Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Naarden

2010 Maatregelenverordening Wet Investeren in Jongeren Naarden 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Naarden
Officiële naam regeling2010 Maatregelenverordening Wet Investeren in Jongeren Naarden 2010
CiteertitelMaatregelenverordening WIJ 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en artikel 41 van de Wet investeren in jongeren

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-2010nieuwe verordening

22-09-2010

Naarder Koerier 23 november 2010

RV10.038

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Naarden;

gelezen het raadvoorstel van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2010, RV10.038;

gelet op artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en artikel 41 van de Wet investeren in jongeren b e s l u i t :

vast te stellen de volgende

MAATREGELENVERORDENING WET INVESTEREN IN JONGEREN 2010 

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

1. In deze verordening wordt verstaan onder:a. wet: de Wet Investeren in Jongeren (WIJ);b. WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;c. maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid, van de wet;d. benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet;e. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Naarden.2. In deze verordening wordt mede verstaan onder benadelingsbedrag: de kosten van het werkleeraanbod.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.  

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.In afwijking van het eerste lid wordt, ingeval sprake is van een gehuwde, de maatregel toegepast op de WIJ-norm die voor die jongere als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden, waarbij artikel 7 van de Toeslagenverordening buiten toepassing blijft . In afwijking van het eerste lid wordt, indien de jongere op grond van artikel 12 van de Wet werk en bijstand aanvullende bijzondere bijstand ontvangt, de maatregel toegepast op de WIJ-norm voor een 21-jarige alleenstaande of alleenstaande ouder. Voor zover deze maatregel niet kan worden geëffectueerd, wordt deze met toepassing van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand toegepast op de aanvullende bijzondere bijstand.  

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel. 

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van 5 jarennadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.c. het college dringende redenen aanwezig acht.Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan. 

Artikel 6 Waarschuwing

Indien een gedraging als genoemd in artikel 2 eerste lid niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een inkomensvoorziening, kan het college afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 11 en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de jongere is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende WIJ-norm.2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de inkomensvoorziening nog niet is uitbetaald en de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging komt te liggen.3. Een maatregel wordt in beginsel voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan 3 maanden wordt opgelegd wordt uiterlijk na drie maanden, nadat deze ten uitvoer is gelegd, heroverwogen. Het college beoordeelt of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van de belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of voortzetting van de maatregel. Het college kan bij een besluit tot voortzetting van de maatregel het percentage verdubbelen, tenzij reeds het maximum percentage is vastgesteld, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende. 

Artikel 8 Recidive, samenloop en geïndividualiseerde maatregeloplegging

1. De duur van een maatregel als bedoeld in artikel 2 van deze verordening wordt verdubbeld, als de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie dan wel met een zelfde of hoger benadelingsbedrag. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 5 lid 2 van deze verordening.2. Als een jongere zich weer schuldig maakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde of een hogere categorie dan wel met een zelfde of hoger benadelingsbedrag én die gedragingen plaatsvinden binnen een periode van 12 maanden na het laatste maatregel-recidive besluit, na een besluit als bedoeld in het eerste lid, kan het college al individualiserend de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel vaststellen.3. Als een jongere zich schuldig maakt aan verschillende gelijksoortige of ongelijksoortige verwijtbare gedragingen, zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van deze verordening en die tegelijkertijd of binnen een korte periode van maximaal 2 maanden plaatsvinden, kan het college al individualiserend de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel vaststellen.4. Bij de beoordeling van de hoogte en de duur van een geïndividualiseerde maatregel houdt het college nadrukkelijk rekening met het benadelingsbedrag dat redelijkerwijs als gevolg toegerekend kan worden aan het verwijtbaar handelen of nalaten van een jongere. 

Hoofdstuk 2 HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 45 VAN DE WET

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:a. het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;b. het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.2. Tweede categorie:a. het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;b. het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;c. het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;d. het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten. 

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

Onverminderd art 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op: a. 20 procent van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;b. 50 procent van de WIJ-norm gedurende twee maanden bij gedragingen van de tweede categorie. 

Hoofdstuk 3

Artikel 11 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

1. Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of niet tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt met toepassing van artikel 40 van de wet, het recht op de inkomensvoorziening opgeschort en een maatregel opgelegd van 10 procent van de WIJ-norm gedurende een maand.2. In afwijking van het eerste lid kan van het opleggen van een maatregel worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

 

Artikel 12 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.2. De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,- : 10% van de WIJ-norm;b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,- : 20% van de WIJ-norm;c. bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,- : 40% van de WIJ-norm;d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer : 100% van de WIJ-norm.3. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.4. Bij een benadelingsbedrag boven de (strafrechtelijke) aangiftegrens op grond van de aangifterichtlijn sociale zekerheidsfraude wordt afgezien van het opleggen van een maatregel: a. zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;b. zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen. 

