Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Naarden

Verordening behandeling bezwaarschriften 2003

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Naarden
Officiële naam regelingVerordening behandeling bezwaarschriften 2003
CiteertitelVerordening behandeling bezwaarschriften 2003
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Bevoegdheden raad, college en burgemeester

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-04-2003Nieuwe regeling

30-01-2003

Gemeenteblad, jaargang 10, nummer 5, februari 2003

Nieuwe regeling

Tekst van de regeling

De raad, het college van burge­meester en wethouders en de burge­meester van de gemeente Naarden, ieder voor zoveel het hun bevoegd­heden betreft;

b e s l u i t e n:

vast te stellen de volgende Verordening inzake de behandeling van bezwaarschriften.

Hoofdstuk I Begripsbepalingen

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    verwerend orgaan: bestuurs­orgaan dat het bestreden besluit heeft genomen;

  • b.

    commissie: commissie van advies voor de bezwaar­schrif­ten;

  • c.

    wet: Algemene wet be­stuursrecht.

Hoofdstuk II Behandeling van de bezwaarschriften

Paragraaf 1 De commissie
Artikel 2 Inleidende bepaling
  • 1. Er is een commissie ter voorbereiding van de be­slissing op gemaakte bezwaren tegen besluiten van de raad, het college en de burgemeester.

  • 2. De commissie is niet bevoegd ten aanzien van bezwaar­schrif­ten die zijn ingediend tegen besluiten op grond van hoofdstuk XV van de Gemeentewet de gemeentelijke belastingen en daarmee samenhangende besluiten, zoals besluiten op grond van de Wet Waardering Onroerende Zaken.

Artikel 3 Samenstelling van de commissie
  • 3. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden, die worden benoemd, geschorst en ontslagen door het college. Het college benoemt overeenkomstig het eerste lid een genoegzaam aantal plaats­vervangen­de leden. De voorzitter en de leden van de commissie kunnen geen deel uit­maken van of werk­zaam zijn onder verantwoorde­lijkheid van een gemeentelijk bestuurs­orgaan.

  • 4. De commissie regelt de vervan­ging van de voorzitter.

Artikel 4 Secretaris
  • 1. De secretaris van de commissie is een door het college aangewezen ambtenaar.

  • 2. Het college wijst tevens een of meer plaatsvervangers van de secretaris aan.

Artikel 5 Zittingsduur
  • 1. De voorzitter en de leden van de commissie treden af op de dag van het aftreden van de ­raad.

  • 2. De voorzitter en de leden van de commissie kunnen op ieder moment ontslag nemen. De aftredende voorzitter en de aftre­dende leden van de commissie blijven hun functie vervullen totdat in de opvol­ging is voorzien. 

Paragraaf 2 Procedure
Artikel 6 Ingediend bezwaarschrift
  • 1. Op het ingediende bezwaarschrift wordt de datum van ont­vangst aan­gete­kend.

  • 2. Het bezwaarschrift met de daarbij overge­legde stukken wordt zo spoedig mogelijk in handen van de commis­sie gesteld.

  • 3. Bij het bericht van ontvangst als bedoeld in artikel 6:14 van de wet wordt vermeld dat een commissie over het bezwaar zal advise­ren.

Artikel 7 Overdracht bevoegdheden

De bevoegdheden ingevolge de artikelen: - 2:1, tweede lid, - 6:6, voor wat betreft het de indiener stellen van een ter­mijn waarbinnen het verzuim in de zin van niet voldoen aan de vereisten als gesteld in artikel 6:5 van de wet, kan worden hersteld, - 6:17, voor zover het betreft de verzending van stukken tijdens de behandeling door de commissie; - 7:4, tweede lid, - 7:6, vierde lid, van de wet worden voor de toepas­sing van deze verorde­ning overgedragen aan de commissie.

Artikel 8 Vooronderzoek
  • 1. De voorzitter van de commissie is in verband met de voorbe­reiding van de behandeling van het bezwaarschrift bevoegd rechtstreeks alle gewenste inlichtingen in te winnen of te doen inwinnen.

  • 2. De voorzitter kan uit eigen beweging of op verlangen van de commissie bij deskundigen advies of inlichtingen inwinnen en dezen zo nodig uitnodigen daartoe in de zitting te verschijnen. Indien daaraan kosten zijn verbon­den, is vooraf machti­ging van het college vereist.

Artikel 9 Hoorzitting
  • 1. De voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting waarin de belanghebbenden in de gelegen­heid worden gesteld zich door de com­missie te doen horen. Tegelijkertijd wordt het verwerend orgaan voor de zitting opgeroepen.

  • 2. Ten behoeve van de hoorzitting wordt door of namens het verwerend orgaan een pleitnotitie opgesteld. Deze notitie wordt uiterlijk aan het begin van de hoorzitting in handen gesteld van de commissie en de aanwezige belanghebbenden. In de notitie wordt puntsgewijs ingegaan op de gronden van het bezwaar.

  • 3. De voorzitter beslist over de toepassing van artikel 7:3 van de wet.

  • 4. Indien de voorzitter op grond van de in het derde lid genoemde artike­len besluit van het horen af te zien doet hij daarvan medede­ling aan de belang­hebbenden en het ver­werend orgaan.

Artikel 10 Uitnodiging zitting
  • 1. De voorzitter nodigt de belangheb­benden en het verwerend or­gaan ten minste twee weken voor de zitting schriftelijk uit.

  • 2. Binnen twee da­gen na de uitnodiging kunnen de belanghebbenden of het verwerend orgaan, onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijd­stip van de zitting te wijzigen.

  • 3. De beslissing van de voorzit­ter op een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval één week voor het tijdstip van de zitting aan de belanghebbenden en het verwerend orgaan meegedeeld.

  • 4. De voorzitter is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken of afwijking toe te staan van de termijnen als genoemd in het eerste, tweede en derde lid.

Artikel 11 Quorum

Voor het houden van een zitting is vereist, dat de meerderheid van het aantal leden, waaronder in ieder geval de voorzitter dan wel zijn plaats­vervanger, aanwezig is.

Artikel 12 Niet deelneming aan de behandeling

De voorzitter, de leden en de secretaris van de commissie nemen niet deel aan de behande­ling van een bezwaarschrift, indien daarbij hun onpartijdigheid in het geding kan zijn.

Artikel 13 Openbaarheid zit­ting
  • 1. De zitting van de commissie is openbaar.

  • 2. De deuren worden gesloten in­dien de voorzitter van de commis­sie of een van de aanwezige leden het nodig oordeelt of indien een be­langhebbende daartoe een verzoek doet.

  • 3. Indien de commissie vervolgens beslist dat gewichtige redenen aanwezig zijn die zich tegen open­baarheid van de zitting verzetten, vindt de zitting plaats met geslo­ten deuren.

Artikel 14 Schriftelijke verslag­legging
  • 1. Het verslag als bedoeld in ar­tikelen 7:7 van de wet vermeldt de namen van de aanwezigen, met daarbij een vermel­ding van hun hoedanig­heid.

  • 2. Het verslag houdt een korte vermelding in van hetgeen over en weer is gezegd en overigens ter zitting is voorgeval­len.

  • 3. Indien de zitting geheel of ge­deeltelijk met gesloten deuren plaatsvond, of indien belang­hebbenden respectie­velijk hun gemachtigden niet in elkaars tegenwoor­digheid zijn ge­hoord, maakt het verslag hiervan melding.

  • 4. Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag worden ge­hecht.

  • 5. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de commissie.

Artikel 15 Nader onderzoek
  • 1. Indien na afloop van de zitting maar voo­rdat het advies wordt opge­steld, nader onderzoek wenselijk bli­jkt te zijn, kan de voorzitter uit eigen beweging of op verlangen van de commis­sie dit onderzoek houden. Met betrekking tot dit onderzoek is artikel 8 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De uit het nader onderzoek verkregen informatie wordt in afschrift aan de leden van de commissie, het verwerend orgaan en aan de belanghebbenden toege­zonden.

