 DRUGSOVERLAST
Artikel 2.74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.74a Verzamelingen van personen in verband met drugs
  • 1. Het is verboden op of aan de weg, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen indien deze verzameling van personen verband houdt met het openlijk gebruik van of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

  • 2. Een ieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2.74b Openlijk drugsgebruik

Het is verboden, op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiektoegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik naalden, reservoirs, zuigers e.d. of daarop gelijkende voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2.74c Weggooien van spuiten e.d.

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de openbare weg dan wel in afvalbakken achter te laten met het kennelijke doel om afstand van het voorwerp te doen.

Afdeling 15 BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN, VERBLIJFSONTZEGGING, ZAKKENROLLEN EN CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN
Artikel 2.75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de volgende artikelen van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven:

− artikel 2:1   (samenscholing en ongeregeldheden)-- artikel 2:1a (messen en andere voorwerpen als wapen)-- artikel 2:1b (verboden voorwerpen of middelen om te stoken)− artikel 2:10 (voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg)− artikel 2:11 (aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg)− artikel 2:15 (hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp)− artikel 2:16 (openen straatkolken e.d.)− artikel 2:23b (aanleggen van vuur en barbecue op strand)− artikel 2:47 (hinderlijk gedrag op of aan de weg)− artikel 2:48 (hinderlijk drankgebruik)− artikel 2:49 (hinderlijk gedrag bij of in gebouwen)− artikel 2:50 (hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten)− artikel 2:64b (overlast op strand)− artikel 2:73 (bezigen van vuurwerk tijdens de jaarwisseling)− artikel 5:34 (verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken)

Artikel 2.76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2.76a Verblijfsontzegging
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in strijd met artikel 2:1, 2:1a, 2:48, 2:65, 2:74, 2:74a, 2:74c of 3:9 een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad (verblijfsontzegging).

  • 2. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 3. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een verblijfsontzegging voor de duur van veertien dagen is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 4. De burgemeester beperkt de in het eerste, tweede of derde lid genoemde verboden, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 5. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.

Afdeling 16 ZAKKENROLLEN
Artikel 2.76b Voorbereidingshandelingen zakkenrollen

Het is verboden zich op of aan de weg dan wel op of in een voor het publiek toegankelijk plaats (winkels daaronder begrepen) zodanig te gedragen dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit geschiedt met het oogmerk wederrechtelijk een aan een ander toebehorend goed weg te nemen.

Afdeling 17 CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN
Artikel 2.77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Hoofdstuk 2A OPENBARE ZEDELIJKHEID

Artikel 2a.1 Vloeken
  • 1. Het is verboden in het openbaar de naam van God vloekende te gebruiken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet of voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Hoofdstuk 3 SEKSINRICHTINGEN, SEXWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Afdeling 1 BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 3.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:1. de exploitant;2. de beheerder;3. de prostituee;4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE
Artikel 3.4 Seksinrichtingen
  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder
  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:- bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;- de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;- de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;- de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;- de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;- de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.6 Sluitingstijden
  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 en 07.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.9 Straatprostitutie
  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de in de artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal het bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3.10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.
  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 BESLISSINGSTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN
Artikel 3.12 Beslissingstermijn
  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen 12 weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.13 Weigeringsgronden
  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersveiligheid of verkeersveiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER
Artikel 3.14 Beëindiging exploitatie
  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.15 Wijziging beheer
  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5 OVERGANGSBEPALING
Artikel 3.16 Overgangsbepaling

(niet van toepassing)

Hoofdstuk 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HRT UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 GELUIDHINDER EN VERLICHTING
Artikel 4.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in voor een deel van de gemeente.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 10 dB(A) boven de geluidsniveaus als genoemd in artikel 4:5 lid 1 onder e., gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 02.00 uur te worden beëindigd.

Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

(vervallen)

Artikel 4.4 Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

Artikel 4.5 Onversterkte muziek
  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18 eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen gelden niet indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel gelden ook bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      Tabel

    Tijden-------------------------------------------------- 7.00 - 19.00 uur ----- 19.00 - 23.00 uur ----- 23.00 - 7.00 uur

    Larlt op de gevel van gevoelige gebouwen-- 50 dB(A) ------------- 45dB(A) -------------------- 40 dB(A) ---Larlt in in- en aanpandige gevoelige gebw---- 35 dB(A) -------------- 30 dB(A)-------------------- 25 dB(A) ---Lamax op de gevel van gevoelige gebouw --- 70 dB(A) ------------- 65 dB(A) ------------------- 60 dB(A) ---Lamax in nin- en aanpandige gevoelige geb- 55 dB(A) ------------- 50 dB(A) ------------------- 45 dB(A)

  • 2. Onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode is uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 3. Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4.6 Overige geluidhinder
  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

Artikel 4.6a (Geluid)hinder in de openlucht
  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer in de openlucht een geluidsapparaat, een (recreatie)toestel of een (bouw)machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod, vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 4. De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van geluidsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

  • 5. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

Artikel 4.6b (Geluid)hinder door dieren
  • 1. Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

Artikel 4.6c (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.
  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

  • 2. Het verbod geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

Artikel 4.6d (Geluid)hinder door vrachtauto's
  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

Artikel 4.6e Routering
  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer met een vrachtauto, als bedoeld in artikel 4:6d, waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer bedraagt dan 3.500 kg of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2 meter, tussen 23.00 en 07.00 uur op een andere dan door het college bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen weg te rijden.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

Artikel 4.6A Mosquito
  • 1. In dit artikel wordt onder een mosquito verstaan: een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 4:6 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.

  • 3. De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.

  • 4. Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.

  • 5. Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste 6 maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste 6 maanden verlengen.

Afdeling 2 BODEM-, WEG- EM MILIEUVERONTREINIGING
Artikel 4.7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats of in openbaar water zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4.9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN
Artikel 4.10 Begripsbepalingen
  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.11 Kapvergunning
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op een door het college vast te stellen bomenlijst (bijlage 1) en houtachtige landschapselementen die opgenomen zijn in het Landschapsbeleidsplan van de gemeente Goedereede (bijlage 2).

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

Artikel 4.12 Vergunning van rechtswege

De vergunning wordt geacht te zijn verleend, wanneer niet binnen de in artikel 1:2 genoemde termijn een beslissing is genomen op de aanvraag voor een vergunning.

Afdeling 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST
Artikel 4.13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mest, compost, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof:op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het college kan op verzoek ontheffing verlenen van het in lid 1, onder d gestelde verbod, voor zover het betreft de opslag van compost. Aan deze ontheffing kunnen nadere regels worden verbonden ter bescherming van het milieu.

  • 5. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening de Wet Milieubeheer, het Besluit landbouw milieubeheer of de Provinciale Verordening Bescherming en Landschap en Natuur Zuid-Holland.

