Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Naarden

2010 Verordening maatregelen Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Naarden
Officiële naam regeling2010 Verordening maatregelen Wet werk en bijstand
CiteertitelVerordening maatregelen Wet werk en bijstand 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Werk en Bijstand

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-2010Gewijzigde regeling

22-09-2010

Gemeenteblad, jrg 17, nr 11, 23 november 2010

RV10.038
03-10-2008Nieuwe regeling

02-10-2008

Gemeenteblad, jrg 15, nr 11, 2 oktober 2008

Nieuwe regeling

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Naarden;

gelezen het raadvoorstel van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2010, RV10.038;

gelet op artikelen 8, eerste lid, onderdeel b en artikel 18 van de Wet werk en bijstandb e s l u i t :

 

in te trekken de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2008, vastgesteld op 10 september 2008;

vast te stellen de volgende

MAATREGELENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2010 

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);b. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;c. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 35 eerste lid, van de wet;d. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;e. bijstandsnorm: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;f. algemeen geaccepteerde arbeid: arbeid die maatschappelijk is aanvaard;g. langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet;h. plicht tot arbeidsinschakeling: de verplichtingen genoemd in artikel 9 eerste lid onder a en b van de Wet werk en bijstand;i. voorziening: voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid sub a. van de wet;j. traject: een met de belanghebbende overeengekomen dan wel door het college aan hem opgelegd geheel van activiteiten, gericht op het verkrijgen van betaalde arbeid of, in geval van een klant-managementtraject, op het verbeteren van de persoonlijke situatie;k. inlichtingenverplichting: de verplichtingen genoemd in artikel 17, eerste, tweede en vierde lid van de wet en de artikelen 28, tweede lid en 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;l. aanvullende verplichtingen: de overige, aan de bijstand verbonden verplichtingen gebaseerd op de artikelen 55, 56 eerste lid en 57 sub a van de wet en de individueel opgelegde verplichtingen welke in een beschikking zijn opgenomen;m. tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan: het verrichten van handelingen door belanghebbende dan wel het nalaten daarvan waardoor onnodig een beroep op de bijstand wordt gedaan of voortgezet;n. zeer ernstig misdragen: het door belanghebbende op een dusdanige wijze benaderen van het college, dan wel onder haar ressorterende personen die belast zijn met de uitvoering van de wet, dat deze zich op een fysieke of psychische wijze dan wel een combinatie van beiden, bedreigd voelen;o. maatregel: het gedurende een bepaalde periode, geheel dan wel gedeeltelijk, verlagen van de bijstand of langdurigheidstoeslag op grond van het bepaalde in artikel 18, tweede lid van de wet alsmede op grond van het bepaalde in de Verordening maatregelen;p. benadelingsbedrag: het netto bedrag dat redelijkerwijs ten onrechte als bijstand of als langdurigheidstoeslag is of zal worden verleend als gevolg van het niet tijdig, niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, de plicht tot arbeidsinschakeling of overige verplichtingen dan wel als gevolg van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Het benadelingsbedrag wordt bruto vastgesteld als de bijstand in een ander kalenderjaar is verstrekt;q. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bussum. 

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28 tweede lid, of artikel 29 eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.  

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien: aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet of; de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzonder bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft. 

Artikel 4 Het besluit tot het opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel. 

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of de gedraging meer dan 1 jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenverplichting inhoudt en als gevolg van de gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenverplichting wordt niet opgelegd na verloop van 7 jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden. 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan. 

Artikel 6 Waarschuwing

1. Indien een gedraging als genoemd in artikel 2 eerste lid niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, kunnen burgemeester en wethouders afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 11 en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven. 2. Met een eerdere schriftelijke waarschuwing als bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt gelijkgesteld een schriftelijke waarschuwing op grond van artikel 6 uit de Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2010. 

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van een maatregel aan belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.2. In afwijking van het eerste lid, kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.3. Bij beëindiging van de uitkering wordt de verlaging eerst dan toegepast indien binnen een termijn van twee jaar een nieuw beroep op uitkering wordt gedaan. Belanghebbende wordt hiervan in de beëindigingsbeschikking in kennis gesteld.4. Een maatregel wordt in beginsel voor bepaalde tijd opgelegd voor een periode van maximaal 3 maanden. 

Artikel 8 De heroverweging van de hoogte en/of de duur van een maatregel

1. Een maatregel die voor een periode van meer dan 3 maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk binnen 3 maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd, heroverwogen.2. In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordeelt het college of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of voortzetting van de maatregel.3. Het college kan bij een besluit tot voortzetting van de maatregel het percentage van de maatregel verdubbelen, tenzij reeds het maximum percentage is vastgesteld, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende. 

Artikel 9 Recidive, samenloop en geïndividualiseerde maatregeloplegging

1. De duur van een maatregel als bedoeld in artikel 2 van deze verordening wordt verdubbeld, als belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie dan wel met een zelfde of een hoger benadelingsbedrag. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 5 tweede lid van deze verordening.2. Als een belanghebbende zich, na een besluit als bedoeld in het eerste en vijfde lid, weer schuldig maakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde of een hogere categorie dan wel met een zelfde of een hoger benadelingsbedrag én die gedragingen plaatsvinden binnen een periode van 12 maanden na het laatste maatregel-recidive besluit, kan het college al individualiserend de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel vaststellen.3. Als een belanghebbende zich schuldig maakt aan verschillende gelijksoortige of ongelijksoortige verwijtbare gedragingen zoals genoemd in artikel 2 eerste lid van deze verordening en die tegelijkertijd of binnen een korte periode van maximaal 2 maanden plaatsvinden, kan het college al individualiserend de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel vaststellen.4. Bij de beoordeling van de hoogte en de duur van een geïndividualiseerde maatregel houdt het college nadrukkelijk rekening met het benadelingsbedrag dat redelijkerwijs als gevolg toegerekend kan worden aan het verwijtbaar handelen of nalaten van een belanghebbende.5. Onder een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, zoals genoemd in lid 1, valt eveneens een besluit tot het opleggen van een maatregel op basis van de Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2010. 