  • 3. De leden van de commissie, het verwerend orgaan en de belanghebben­den kunnen binnen een week na ver­zending van de in het eerste lid bedoelde nadere informatie aan de voor­zitter van de commissie een verzoek richten tot het beleg­gen van een nieuwe hoor­zitting. De voorzit­ter beslist om­trent een dergelijk verzoek.

  • 4. Op een nieuwe hoorzitting, als bedoeld in het derde lid, zijn de bepalingen in deze verordening, die betrekking hebben op de hoor­zitting zoveel mogelijk van over­eenkomsti­ge toepassing.

Artikel 16 Raadkamer en advies
  • 1. De commissie beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren over het door haar uit te brengen advies.

  • 2.

    • a.

      De commissie beslist bij meer­derheid van stemmen over het uit te brengen advies.

    • b.

      Indien bij een stemming de stemmen staken dan be­slist de stem van de voorzitter.

    • c.

      Van een minderheidsstandpunt wordt in het advies melding gemaakt, indien die minderheid dat ver­langt. De eventueel door die minderheid zelf opschrift te stellen toelichting op het standpunt, wordt bij het advies van de commissie gevoegd.

    • d.

      De secretaris van de commissie heeft een raadgevende stem.

  • 3. Het advies is gemotiveerd en omvat een voorstel voor de te nemen be­slissing op het bezwaar­schrift.

  • 4. Het advies wordt door de voor­zitter en de secretaris van de commissie ondertekend.

Artikel 17 Uitbrengen ad­vies
  • 1. Het advies wordt, onder mede­zending van het verslag als bedoeld in artikel 14 en eventueel door de com­missie ont­vangen nadere informatie, tijdig uitgebracht aan het be­stuurs­orgaan dat op het bezwaarschrift dient te beslissen. Bij de bekendmaking van dit besluit worden het advies, het verslag en de eventuele nadere informatie meegezonden of uitgereikt.

  • 2. Indien naar het oordeel van de voorzitter van de commissie de termijn van tien weken, als be­doeld in artikel 7:10, eerste lid, van de wet, ontoe­reikend is voor achtereen­vol­gens het uitbren­gen van een advies door de commissie en het nemen van een beslis­sing verzoekt hij het in het eerste lid bedoelde bestuursorgaan tijdig de beslissing te ver­dagen.

  • 3. Van een besluit tot verdaging ontvangen de commissie en de belanghebbenden een af­schrift.

Hoofdstuk III Slotbepalingen

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt zes weken na bekendmaking in wer­king. Op dat moment wordt ingetrokken de verordening “Behandeling Bezwaar- en beroepschriften 1996”, vastgesteld bij raadsbesluit van 12 december 1995.

Artikel 19 Overgangsbepaling

Ten aanzien van voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening ingediende bezwaarschriften is deze verordening niet van toepassing en blijft de procedure zoals die voor dat tijdstip werd toegepast van kracht.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Verordening behan­deling bezwaarschriften".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering der gemeente Naarden, gehouden op 30 januari 2003.de voorzitter,de secretaris,Aldus vastgesteld burgemeester en wethouders burgemeester van Naarden op 3 december 2002.de secretaris,de burgemeesterAldus vastgesteld door de burgemeester van Naarden op 3 december 2002.J.A.N. PatijnToelichting op de Verordening behandeling bezwaar gemeente Naarden

1 Algemene

  • 1.

    InleidingDe bij deze verordening horende toelichting bestaat uit een algemeen deel en een toelichting per artikel. De verordening is gebaseerd op het model van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

  • 2.

    De regeling van de administratieve rechtsgang in het algemeen Met het inwerkingtreden van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft een wijzi­ging plaatsgevonden in het recht ten aanzien van de behandeling van bezwaarschrif­ten. De regelin­gen zoals die voorheen over een groot aantal administratiefrechte­lijke wetten waren verspreid, zijn vervangen door een uniforme regeling in de Awb. Hoofdstuk 6 van de Awb bevat algemene bepalingen over bezwaar- en beroep, hoofdstuk 7 geeft bijzondere bepalingen over be­zwaar en administratief beroep, terwijl hoofdstuk 8 bijzondere bepalingen bevat over het beroep bij de rechtbank. Tussen deze hoofdstukken bestaat een duidelijke samenhang die een gevolg is van de voor de Awb gekozen systematiek in de opbouw van de rechtsbescher­ming. Deze opbouw kan, behoudens de in de wet aangegeven uitzonderingen, als volgt worden omschre­ven. In artikel 8:1 (8.1.1.1) is vastgelegd dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank (admi­nistratieve kamer). Ingevolge artikel 7:1 dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep bij een admi­nistratieve rechter in te stellen eerst daarte­gen bezwaar te maken, tenzij dat besluit op bezwaar of in administra­tief beroep is genomen dan wel één van de andere genoemde uitzonde­rings­gronden van toepassing is. Het maken van bezwaar ge­schiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. In het algemeen kan dus de rechtsbeschermingsprocedure inge­volge de Awb als volgt worden geschetst: besluit --------> bezwaar -------> beroep bij recht­bank Het beroep bij de rechtbank is niet het eindstation van de rechtsbescher­ming. In de Wet op de Raad van State is het vervolg opgenomen. Deze wet is op een groot aantal onderde­len aangepast als gevolg van de eerste fase van de herziening van de rechterlijke organisatie. Ingevolge het nieuwe artikel 37 van de Wet op de Raad van State kan een belanghebbende bij de Afde­ling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank. Met 'Afdeling' wordt hier gedoeld op de bij de Raad van State nieuw ingestelde Afdeling bestuursrechtspraak die in de plaats komt van zowel de Afdeling voor de geschillen van bestuur als de Afdeling rechtspraak. Bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel voltooiing eerste fase herziening rechterlijk organisatie is de Wet administra­tieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (arob) inge­trokken. De in deze wet geregelde procedure voor de behande­ling van bezwaarschriften is komen te verval­len.

  • 3.

    De behandeling van bezwaarschriften Om een volledig beeld te kunnen krijgen van de procedure die moet worden gevolgd bij de behandeling van bezwaarschriften is het noodzake­lijk de bepalingen uit de Awb en de verordening naast elkaar te plaatsen. In de artikelsgewijze toelichting zijn dan ook zoveel mogelijk die elementen uit de Awb die van belang zijn in de behandelings­procedure opgenomen. Het maken van bezwaar is het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft geno­men. Het belangrijkste onderdeel van de behandelingsprocedure is het horen van de belanghebbenden. Artikel 7:2, eerste lid van de Awb bepaalt dat, voordat een bestuursor­gaan op het bezwaar beslist, het belanghebbenden in de gelegenheid stelt, te worden gehoord. In de Awb zelf is een groot aantal bepalingen over dat horen opgenomen. Bezwaarschriftenprocedure Het bestuursorgaan is bij de behande­ling van bezwaren verplicht belanghebbenden in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Het horen kan op verschillende door het bestuursorgaan zelf te bepalen wijzen geschieden. De verschillende alternatieven voor de wijze waarop het horen kan plaatsvinden zijn (zie de artikelen 7:5 en 7:13 Awb): a. door het bestuursorgaan zelf; b. door de voorzitter of een lid van dat bestuursorgaan; c. door een persoon (ambtenaar) die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit is betrokken; d. door meer dan één persoon (ambtenaren) van wie de meerderheid, onder wie degene die het horen leidt, niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit is betrokken;e. door een adviescommissie. In de notitie Instelling bezwaar- en beroepcommissie is een principiële keuze gemaakt voor de inschake­ling van een onafhankelijke hoor- en adviescommissie. Een dergelij­ke commissie weerspiegelt het meest het tweeledig karakter van de bezwaar­schriftenprocedure, namelijk enerzijds zelfstandig rechtsmiddel, anderzijds een vorm van verlengde besluitvorming. Wanneer ervoor gekozen wordt de nadruk te leggen op het rechtsmiddel-element dan kan door inschakeling van een onafhankelijke commissie recht worden gedaan aan de daarmee samenhan­gende keuze voor distantie ten opzichte van de oorspronkelijke besluitvor­ming en aan de rechtszekerheid. Het beginsel van de bezwaarschriftenproce­dure, dat het orgaan dat het bestreden besluit had genomen daarop na heroverweging een nieuw besluit dient te nemen, wordt daardoor niet aange­tast. Ook blijkt dat door inschakeling van een onafhankelijke commissie de zeefwerking van de bezwaar­schriftenprocedure toeneemt. De bezwaarde partij voelt zich meer serieus genomen als het bestuursor­gaan zich eveneens ten opzichte van een onafhankelijke commissie dient te verantwoorden.