Artikel 4.14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4.15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 4.16 Vergunningsplicht lichtreclame

[gereserveerd]

Afdeling 5 KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN
Artikel 4.17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4.19 Aanwijzing kampeerplaatsen
  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

Hoofdstuk 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1 PARKEEREXCESSEN
Artikel 5.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen
  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5.4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.5 Voertuigwrakken
  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.6 Kampeermiddelen e.a.
  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op twee achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.7 Parkeren van reclamevoertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 5. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden zijn niet van toepassing op voertuigen als bedoeld in artikel 5:6, die korter dan twee achtereenvolgende dagen of met een ontheffing als bedoeld in artikel 5:6 lid 2 op de aangewezen weg staan.

Artikel 5.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op voertuigen als bedoeld in artikel 5:6, die korter dan twee achtereenvolgende dagen of met een ontheffing als bedoeld in artikel 5:6 lid 2 op de aangewezen weg staan.

Artikel 5.10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[gereserveerd]

Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.12 Overlast van fiets of bromfiets

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan. 

Afdeling 2 COLLECTEREN
Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Afdeling 3 VENTEN
Artikel 5.14 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van dienste op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5.15 Ventverbod
  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 21.00 en 08.00 uur.

  • 3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van het Wegenverkeerswet.

Artikel 5.16 Vrijheid van meningsuiting
  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

Afdeling 4 STANDPLAATSEN
Artikel 5.17 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college kan de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan weigeren.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • c.

      in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

Artikel 5.19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen
  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Afdeling 5 SNUFFELMARKTEN
Artikel 5.22 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

Afdeling 6 OPENBAAR WATER
Artikel 5.24 VOORWERPEN OP, IN OF BOVEN OPENBAAR WATER
  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland, de Verordening watergebieden en pleziervaart Zuid-Holland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening of verordeningen zoals vastgesteld door natuur- en recreatieschappen

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland, de Verordening watergebieden en pleziervaart Zuid-Holland, de Provinciale verordening bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland, of verordeningen zoals vastgesteld door natuur- en recreatieschappen.

Artikel 5.26 Aanwijzingen ligplaats
  • 1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland, de Verordening watergebieden en pleziervaart Zuid-Holland, de Provinciale verordening bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland, of verordeningen zoals vastgesteld door natuur- en recreatieschappen.

Artikel 5.27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5.28 Beschadigen van waterstaatswerken
  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland, de Verordening watergebieden en pleziervaart Zuid-Holland, de Provinciale verordening bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland, of verordeningen zoals vastgesteld door natuur- en recreatieschappen.

Artikel 5.29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.30 Veiligheid op het water
  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland of verordeningen zoals vastgesteld door natuur- en recreatieschappen.

Artikel 5.31 Overlast aan vaartuigen
  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5.31a Rondvaartboten, sportvisboten e.d.
  • 1. Het is verboden bedrijfsmatig op daartoe door het college bij openbare kennisgeving aangegeven vaarwateren een vaartuig te verhuren of op andere wijze beschikbaar te stellen en/of te gebruiken ten behoeve van het maken van rondvaarten of de sportvisserij.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Binnenschepenwet en behoudens het bepaalde bij of krachtens de Wet Openbare Vervoermiddelen.

  • 3. Het college kan met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde vaartuig eisen stellen ten aanzien van de deugdelijkheid, inrichting en uitrusting, alsmede betreffende de bemanning en het maximum aantal passagiers voor het vaartuig.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen en hieraan voorschriften verbinden betreffende hetgeen in het belang van de veiligheid van het vaartuig en de opvarenden dient te worden verricht of nagelaten.

  • 5. De ontheffing als bedoeld in lid vier wordt slechts afgegeven indien daartoe een gunstig advies is uitgebracht door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie en is geldig voor de tijd van ten hoogste twaalf maanden.

  • 6. De ontheffing als bedoeld in lid vier dient aan boord van het vaartuig aanwezig te zijn en moet door de schipper van het vaartuig op eerste vordering van een opsporingsambtenaar ter inzage worden gegeven.

Artikel 5.31b Verhuur van waterfietsen, roeiboten e.d.

Het is verboden zonder vergunning van het college op daartoe door hen bij openbare kennisgeving aangewezen vaarwateren bedrijfsmatig waterfietsen, roeiboten of soortgelijke vaartuigen te verhuren of op andere wijze beschikbaar te stellen.

Artikel 5.31c Gebruik van vaartuigen
  • 1. Het is verboden om op door het college aangewezen wateren zich met een vaartuig te begeven welke niet wordt voortbewogen door gebruikmaking van peddels of roeispanen dan wel een elektrisch of door spierkracht aangedreven motor.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod is niet van toepassing op vaartuigen welke in gebruik zijn bij instanties welke belast zijn met toezichthoudende of hulpverleningstaken of instanties welke onderhoud moeten plegen aan de waterwerken.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen en hieraan voorschriften verbinden.

Artikel 5.31d Sportactiviteiten op het strand
  • 1. Onder sportactiviteiten op het strand worden verstaan: balsporten, daaronder begrepen voetbal en volleybal, of daaraan gerelateerde sporten, zeskamp, vliegersport en overige sporten waaronder ook ondermeer golf-, kitesurfen, buggykiten of vliegeren met een meerlijnsvlieger, die op het strand of het gedeelte van de Noordzee dat direct langs het strand en tussen de kilometerpalen 6.00 en 23.00 ligt en over de gehele lengte een breedte heeft van 100 meter, gemeten vanaf de laagwaterlijn plegen te worden beoefend.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van een beroep of bedrijf sportactiviteiten op het strand of het gedeelte van de Noordzee dat direct langs het strand en tussen de kilometerpalen 6.00 en 23.00 ligt en over de gehele lengte een breedte heeft van 100 meter, gemeten vanaf de laagwaterlijn te organiseren.

Afdeling 6A HAVENS
Artikel 5:31a.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Haven: de havens zoals deze op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte tekening zijn aangegeven.

  • b.

    Havenmeester: de ambtenaar of diens plaatsvervanger die als zodanig door het college zijn aangewezen en aan wie het toezicht op de haven en de werken en inrichtingen is opgedragen.

  • c.

    Schipper: hij, die over een vaartuig voortdurend of tijdelijk het bevel voert. Voor zover noch de schipper noch diens plaatsvervanger aanwezig is, wordt de eigenaar of gebruiker van het vaartuig als schipper aangemerkt.

  • d.

    Pleziervaartuig: elk vaartuig, al dan niet mechanisch voortbewogen, welke is bestemd voor of gebezigd tot het vervoer van personen - niet tegen betaling en geen bedrijfsvervoer zijnde - of voor de beoefening van de watersport of de amateur-visserij.

