Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bolsward

besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bolsward
Officiële naam regelingbesluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010
CiteertitelBesluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpGeen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Vaststellingsdatum bij benadering

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2011Nieuwe regeling

01-12-2009

Onbekend

Geen

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 1.1 De aanvraag

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

Artikel 1.2 Uitsluitingsgronden

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

  • a.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager ten gevolge van medische, sociale en/of financiële redenen problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • b.

    de hulp bij het huishouden voor een periode van maximaal 3 maanden noodzakelijk is.

Artikel 1.3 Sportrolstoel
  • a.

    Een handbewogen sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het forfaitaire bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt € 2.639,00, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van een handbewogen sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

  • b.

    Een electrische sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het forfaitaire bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt € 5.277,00 welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van een electrische sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

  • c.

    Jaarlijks vindt indexering plaats als bedoeld in artikel 40 van de Verordening.

Artikel 1.4 Verantwoording
  • 1. 1. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het College vindt plaats:

    • a.

      door middel van het inleveren van de nota binnen 6 maanden na de datum van beschikking in geval van éénmalige voorzieningen met een budget boven € 528,00 per kalenderjaar;

    • b.

      één keer per jaar in geval van periodieke voorzieningen van € 2.637,00 of minder per kalenderjaar;

    • c.

      één keer per kwartaal in geval van periodieke voorzieningen van meer dan € 2.637,00 per kalenderjaar.

  • 2. Geen verantwoording is verschuldigd:

    • a.

      indien het budget ten behoeve van eenmalige voorzieningen in een kalenderjaar een bedrag van € 528,00 niet te boven gaat;

    • b.

      over 1,5% van het totale jaarbudget voor een periodieke voorziening, met een minimum van € 260,00 per kalenderjaar en een maximum van € 1.318,00 per kalenderjaar.

Artikel 1.5 Controle

Controle van besteding van het persoonsgebonden budget vindt steekproefsgewijs plaats, waarbij de steekproef een omvang heeft van 5% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

Hoofdstuk 2 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 2.1 Eigen bijdrage bij hulp bij het huishouden ongehuwde persoon jonger dan 65

Het bedrag dat de ongehuwde persoon jonger dan 65 dient te betalen voor hulp bij het huishouden bedraagt € 17,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 22.222,00 het bedrag van € 17,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.222,00.

Artikel 2.2 Eigen bijdrage bij hulp bij het huishouden ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder

Het bedrag dat de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder dient te betalen voor hulp bij het huishouden bedraagt € 17,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 15.256,00 het bedrag van € 17,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 15.256,00.

Artikel 2.3 Eigen bijdrage bij hulp bij het huishouden gehuwde personen waarbij een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen waarbij een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar dienen te betalen voor hulp bij het huishouden bedraagt € 25,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 27.222,00 het bedrag van € 25,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 27.222,00.

Artikel 2.4 Eigen bijdrage bij hulp bij het huishouden gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen voor hulp bij het huishouden bedraagt € 25,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 21.058,00 het bedrag van € 25,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 21.058,00

Artikel 2.5 Inkomensbegrip bij hulp bij het huishouden
  • 1. Het inkomen, bedoeld in de artikelen 2.1 tot en met 2.4, bestaat uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon dan wel de gehuwden personen tezamen, en bedraagt:

    • a.

      indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het peiljaar;

    • b.

      in de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, in het peiljaar.

  • 2. Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid vindt op aanvraag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1.816,00 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Indien het derde lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan € 1.816,00 lager is geweest dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

Artikel 2.6 Indexering
  • 1. De bedragen van € 17,60 en € 25,20, genoemd in artikel 2.1 tot en met 2.4, worden jaarlijks geïndexeerd als bedoeld in artikel 40 van de Verordening.

  • 2. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2.

  • 3. Bij de jaarlijkse toepassing van het eerste lid wordt de afronding, bedoeld in het tweede lid, buiten beschouwing gelaten.

  • 4. In afwijking van het eerste lid worden de overige bedragen, genoemd

    in artikel 2.1 tot en met 2.4, jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de ontwikkelingen van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Het tweede en het derde lid zijn hierop niet van toepassing.

Artikel 2.7 Eigen aandeel en eigen bijdrage bij woningaanpassingen
  • 1. De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget in de kosten van aanpassing van een woning als genoemd in artikel 14 sub b en d van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt bij een inkomen tot 1,5 maal de voor cliënt geldende bijstandsnorm 100% van de kosten;

  • 2. Indien het inkomen hoger is dan 1,5 maal de voor cliënt geldende bijstandsnorm is het eigen aandeel of de eigen bijdrage in de kosten van een woningaanpassing ten behoeve van een persoon van 18 jaar of ouder 8,75% van het verschil tussen het inkomen en 1,5 maal de voor cliënt geldende bijstandsnorm tot ten hoogste 25% van de kosten, waarbij rekening gehouden moet worden met overige kosten voortvloeiende uit de handicap.