Hoofdstuk 4 ZEER ERNSTIGE MISDRAGINGEN

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

1. Indien een jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2 tweede lid van deze verordening een maatregel opgelegd van minimaal 10% en maximaal 30% voor de duur van een maand. 2. Het gemeentelijk agressieprotocol is van toepassing.

 

Hoofdstuk 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 Uitvoering

.De uitvoering van deze verordening ligt bij het college. Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen. 

Artikel 15 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. 

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na te zijn bekendgemaakt. 

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening Wet Investeren in Jongeren Naarden 2010  

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergaderingder gemeente Naarden, gehouden op 22 september 2010de voorzitter,

 

 

de griffier, 

1

ALGEMENE TOELICHTING

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op de uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien. De Wet werk en bijstand (WWB) is met de invoering van de WIJ in principe voor deze jongeren gesloten.

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, als het werkleeraanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de WWB, waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de WIJ wordt een ‘’paradigmawisseling’’ beoogd: is het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangspunt ‘geen uitkering, tenzij’.

Aanvaardt de jongere vanaf 18 jaar het werkleeraanbod en is het inkomen ontoereikend, dan bestaat in beginsel recht op een inkomensvoorziening. Deze inkomensvoorziening volgt in grote lijnen de WWB voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voorziening.

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden, de jongere is daartegenover verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41 lid 1 WIJ).Die verlaging geschiedt conform de regels die in een gemeentelijke verordening moeten zijn vastgelegd (artikel 12 lid 1 onderdeel b WIJ). Dat is de Maatregelenverordening.

Reikwijdte Maatregelenverordening WIJIn afwijking van het uitgangspunt van de wetgever om de WIJ zoveel mogelijk Wwb-conform in te richten, is de in de WIJ vastgelegde reikwijdte van de gemeentelijke Maatregelenverordening beperkter van aard dan die in de Wwb. Aan het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening kunnen minder uiteenlopende verplichtingen verbonden worden dan aan de bijstand. Het scala is beperkter van aard. De verplichtingen die op grond van artikel 41 WIJ kunnen worden gesanctioneerd betreffen de inlichtingen-, medewerkings- en identificatieplicht (artikel 44 WIJ), alsmede een aantal concreet benoemde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van een werkleeraanbod (artikel 45 WIJ).Een ander verschil tussen de WIJ en de Wwb is dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden als de jongere zich schuldig maakt aan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan, anders dan in de vorm van schending van één van de in artikel 41 WIJ genoemde verplichtingen. Dat heeft tot gevolg dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden in geval van het onverantwoord interen van vermogen en bij verwijtbare werkloosheid, als deze gedragingen leiden tot het indienen van een aanvraag voor een werkleeraanbod. Het belang van duurzame arbeidsparticipatie van de jongere heeft in deze geprevaleerd boven het als maatregelwaardig aanmerken van de bovengenoemde gedragingen.De Maatregelenverordening Wij heeft al met al dus een beperkter strekking en reikwijdte dan de Maatregelenverordening Wwb en wijkt daarom af waar het de omschreven maatregelwaardige gedragingen betreft.

Verlagen is maatwerkHoewel de gemeenteraad de regels stelt over het verlagen van de inkomensvoorziening, is het verlagen van de inkomensvoorziening een vorm van maatwerk, waarmee het college is belast. Evenals dat binnen de kaders van de Wwb het geval is, dient de maatregel te worden afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere. Het uitgangspunt wordt gevormd door de regels die ter zake door de gemeenteraad zijn gesteld. In de Maatregelenverordening zijn de gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren genormeerd. Die normering is echter niet absoluut. Zowel in de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere kan aanleiding worden gevonden om van de standaardmaatregel af te wijken. Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het college echter zonder meer verplicht om van verlaging af te zien (artikel 41 lid 2 WIJ). Vanwege het karakter van de inkomensvoorziening als minimuminkomen is tevens bepaald dat binnen drie maanden heroverweging van de verlaging plaatsvindt. Daarmee wordt gewaarborgd dat de verlaging ook afgestemd blijft op de omstandigheden van de jongere en deze niet onaanvaardbaar lang over een te laag inkomen blijft beschikken.