Artikel 5:31a.2 Indeling haven
  • 1. Het oostelijk gedeelte van de haven te Ouddorp - zoals op de in artikel 5:31a.1 bedoelde tekening is aangegeven - is uitsluitend bestemd voor pleziervaartuigen. Andere vaartuigen kunnen slechts toegang tot dit havengedeelte verkrijgen na toestemming van de havenmeester.

  • 2. Het westelijk gedeelte van de haven te Ouddorp - zoals dit op de in het eerste lid bedoelde tekening is aangegeven - met bijbehorende loswal en steigerwerken, is in de eerste plaats bestemd voor vaartuigen met uitzondering van pleziervaartuigen. Pleziervaartuigen hebben alleen toegang tot de loswal met steigerwerken, na verkregen toestemming van de havenmeester.

Artikel 5:31a.3 Havenmonding
  • 1. Het is verboden in de monding van de haven te Ouddorp - zoals deze monding op de in artikel 5:31a.1 bedoelde tekening is aangegeven - met een vaartuig ligplaats in te nemen of op andere wijze de doortocht voor andere vaartuigen te verhinderen of te bemoeilijken.

  • 2. De havenmeester is - wanneer daartoe aanleiding bestaat en dit geen verhindering of bemoeilijking van de doortocht voor andere vaartuigen oplevert - bevoegd toe te staan dat gedurende ten hoogste een half uur in de havenmonding met een vaartuig ligplaats wordt ingenomen voor het aan en van boord laten van personen en het laden van brandstof en drinkwater.

  • 3. Vaartuigen, welke elkaar bij de havenmonding ontmoeten, moeten elkaar voorrang verlenen zodanig, dat het invarende vaartuig voor de havenmonding wordt gaande gehouden, totdat het de haven uitvarende vaartuig voorbij is.

  • 4. Het is anders dan in de gevallen van nood verboden bij het inlopen van de havenmonding vaartuigen anders te slepen dan achter het slepende vaartuig en achter elkaar op een korte sleeptros.

Artikel 5:31a.4 Regeling aankomst en vertrek
  • 1. De schipper, die geen vaste ligplaats heeft voor zijn vaartuig, is verplicht zich bij aankomst in de haven voor het aanwijzen van een ligplaats terstond te melden bij de havenmeester en wel op het adres, dat op of aan de haven is vermeld of het nummer waaronder deze telefonisch te bereiken is.

  • 2. Vaste ligplaatsen worden door het college of namens het college door de havenmeester toegewezen, waartoe belanghebbenden een schriftelijke aanvraag bij de havenmeester moeten indienen.

  • 3. Tijdelijke ligplaatsen worden door de havenmeester toegewezen.

  • 4. Het is de schipper verboden met zijn vaartuig een ligplaats in de haven in te nemen anders dan op aanwijzing van de havenmeester. De aanwijzing van een ligplaats ontheft de schipper niet van de verplichting zich er van te overtuigen, dat de plaats voor zijn vaartuig veilig is.

  • 5. De schipper van een vaartuig, waaraan een ligplaats is toegewezen voor meer dan 1 week is verplicht een tijdelijke afwezigheid van zijn vaartuig van langer dan 24 uur te melden aan de havenmeester. De havenmeester is bevoegd deze ligplaats gedurende de afwezigheid van het hiervoor bedoelde vaartuig, aan derden te verhuren. Het bepaalde in dit lid wordt voorts als voorwaarde verbonden aan een vergunning tot het innemen van een ligplaats voor meer dan 1 week.

  • 6. Tenminste 2 uren vóór vertrek moet door de schipper welke voor zijn vaartuig geen vaste ligplaats heeft, aan de havenmeester van het voornemen daartoe kennis worden gegeven, onder vermelding van het waarschijnlijk vertrekuur en de plaats van bestemming.

Artikel 5:31a.5 Algemeen veiligheidsvoorschrift
  • 1. De schipper is verplicht de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen, opdat met zijn vaartuig noch schade, een ongeluk of hinder wordt veroorzaakt, noch de veiligheid in het algemeen in gevaar wordt gebracht.

  • 2. Het is verboden vaartuigen op te leggen op de taluds en/of oevers van de haven, de taluds van de rond de haven gelegen voormalige zeeweringen, de kaden of de havendammen en de taluds daarvan of op enig ander terrein, gelegen tussen de kruin van de rond de haven gelegen voormalige zeeweringen en havendammen en de haven zelf.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen van het verbod, bedoeld in het tweede lid, ontheffing verlenen.

  • 4. Het is de schipper verboden met zijn vaartuig de haven binnen te varen wanneer het:

    • a.

      onvoldoende bemand of getuigd is;

    • b.

      overladen of zinkende is;

    • c.

      een zodanige diepgang of een zodanige afmeting heeft, dat een veilige ligplaats in de haven naar het oordeel van de havenmeester niet kan worden toegewezen.

  • 5. De in het vorige lid onder c bedoelde diepgang mag niet meer bedragen dan 1 meter. De havenmeester is bevoegd in daarvoor in aanmerking komende gevallen van dit verbod ontheffing te verlenen.

  • 6. Het is verboden om een pleziervaartuig in het in artikel 5:31a.2, eerste lid, genoemde gedeelte van de haven te Ouddorp in een box te varen of te hebben, indien de grootste lengte van het vaartuig groter is dan de diepte van de box. De havenmeester kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:31a.6 Regeling vaarsnelheid en verkeer in de haven
  • 1. Het college kan ter zake van de vaarsnelheid en het verkeer in de haven nadere regelen stellen.

  • 2. Op last van de havenmeester zijn schippers in de haven verplicht hun vaartuigen onmiddellijk te doen stilliggen, te meren of de snelheid dier vaartuigen te verminderen of te verhogen.

  • 3. Het is verboden met vaartuigen in de haven te varen anders dan om te gaan naar of te komen van de vaste of tijdelijke ligplaats of ten behoeve van herstellingen of belading en lossing van het vaartuig.

  • 4. Het in het vierde lid gestelde verbod is niet van toepassing op vaartuigen van de politie.

Artikel 5:31a.7 Verbod om ankers en dreggen te gebruiken
  • 1. Het is de schipper verboden in de haven een anker of dreg te laten vallen, te gebruiken om het vaartuig te stoppen of met krabbend anker te varen.

  • 2. Het verbod in lid één is niet van toepassing indien de schipper tot handelen genoodzaakt is teneinde schade aan enig vaartuig of kunstwerk te voorkomen dan wel indien gehandeld wordt met toestemming van de havenmeester.

Artikel 5:31a.8 Schadevaring
  • 1. Wanneer een vaartuig schade heeft veroorzaakt aan een ander vaartuig of aan enig havenwerk en/of enige inrichting, is de schipper verplicht daarvan terstond opgave te doen aan de havenmeester.