  • 3. Voorzover de totale kosten van een woningaanpassing een bedrag van € 1.437,00 in een kalenderjaar niet te boven gaan, bedraagt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget 100% van de aan­pas­singskosten.

  • 4. De leden 1 tot en met 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de eigen bijdrage voor een woontechnische woonvoorziening in natura.

Artikel 2.8 Inkomensbegrip bij éénmalige voorzieningen

Het inkomen, bedoeld in artikel 24 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente en artikel 2.7 lid 1 en 2, bestaat uit:

  • a.

    het bruto-jaarinkomen van de gehandi­capte in­dien de gehandi­capte 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft in de zin van arti­kel 3 WWB, verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzeke­r­ings­premies en pensioenpremies, alsmede de inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge de ZVW.;

  • b.

    het gezamenlijk bruto-jaarinkomen, van de ouders of pleegou­ders van de gehandi­capte indien de gehandicapte jonger dan 18 jaar is en geen echt­genoot heeft in de zin van arti­kel 3 WWB, verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzeke­r­ings­premies en pensioenpremies, alsmede de inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge de ZVW.;

  • c.

    het gezamenlijk bruto-jaarinkomen van de gehan­di­cap­te en zijn echtgenoot indien de gehandi­capte een echtgenoot heeft in de zin van arti­kel 3 WWB, verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzeke­r­ings­premies en pensioenpremies, alsmede de inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge de ZVW.

Artikel 2.9 Eigen aandeel en eigen bijdrage bij autoaanpassingen

De hoogte van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een autoaanpassing wordt bepaald door 8,75% van het verschil tussen het inkomen zoals genoemd in artikel 2.8 en 1,5 maal de voor de cliënt geldende bijstandsnorm in mindering te brengen op de voor de tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget in aanmerking komende kosten van de voorziening.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

Voor hulp bij het huishouden bedraagt het persoonsgebonden budget respectievelijk voor HH1 € 15,50 (inclusief BTW) per uur en voor HH2 € 23,50 (inclusief BTW) per uur.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Vaststelling hoogte in aanmerking te nemen kosten woonvoorziening
  • 1. De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het College geaccepteerde offerte.

  • 2. Ten aanzien van de omvang van het persoonsgebonden budget voor bepaalde woonvoorzieningen hanteert het College in haar beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning standaardbedragen.

Artikel 4.2 Anti-speculatiebeding

Het in artikel 20 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:

Bij verkoop van de woning in het:

1e jaar100%
2e jaar90%
3e jaar80%
4e jaar70%
5e jaar60%
6e jaar50%
7e jaar40%
8e jaar30%
9e jaar20%
10e jaar10%
Artikel 4.3 Verhuiskostenvergoeding

Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 14 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van € 2.393,00.

Artikel 4.4 Vergoeding inrichtingskosten

De financiële tegemoetkoming in de inrichtingskosten voor een losse woonunit of een noodzakelijke aanbouw is gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van € 1.197,00.

Artikel 4.5 Bezoekbaar maken

Het bedrag dat als maximum wordt verstrekt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 18 lid 2 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 2.393,00.

Artikel 4.6 Forfaitaire vergoeding in verband met Cara
  • 1. Indien een woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard in verband met caraproblemen wordt verstrekt, vindt dit plaats in de vorm van een forfaitaire vergoeding van € 312,00 ongeacht de hoogte van het inkomen en de werkelijke kosten.

  • 2. Jaarlijks vindt indexering plaats als bedoeld in artikel 40 van de Verordening.

Artikel 4.7 Primaat van verhuizing

Het primaat van de verhuizing als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Verordening voorzieningen maatschappelijk ondersteuning is niet van toepassing op woonvoorzieningen waarvan de kosten een bedrag van € 7.178,00 niet te boven gaan.

Artikel 4.8 Vrijmaken van een woning

Het College kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 14 sub a verstrekken aan de persoon die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte de woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft ontruimd. In die gevallen wordt de maximale vergoeding gesteld op € 2.393,00.