  • 4.

    Samenstelling van de commissie Uit de tekst van artikel 3 van de verordening zal duidelijk zijn dat onze voorkeur uitgaat naar een onafhankelijke hoor- en adviescommissie waarvan de voorzitter en de leden géén deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een gemeentelijk bestuurs­orgaan. Wij zijn ons ervan bewust dat we daarmee verder gaan dan de minimale eisen die de wet stelt ten aanzien van een dergelijke commissie. Daarnaast bevoordeelt de Awb het bestuursorgaan voor wat betreft de termijn waarbinnen op bezwaar­schriften moet worden beslist, indien daarbij een adviescommissie is ingeschakeld die voldoet aan de vereisten van artikel 7:13 Awb. Deze vereisten zijn: - commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden (artikel 7:13, eerste lid, onder a, Awb); - voorzitter maakt geen deel uit en is niet werkzaam onder verantwoorde­lijkheid van het bestuursor­gaan (artikel 7:13, eerste lid, onder b, Awb). Dus slechts indien de commissie voor de behandeling van gemaakte bezwaren is samengesteld met inachtneming van artikel 7:13, kan gebruik worden gemaakt van het "voordeel" dat de wet biedt, name­lijk een langere beslistermijn van tien weken (zie artikel 7:10). Indien anders samengestelde commissies worden ingeschakeld, blijft de beslistermijn zes weken.

  • 5.

    Afronding van de procedure De verordening spitst zich toe op de behandeling van bezwaar­schriften en eindigt er in feite mee - zie artikel 17 - dat door de commissie schriftelijk advies wordt uitgebracht aan het bestuursorgaan dat op het bezwaarschrift dient te beslissen. In artikel 7:11 van de Awb is geregeld wat er daarna dient te gebeuren. Voor wat betreft de bezwaarschriftenprocedure is bepaald dat indien het bezwaar ontvankelijk is op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit dient plaats te vinden. Is een bezwaar­schrift niet ontvankelijk dan wordt aan de vraag over de gegrondheid van de bezwaren niet toegekomen. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in plaats daarvan een nieuw besluit. Dit nieuwe besluit treedt daarmee in de plaats van het oorspronkelijke (bestreden) besluit. Voor wat betreft de heroverweging wordt nog het volgende opgemerkt. In de eerste plaats wordt er op gewezen dat deze ex nunc dient plaats te vinden, dat wil zeggen dat rekening moet worden gehouden met inmiddels gewijzigde feiten en omstandigheden. De feiten en omstandigheden van het moment waarop het nieuwe besluit wordt genomen zijn dus ook van belang. In de tweede plaats dient de heroverweging 'op grondslag van het bezwaar' te geschieden. Hieruit vloeit voort dat die onderdelen van het besluit die geheel los van de aangevoerde bezwaren staan, in beginsel buiten beschou­wing blijven. Het bestuursorgaan zal daarbij de naar voren gebrachte bezwaren voldoende ruim naar hun strekking moeten opvatten. Indien bijvoor­beeld tijdens de hoorzitting blijkt dat deze, ondanks een beperkte om­schrijving in het bezwaarschrift, ruimer bedoeld zijn, dan zal daarmee rekening moeten worden gehouden. Verder is het de bedoeling van deze bepaling dat er geen verslechtering van de positie van degene die het bezwaarschrift indient tijdens de bezwaar­schriftenprocedure mag optreden (reformatio in peius beginsel). Natuurlijk staat dit er niet aan in de weg dat als een derde bezwaar maakt tegen bijvoorbeeld een afgege­ven vergun­ning, die bezwaren gehonoreerd kunnen worden. Dit is het wezen van de bezwaarschriftenpro­cedure en niet in strijd met genoemd beginsel. In artikelen 7:12 Awb is voorgeschreven dat de beslissing op het bezwaarschrift dient te berusten op een deugdelijke motivering die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij is het van belang dat indien van het advies van de commissie wordt afgeweken in de beslissing de reden van die afwijking wordt vermeld en het advies met de beslissing wordt meegezonden (7:13 Awb). Tenslotte wordt verwezen naar artikel 6:23 Awb waarin wordt voorgeschreven dat indien beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar, daarvan bij de bekendmaking van de beslissing melding wordt gemaakt. Daarbij moet worden aangegeven door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan beroep kan worden ingesteld.

  • 6.

    Vervolg - beroep bij de rechtbank In de inleiding is al aangegeven dat de rechtsbeschermingsprocedure ingevolge de Awb een andere is dan die ingevolge de Wet Arob. De algemene regeling is nu, dat tegen de beslissing op het bezwaarschrift beroep kan worden ingesteld bij de administratieve rechter. Omdat het niet mogelijk is binnen het bestek van deze toelichting uitgebreid in te gaan op de toepasselij­ke regelingen wordt hieronder volstaan met het aangeven van enkele aandachtspunten. - Voor een overzicht van de algemene regels zie hoofdstuk 6 Awb: Algemene bepalingen over bezwaar. Voor de meer specifieke procesrechtelij­ke bepalingen met betrekking tot het beroep op de administratieve rechter zie hoofdstuk 8 Awb: Bijzondere bepalingen over beroep bij de rechtbank. - Geen beroep kan worden ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit (art. 6:13 Awb). - De absolute competentiebepalingen zijn (verder) opgenomen in de artikelen 8:1 tot en met 8:6 Awb. Daaruit blijkt waartegen wel of geen beroep kan worden ingesteld. De relatieve competentiebepalin­gen, welke rechtbank is bevoegd, zijn opgenomen in de artikelen 8:7 tot en met 8:9 Awb. Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een gemeente (provin­cie, waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam of gemeenschappe­lijk orgaan) is de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft bevoegd. In eerste instantie was terzake van deze relatieve competen­tie gekozen voor de 'woonplaats­aanknoping' en zou de rechtbank bevoegd zijn binnen welker rechtsgebied de indiener van het beroep­schrift zijn woon­plaats in Nederland heeft. In de artikelen 8:10 tot en met 8:85 Awb wordt achtereenvolgens ingegaan op: - behandeling (van het beroep) door een enkelvoudige en een meervoudige kamer; - verwijzing, voeging en splitsing; - wraking en verschoning van rechters; - partijen (daarin is o.a. bepaald dat een bestuursorgaan dat een college is in het geding wordt vertegenwoordigd door één of meer door het bestuurs­orgaan aangewezen leden en dat partijen zich kunnen laten bijstaan of door een gemachtigde kunnen laten vertegenwoordigen); - getuigen, deskundigen en tolken; - verzending van stukken; - griffierecht; - vooronderzoek; - versnelde behandeling; - vereenvoudigde behandeling; - onderzoek ter zitting. In de artikelen 8:66 tot en met 8:80 Awb gaat het over de uitspraak van de administratieve rechter. Aandachtspunt daaruit is onder andere dat indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart zij, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtsper­soon kan veroor­delen tot vergoeding van de schade die partij leidt. Aandacht verdient tevens dat de rechtbank bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijker­wijs heeft moeten maken. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld. Daarin zal een punten­systeem worden opgenomen aan de hand waarvan de hier bedoelde vergoeding kan worden afgeleid. Hoofdstuk 8 Awb wordt afgesloten met een aantal bepalingen over de voorlo­pi­ge voorziening, de onmiddellijke uitspraak in hoofdzaak en de herziening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    verwerend orgaan: bestuurs­orgaan dat het bestreden besluit heeft genomen;

  • b.

    commissie: commissie van advies voor de bezwaar­schrif­ten;

  • c.

    wet: wet van 4 juni 1992 (Stbl. 1992, 315) houdende algemene regels van bestuursrecht (Algemene wet be­stuursrecht).