  • 2. De havenmeester is bevoegd bij schade als bedoeld in lid een, de vaart van het betrokken vaartuig te beletten en te eisen dat, alvorens de vaart wordt voortgezet, een waarborgsom, waarvan de hoogte door of vanwege het college wordt bepaald, in de kas der gemeente wordt gestort.

Artikel 5:31a.9 Meren van schepen

De schipper is verplicht er voor zorg te dragen dat zijn vaartuig zolang het een ligplaats inneemt, deugdelijk is vastgemaakt. De daartoe door de havenmeester gegeven aanwijzingen moeten terstond worden in acht genomen. Het vastmaken mag niet anders geschieden dan aan de daartoe bestemde bolders, ringen of meerpalen, of na verkregen toestemming van de havenmeester aan de vaartuigen langszijde waarvan wordt afgemeerd.

Artikel 5:31a.10 Hulpverlening bij afmeren en verhalen

De schipper van een in de haven liggend vaartuig is - indien dit noodzakelijk is - verplicht de behulpzame hand te bieden aan schippers van binnenkomende of uitgaande vaartuigen, die bij hem in de nabijheid liggen of gaan liggen, zoals bij het ombrengen der trossen en bij het verhalen.

Artikel 5:31a.11 Verbinding met wal en bezwaren tegen overgang
  • 1. De schipper is verplicht er voor zorg te dragen dat er een deugdelijke verbinding met de kade of steiger waarlangs is afgemeerd wordt gemaakt en in stand gehouden zodat personen zich op behoorlijke en ongevaarlijke wijze van en naar zijn vaartuig kunnen begeven.

  • 2. Indien de schipper niet wil, dat opvarenden van in de nabijheid liggende of langszij gemeerde vaartuigen zich over zijn vaartuig begeven teneinde hun vaartuig of de wal te bereiken, is hij op last van de havenmeester verplicht om plaats in te ruimen.

Artikel 5:31a.12 Los- en laadplaatsen
  • 1. Indien men goederen op de kade, dam of wal wenst op te slaan, wordt de plaats daartoe voor bepaalde - eventueel te verlengen - tijd door de havenmeester aangewezen.

  • 2. De goederen moeten zodanig op de los- en laadplaats worden gelegd, dat meerpalen, meerringen en andere bevestigingspunten vrij blijven.

  • 3. Wanneer de havenmeester zulks in het belang van het onderhoud of de vernieuwing dan wel van de bruikbaarheid, de toegankelijkheid of de veiligheid van de opslagplaats nodig oordeelt, moet de eigenaar of rechthebbende zijn goederen op eerste aanzegging verplaatsen of van de opslagplaats verwijderen bij gebreke waarvan dit te zijner kosten en op zijn risico door de havenmeester geschiedt.

  • 4. De schippers van naast elkaar liggende vaartuigen mogen bij het laden of lossen elkaar niet hinderen.

Artikel 5:31a.13 Gebruik vaartuig/haven als werkplaats/opslagplaats

Het is verboden zonder vergunning van het college:

  • a.

    in de haven een vaartuig te hebben, dat geheel of gedeeltelijk wordt gebezigd tot opslag of bewaring van goederen, tot uitoefening van een bedrijf of uitsluitend tot huisvesting. Het vorenstaande is eveneens van toepassing op tijdelijk opgelegde vaartuigen;

  • b.

    enig deel van de haven op enigerlei wijze te overdekken of daarop of daarboven een werkplaats, bergplaats of andere inrichting aan te brengen of te hebben.

Artikel 5:31a.14 Voor de openbare veiligheid of gezondheid gevaar opleverende goederen
  • 1. Goederen, die naar het oordeel van het college gevaar kunnen opleveren voor de openbare veiligheid of gezondheid, moeten gelost en geladen worden onder toezicht en op aanwijzing van de havenmeester.

  • 2. De in het eerste lid genoemde goederen mogen niet op de kade c.q. laad- en losplaats worden opgeslagen.

  • 3. De aankomst en het verzenden van de in het eerste lid bedoelde goederen moeten tijdig aan de havenmeester worden bericht.

Artikel 5:31a.15 Verplichting reinigen kaden e.d.
  • 1. Degenen die vaartuigen laden of lossen zijn verplicht, indien tengevolge van door hem of op hun last verrichte werkzaamheden restanten lading, op de kade of haventerreinen zijn achtergebleven, te zorgen dat deze kade en/of haventerreinen behoorlijk, ter beoordeling van de havenmeester, worden gereinigd terstond na beëindiging der werkzaamheden en indien die werkzaamheden langer dan een dag duren, tenminste éénmaal per dag en voorts zo dikwijls als de havenmeester dit nodig oordeelt.

  • 2. De schipper en de gebruikers zijn verplicht op last van de havenmeester de in het eerste lid genoemde stoffen, zo deze overboord geworpen of gevallen zijn, op te vissen of van de havenkade te verwijderen.

Artikel 5.31a.16 Te water geraakte voorwerpen en gezonken vaartuigen
  • 1. De schipper van een vaartuig, dat in de haven is gezonken, alsmede de eigenaar, houder, gebruiker of beheerder van een in de haven te water geraakt vervoermiddel of ander voorwerp, waarvan de aanwezigheid de veiligheid of het verkeer in de haven in gevaar kan brengen, is verplicht van het zinken of te water raken onmiddellijk kennis te geven aan de havenmeester en dat vaartuig of dat vervoermiddel of voorwerp, indien het is gezonken, zowel bij dag als bij nacht te bewaken of te doen bewaken en daarbij de bakens en veiligheidstekens te plaatsen of te doen plaatsen als hem door de havenmeester worden voorgeschreven, alsmede te zorgen, dat het gezonken vaartuig, vervoermiddel of voorwerp binnen een door de havenmeester gestelde termijn uit de haven wordt verwijderd.

  • 2. De schipper van een in de haven aanwezig vaartuig, dat in onmiddellijk gevaar van zinken verkeert is verplicht dit vaartuig zo spoedig mogelijk op aanwijzing van de havenmeester buiten het vaarwater te brengen naar een plaats waar het voor het verkeer in de haven geen gevaar of bezwaar kan opleveren en het aldaar te meren en gemeerd te houden.

Artikel 5:31a.17 Zoeken naar voorwerpen in de haven
  • 1. Het is verboden zonder vergunning verleend namens het college door de havenmeester in de haven door middel van baggeren of met andere daartoe geschikte middelen te zoeken naar de in de haven aanwezige voorwerpen of voorwerpen uit de haven op het droge te brengen.

  • 2. Het in het voorgaande lid gestelde verbod, is onverminderd het bepaalde in artikel 5:31a.16 niet van toepassing op het zoeken naar of het op het droge brengen van een kort te voren kennelijk verloren of zoekgeraakt voorwerp waarvan de herkomst vaststaat, indien dit geschiedt door of met toestemming van de rechthebbende op dat voorwerp en geen bezwaar kan opleveren voor de veiligheid of het verkeer in de haven.