Berekeningsgrondslag en duur van de maatregelDe maatregel wordt in deze verordening toegepast op de toepasselijke WIJ-norm. Ingegeven door overwegingen van uitvoerbaarheid, zou de gedachte kunnen rijzen dat het noemen van vaste bedragen in de verordening wellicht handiger zou zijn. Daar tegenover staat echter dat dit spoedig tot vormen van rechtsongelijkheid en disproportionaliteit kan leiden. Een maatregel van € 250,- betekent voor een 20-jarige een verlies van vrijwel de volledige inkomensvoorziening, terwijl dit voor een 21-jarige verhoudingsgewijs een veel minder groot aandeel betreft. Bovendien roept het verlagen van de inkomensvoorziening met een vast bedrag ook het beeld op van een boete. Mede om die redenen is de maatregel in deze verordening gerelateerd aan de toepasselijke WIJ-norm.

In de verordening wordt gekozen voor een maand als de reguliere duur van de maatregel. Bij recidive geldt als regel dat deze duur verdubbeld wordt.

Verlaging of intrekken inkomensvoorziening?Aan het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening zijn voor de jongere verplichtingen verbonden. Tegenover het recht op een werkleeraanbod en eventueel inkomensvoorziening staat de verplichting van de jongere om mee te werken aan de totstandkoming daarvan, bijvoorbeeld door mee te werken aan een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden. Ook dient de jongere naar beste vermogen mee te werken aan het werkleeraanbod zodra dat vastgesteld is. Daarnaast geldt een inlichtingen-, medewerkings- en identificatieplicht. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 44 en 45 van de WIJ.

Komt de jongere een aan het werkleeraanbod verbonden verplichting verwijtbaar niet na dan heeft de gemeente diverse instrumenten om te kunnen sanctioneren. Onderscheid kan worden gemaakt tussen de verschillende fasen waarop de verplichtingen betrekking hebben.

AanvraagfaseIndien een jongere in de aanvraagfase, tijdens de aanvraagbehandeling, een verplichting niet nakomt kan het volgende plaatsvinden:Als een jongere niet voldoet aan de verplichting om mee te werken aan het opstellen van een plan m.b.t. zijn arbeidsinschakeling en daardoor dus zijn arbeidsinschakeling belemmert, is het college niet gehouden aan het doen van een werkleeraanbod (artikel 17 lid 5 WIJ). Ook al zou de jongere verder aan de voorwaarden, die gesteld zijn voor een recht op een werkleeraanbod, voldoen. Het is niet zo dat, indien een jongere niet meewerkt, hij nooit een werkleeraanbod kan krijgen. Een jongere heeft zodra hij echter bereid is mee te werken recht op een (nieuw) werkleeraanbod. Het is dus niet de bedoeling de jongere geheel van een werkleeraanbod uit te sluiten.Nog een gevolg voor de jongere is dat hij geen recht heeft op de inkomensvoorziening, indien deze blijft volharden in het niet nakomen van zijn verplichting. Dit blijkt uit artikel 42 lid 1 sub c WIJ, die aan het college de mogelijkheid geeft de jongere van de inkomensvoorziening uit te sluiten als uit de houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen genoemd in de artikelen 44 en 45 niet wil nakomen.In het geval er sprake is van een minder ernstige schending van de verplichtingen m.b.t. de totstandkoming van het werkleeraanbod, kan na toekenning van een werkleeraanbod de eventuele inkomensvoorziening worden verlaagd conform de gemeentelijke Maatregelenverordening (artikel 41 lid 1 WIJ). Bijvoorbeeld als een jongere wel wil meewerken, maar zijn medewerking onvoldoende is. In zo´n geval zou een maatregel aan de orde kunnen komen.

Van toekenning tot tenuitvoerleggingIn de fase toekenning tot tenuitvoerlegging kunnen een drietal sancties worden opgelegd. Deze zullen hieronder worden beschreven:

IntrekkingHet kan voorkomen dat een jongere wel meewerkt aan het tot stand komen van een werkleeraanbod maar na ontvangst van de toekenningsbeschikking dit aanbod weigert. In een dergelijk geval dient het werkleeraanbod te worden ingetrokken (artikel 21 onderdeel b WIJ). Op grond van artikel 42 lid 1 sub a WIJ leidt de weigering tot het geen recht hebben op een inkomensvoorziening. Dit als uit de houding en gedrag van de jongere afgeleid kan worden dat hij de verplichtingen, die verbonden zijn aan het werkleeraanbod, in het geheel niet wil nakomen (artikel 42 lid 1 sub c WIJ, zoals eerder genoemd in de aanvraagfase). Volgens de modelverordening WIJ van Stimulansz is ‘’ intrekking in wezen slechts aan de orde als er een situatie is ontstaan dat niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (via gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kan bijvoorbeeld ook de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk/leerplek een rol spelen, de situatie op de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening. Het verdient aanbeveling dat het college bij de invulling van het gemeentelijk beleid met deze kaders rekening houdt en slechts tot intrekking besluit nadat de individuele situatie zorgvuldig is afgewogen’’.