In dit artikel zijn slechts die begripsbepalingen opgenomen die niet in de Algemene wet bestuursrecht voorkomen. Zo ontbreekt een omschrijving van het begrip bestuursorgaan hoewel dat op meerdere plaatsen in de verordening voorkomt. Verschillende bestuursorganen kunnen in het licht van de toepassing van deze verordening worden onder­scheiden:- Het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen, in de verordening aangeduid als verwerend orgaan. Dit kan betreffen de gemeente­raad, het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester, een commissie waaraan via delegatie bepaalde bevoegdheden van de hiervoor genoemde bestuursorganen zijn overgedragen en tenslotte de ambtenaar aan wie uitvoeringsbevoegdheden van het college van burge­meester en wethouders of de burgemeester zijn overgedragen. - Het bestuursorgaan dat dient te beslissen op het ingediende bezwaarschrift. Wanneer het gaat om de behandeling van bezwaarschriften zijn het verwerend orgaan en het onderhavige bestuursorgaan één. Dit volgt uit het karakter van de bezwaarschriftenprocedure als heroverwegingsprocedure door het orgaan dat het oorspronkelijke en bestreden besluit heeft geno­men.

De verwijzing naar de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is zo uitgebreid geformu­leerd om een zo eenduidig mogelijke vertrekpunt te hebben, n.l. de tekst zoals deze in het Staatsblad 1992, nr. 315 was opgenomen. In dit verband zij ook verwezen naar aanwijzing 92 van de op 1 januari 1993 in werking getreden Aanwijzingen voor de regelgeving waarin wordt bepaald dat "indien een regeling verwijst naar normen die zijn vervat in een andere Nederlandse publiekrechtelijke regeling, die verwijzing mede nadien in werking getreden wijzigingen van die regeling omvat, tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld.

Artikel 2 Inleidende bepaling

  • 1.

    Er is een commissie ter voorbereiding van de be­slissing op gemaakte bezwaren tegen besluiten van de raad, het college en de burgemeester.

  • 2.

    De commissie is niet bevoegd ten aanzien van bezwaar­schrif­ten die zijn ingediend tegen besluiten op grond hoofdstuk XV van de Gemeentewet de gemeentelijke belastingen en daarmee samenhangende besluiten.

In de algemene toelichting, waarbij tevens is ingegaan op een aantal relevante bepalingen uit de (nieuwe) Gemeentewet en de Awb, is de keuze ver(ant)woord voor het horen en adviseren door een gemeentelijke commissie. Deze commissie wordt via deze inleidende bepaling als zodanig geïntrodu­ceerd.

Het eerste lid van dit artikel verwijst naar artikel 1:5 van de Awb waarin is omschreven wat onder het maken van bezwaar dient te worden verstaan. De redenen voor het instellen van de adviescommissie gelden in principe voor alle door de gemeentelijke bestuursorganen te nemen besluiten. Geadviseerd is dan ook een algemene commissie voor de bezwaarschriften in te stellen. In het tweede lid wordt echter een uitzondering gemaakt voor het gebied van de gemeentelijke belastingen. Hiervoor zijn twee redenen aan te voeren. In de meeste gevallen is het bij bezwaar­schriften op het gebied van de gemeentelijke belastingen niet verplicht en gebruikelijk een formele hoorzitting te beleggen. Ten tweede heeft het merendeel van deze bezwaren betrekking op de jaarlijkse OZB-aanslag, waarbij het vooral gaat om de waardering van het onroerend goed. Dit is een deskundigheid die in de commis­sie hoe dan ook niet aanwezig is.

Artikel 3 Samenstelling van de commissie

  • 1.

    De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden, die worden benoemd, geschorst en ontslagen door het college.

  • 2.

    Het college benoemt overeenkomstig het eerste lid een genoegzaam aantal plaatsvervangen­de leden.

  • 3.

    De voorzitter en de leden van de commissie kunnen geen deel uit­maken van of werkzaam zijn onder verantwoorde­lijkheid van een gemeentelijk bestuurs­orgaan.

  • 4.

    De commissie regelt de vervan­ging van de voorzitter.

Zie de algemene toelichting.

N.B.: a. Indien daaraan - bijvoorbeeld gelet op het grote aantal te behandelen ge­schriften of in verband met een wenselijke splitsing naar onderwerp - behoefte bestaat kan de commissie worden opgesplitst in kamers volgens de volgende bepaling (gekozen is voor de instelling van kamers door de commissie zelf, uiteraard is het mogelijk dat het college daartoe zelf recht­streeks overgaat):

Artikel 3a.

  • 1.

    De commissie kan kamers instellen, die belast worden met de behande­ling van be­zwaarschriften.

  • 2.

    De commissie bepaalt het aantal kamers en stelt voor elke kamer vast welke cate­gorie of categorieën bezwaar­schriften door haar zullen worden behandeld.

  • 3.

    Elke kamer bestaat uit ten minste drie leden, te weten: a. een voorzitter, zijnde de voorzitter of een van de leden van de commis­sie, uit haar midden aangewezen; b. tenminste twee andere leden, door de commissie aange­wezen uit haar midden.

  • 4.

    De commissie wijst uit haar midden voor elk lid, als bedoeld in het derde lid onder b, een eerste en een tweede plaats­ver­vanger aan. Indien geen plaatsvervanger beschikbaar is, wijst de voorzit­ter van de commis­sie een ander lid van de commissie als zodanig aan.

  • 5.

    De kamer kan beslissen, dat de behande­ling van een bezwaar­­schrift door de com­missie zal geschieden.

  • 6.

    Met betrekking tot de werkwijze van de kamers is het bepaal­de in deze verordening zoveel mogelijk van overeenkom­stige toepassing.

Artikel 3b. Voorts wordt op deze plaats nog gewezen op de mogelijkheid een lid van de commissie te belasten met het horen overeenkomstig artikel 7:13, lid 3.

Artikel 4 Secretaris

  • 1.

    De secretaris van de commissie is een door het college aangewezen ambtenaar.

  • 2.

    Het college wijst tevens een of meer plaatsvervangers van de secretaris aan.

Bij een commissie met kamers als bedoeld in artikel 3a dient tussen 'commissie' en 'is' te worden tussenge­voegd: en haar kamers.

Artikel 5 Zittingsduur

  • 1.

    De voorzitter en de leden van de commissie treden af op de dag van het aftreden van de ­raad.

  • 2.

    De voorzitter en de leden van de commissie kunnen op ieder moment ontslag nemen.

  • 3.

    De aftredende voorzitter en de aftre­dende leden van de commissie blijven hun functie vervullen totdat in de opvol­ging is voorzien.

Deze bepaling kan eventueel worden aangevuld met een lid waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat leden van een commissie die daarin zijn benoemd in verband met een bepaalde hoedanigheid, aftreden indien zij deze hoedanigheid verliezen. Dit hangt ook af van het bepaalde in artikel 3. Voorts kan een lid bij zijn ontslag zelf het tijdstip van dat ontslag bepalen. Hij kan ook een later tijdstip kiezen om zodoende eventueel nog bij de afhandeling van lopende zaken betrokken te kunnen zijn.

Uiteraard is het mogelijk voor een ander moment van aftreden te kiezen dan bedoeld in het eerste lid. Gelet op het feit dat de benoeming geschiedt door het college, ligt afwijking echter niet voor de hand. De bepaling van het derde lid is van orde.

Een ontslagnemend lid kan niet gedwongen worden ook feitelijk de functie te blijven vervullen.

Artikel 6 Ingediend bezwaarschrift

  • 1.

    Op het ingediende bezwaarschrift wordt de datum van ont­vangst aan­gete­kend.

  • 2.

    Het bezwaarschrift met de daarbij overge­legde stukken wordt zo spoedig mogelijk in handen van de commissie gesteld.

  • 3.

    Bij het bericht van ontvangst, als bedoeld in artikel 6:14 van de wet, wordt vermeld dat een commissie over het bezwaar zal advise­ren.