Artikel 5:31a.18 Onbeheerd drijvende voorwerpen

De havenmeester is bevoegd onbeheerd drijvende voorwerpen, welke in de haven worden aangetroffen, alsmede losdrijvende voorwerpen te meren, te verhalen en in bewaring te nemen c.q. te doen meren, verhalen en in bewaring nemen voor rekening en risico van de eigenaar.

Artikel 5:31a.19 Slopen van schepen en verrichten van herstellingen

Het is verboden in de haven:

  • a.

    vaartuigen te slopen;

  • b.

    omvangrijke reparaties aan vaartuigen uit te voeren of te laten uitvoeren dan wel vaartuigen te bouwen of af te bouwen.

Artikel 5:31a.20 Verontreiniging haven door werkzaamheden
  • 1. Het is verboden reinigings- of onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan de in de haven of op de kade aanwezige vaartuigen te verrichten, welke kunnen leiden tot verontreiniging van het oppervlaktewater en/of de bodem van de haven.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de werkzaamheden worden uitgevoerd in scheeps- of machine-inrichtingen of, voorzover aanwezig, op een daartoe op een haventerrein bestemd onderhoudsplateau, mits deze zijn toegerust met voorzieningen welke verontreiniging van bodem en/of oppervlaktewater voorkomen.

Artikel 5:31a.21 Verbod gebruik voortstuwer
  • 1. Het is verboden om zonder toestemming van de havenmeester van een vaartuig dat in de haven of aan de kade gemeerd ligt of aan de grond zit, de voortstuwer te laten werken, tenzij en voorzover nodig ter voorbereiding van het vertrek en op zodanige wijze, dat daardoor geen schade aan de zate, derden of goederen van derden kan worden veroorzaakt.

  • 2. Het is verboden om zonder toestemming van de havenmeester in de haven nieuw ingebouwde of gerepareerde motoren of andere voortstuwingswerktuigen van vaartuigen te beproeven.

Artikel 5:31a.22 Maatregelen bij ijsgang

De schipper aan wie bij vorst of ijsgang een ligplaats is aangewezen of wiens vaartuig ingevroren raakt is verplicht de nodige maatregelen te nemen ter voorkoming van veroorzaking van gevaar, schade aan enig eigendom, aan derden of werken of inrichtingen van de haven. Het is verboden hierbij het ijs op een andere wijze te breken dan overeenkomstig de aanwijzingen en bevelen van de havenmeester.

Artikel 5:31a.23 Uitsluiting toepasselijkheid

Het bepaalde in deze afdeling geldt niet voor zover de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en/of de Wet milieubeheer van toepassing is.

Afdeling 6B DUIKEN
Artikel 5:31b.1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Duiker: hij die voorzien van onder druk gebrachte ademhalingslucht zich te water begeeft dan wel het kennelijk voornemen daartoe heeft, zich te water bevindt, het water verlaat dan wel zich kennelijk kort tevoren in het water heeft bevonden

  • b.

    Duiksport: de vrijetijdsbesteding als duiker

  • c.

    Duikplaats: de plaats of positie waar de duiksport wordt beoefend, wordt aangevangen of beëindigd

Artikel 5:31b.2 Verbod uitoefenen duiksport
  • 1. Het is verboden de duiksport te beoefenen in de openbare wateren in de gemeente Goedereede die daartoe door het college bij openbare kennisgeving zijn aangegeven.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college ontheffing verlenen van het verbod genoemd in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 5:31b.3 Uitsteken planten, wieren e.d. door duikers
  • 1. Het is de duiker verboden planten en wieren uit te steken, af te snijden of te vervoeren, dan wel dieren nodeloos te verontrusten, te vangen, te doden of te vervoeren of zulks te pogen of in het algemeen schade aan de natuur toe te brengen.

  • 2. Het is de duiker verboden artikelen of voorwerpen bij zich te hebben, die duidelijk tot doel hebben om daarmee planten, wieren of dieren te vervoeren of te bemachtigen.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen op aanvraag ontheffing verlenen van het in het eerste en tweede lid van dit artikel genoemde verbod.

Afdeling 7 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN
Artikel 5:32 Crossterreinen
  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8 VERBOD VUUR TE STOKEN
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 9 VERSTROOIING VAN AS
Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen
  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen, behoudens de zich daarop bevindende strooiveldjes.

  • 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 10 GEBRUIK GEMEENTEWAPEN
Artikel 5:38 Gebruik gemeentewapen
  • 1. Het is anderen dan de gemeente Goedereede verboden het gemeentewapen te voeren.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Hoofdstuk 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling
  • 1. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak:2:1, 2:1a, 2:1b; 2:6, 2:9, 2:10A, 2:11, 2:12, 2:13, 2:14, 2:15, 2:16, 2:17, 2:18, 2:19, 2:20a, 2:21, 2:23, 2:23a t/m 2:23g, 2:25, 2:26, 2:26a, 2:28 t/m 2:33, 2:36, 2:38, 2:39, 2:40, 2:40a, 2:41 t/m 2:53, 2:65, 2:57 t/m 2:60, 2:62 t/m 2:65, 2:67 t/m 2:68, 2:72 t/m 2:74c, 2:76a, 2:76b, 2a.1, 3:4 t/m 3:11, 3:14, 3:15, 4:6 t/m 4:6e, 4:7 t/m 4:9, 4:11, 4:13, 4:15, 4:18, 5:2 t/m 5:9, 5:11 t/m 5:13, 5:15, 5:18, 5:23 t/m 5:25, 5:27 t/m 5:31d, 5:31a.3 t/m 5:31a.7, 5:31a.13, 5:31a.17, 5:31a.19 t/m 5:31a.21, 5:31b.1 t/m 5:31b.3, 5:32 t/m 5:34, 5:36 t/m 5:38.

Artikel 6:2 Toezichthouders
  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze Verordening zijn belast:

    • a.

      de opsporingsambtenaren als bedoeld in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering;

    • b.

      de buitengewoon opsporingsambtenaren, in dienst van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee;

    • c.

      de krachtens artikel 100a van de Woningwet aangewezen ambtenaren.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze Verorde-ning belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
  • 1. De Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2009 van 5 maart 2009 wordt inge-trokken op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt;

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011.

 

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Goedereede, gehouden op 24 maart 2011.