Herziening Een werkleeraanbod kan naast intrekking ook worden herzien als de jongere één of meer verplichtingen niet nakomt die specifiek betrekking hebben op de voorbereiding en uitvoering van het werkleeraanbod (artikel 21 onderdeel b WIJ). Bijvoorbeeld wanneer voor een herziening gekozen kanworden zijn het nalaten een medische behandeling te ondergaan of het stellen van onredelijke eisen met betrekking tot de te verrichten werkzaamheden.Het verschil tussen intrekking en herziening van een werkleeraanbod is dat bij intrekking automatisch het recht op de inkomensvoorziening vervalt (artikel 42 lid 1 sub f WIJ) en bij een herziening de inkomensvoorziening in stand blijft.

Verlaging inkomensvoorzieningNaast herziening, waarbij de inkomensvoorziening in stand blijft, is er ook een verlaging van de inkomensvoorziening conform de gemeentelijke Maatregelenverordening mogelijk (artikel 41 lid 1 WIJ). Het college dient een keuze te maken tussen deze twee sancties:- een intrekking van het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening; óf- het handhaven van het werkleeraanbod en verlagen van de inkomensvoorziening.

Waar rekening mee gehouden moet worden is dat bij minder ernstige gedragingen tot verlaging van de inkomensvoorziening kan worden besloten. Bij ernstig gedrag kan het werkleeraanbod worden ingetrokken, bijvoorbeeld bij schending van meerdere verplichtingen of herhaald gedrag.Met het oog op de uitgangspunt van de wet, het stimuleren van duurzame arbeidsparticipatie, is het aan te raden het werkleeraanbod niet te snel in te trekken. Artikel 21 WIJ geeft daarom ook aan het college de bevoegdheid om het werkleeraanbod in te trekken vanwege de ingrijpende gevolgen daarvan. Dit in tegenstelling tot het verlagen van de inkomensvoorziening die juist dwingend ( is‘’imperatief’’) voorgeschreven is.Waarbij extra stilgestaan moet worden is dat een intrekking van het werkleeraanbod ook een intrekking van de inkomensvoorziening tot gevolg heeft. Hierbij is dus sprake van een ‘’dubbele’’ straf. Het verdient aanbeveling om met het intrekken van het werkleeraanbod zeer terughoudend om te gaan. Tevens is het aan het college om beleid te maken onder welke voorwaarden daartoe besloten kan worden. In de verordening werkleeraanbod dient te worden vastgelegd in welke situatie de gedragingen van de jongere ernstig genoeg zijn om een intrekking van het werkleeraanbod te rechtvaardigen.

Vanaf de tenuitvoerleggingIn deze fase gaat het om de feitelijke uitvoering van het werkleeraanbod. Hetgeen hierboven is beschreven geldt ook voor deze fase:Wanneer een jongere hieraan onvoldoende meewerkt, kan de inkomensvoorziening (als deze is toegekend) conform de Maatregelenverordening worden verlaagd. Ook in het geval, zoals eerder aangegeven, dat uit houding en gedrag van de jongere (over-)duidelijk kan worden afgeleid dat deze de verplichtingen in het geheel niet wil nakomen (artikel 42 lid 1 sub c WIJ).Verder kan het werkleeraanbod worden herzien of ingetrokken als de jongere één of meer van die verplichtingen niet nakomt (artikel 21 onderdeel b WIJ). Kiest het college voor de intrekking dan vervalt het recht op de inkomensvoorziening automatisch (artikel 42 lid 1 sub f WIJ), hetgeen hierboven is beschreven.Een aantal factoren die bepalend zijn voor de keuze tussen intrekken van het werkleeraanbod of het verlagen van de inkomensvoorziening zijn:- is er sprake van herhaald gedrag?- wat is de kans op herhaling?- wat is het belang voor de jongere bij dit werkleeraanbod?- wat zijn de kansen op arbeidsinschakeling bij voortzetting van het werkleeraanbod?- heeft het gedrag de belangen van anderen/derden geschaad?- kan van het bedrijf/instelling waar het werkleeraanbod feitelijk wordt uitgevoerd nog worden gevergd dat de jongere het werkleeraanbod daar voortzet?