De Awb regelt de wijze van het maken van bezwaar en de daarmee samenhangende ontvankelijkheidsvragen. Dat hoeft derhalve niet in deze verordening te worden opgenomen. Hieronder treft u een verwijzing aan naar deze regels. - Vereisten te stellen aan het bezwaarschrift (artikel 6:5). - De indieningstermijn (artikel 6:7 tot en met artikel 6:12): - de indieningstermijn bedraagt zes weken (artikel 6:7); - de indieningstermijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 6:8); - de verzendtheorie is van toepassing (artikel 6:9); - regeling ten aanzien van de ontvankelijkheid van te vroeg of te laat ingediende bezwaarschrif­ten (artikelen 6:10 en 6:11); - bezwaar gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit is niet aan een termijn gebonden (artikel 6:12). - De procedure na ontvangst van een bezwaarschrift (artikel 6:14 tot en met artikel 6:15): - schriftelijk bevestigen van de ontvangst door het orgaan waar het bezwaarschrift is ingediend (artikel 6:14); - doorzendplicht (artikel 6:15).

Met betrekking tot de ontvangstbevestiging wordt nog opgemerkt dat naast verzending per post ook uitreiking van een ontvangstbewijs in aanmerking komt. Het ontvangstbewijs kan samenvallen met de mededeling aan de indiener dat deze in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord, mits de mededeling spoedig na de ontvangst van het bezwaarschrift wordt afgegeven. Het verdient aanbeveling om, naast aantekening van de datum van ontvangst op het bezwaarschrift, de envelop waarin het is verzonden te bewaren; dit gezien het belang van de datum van de poststempel en ter voorkoming van onnodige geschillen omtrent de ontvankelijkheid (zie artikel 6:9 Awb).

Het aantekenen van de datum van ontvangst wordt in artikel 6:15 Awb uitdrukkelijk voorgeschreven indien het bezwaarschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde admini­stratieve rechter. Dit heeft betekenis voor de vraag of het geschrift tijdig bij de bevoegde instantie is ingediend. Ingevolge het derde lid van artikel 6:15 Awb dient namelijk de bevoegde instantie het doorgezon­den geschrift in de drie in dat lid vermelde gevallen als tijdig ingediend te beschouwen indien de indiening bij de onbevoegde instantie tijdig is geschied.

Wanneer het derde lid geen toepassing vindt is de ontvangst bij het bevoegde orgaan beslissend. Er zal dan meestal sprake zijn van verwijt­baar handelen aan de kant van de indiener die daarvoor zelf het risico loopt (zie schema op de volgende pagina).

▀ : indiening (poststempel) - : ontvangst door onbevoegde orgaan Q : ontvangst door bevoegde orgaan

procedure einde termijn gevolg

  • 1.

    ▀----------------Q ontvankelijk

  • 2.

    ▀------------ ---Q ontvankelijk

  • 3.

    ▀----------------Q ontvankelijk

  • 4.

    ▀------------------ --Q niet ontvankelijk, tenzij: a. verwijtbaar aan onbevoegde orgaan (trage doorzending); b. artikel 6:15, lid 3 van toepassing.

  • 5.

    ▀----------- │-----Q niet ontvankelijk, tenzij artikel 6:15, lid 3 van toepassing

Wellicht ten overvloede wordt hier opgemerkt dat het in het algemeen niet zo kan zijn dat de hier bedoelde door­zending, binnen de gemeentelijke organisatie tussen de verschillende gemeentelijke bestuursorganen, veel tijd in beslag neemt. Te stellen valt dat een bezwaarschrift dat aan het verkeerde bestuursor­gaan is gericht, ten gevolge van een ver­wijtbaar onjuiste adressering niet te laat bij het bevoegde orgaan terecht kan komen indien het onbevoegde bestuursorgaan tot hetzelfde openbare lichaam behoort als het bevoegde.

Met het tweede lid van dit artikel wordt de daadwerkelijke behandeling van een ingediend bezwaarschrift door de commissie gestart. In verband met de voor de afhandeling geldende termijn verdient het aanbeve­ling aan het hier gestelde ("zo spoedig mogelijk") ook daadwerkelijk te voldoen.

Het bepaalde in het derde lid komt voor wat betreft de behandeling van bezwaarschriften overeen met artikel 7:13, tweede lid, Awb. Wellicht ten overvloede zij hier opgemerkt dat het aanbeveling verdient indieners al in een zo vroeg mogelijk stadium op de hoogte te brengen van de te volgen procedure.

Artikel 7 Overdracht bevoegdheden De bevoegdheden ingevolge de artikelen: - 2:1, tweede lid, - 6:6, voor wat betreft het de indiener stellen van een termijn waarbinnen het verzuim in de zin van niet voldoen aan de vereisten als gesteld in artikel 6:5 van de wet, kan worden hersteld, - 6:17, voor zover het betreft de verzending van stukken tijdens de behandeling door de commissie, - 7:4, tweede lid, - 7:6, vierde lid, van de wet worden voor de toepas­sing van deze verorde­ning overgedragen aan de commissie.

Ingevolge artikel 7:13 Awb beslist de commissie al over de toepassing van artikel 7:4, zesde lid en 7:5, tweede lid. Artikel 7 van de verordening vult deze bevoegdheden door middel van delegatie aan (artikelen 156, 165 en 178 Gemeentewet). Feitelijk gaat het om een aantal praktische handelingen die samenhangen met het horen waarover in de te volgen procedure soms moet worden beslist. Omdat over deze zaken vaak op korte termijn moet worden beslist, gaan wij ervan uit dat de commissie de bevoegdheden zal mandateren aan haar voorzitter. Het apart bijeenroepen van de commissie is te omslachtig en werkt kostenverhogend.

Voor deze constructie wordt gekozen, omdat het rechtstreeks overdragen (delege­ren) van de bevoegdheden aan de voorzitter ingevolge de Gemeentewet niet mogelijk is en het rechtstreeks opdragen (mandaat) van de bevoegdheden aan de voorzitter tot de situatie zou leiden dat het bestuursorgaan verantwoordelijk blijft, maar deze verantwoordelijkheid moeilijk kan waarmaken, omdat het geen werkrelatie heeft met degene die de bevoegdheden uitoefent, in casu de voorzitter. De bevoegdheden in dit artikel worden derhalve overgedragen aan de commissie in de verwachting, dat zij haar mandateert aan haar voorzitter. In de hier onderstaande tekst wordt daarvan dan ook uitgegaan.

De in dit artikel aangehaalde artikel(led)en van de Awb luiden als volgt.

Artikel 2:1, tweede lid 2. Een bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelij­ke machtiging verlangen.

Toelichting Deze bepaling is facultatief geformuleerd; de voorzitter is namens de commissie dan ook vrij al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken.

Artikel 6:6 Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Toelichting De termijn waarbinnen het verzuim dient te worden hersteld wordt vastge­steld door de voorzitter namens de commissie. Er is vanaf gezien in de verordening een vaste termijn daarvoor op te nemen omdat het niet goed mogelijk is in algemene zin voor alle gevallen aan te geven hoe lang deze termijn zou moeten zijn. Uitgangspunt is wel dat er sprake moet zijn van een redelijke termijn (in de meeste gevallen zal met een termijn van twee weken na het einde de bezwarentermijn kunnen worden volstaan). Enerzijds moet de indiener een reële mogelijkheid worden geboden het geconsta­teerde verzuim te herstellen, anderzijds moet het niet zo zijn dat door een langere termijn de procedure wordt vertraagd. In de jurisprudentie is aan deze problematiek in de afgelopen jaren ook regelmatig aandacht geschon­ken. Te wijze valt op de volgende uitspraken. - Afdeling Rechtspraak Raad van State, 18 juni 1990 (Luykgestel), Gemeen­te­st­em 6915, 3: Appellanten zijn ten onrechte in hun bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard omdat op de hoorzitting noch op enig ander moment voorafgaand aan de beslissing op het bezwaarschrift verweerders (B&W) appellanten hebben gewezen op de gevolgen die zij zouden verbinden aan het uitblijven van een nadere schriftelijke motivering van het bezwaarschrift. - Voorzitter Afdeling Rechtspraak Raad van State, 17 december 1990 (Nieuw-Leusen), JG 91.0228: Niet-ontvankelijkheid wegens te late indiening van schriftelijke motive­ring van bezwaarschrift moet achterwege blijven indien hierop vooraf niet is gewezen. - Voorzitter Afdeling Rechtspraak Raad van State, 25 juni 1992 ('s-Gravenhage), niet gepubliceerd: Omdat verweerders appellant niet hebben gewezen op de gevolgen die zij zouden verbinden aan het uitblijven van een nadere schriftelijke motive­ring van het bezwaarschrift, is de voorzitter van oordeel dat verweerders appel­lant ten onrechte wegens strijd met artikel 13 van de Wet Admini­stratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen niet-ontvankelijk hebben verklaard.