De griffier,  D.A. KoppenolDe voorzitter,  G.J. van de Velde-de Wilde

Plaatsen aanleggen vuur 1

Burgemeester en wethouders van Goedereede;

gelet op het bepaalde in artikel 2:23b van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011;

b e s l u i t e n :

I. aan te wijzen als plaatsen waar het krachtens een door de burgemeester afgegeven ontheffing is toegestaan een vuur aan te leggen, te voeden of te onderhouden:a. het Noordzeestrand te Ouddorp dat ligt tussen de kilometerpalen 11.25 en 11.50;b. het Noordzeestrand te Ouddorp dat ligt tussen de kilometerpalen 14.00 en 14.25;c. het Noordzeestrand te Ouddorp dat ligt tussen de kilometerpalen 19.00 en 19.25;

II. het aanwijzingsbesluit artikel 2:23b van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2009 van 27 januari 2009 in te trekken op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt;

III. te bepalen dat dit besluit in werking treedt op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt.

 

Goedereede, 29 maart 2011.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GOEDEREEDE,De secretaris,    H. van Steeg

De burgemeester, G.J. van de Velde-de Wilde      

 

Aangewezen gebieden watersport 2

Burgemeester en wethouders van Goedereede;

gelet op het bepaalde in artikel 2:23e van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011;

b e s l u i t e n :

I. aan te wijzen als gebieden waar het gedurende het gehele jaar, gelet op de veiligheid van de strandgasten en/of zwemmers, verboden is te wind- en/of golfsurfen of een surfplank op het strand te hebben of te brengen: het gedeelte van de Noordzee direct langs en op het strand tussen de kilometerpalen 6.00 en 11.50, waarbij een strook van twintig meter uit de duinenrij moet worden vrijgehouden voor passerende wandelaars en hulpdiensten;

II. aan te wijzen als gebieden waar het gedurende het gehele jaar, gelet op de veiligheid van de strandgasten en/of zwemmers, verboden is te kitesurfen of een kite op het strand te hebben of te brengen: het gedeelte van de Noordzee en het Noordzeestrand gelegen tussen de kilometerpalen 6.00 en 23.00;

III. te bepalen dat het verbod genoemd bij II niet geldt voor: a. de aan de buitenzijde van de Brouwersdam gelegen strook vanaf strandpaviljoen De Kous tot over de gemeentegrens met Schouwen-Duiveland. Dit gebied wordt aangegeven door borden op het strand. Tevens is hier een zwemgebied afgebakend met boeien in het water. Dit zwemgebied is tevens verboden voor wind- en golfsurfers;b. het strand gelegen tussen Duinpad 3e Blok en de strandopgang gelegen aan de Langedijk. Dit gebied wordt aangegeven door borden op het strand en boeien in het water;

IV. het aanwijzingsbesluit artikel 2:23e van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2009 van 27 januari 2009 in te trekken op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt;

V. te bepalen dat dit besluit in werking treedt op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt.

Goedereede, 29 maart 2011.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GOEDEREEDE,De secretaris, H. van Steeg

De burgemeester, G.J. van de Velde-de Wilde.

 

Aangewezen gebieden gemotoriseerde vaartuigen 3

Burgemeester en wethouders van Goedereede;

gelet op het bepaalde in artikel 2:23f van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011;

b e s l u i t e n :

I. aan te wijzen als gebied waar het met oog op de veiligheid van de strandgasten en/of zwemmers verboden is zich met een motorboot of ander vaartuig, waaronder begrepen een waterscooter, te bevinden op;a. het gedeelte van de Noordzee dat direct langs het strand en tussen de kilometerpalen 6.00 en 23.00 ligt en over de gehele lengte een breedte heeft van 100 meter, gemeten vanaf de laagwaterlijn;b. het Noodzeestrand gelegen tussen de kilometerpalen 6.00 en 23.00;

II. te bepalen dat dit verbod niet geldt voor: I. motorboten of andere vaartuigen van de met strandbewaking en/of het redden van drenkelingen belaste instanties, voor zover die motorboten of andere vaartuigen voor het doel waarvoor zij zijn bestemd worden aangewend;II. motorboten of andere vaartuigen, waaronder niet begrepen waterscooters en Hydro-disc’s , voor zover deze motorboten of andere vaartuigen via de kortste route komen van c.q. gaan naar de trailerhelling welke is gelegen in de haven aan de noordzijde van de buitenzijde van de Brouwersdam;

III. het aanwijzingsbesluit artikel 2:23f van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2009 van 27 januari 2009 in te trekken op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt;

IV. te bepalen dat dit besluit in werking treedt op het moment dat de Algemene plaatselijke Goedereede 2011 in werking treedt.

 

Goedereede, 29 maart 2011.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GOEDEREEDE,|De secretaris, H. van Steeg

De burgemeester, G.J. van de Velde-de Wilde.

 

Aangewezen gebied geen alcoholhoudende dranken nuttigen 4

Burgemeester en wethouders van Goedereede;

overwegende dat een besluit moet worden genomen welk gebied wordt aangewezen waar het niet is toegestaan alcoholhoudende dranken te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben met het duidelijke doel deze op de weg te nuttigen;

gelet op artikel op het bepaalde in artikel 2:48, lid 2, van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011;

b e s l u i t e n :

I. aan te wijzen als gebied in de zin van artikel 2:48, lid 2, van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 het gebied binnen de bebouwde kom grenzen zoals deze voor de gemeente Goedereede zijn vastgesteld;

II. te bepalen dat de aanwijzing zoals genoemd bij I niet geldt voor:a. een terras welke behorende bij een horeca-inrichting waaraan een vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet is verstrekt, gedurende de toegestane openingstijden van het desbetreffende terras;b. het gebied waarvoor ingevolge artikel 35 van de Drank- en Horecawet een ontheffing is verleend zulks gedurende de periode dat deze ontheffing geldig is;

III. het aanwijzingsbesluit artikel 2:48, lid 2, van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2009 van 13 april 2010 in te trekken op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt;

IV. te bepalen dat dit besluit in werking treedt op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt.

Goedereede, 29 maart 2011.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GOEDEREEDE,De secretaris, H. van Steeg

De burgemeester, G.J. van de Velde-de Wilde.

 

Aangewezen gebieden geen drie honden 5

Burgemeester en wethouders van Goedereede;

overwegende dat zij bevoegd zijn gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben dan een groter dan in die aanwijzing aangegeven of mede is aangegeven;

dat zij het wenselijk achten te bepalen dat het op percelen binnen de verschillende bebouwde kommen van de gemeente verboden is meer dan drie honden aanwezig te hebben;

gelet op het bepaalde in artikel 2:60 van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011;

b e s l u i t e n :

I. te bepalen dat op percelen binnen de bebouwde kommen van de gemeente Goedereede (Goedereede/Goedereede-Havenhoofd/Goedereede-Oostdijk/Ouddorp/Stellendam) het verboden is meer dan drie honden aanwezig te hebben;

II. het uitvoeringsbesluit artikel 2:60 van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2009 van 27 januari 2009 in te trekken op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt;

III. te bepalen dat dit besluit in werking treedt op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt.

Goedereede, 29 maart 2011.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GOEDEREEDE,De secretaris, H. van Steeg

De burgemeester, G.J. van de Velde-de Wilde.