Relatie met de Re-integratieverordeningDe Re-integratieverordening en de maatregelenverordening vormen twee kanten van dezelfde medaille. Immers, de WIJ legt het college de plicht op om jongeren een werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod wordt door de Re-integratieverordening gefaciliteerd.Anderzijds staat daar wel tegenover dat de jongere verplicht is het aanbod te aanvaarden en de verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn gekoppeld na te leven. Komt de jongere die verplichtingen niet na, dan vormt de maatregelenverordening het kader voor verlaging van de inkomensvoorziening. Beide verordeningen sluiten dus goed op elkaar aan. In de Re-integratieverordening wordt eveneens vastgesteld onder welke voorwaarden en omstandigheden tot intrekking van het werkleeraanbod (en daarmee de inkomensvoorziening) kan worden overgegaan. Daarmee wordt dan tevens de grens afgebakend met het verlagen van de inkomensvoorziening bij wijze van maatregel. Zoals gezegd is het in lijn met de wetgever als slechts in bijzondere omstandigheden tot intrekking van het werkleeraanbod wordt overgegaan.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. BegripsomschrijvingDe begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WIJ.De term ’WIJ-norm’ wordt in deze verordening gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassing zijnde norm, inclusief toeslag/verlaging. Het equivalent in de Wwb, de bijstandsnorm (artikel 5, onderdeel c, Wwb) is in de WIJ zelf niet opgenomen en gedefinieerd. Wel wordt in de memorie van toelichting tweemaal gesproken van ’inkomensvoorzieningsnorm’, waarmee kennelijk hetzelfde begrip wordt bedoeld. In artikel 41 WIJ is opgenomen het bedrag van de inkomensvoorziening wordt verlaagd; bedoeld is echter de norm. Omdat hantering van het begrip ‘inkomensvoorzieningsnorm’ of ‘bedrag van de inkomensvoorziening’ de leesbaarheid niet ten goede komt, is het begrip ‘WIJ-norm’ geïntroduceerd.

Er is een omschrijving van het begrip ‘benadelingsbedrag’ gegeven, omdat dit begrip uitgangspunt is bij het bepalen van de hoogte van de maatregel die verbonden is aan schending van de inlichtingenplicht (zie artikel 12). Aangesloten is bij de omschrijving van dit begrip in het Boetebesluit socialezekerheidswetten. In artikel 1, onderdeel s van dit Besluit is het begrip ‘benadelingsbedrag’ gedefinieerd voor het opleggen van boetes op grond van een vijftiental socialezekerheidswetten, waaronder de IOAW en IOAZ, in verband met schending van de inlichtingenplicht. Gegeven de toelichting op dit artikel wordt onder bruto benadelingsbedrag tevens verstaan de (inmiddels) afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding bedoeld in de Zorgverzekeringswet, als bedoeld in artikel 54 lid 4 WIJ. Voor zover er ten tijde van het maatregelbesluit nog geen sprake is geweest van afdracht aan belastingen etc., bijvoorbeeld omdat de teveel verstrekte inkomensvoorziening reeds is terugbetaald in hetzelfde kalenderjaar als waarin de inkomensvoorziening ten onrechte is verstrekt, blijft het benadelingsbedrag uiteraard beperkt tot een netto bedrag.

Onder benadelinsbedrag wordt niet slechts verstaan de ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening, maar ook het werkleeraanbod, eveneens conform artikel 1, onderdeel s van het Boetebesluit. Analoog aan het Boetebesluit is daarnaast in het tweede lid nog expliciet bepaald dat onder benadelingsbedrag in deze verordening mede wordt verstaan de kosten die de gemeente maakt voor het ten onrechte toegekende en/of uitgevoerde werkleeraanbod.Deze kosten zullen niet altijd eenvoudig zijn vast te stellen, maar als het een voorziening betreft die de jongere ten onrechte heeft benut, is het meestal wel mogelijk om een raming te maken van de daaraan verbonden kosten. Deze kosten tellen mee voor het bepalen van de hoogte van de maatregel bij een schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregelEerste lid Herhaald is de wettelijke grondslag voor het opleggen van een maatregel (artikel 41 lid 1 WIJ). Deze grondslag is omwille van de leesbaarheid, duidelijkheid en consistentie hier herhaald. Verwezen wordt naar artikel 42 WIJ om aan te geven dat de imperatief voorgeschreven verlaging middels een maatregel niets afdoet aan intrekking van de inkomensvoorziening vanwege intrekking van het werkleeraanbod. Als daartoe wordt besloten, dan komt verlaging veelal niet meer aan de orde.

Tweede lidIn het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel verzwaring als een matiging betekenen.Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging;Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid;Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de jongere.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:- bijzondere financiële omstandigheden van de jongere, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;- sociale omstandigheden, bijvoorbeeld gezinnen met kinderen;- bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3. De berekeningsgrondslagEerste lidIn dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijke WIJ-norm. Zie artikel 1 voor een begripsomschrijving.