Naar aanleiding van deze uitspraken wordt er op gewezen dat een zorgvuldige formulering van de brief waarin gewezen wordt op het verzuim en de termijn wordt gesteld waarbinnen het verzuim moet worden hersteld noodzakelijk is. Duidelijk zal moeten worden aangegeven welke consequentie verbonden is aan het niet voldoen aan deze verplichting. Dit volgt ook uit de facultatieve wijze waarop artikel 6:6 is geformuleerd voor wat betreft het gevolg van het in verzuim zijn: het bezwaarschrift 'kan' niet-ontvankelijk worden verklaard. De uiteindelijke beslissing ligt dus bij het bestuursor­gaan.

Overigens zal niet zonder meer geconcludeerd mogen worden dat er in een dergelijke situatie sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaarschrift waardoor - ingevolge artikel 7:3 Awb voor wat betreft een bezwaarschrift - van het horen kan worden afgezien.

Ten slotte wordt hier gewezen op artikel 7:10 van de Awb waarin voorschriften zijn opgenomen ter zake van de termijn waarbinnen op een ingediend bezwaarschrift dient te worden beslist. De beslistermijn wordt namelijk opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 Awb te herstel­len, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 6:17 Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde.

Artikel 7:4, tweede lid 2. Het bestuursorgaan legt het bezwaar­schrift en alle verder op de zaak betrekking hebben­de stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.

Artikel 7:6, vierde lid 4. Het bestuursorgaan kan, al dan niet op ver­zoek van een belanghebbende, toepassing van het derde lid achterwege laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden.(....) [Het derde lid van dit artikel luidt: Wanneer belanghebbenden afzonderlijk zijn gehoord, wordt ieder van hen op de hoogte gesteld van het verhandelde tijdens het horen buiten zijn aanwezigheid.]

Artikel 8 Vooronderzoek

  • 1.

    De voorzitter van de commissie is in verband met de voorbereiding van de behandeling van het bezwaar bevoegd rechtstreeks alle gewenste inlichtingen in te winnen of te doen inwinnen.

  • 2.

    De voorzitter kan uit eigen beweging of op verlangen van de commissie bij deskundigen advies of inlichtingen inwinnen en dezen zo nodig uitnodigen daartoe in de zitting te verschijnen. Indien daaraan kosten zijn verbon­den, is vooraf machtiging het college vereist.

Het spreekt voor zich dat de voorzitter van de commissie er zorg voor dient te dragen dat al het noodza­kelijke wordt gedaan om de behandeling van het bezwaarschrift genoegzaam voor te bereiden. Dat geldt zowel intern bij de gemeente ‑ hij krijgt de bevoegdheid alle gewenste inlichtin­gen in te winnen ‑ alsook extern. Zo moet het mogelijk zijn om met de klager in contact te treden om nadere informatie in te winnen of bijv. hem bij kennelijke niet‑ontvanke­lijkheid in overweging te geven het bezwaarschrift in te trekken. De activiteiten van de commissie of van haar voorzitter bij de voorberei­ding van de te behandelen zaken kunnen kosten met zich meebrengen. Daarbij vallen te onderscheiden gewone en bijzondere kosten. Bij gewone kosten valt te denken aan bijvoorbeeld de vergoedingen voor de leden. Het inschakelen van externe deskundigen zal bijzondere kosten met zich meebrengen. Deze kosten komen ten laste van de gemeentebegroting. Normaal gesproken is er in de begroting voorzien in de normale kosten van een commissie. Dat kan anders liggen als het om bijzondere kosten gaat. Aangezien het college belast is met de uitvoering van de begroting, ligt het voor de hand dat bijzondere kosten niet gemaakt worden voordat dat het college de gelegenheid heeft gehad zulks te toet­sen aan een begrotingspost. Om deze reden is in deze bepaling voor de kosten voor getuigen en/of deskundi­gen een machtiging vooraf geïntroduceerd.

Uiteraard mag het niet zo zijn dat het college middels een dergelijke toetsing het werk van de commissie frustreren en haar onafhanke­lijke positie daardoor aantasten.

In dit verband verdient ook artikel 3:7 Awb aandacht. Daarin wordt bepaald dat het bestuursorgaan waaraan advies wordt uitgebracht, aan de adviseur, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking stelt die nodig zijn voor een goede vervulling van diens taak. Uit de hier gebezigde formulering volgt dat het ter beoordeling van het bestuursorgaan blijft welke gegevens dat zullen zijn. Uit de aard van het advies van de commissie vloeit evenwel voort dat dit alle op de zaak betrekking hebbende gegevens zullen zijn. De commissie zal immers geen afgewogen oordeel kunnen uit­brengen in geval gegevens worden achtergehou­den.

Artikel 9 Hoorzitting

  • 1.

    De voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting waarin de belanghebbende(n) in de gelegen­heid worden gesteld zich door de com­missie te doen horen. Tegelijkertijd wordt het verwerend orgaan voor de zitting opgeroepen.

  • 2.

    Ten behoeve van de hoorzitting wordt door of namens het verwerend orgaan een pleitnotitie opgesteld. Deze notitie wordt uiterlijk aan het begin van de hoorzitting in handen gesteld van de commissie en de aanwezige belanghebbende(n). In de notitie wordt puntsgewijs op de gegrondheid van het bezwaarschrift ingegaan.

  • 3.

    De voorzitter beslist over de toepassing van de artikelen 7:3 van de wet.

  • 4.

    Indien de voorzitter op grond van de in het derde lid genoemde artike­len besluit van het horen af te zien doet hij daarvan medede­ling aan: a. de belang­hebbenden; b. het ver­werend orgaan en

Ingevolge het eerste lid van deze bepaling wordt ook het verwerend orgaan voor de zitting opgeroepen. Dit is dwingender dan uitnodigen. Voor deze term is gekozen, omdat het van groot belang is dat dit orgaan ter zitting aanwezig is of indien het dat wenst zich laat vertegenwoordigen. Daarmee kan worden voorkomen dat er, vanwege de inbreng van de klager, een eenzijdig beeld ontstaat.

Voorts is het voor de commissie van groot belang van bestuurlijke zijde te vernemen hoe een beslissing tot stand is gekomen. Het is voor de commissie anders niet goed mogelijk om ter zake een verantwoorde afwe­ging te maken.

In het tweede lid van het artikel is voor het verwerend orgaan de verplichting opgenomen voor de hoorzitting een pleitnotitie in te dienen. Bij de uitnodiging voor de hoorzitting zal aan de belanghebbende wanneer hij zich laat bijstaan door een deskundige, eveneens worden gevraagd de inbreng op papier te zetten. Een verplichting daartoe gaat evenwel te ver en is wettelijk ook niet mogelijk. De ervaring in andere gemeenten is namelijk, dat door het op papier hebben van de inbreng van partijen voor de eerste ronde, de hoorzitting zelf beter wordt benut en nadien effectiever kan worden beraad­slaagd door de commissie.