 

Aangewezen gebieden toestaan vliegeren e.d. 6

Burgemeester en wethouders van Goedereede;

gelet op het bepaalde in artikel 2:64b, lid c en artikel 2:23g lid 3c, van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011;

b e s l u i t e n :

I. aan te wijzen als gebieden waar het gedurende het gehele jaar zowel is toegestaan om op het strand te vliegeren met meerlijns bestuurbare vliegers als zich te bevinden in een karretje of wagen dat wordt voortgetrokken door een meerlijnsvlieger of een zeil, waarbij een strook van twintig meter uit de duinenrij moet worden vrijgehouden voor passerende wandelaars en hulpdiensten:a. de aan de buitenzijde van de Brouwersdam gelegen strook op het Noordzeestrand ter hoogte van strandpaviljoen De Kous tot over de gemeentegrens met Schouwen-Duiveland. Dit gebied wordt aangegeven door borden op het strand en boeien in het water;b. het strand gelegen tussen Duinpad 3e Blok en de strandopgang gelegen aan de Langedijk. Dit gebied wordt aangegeven door borden op het strand en boeien in het water;

II. het aanwijzingsbesluit artikel 2:64b, lid c en artikel 2:23g lid 3c van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2009 van 27 januari 2009 in te trekken op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt;

III. te bepalen dat dit besluit in werking treedt op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt.

 

Goedereede, 29 maart 2011.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GOEDEREEDE,

De secretaris, H. van Steeg

De burgemeester, G.J. van de Velde-de Wilde.

 

Aangewezen gebieden honden op het strand 7

Burgemeester en wethouders van Goedereede;

gelet op het bepaalde in artikel 2:64c van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011;

b e s l u i t e n :

I. aan te wijzen als gebieden waarop het verboden is gedurende het badseizoen tussen 09.00 en 19.00 uur, als eigenaar, houder of hoeder van een hond, deze hond aanwezig te hebben, het gebied aan het Noordzeestrand gelegen tussen de kilometerpalen:

 9.50 en 11.50; 21.20 en 23.00;

II. het aanwijzingsbesluit artikel 2:64c van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2009 van 27 januari 2009 in te trekken op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt;

III. te bepalen dat dit besluit in werking treedt op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt.

Goedereede, 29 maart 2011.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GOEDEREEDE,De secretaris, H. van Steeg |De burgemeester, G.J. van de Velde-de Wilde.

 

Aangewezen gebieden verbod parkeren langer dan twee dagen 8

Burgemeester en wethouders van Goedereede;

gelet op het bepaalde in artikel 5:6 van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011;

b e s l u i t e n :

I. aan te wijzen als wegen waarop het verboden is een kampeerwagen, woonwagen, camper, aanhangwagen, caravan, magazijnwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd, langer dan op twee achtereenvolgende dagen te doen of te laten staan, zulks gelet op het feit dat zij dit parkeren buitensporig achten met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte en bovendien schadelijk achten voor het uiterlijk aanzien van de gemeente: de binnen de bebouwde kom van de gemeente Goedereede, waaronder begrepen de woonkernen Goedereede, Goedereede-Havenhoofd, Goedereede-Oostdijk, Ouddorp en Stellendam, gelegen wegen;

II. het aanwijzingsbesluit artikel 5:6 van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2009 van 27 januari 2009 in te trekken op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt;

III. te bepalen dat dit besluit in werking treedt op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt.

Goedereede, 29 maart 2011.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GOEDEREEDE,De secretaris, H. van Steeg. De burgemeester, G.J. van de Velde-de Wilde.

 

Aangewezen gebieden parkeren voertuigen 6 meter of langer 9

Burgemeester en wethouders van Goedereede;

gelet op het bepaalde in artikel 5:8 van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011;

b e s l u i t e n :

I. aan te wijzen als wegen waarop het verboden is een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, te parkeren, zulks gelet op het feit dat zij dit parkeren buitensporig achten met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte en bovendien schadelijk achten voor het uiterlijk aanzien van de gemeente:de binnen de bebouwde kom van de gemeente Goedereede, waaronder begrepen de woonkernen Goedereede, Goedereede-Havenhoofd, Goedereede-Oostdijk, Ouddorp en Stellendam, gelegen wegen;

II. te bepalen dat het verbod genoemd onder I niet geldt, voor zover het parkeren betreft van voertuigen als bedoeld onder I:a. op het gedeelte van het parkeerterrein Dorpstienden, zoals dat is aangegeven op de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte tekening;b. en de Stoofweg voor zover gelegen ten westen van de Zuidweg te Ouddorp, zoals dat is aangegeven op de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte tekening;

III. het aanwijzingsbesluit artikel 5:8 van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2009 van 27 januari 2009 in te trekken op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt;

IV. te bepalen dat dit besluit in werking treedt op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt.

Goedereede, 29 maart 2011.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GOEDEREEDE,De secretaris, H. van Steeg

De burgemeester, G.J. van de Velde-de Wilde. 

Aangewezen gebied verbod verhuur vaartuigen 10

Burgemeester en wethouders van Goedereede;

gelet op het bepaalde in artikel 5:31a van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011;

b e s l u i t e n :

I. aan te wijzen als vaarwater waar het verboden is bedrijfsmatig een vaartuig te verhuren of op andere wijze beschikbaar te stellen en/of te gebruiken ten behoeve van het maken van rondvaarten of de sportvisserij zowel voor de:a. buitenhaven te Stellendam en het daaraan grenzende binnen de gemeente gelegen vaarwater;b. binnenhaven te Stellendam;c. Ouddorpse Haven;

II. het aanwijzingsbesluit artikel 5:31a. van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2009 van 27 januari 2009 in te trekken op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt;

III. te bepalen dat dit besluit in werking treedt op het moment dat de Algemene plaatselijke Goedereede 2011 in werking treedt.

Goedereede, 29 maart 2011.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GOEDEREEDE,De secretaris, H. van Steeg

De burgemeester, G.J. van de Velde-de Wilde.