Tweede lidIndien sprake is van een gehuwde wordt de maatregel opgelegd op basis van de norm (inclusief toeslag) die voor die jongere als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Artikel 7 van de Toeslagenverordening is hierbij dus niet van toepassing. De partner is hierbij niet aan te merken als een ander waarmee kosten kunnen worden gedeeld. Op deze wijze treft de maatregel de persoon wiens gedrag gecorrigeerd moet worden. Het voorkomt bovendien dat de hoogte van de maatregel afhankelijk is van de inkomenssamenstelling binnen het gezin en het voorkomt een ongelijkheid ten opzichte van de ‘’echte’’ alleenstaande (ouder).

Derde lidDe 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm, die – indien noodzakelijk- wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud op grond van de Wwb tot de norm voor een 21-jarige. Indien deze jongere een maatregel moet worden opgelegd, kan dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van 21-jarigen. Met deze bepaling wordt voorkomen dat deze jongere met aanvullende bijzondere bijstand voor dezelfde gedraging een lagere maatregel krijgt.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregelHet verlagen van de inkomensvoorziening, omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd (afdeling 3.7 Awb).

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregelEerste lidHet afzien van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, is geregeld in artikel 41 lid 1 WIJ.Dit zal in uitzonderingssituaties het geval zijn en over het algemeen omstandigheden betreffen die buiten de beïnvloedingssfeer van belanghebbende liggen, bijvoorbeeld een acute ziekenhuisopname.Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte een inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

Tweede lidHierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Het moet gaan om bijzondere omstandigheden, waarbij zowel materiële als immateriële factoren een rol kunnen spelen en die nog geen rol hebben gespeeld bij de beoordeling van de (hoogte) maatregel. Het is dus een aparte beslissing die pas genomen wordt nadat is besloten dat er aanleiding is tot afstemming. Het moet gaan om zwaarwegende redenen die op zich niets met van doen hebben met de afstemming. Met die omstandigheden is immers al rekening gehouden.Gedacht kan worden dat betrokkene reeds door samenloop van diverse calamiteiten zodanig in de problemen is geraakt, dat het niet verantwoord is om ook nog de uitkering te verlagen.Ook de financiële positie kan een rol spelen. Een net gestarte schuldregeling zou bijvoorbeeld door de verlaging gefrustreerd kunnen worden.Schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan ook een dringende reden vormen. Bijvoorbeeld : belanghebbende mocht er op vertrouwen dat zijn gedrag wordt geaccepteerd, omdat dit in het verleden ook is gebeurd.

Derde lidHet doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 6. WaarschuwingDe verordening geeft de mogelijkheid om een waarschuwing te geven voordat een maatregel wordt opgelegd. Het is niet de bedoeling dat een waarschuwing standaard wordt gegeven. In principe dient de gemeente de jongeren zo goed mogelijk te informeren over hun verplichtingen. Hierdoor zal de naleving van de verplichtingen verbeteren en de maatregelen die worden opgelegd zullen beter worden geaccepteerd. Een waarschuwing hoort bovendien eenmalig te worden gebruikt. Na de eerste waarschuwing is de jongere voldoende geïnformeerd. Een waarschuwing is alleen op zijn plaats als de gemeente de jongere niet goed heeft geïnformeerd over zijn verplichtingen. Een tweede reden om een waarschuwing te geven is als herstel van de situatie mogelijk is. Dit speelt bijvoorbeeld bij het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen waarbij het verzuim geen gevolgen heeft (gehad) voor het verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. Bij verzuim in verband met arbeidsinschakeling zal herstel vrijwel nooit mogelijk zijn, omdat het traject door verzuim vertraging op zal lopen. Wanneer een waarschuwing wordt gegeven, dient wel gemotiveerd te worden waarom daarvoor wordt gekozen.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvakEerste lidHet opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de WIJ-norm. Verlaging van de WIJ-norm kan in beginsel op twee manieren:1. met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de inkomensvoorziening; of2. door middel van verlaging van de WIJ-norm in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de WIJ-norm die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de makkelijkste methode.Gemeenten hoeven in dat geval niet meer over te gaan tot herziening van de inkomensvoorziening en het te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende WIJ-norm.

Tweede lidWanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de jongere is uitbetaald, is het praktisch om de verlaging van de inkomensvoorziening te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald.In dat geval moet de inkomensvoorziening wel worden herzien en teruggevorderd. Dat is ook nog mogelijk indien de inkomensvoorziening reeds is uitbetaald.

Derde lidEen maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Door een maatregel voor een bepaalde periode op te leggen, weet de jongere die met een maatregel wordt geconfronteerd waar hij aan toe is. Het college kan na afloop van de periode waarvoor de maatregel is getroffen opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig.Wordt een maatregel voor een langere duur van drie maanden opgelegd, dan zal het college de maatregel aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dit is geregeld in artikel 41 lid 3 WIJ.Gemeenten mogen zelf bepalen wanneer die herbeoordeling plaatsvindt, als dat maar gebeurt binnen drie maanden nadat het besluit is genomen. Bij zo’n herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet.