De in het derde lid genoemde artikelen van de wet geven aan in welke gevallen van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien. Voor wat betreft een ingediend bezwaarschrift is dat indien:

  • a.

    het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is;

  • b.

    het bezwaar kennelijk ongegrond is;

  • c.

    de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of

  • d.

    aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebben­den daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

Zoals uit de toelichting bij artikel 1 volgt zijn in de bezwarenprocedure het verwerende orgaan en het bestuursorgaan dat op een ingediend bezwaarschrift dient te beslissen één. Het ligt voor de hand dat indien het verwerend orgaan aan het bezwaar van appellant volledig tegemoet denkt te kunnen komen het daarover met de voorzitter van de commissie contact opneemt.In dit verband zij ook gewezen op de artikelen 6:18 en 6:19 Awb. In artikel 6:18 gaat het over het tijdens het aanhangig zijn van bezwaar intrekken of wijzigen van het bestreden besluit. In artikel 6:19 wordt bepaald dat indien een bestuursor­gaan een dergelijk intrekkings- of wijzigingsbesluit heeft genomen het bezwaar geacht wordt mede gericht te zijn tegen het nieuwe besluit tenzij dat besluit aan het bezwaar geheel tegemoet komt. De bevoegdheid hierover te beslissen wordt door de verordening toegekend aan de voorzitter van de commissie. Deze beslissing is dus niet aan het bestuursorgaan dat het bezwaarschrift heeft ontvangen. Dat zou overigens ook niet mogelijk zijn gelet op artikel 7:13, vierde lid, waarin onder andere is bepaald dat de commissie, voor zover bij wettelijk voor­schrift niet anders is bepaald, beslist over de toepassing van artikel 7:3. Het bepaalde in het vierde lid spreekt voor zich. Daarnaast zal in het uiteindelijk uit te brengen advies hier nogmaals op moeten worden terugge­komen. Dat is noodzakelijk omdat ingevolge artikel 7:12 Awb bij de beslissing op een bezwaarschrift, indien van het horen is afgezien, aangegeven moet worden op welke grond dat is geschied.

Artikel 10 Uitnodiging zitting

  • 1.

    De voorzitter deelt de belangheb­benden en het verwerend or­gaan ten minste twee weken vantevoren de datum van de zitting mede.

  • 2.

    Binnen twee da­gen na de in het eerste lid be­doelde medede­ling kunnen de belanghebbenden of het verwerend orgaan, onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijd­stip van de zitting te wijzigen.

  • 3.

    De beslissing van de voorzit­ter op een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval één week voor het tijdstip van de zitting aan de belanghebbenden en het verwerend orgaan meegedeeld.

  • 4.

    De voorzitter is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken of afwijking toe te staan van de termijnen als genoemd in het eerste, tweede en derde lid.

Het verdient aanbeveling een termijn vast te stellen die ligt tussen de oproeping en de zitting zelf. In het algemeen moet gedacht worden aan een zodanige termijn, dat de klager en de overige belanghebbenden voldoende gelegenheid krijgen om zich behoorlijk op de zitting voor te bereiden. Gekozen is voor een termijn van twee weken, mede in verband met de termijn van tien weken waarbinnen, behoudens verdaging, op het bezwaar moet zijn beslist (zie artikel 7:10) en het bepaalde in artikel 7:4 AWB (zie hierna). Voorts is een regeling opgenomen omtrent het desgevraagd wijzigen van het tijdstip van de zitting. Uitstel hoeft overigens niet altijd te worden verleend. Betrokkene dient wel tijdig uitsluitsel over zijn verzoek om uitstel te krijgen. Als stelregel zou gehanteerd kunnen worden dat een verzoek om uitstel zoveel mogelijk wordt gehonoreerd. Dat dient dan wel te worden beperkt tot een eenmalig uitstel, omdat anders de afwikkeling van het bezwaar­schrift een te grote vertraging zou kunnen ondervinden.

De toelichting op dit artikel van deze verordening is ook de plaats om te wijzen op het bepaalde in de artikelen 7:4 en 7:8 (v.w.b. bezwaarschrift) van de Awb. Het verdient aanbeveling van de inhoud van deze artikelen bij de uitnodiging van de hoorzitting mededeling te doen.

Omdat de inhoud van deze artikelen voor zich spreekt is er mee volstaan de tekst ervan hier integraal op te nemen (zie ook de toelichting bij artikel 7).

Artikel 7:4

  • 1.

    Tot tien dagen voor het horen kunnen belanghebbenden nadere stukken indienen.

  • 2.

    Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken vooraf­gaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebben­den ter inzage.

  • 3.

    Bij de oproeping voor het horen worden belanghebbenden gewezen op het eerste lid en wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen.

  • 4.

    Belanghebbenden kunnen van deze stukken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen.

  • 5.

    Voor zover de belanghebbenden daarmee instemmen, kan toepassing van het tweede lid achterwege worden gelaten.

  • 6.

    Het bestuursorgaan kan, al dan niet op verzoek van een belanghebben­de, toepassing van het tweede lid voorts achterwege laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Van de toepas­sing van deze bepaling wordt mededeling gedaan.

  • 7.

    Gewichtige redenen zijn in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting bestaat een verzoek om informatie, vervat in deze stukken, in te willigen.

  • 8.

    Indien een gewichtige reden is gelegen in de vrees voor schade aan de lichamelijke of geestelijke gezondheid van een belanghebbende, kan inzage van de desbetreffende stukken worden voorbehouden aan een gemachtigde die hetzij advocaat hetzij arts is.

Artikel 7:8

  • 1.

    Op verzoek van de belanghebbende kunnen door hem meegebrachte getuigen en deskundigen worden gehoord.

  • 2.

    De kosten van getuigen en deskundigen zijn voor rekening van de belang­hebbende die deze heeft meegebracht.

Artikel 11 Quorum Voor het houden van een zitting is vereist, dat de meerderheid van het aantal leden, waaronder in ieder geval de voorzitter dan wel zijn plaats­vervanger, aanwezig is.

Artikel 12 Niet deelneming aan de behandeling De voorzitter, de leden en de secretaris van de commissie nemen niet deel aan de behande­ling van een bezwaarschrift, indien daarbij hun onpartijdigheid in het geding kan zijn.

Dit artikel vormt het equivalent van artikel 2:4 Awb. In dit verordenings­artikel zijn echter de voorzitter, de leden en de secretaris van de commissie onderwerp van regeling terwijl in artikel 2:4 Awb de tot het bestuurs­orgaan behorende of daarvoor werkzame personen zonder vooringenomenheid of eigen belang deelnemen aan het besluitvormingsproces.

Artikel 13 Openbaarheid zit­ting

  • 1.

    De zitting van de commissie is openbaar.

  • 2.

    De deuren worden gesloten in­dien de voorzitter van de commis­sie of een van de aanwezige leden het nodig oordeelt of indien een be­langhebbende daartoe een verzoek doet.

  • 3.

    Indien de commissie vervolgens beslist dat gewichtige redenen aanwezig zijn die zich tegen open­baarheid van de zitting verzetten, vindt de zitting plaats met geslo­ten deuren.

Ingevolge artikel 7:5, tweede lid, Awb besluit het bestuursorgaan, voor zover niet bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, of het horen in het openbaar plaatsvindt. In artikel 7:13, vierde lid, Awb wordt deze bevoegd­heid aan de daar bedoelde commissie toegekend. Verder wordt hier gewezen op artikel 85 Gemeentewet waarin onder andere is bepaald dat ten aanzien van een commissie die is belast met het voorbe­reiden van door de raad te nemen beslissingen op bezwaar­schrif­ten de raad tevens de openbaarheid van de vergaderingen regelt.

In de onderhavige verordeningsbepaling is vastgelegd dat de zitting - het horen - in principe in het openbaar plaats­vindt. Uitzondering op deze regel blijft mogelijk bijvoorbeeld in geval dat bijzonder persoonlijke zaken van familiaire, medische of financiële aard danwel andere zaken met een vertrouwelijk karakter aan de orde komen. De zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de commissie, die ingevolge artikel 16 van de verordening achter gesloten deuren plaats heeft.

Artikel 14 Schriftelijke verslag­legging

  • 1.