 

Beleidsregel mestopslag 11

Het college van burgemeester en wethouders van Goedereede

Overwegende dat:• de tijdelijke opslag van vaste mest en compost nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu zoals bodemverontreiniging, stankoverlast, verontreiniging van oppervlaktewater etc;• Het niet mogelijk is de tijdelijke opslag te reguleren en daarmee te handhaven van:- vaste mest met een duur van minder dan 14 dagen en/of minder dan 10m³;- compost met een duur van 14 dagen en/of minder dan 10m³;- compost met een duur van meer dan 14 dagen maar minder dan 6 maanden en tussen de 10 m³ <600 m³;• het ter bescherming van het milieu, het reguleren van en handhavend optreden tegen de opslag van vaste mest en compost, wenselijk is om plaatsen en gebieden aan te wijzen waar het verbod zoals bedoeld in artikel 4:13 lid 1 onder d van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011, voor zover het vaste mest en compost betreft, van toepassing is;• het in het kader van deregulering en lastenverlichting wenselijk is nadere regels te stellen aan de opslag van vaste mest en compost;

Gelet op artikel 160 Gemeentewet en artikel 4:13, lid 3, van de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011;

b e s l u i t e n :

1. Ter uitvoering van het verbod zoals bedoeld in artikel 4:13 lid 1 onder d, voor zover het vaste mest en compost betreft, aan te wijzen als gebied waar het verbod geldt: Alle binnen de gemeentegrenzen in de open lucht gelegen plaatsen, voor zover buiten een inrichting als in de zin van de Wet Milieubeheer en buiten de weg gelegen.2. vast te stellen de ‘Beleidsregel mestopslag Goedereede 2011’ voor het tijdelijk opslaan van vaste mest en compost.

Artikel 1 BegripsomschrijvingIn dit artikel wordt verstaan onder:1. ISGO: Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee;2. Compost: een product dat geheel of grotendeels bestaat uit één of meer organische afvalstoffen die met behulp van micro-organismen zijn afgebroken en omgezet tot een zodanig stabiel eindproduct dat daarin alleen nog een langzame afbraak van humeuze verbindingen plaatsvindt;3. Vaste mest: mest die geheel of gedeeltelijk bestaat uit faeces of urine van landbouwhuisdieren en die niet verpompbaar is, met uitzondering van compost;4. Inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht;5. mestdichte vloer/afvoer/opslag: een vloer/afvoer/opslag met een mestdichtheid overeenkomstig de handleiding bij de bouwtechnische richtlijnen mestbassins (HBRM 1991), IMAG-DLO/CUR, 1991.6. Bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders

Artikel 2 Verbodsbepaling1. Het is verboden buiten een inrichting als in de zin van de Wet Milieubeheer, en buiten de weg gelegen in de open lucht vaste mest op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:a. indien de opslag korter dan 14 dagen duurt;b. indien de opslag minder dan 10m³ betreft;c. voor zover de opslag niet valt onder de werking van het Besluit landbouw milieubeheer of de Wet Milieubeheer; 2. Het is verboden buiten een inrichting als in de zin van de Wet Milieubeheer, en buiten de weg gelegen in de open lucht compost op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:a. indien de opslag korter dan 14 dagen duurt;b. indien de opslag minder dan 10m³ betreft;c. indien de opslag meer dan 14 dagen maar minder dan 6 maanden duurt en meer dan 10m³ maar minder dan 600 m3;d. voor zover de opslag niet valt onder de werking van het Besluit landbouw milieubeheer of de Wet Milieubeheer; 3. Het bestuursorgaan kan op verzoek ontheffing verlenen van het in lid 2 onder c gestelde verbod. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.4. Het verbod zoals bedoeld het eerste en tweede lid, voor zover het betreft de opslag genoemd in lid 1a en b en lid 2a en b, is niet van toepassing wanneer aan de volgende regels wordt voldaan:a. De opslag wordt ten minste 4 weken voor de aanvoer van de vaste mest/compost schriftelijk gemeld bij het ISGO (afdeling Milieu, postbus 313, 3240 AH Middelharnis) door middel van een hiervoor vastgesteld formulier;b. Er wordt een afstand van minimaal 250 meter in acht genomen, tot de grenzen van gronden die zijn aangewezen als beschermd natuurmonument of als staatsmonument, alsmede voor verzuring gevoelige gebied waarop de Wet ammoniak en veehouderij van toepassing is;c. Wanneer enige mate van overlast optreedt, worden direct doeltreffende maatregelen getroffen om de overlast te beëindigen;d. Het verwijderen van de vaste mest/ compost gebeurt op zodanige wijze dat hierdoor geen hinder voor de omgeving dan wel verontreiniging van bodem of oppervlaktewater ontstaat. Een ontstane verontreiniging wordt direct opgeruimd;e. De hoeveelheid opgeslagen mest(stoffen) of compost is niet groter dan 600m³;f. De tijdelijke opslag van vaste mest vindt plaats boven een absorberende laag met een dikte van ten minste 15 cm. en een organische stof gehalte van ten minste 25%;g. Het opslaan van vaste mest/compost kleiner dan 10m³, voor een periode langer dan 6 maanden gebeurt op een mestdichte betonnen ondergrond, voorzien van opstaande randen en een mestdichte afvoer naar een mestdichte opslagruimte, of een gelijkwaardige voorziening.h. Pluimvee- en nertsenmest wordt binnen 24 uur na de eerste aanvoer voorzien van een 15cm. dikke afdeklaag van compost of aarde;i. Bij de opslag van pluimvee- en/of rundveemest wordt een afstand van minimaal 250 meter aangehouden tot bedrijfsmatig gevoerde pluimvee- of rundveehouderijen; j. Contact met hemelwater wordt zoveel mogelijk voorkomen;k. Vaste mest/compost wordt maximaal één keer in de 4 jaar op dezelfde plaats opgeslagen. Ten opzichte van de opslaglocatie in het voorgaande jaar wordt een afstand van ten minste 50 meter in acht genomen;l. Er wordt een afstand van 50 meter in acht genomen tussen opslagen onderling;m. De opslag van vaste mest/compost gebeurt op een afstand van ten minste:• 100 meter van een woning van derden of een ander gevoelig object binnen de bebouwde kom;• 50 meter van een woning van derden of een ander gevoelig object buiten de bebouwde kom;• 5 meter van de erfgrens;• 5 meter van de insteek van het oppervlaktewater.

Artikel 3 HardheidsclausuleHet bestuursorgaan is bevoegd om:a. indien zij dit nodig acht ter bescherming van het milieu, extra voorschriften of regels te verbinden aan de opslag van stoffen, zoals bedoeld in artikel 2;b. van het bepaalde in artikel 2 af te wijken, indien toepassing hiervan voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen doel en belangen waarvoor het is opgesteld.

Artikel 4 Strafbaarheid en overtredingHet niet voldoen aan het bepaalde in artikel 2 van deze regeling wordt gestraft met een boete van de eerste categorie.

Artikel 5 InwerkingtredingDeze beleidsregel treedt in werking op het moment dat de Algemene plaatselijke verordening Goedereede 2011 in werking treedt.

Artikel 6 CiteertitelDeze beleidsregel kan worden aangehaald onder de titel ‘Beleidsregel mestopslag Goedereede 2011’.

Goedereede, 29 maart 2011.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GOEDEREEDE,

De secretaris, H. van Steeg

De burgemeester, G.J. van de Velde-de Wilde.