Artikel 4.9 Tijdelijke huisvesting
  • a. Het College kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de gehandicapte moet worden gemaakt i.v.m. het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte, alleen voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woning-aanpassing niet bewoond kan worden en voor dubbele woonlasten komt te staan. Een tegemoetkoming in de kosten in verband met tijdelijke huisvesting worden alleen verleend als de gehandicapte redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten zou hebben.

  • b. De maximale termijn dat een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt bedraagt 6 maanden.

  • c. In de onder a. bedoelde gevallen kan alleen een tegemoetkoming in de kosten worden verleend als deze kosten gemaakt werden i.v.m. het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte of het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte, of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • d. De vergoeding bedraagt maximaal € 479,00 per maand bij het tijdelijk betrekken of langer moeten aanhouden van zelfstandige woonruimte.

  • e. De vergoeding bedraagt maximaal € 240,00 per maand bij het tijdelijk betrekken of langer moeten aanhouden van niet-zelfstandige woonruimte.

Artikel 4.10 Huurderving verhuurder
  • a. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 7.178,00 is aangepast, kan het College een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

  • b. De vergoeding bedraagt maximaal € 958,00 per maand.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5 Vaststelling hoogte in aanmerking te nemen kosten vervoersvoorzieningen in natura
  • 1. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, zoals dat door het College aan de leverancier wordt betaald, behoudens het bepaalde in artikel 7.

  • 2. De kosten van onderhoud en reparatie komen in aanmerking voor vergoeding, op basis van de goedkoopst-adequate voorziening, zoals dat door het College aan de leverancier wordt betaald.

  • 3. Het College kan nadere regels en gemaximeerde bedragen ten aanzien van de vergoeding van de kosten van onderhoud en reparaties stellen.

Artikel 6 Inkomensgrens auto algemeen gebruikelijk

De grens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 24 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, bedraagt 1,5 maal de voor de cliënt geldende netto bijstandsnorm als genoemd in de artikelen 20 tot en met 30 van de Wet werk en bijstand (WWB).

Artikel 7 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget voor gebruik van auto en taxi

De vaststelling van het bedrag dat verstrekt wordt voor auto- en taxikosten geschiedt als volgt:

  • a.

    voor een bedrag ten behoeve van het uitsluitend gebruik van een (bruikleen)auto geldt een normbedrag van € 315,00 op basis van 1.500 kilometers per jaar;

  • b.

    voor een bedrag ten behoeve van het gebruik van een (rolstoel)taxi geldt het bedrag van de werkelijke kosten op basis van ingediende nota’s, tot een maximum van 1.500 kilometers per jaar onder aftrek van € 0,09 per verreden kilometer;

  • c.

    ingeval van samenloop van gebruik van een auto en taxivervoer wordt het bedrag als bedoeld in sub b aangevuld met een bedrag van € 0,21 maal het aantal kilometers dat met de taxi minder is gereden dan 1500 kilometer.

  • d.

    het bepaalde genoemd in sub a en sub c is niet van toepassing indien de cliënt uitsluitend gebruik kan maken van een rolstoeltaxi.

  • e.

    de tegemoetkoming als bedoeld in sub a tot en met c vindt slechts plaats voorzover het vervoer betreft binnen een straal van 25 kilometer van de eigen woonplaats, waaronder ten minste wordt begrepen het bereiken van een plaats met aanwezigheid van grootwinkelvoorzieningen, ziekenhuis, verpleeghuis en NS-station met dienstverlening.

  • f.

    de artikelen 1.4 en 1.5 zijn niet van toepassing.

  • g.

    rekening kan worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte en de aanwezigheid van andere verplaatsingsmiddelen van de aanvrager.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 8 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget voor rolstoelen
  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld aan de hand van de goedkoopst-adequate voorziening, zoals die door het College aan de leverancier wordt betaald.

  • 2. De kosten van onderhoud en reparatie komen in aanmerking voor vergoeding, op basis van de goedkoopst-adequate voorziening, zoals dat door het College aan de leverancier wordt betaald.

  • 3. Het College kan nadere regels en gemaximeerde bedragen ten aanzien van de vergoeding van de kosten van onderhoud en reparaties stellen.

Hoofdstuk 7 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 9 Extern advies

Extern advies wordt opgevraagd conform het gestelde in artikel 32 lid 2 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente 2010.

Artikel 10 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 32 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het College bij deze bevindingen aangesloten.

Hoofdstuk 8 Inwerkingtreding

Artikel 11 Datum inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Hoofdstuk 9 Intrekking oude besluit

Artikel 12 Intrekking oude besluit

Het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 wordt per 1 januari 2010 ingetrokken.

Hoofdstuk 10 Citeertitel

Artikel 13 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010.