Artikel 8. Recidive, samenloop en geïndividualiseerde maatregelopleggingEerste lidBij herhaling van verwijtbaar gedrag van dezelfde of een hogere categorie, zoals bedoeld in artikel 9 van deze verordening, dan wel met een zelfde of hoger benadelingsbedrag, zoals bedoeld in artikel 13 van deze verordening, heeft de raad de beleidsvrijheid om te bepalen of de duur en/of de hoogte van een maatregel te verdubbelen. In dit lid wordt voorgesteld om bij een eerste herhaling van een verwijtbare gedraging slechts de duur van de maatregel te verdubbelen. In de verdubbeling van de duur van de maatregel wordt aldus de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht.

Tweede lidEen recidivemaatregel kan slechts één keer worden toegepast. Indien de jongere na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, dan zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de jongere. Een zwaardere maatregel dan in geval van recidive is dan doorgaans verdedigbaar.

Derde lidBij een opeenvolging van verwijtbare gedragingen die tegelijkertijd of binnen een korte periode plaatsvinden (samenloop), heeft de raad de beleidskeuze om op elke verwijtbare gedraging afzonderlijk te reageren middels een maatregelenbesluit dan wel om in één besluit een op het individu afgestemd maatregel te bepalen.In dit lid is gekozen voor het laatste alternatief om aldus een integrale beoordeling van alle feiten en verwijtbare gedragingen mogelijk te maken.

Vierde lidLeidraad bij de beoordeling van de ernst van het feit en de mate van verwijtbaarheid dient het benadelingsbedrag dat het gevolg is van het verwijtbaar handelen te zijn of nalaten van de jongere waardoor de jongere door eigen toedoen langer aangewezen is op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ.Tegelijkertijd wordt nogmaals verwezen naar de toelichting bij artikel 2 lid 2 van deze verordening. Namelijk dat bij de beoordeling van de verwijtbare handeling tevens rekening gehouden dient te worden met het effect op de mate en de tijdsduur waarbinnen het werkleeraanbod inzake de weg naar duurzame arbeidsparticipatie, negatief beïnvloed. Dit dient terug te komen in de motivering van een maatregelbeschikking.Op deze wijze wordt gewaarborgd dat de op te leggen maatregel:- geen vergeldend karakter krijgt maar gericht blijft op gedragsbeïnvloeding en het doel van het werkleeraanbod;- in overeenstemming blijft met het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:4 lid 2 Awb, namelijk dat er evenredigheid dient te bestaan tussen de zwaarte van de verwijtbare gedraging en de zwaarte van de maatregel.

 

HOOFDSTUK 2. HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 45 VAN DE WET

Artikel 9. Indeling in categorieën In artikel 45 WIJ zijn tamelijk gedetailleerd de verplichtingen omschreven die betrekking hebben op de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en de tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod. Deze zijn niet gelijk aan de Wwb. Toch is hierbij aansluiting gezocht. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium.Voor de aansluiting op de maatregelenverordening Wwb is gebruik gemaakt van de volgende tabel.

Verplichtingen artikel 45 WIJ

Verplichtingen artikel 9 Maatregelenverordening Wwba. Meewerken aan het opstellen van een plan m.b.t. de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakelingMeewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling

b. Geen onredelijke eisen stellen in verband met de te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmerenGedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren

 

c. Meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid Gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering

d. Meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op arbeidsinschakelingIdem e. Opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen verrichtenIdem f. Op advies van een arts zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard

Meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling

Artikel 10. De hoogte en de duur van de maatregelDeze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de twee categorieën van gedragingen die verband houden de verplichtingen als bedoeld in artikel 45 van de WIJ.De geformuleerde verplichtingen in artikel 45 WIJ lijken afwijkend van de verplichtingen genoemd in artikel 9 Wwb, maar kunnen wel aanleiding geven tot verlaging van de uitkering in het kader van arbeidsinschakeling (zie bovenstaand tabel).Omdat deze verplichtingen overeenkomsten vertonen met de verplichting om gebruik te maken van een voorziening als bedoeld in artikel 10 Wwb, zijn de regels die daarover in het maatregelenbeleid Wwb zijn vastgelegd van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betekent het volgende:- de eerste categorie een standaardmaatregel van 20% gedurende een maand;- de tweede categorie een standaardmaatregel van 50% gedurende twee maanden.De tweede categorie levert in de Wwb verordening een maatregel van 100% gedurende een maand op. Dit percentage kan niet in de verordening worden opgenomen, omdat in de wet al is opgenomen dat deze gedragingen leiden tot het uitsluiten van de inkomensvoorziening. Voorgesteld is om de maatregel te spreiden over twee maanden.HOOFDSTUK 3. HET NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHTArtikel 11. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeenteIn dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:1. het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel 40 lid 1 WIJ van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op inkomensvoorziening opschorten en de jongere in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen. In dat geval kan ook een maatregel aan de orde zijn.2. artikel 44 WIJ: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente. Daardoor is het mogelijk dat er ten onrechte of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verstrekt of ten onrechte een werkleeraanbod is toegekend. Het is ook denkbaar dat het inlichtingenverzuim niet tot benadeling heeft geleid. In beide gevallen kan een maatregel aan de orde zijn.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens bij een aanvraag niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening niet vaststellen. De aanvraag moet dan worden afgewezen. Het opleggen van een maatregel is in dergelijke gevallen niet aan de orde.

Eerste lidIndien een jongere de voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op inkomensvoorziening opschorten (artikel 40 lid 1 WIJ). Het college geeft de jongere vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn verstrekt, dan kan het college het besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening intrekken (artikel 40 lid 4, tweede volzin, WIJ). Worden de gevraagde gegevens wel binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de inkomensvoorziening voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd. Dit lid regelt tevens de hoogte van de maatregel.Tevens wordt daarin de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening. Voor de medewerkingsplicht (artikel 44 lid 2 WIJ) en de identificatieplicht (artikel 44 lid 3 WIJ) geldt dat schending hiervan er in beginsel toe leidt dat het recht op werkleeraanbod en op inkomensvoorziening niet kan worden vastgesteld en daarom afgewezen, beëindigd of ingetrokken kan worden. Om deze reden zijn ze niet als ‘maatregelwaardige’ gedragingen aangemerkt.

Tweede lidAangezien het hier gaat om het niet, niet tijdig of niet behoorlijk voldoen aan een administratieve verplichting, waarbij het verzuim geen gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand, kan de eerste keer worden volstaan met het geven van een waarschuwing.Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling van de gedraging in principe een maatregel wordt opgelegd zonder toepassing van de recidivemaatregel.

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeenteEerste lidIn artikel 44 lid 1 WIJ is bepaald dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn werkleeraanbod of het recht op inkomensvoorziening. Onverwijld wil zeggen direct, telefonisch of schriftelijk, uiterlijk door vermelding op het maandelijks in te sturen rechtmatigheidsformulier (periodieke verklaring).De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag.

Tweede lidDe maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het benadelingsbedrag dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan of ten behoeve van de jongere is betaald.De maatregel wordt in de regel toegepast op de toekomstige inkomensvoorziening van de jongere, maar kan ook met terugwerkende kracht worden opgelegd, zie artikel 7 lid 2 van deze verordening.Vierde lidVoor gemeenten bestaat de verplichting om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie, indien er sprake is van fraude en het benadelingsbedrag hoger is dan € 10.000,- (landelijke Aangifterichtlijn sociale zekerheid, welke richtlijn periodiek wordt aangepast). Uitgangspunt is het ‘una via’ beginsel. De jongere wordt hetzij door de gemeente, hetzij door het OM of strafrechter gesanctioneerd, niet door beide.In verband hiermee is er voor gekozen om af te zien van maatregeloplegging wanneer aangifte wordt gedaan bij de Officier van Justitie (OvJ) en deze overgaat tot vervolging van het feit. Wanneer de OvJ besluit tot sepot, dient het college alsnog een maatregel op te leggen. Een redelijke termijn waarbinnen deze maatregel moet zijn opgelegd is twee jaar na de datum waarop het college bekend is geworden met het sepotbesluit van de OvJ.HOOFDSTUK 4. ZEER ERNSTIGE MISDRAGINGENArtikel 13. Zeer ernstige misdragingenOnder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.Er kan alleen een maatregel worden opgelegd indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een werkleeraanbod en/of inkomensvoorziening. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WIJ.In artikel 41 WIJ wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie, die ook belast is met de uitvoering van de WIJ zoals het leerwerkloket, het UWV Werkbedrijf, opleidingsinstituten en re-integratiebedrijven.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging wordt onderscheid gemaakt tussen verbaal geweld en (dreigend) fysiek geweld en/of vernielingen.Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de medewerker tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.Het opleggen van een maatregel staat ook los van het opleggen van een toegangsverbod. De afdeling Sociale Zaken heeft een Agressieprotocol waarin uitgebreid beschreven staat op welke wijze tegen welke misdragingen wordt opgetreden.