    Het verslag als bedoeld in ar­tikel 7:7 van de wet vermeldt de namen van de aanwezigen, met daarbij een vermel­ding van hun hoedanig­heid.

  • 2.

    Het verslag houdt een korte vermelding in van hetgeen over en weer is gezegd en overigens ter zitting is voorgeval­len.

  • 3.

    Indien de zitting geheel of ge­deeltelijk met gesloten deuren plaatsvond, of indien belang­hebbenden respectie­velijk hun gemachtigden niet in elkaars tegenwoor­digheid zijn ge­hoord, maakt het verslag hiervan melding.

  • 4.

    Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag worden ge­hecht.

Artikel 7:7 Awb vereist zeer kort en bondig dat van het horen een verslag wordt gemaakt. De wijze waarop en de inhoudelijk vereisten aan het verslag worden niet door de Awb geregeld. Dit staat er overigens niet aan in de weg dat in de verordening een vaste procedure wordt opgenomen. Het bepaalde in het eerste lid strekt niet zover, dat van al het aanwezige publiek naam en hoedanigheid wordt opgenomen. Wel zal uit het verslag duidelijk moeten blijken wie namens welke partij aanwezig was en wat door hen naar voren is gebracht.

Artikel 15 Nader onderzoek

  • 1.

    Indien na afloop van de zitting maar voo­rdat het advies wordt opge­steld, nader onderzoek wenselijk bli­jkt te zijn, kan de voorzitter uit eigen beweging of op verlangen van de commis­sie dit onderzoek houden. Met betrekking tot dit onderzoek is artikel 8 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De uit het nader onderzoek verkregen informatie wordt in afschrift aan de leden van de commissie, het ver­werend orgaan en aan de belanghebbenden toege­zonden.

  • 3.

    De leden van de commissie, het verwerend orgaan en de belanghebben­den kunnen binnen een week na ver­zending van de in het eerste lid bedoelde nadere informatie aan de voor­zitter van de commissie een verzoek richten tot het beleg­gen van een nieuwe hoor­zitting. De voorzit­ter beslist om­trent een dergelijk verzoek.

  • 4.

    Op een nieuwe hoorzitting, als bedoeld in het derde lid, zijn de bepalingen in deze verordening, die betrekking hebben op de hoor­zitting zoveel mogelijk van over­eenkomsti­ge toepassing.

Een nader onderzoek kan feiten of omstandigheden aan het licht brengen die op het moment van de zitting nog niet bekend waren. Dit kan aanleiding zijn om belanghebbenden en het verwerend orgaan opnieuw te horen. De onderhavige bepaling voorziet in de mogelijkheid de commissie te verzoeken daartoe een nieuwe zitting te houden. In artikel 7:9 Abw wordt bepaald dat, indien het in voorbedoeld geval feiten of omstandigheden betreft die voor de op bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en dat zij opnieuw in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord.

Artikel 16 Raadkamer en advies

  • 1.

    De commissie beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren over het door haar uit te brengen advies.

  • 2.

    a. De commissie beslist bij meer­derheid van stemmen over het uit te brengen advies. b. Indien bij een stemming de stemmen staken dan beslist de stem van de voorzitter. c. Van een minderheidsstandpunt wordt in het advies melding gemaakt, indien die minderheid dat ver­langt. De eventueel door die minderheid zelf opschrift te stellen toelichting op het standpunt, wordt bij het advies van de commissie gevoegd. d. De secretaris van de commissie heeft een raadgevende stem.

  • 3.

    Het advies is gemotiveerd en omvat een voorstel voor de te nemen be­slissing op het bezwaar­schrift.

  • 4.

    Het advies wordt door de voor­zitter en de secretaris van de commissie ondertekent.

Zie ook de toelichting bij artikel 13. De hoorzitting is in principe openbaar, de hier bedoelde beraadslaging vindt achter gesloten deuren plaats.

Het tweede lid, onder b, is opgenomen voor die gevallen waarin het verga­derquorum wel aanwezig is doch door afwezigheid van één of meerdere van de leden of hun plaatsvervangers (of als gevolg van de toepassing van artikel 12) de commissie tijdens de besluitvorming uit een even aantal personen bestaat. Overeenkomstig goed democratisch gebruik is het mogelijk een minderheidsstandpunt op te laten nemen. Het lid dat een minderheidsstandpunt inneemt zorgt er zelf voor dat dit opschrift wordt gesteld.

Artikel 17 Uitbrengen ad­vies

  • 1.

    Het schriftelijke advies wordt, onder mede­zending van het verslag als bedoeld in artikel 14 en eventueel door de com­missie ontvangen nadere informatie, tijdig uitgebracht aan het bestuurs­orgaan dat op het bezwaarschrift dient te beslissen. Bij de bekendmaking van dit besluit worden het advies, het verslag en de eventuele nadere informatie meegezonden of uitgereikt.

  • 2.

    Indien naar het oordeel van de voorzitter van de commissie de termijn van tien weken, als be­doeld in artikel 7:10, eerste lid van de wet, ontoereikend is voor achtereen­vol­gens het uitbren­gen van een advies door de commissie en het nemen van een beslis­sing verzoekt hij het in het eerste lid bedoelde bestuursorgaan tijdig de beslissing te ver­dagen.

  • 3.

    Van een besluit tot verdaging ontvangen de commissie en de belanghebbenden een af­schrift.

Volgens artikel 7:13, zesde lid, Awb maakt in de bezwaarschrif­tenprocedu­re het verslag van de hoorzitting deel uit van het advies van de commissie en wordt het schrifte­lijk uitgebracht.

Ook hier verdient het evenwel aanbeveling dat het advies schriftelijk wordt uitge­bracht en dat het verslag daarvan deel uitmaakt. Om die reden is het eerste lid van deze verordenings­bepaling als zodanig geformu­leerd.

De beslistermijn bedraagt ingevolge artikel 7:10 van de Awb tien weken behoudens in het geval van opschorting of met gebruikmaking van de mogelijkheid van verd­aging. De onderhavige bepaling verlangt van de voorzitter van de commissie dat, ingeval hij voorziet dat de termijn als hiervoor bedoeld niet wordt gehaald, hij tijdig het bestuursorgaan verzoekt de beslissing op het bezwaar te verdagen. Het besluit tot verdaging is een beschikking. Ingevolge artikel 7:14 Awb zijn de artikelen 3:41 tot en met 3:45 van die wet, regelende de wijze van bekendmaking en mededeling van besluiten, in casu niet van toe­passing. Artikel 3:40 Awb is wel van toepassing. Dit artikel bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. Het ligt voor de hand in verband hiermee ook belanghebbenden en in geval van een beroeps­procedure het verwerend orgaan een afschrift van het verdagingsbe­sluit toe te zenden.

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel Deze verordening treedt in wer­king op de eerste dag van de maa­nd, volgende op die waarin de be­kendmaking door het college heeft plaatsgevonden.

In de artikelen 139 tot en met 146 Gemeentewet is de bekendmaking en inwerkingtreding van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden geregeld. De bepalingen over bekendmaking en mededeling van besluiten zoals opgenomen in afdeling 3.6 Awb zijn op algemeen verbindende voorschriften niet van toepassing (zie artikel 3:1 Awb dat aangeeft dat op besluiten, inhoudende algemeen verbindende voorschrif­ten, slechts de afdelingen 2 tot en met 4A van dat hoofdstuk van toepassing zijn, en wel voor zover de aard van de besluiten zich daartegen niet verzet. Ingevolge artikel 142 Gemeentewet treden bekendgemaakte besluiten in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen. In het eerste lid van het onderhavige artikel wordt een ander tijdstip aangewezen. Uiteraard is een andere keuze mogelijk. Een dergelijke regeling behoeft niet te worden opgenomen indien is voorzien in inwerkingtreding op de achtste dag na die van bekendmaking.

Artikel 19 Overgangsbepaling Ten aanzien van voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening ingediende bezwaarschriften is deze verordening niet van toepassing en blijft de procedure zoals die voor dat tijdstip werd toegepast van kracht.

Artikel 20 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening behan­deling bezwaarschriften.