Toelichting

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning - Toelichting

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Algemeen.

De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd.

Voor alle in natura voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden (de leden 2, 3 en 4.).

Artikel 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

1.1.

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

1.2.

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als de algemene hulp bij het huishouden een goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal sprake zijn indien het gaat om een beperkte omvang in tijd en/of duur. Ook bij de verstrekking in de vorm van een financiële tegemoetkoming is er geen sprake van een keuzevrijheid.

Daarnaast zal ook in situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dit als contra-indicatie worden opgevat.

Een persoonsgebonden budget is niet passend bij hulp die voor een periode korter dan 3 maanden noodzakelijk is. De administratieve lasten zijn dan relatief te hoog.

1.3.

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend. Het betreft een forfaitaire vergoeding. Er is sprake van 2 soorten vergoedingen. In artikel 1.3.a wordt ingegaan op de forfaitaire vergoeding voor een handbewogen sportrolstoel en in artikel 1.3.b. wordt ingegaan op de forfaitaire vergoeding voor een electrische sportrolstoel.

1.4.

De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget wordt hier vastgelegd.

De wijze van verantwoording voor de periodieke voorzieningen (hulp bij het huishouden) sluit aan op de werkwijze van het Zorgkantoor (2006 en daarvoor). Om bureaucratie te voorkomen geldt geen verantwoording bij lage budgetten voor eenmalige voorzieningen.

1.5.

De controle vindt steekproefsgewijs plaats en sluit aan bij het oude beleid van het Zorgkantoor (2006 en daarvoor).

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Artikel 2. Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit maatschappelijke ondersteuning) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden. In dit artikel worden de bedragen genoemd zoals die van toepassing zijn.

Voor de eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden is aansluiting gezocht bij de voormalige bijdragen voor extramurale zorg in de AWBZ..

Ten aanzien van de eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget en het eigen aandeel in de kosten bij een financiële tegemoetkoming gelden de oude Wvg regels.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 3. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

In dit artikel wordt aangegeven wat het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden per uur bedraagt.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 4.

In artikel 4.1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het College goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in de beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.2 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen 10 jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het College moet worden terugbetaald.

Artikel 4.3, 4.4, 4.5 en 4.6 leggen vast welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een verhuiskostenvergoeding, een vergoeding voor inrichtingskosten boor een losse woonunit of aanbouw of bij het bezoekbaar maken en woningsanering in verband met Cara.

Artikel 4.7 regelt de grens waaronder geen verhuisvoorwaarde als goedkoopst adequate oplossing zal worden opgelegd.

In de artikelen 4.8 en 4.10 worden vergoedingen genoemd voor situaties ten gevolge van het vrijkomen van aangepaste woningen. Deze vergoedingen worden geregeld om gerealiseerde voorzieningen zo effectief mogelijk opnieuw in te zetten.

Artikel 4.9 voorziet in een extra tegemoetkoming voor dubbele woonlasten.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 5. Vaststelling hoogte in aanmerking te nemen kosten vervoersvoorzieningen in natura.

Artikel 5 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. De kosten van onderhoud en reparatie worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

Artikel 6. Inkomensgrens auto algemeen gebruikelijk

Artikel 6 legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht. Deze grens werd in de Wvg uitgedrukt in termen afgeleid van het norminkomen. Het norminkomen is gelijk aan de voor de cliënt relevante bijstandsnorm.

Artikel 7. Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget voor gebruik van auto en taxi

Artikel 7 ten slotte legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en zal in de beleidsregels verder worden uitgewerkt. De systematiek en de hoogte van de vergoedingen van de Wvg zijn overgenomen. De algemene regels die opgaan voor een persoonsgebonden budget, zoals de verantwoording en controle, gelden niet voor de autokostenvergoeding. Ook dit wordt in de beleidsregels verder uitgewerkt.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 8. Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget voor rolstoelen.

Bij de verlening van een persoonsgebonden budget voor een rolstoel, inclusief individuele aanpassingen, overeenkomstig het program van eisen, wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening (zoals in de verordening bepaald). De koopprijs met bedongen kortingen bepalen de hoogte van het persoonsgebonden budget. Voor de kosten van onderhoud en reparatie geldt een financiële tegemoetkoming tot het bedrag van de werkelijke kosten op basis van de goedkoopste adequate voorziening.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 9. Extern advies.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 32 lid 2 in welke situaties advies bij een externe instantie opgevraagd moet worden.

Artikel 10. Samenhangende afstemming.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 33 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het College een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

Artikel 11, 12 en 13 Inwerkingtreding, intrekking oude besluit en citeertitel.

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.