Hoofdstuk 2 GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID DAN WEL AAN VOORZIENINGEN GERICHT OP ARBEIDSINSCHAKELING OF ZORG

Artikel 10 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:a. het niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen, of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;b. het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van een trajectplan, dat geldt als bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand.

2. Tweede categorie:a. het niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen in verband met de inschakeling in de arbeid;b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing, opleiding of sociale activering;c. het niet voldoen aan nadere verplichtingen die aan de bijstand verbonden kunnen worden door het college, als bedoeld in artikel 55 WWB.3. Derde categorie:a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden in de periode voorafgaande aan de aanvraag tot bijstandsverlening of na de datum van aanvraag;b. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering, als dit niet geleid heeft tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject;c. gedragingen die overigens de inschakeling in de arbeid belemmeren.

4. Vierde categorie:a. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9 eerste lid sub b artikel 10 eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject;b. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;c. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. 

Artikel 11 Hoogte en de duur van de maatregel bij een eerste verwijtbare gedraging

Onverminderd artikel 2 tweede lid van deze verordening wordt de maatregel vastgesteld op:a. 5% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;b. 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;c. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie;d. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde categorie. 

Artikel 12 De tijdelijke uitsluiting van een aanspraak op een voorziening

1. Als een belanghebbende verwijtbaar nalatig blijft bij de nakoming van:a. Zijn reïntegratieverplichting als bedoeld in artikel 10 van de reïntegratie verordening;b. de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen en de reïntegratieverordening; c. de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden,kan het college beslissen dat een belanghebbende tijdelijk uitgesloten wordt van een aanspraak op een voorziening.2. artikel 8 eerste en tweede lid over heroverwegingen van hoogte en/of duur van een maatregel zijn van overeenkomstige toepassing. 

Artikel 13 De terugvordering van kosten van een reïntegratietraject van een Niet-uitkeringsgerechtigde (Nugger) of een ANW-gerechtigde

1. Als een Niet-uitkeringsgerechtigde of een ANW-gerechtigde die deelneemt aan een voorziening, de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen en deze verordening, alsmede de verplichtingen niet nakomt die het college aan een aangeboden voorziening heeft verbonden, vordert het college de kosten van de aangeboden voorziening geheel of gedeeltelijk terug.2. Bij de beoordeling van de hoogte van het terug te vorderen bedrag, als bedoeld in het eerste lid, houdt het college rekening met de criteria genoemd in artikel 2 tweede lid van deze verordening. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.3. Terugvordering van de kosten als bedoeld in het eerste lid van dit artikel vindt eerst plaats nadat het college de eerder toegekende reïntegratievoorziening bij een zelfstandig besluit heeft ingetrokken. Het college vordert bij zelfstandig besluit vervolgens de kosten terug van een Nugger of een ANW-er op grond van het bepaalde in artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek. Indien de Nugger of ANW-er in verzuim blijft met het betalen van de kosten, kan het college een vordering instellen bij de burgerlijke rechter. 

Artikel 14 De rechtsgevolgen bij niet-nakoming van verplichtingen van een klantmanagementtraject

1. Bij de vaststelling van de soorten verwijtbare gedragingen in het kader van een zorgtraject zijn artikel 10 eerst lid, tweede lid sub a en b, derde lid sub b en c en vierde lid sub a van deze verordening van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de begrippen “inschakeling in de arbeid”of “arbeidsinschakeling” gelezen dient te worden “inschakeling in een klantmanagementtraject”.2. Bij de beoordeling van de rechtsgevolgen van de niet-nakoming van verplichtingen door een belanghebbende in het kader van een klant-managementtraject, zijn de artikelen 11, 12 en 13 van deze verordening van overeenkomstige toepassing. 

Hoofdstuk 3 HET NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 15 Te laat verstrekken van gegevens

1. Als een belanghebbende de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet, het recht op bijstand opgeschort en een maatregel opgelegd van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.2. Als een belanghebbende een tweede maal binnen een periode van zes maanden niet tijdig zijn maandelijkse rechtmatigheidsonderzoeksformulier heeft ingeleverd, dan wordt een maatregel opgelegd van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand. 

Artikel 16 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand of langdurigheidstoeslag

1. Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte, of tot een te hoog bedrag, verlenen van bijstand wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag. 2. Onverminderd artikel 2 tweede lid van deze verordening, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:a. bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;b. bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;c. bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;d. bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 tot het bedrag van de aangiftegrens van de Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand. 

Artikel 17 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand of langdurigheidstoeslag

1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 6 van deze verordening, 10% van de bijstand gedurende een maand.2. In afwijking van het eerste lid kan het college, overeenkomstig artikel 6 van deze verordening, een schriftelijke waarschuwing geven. 

Hoofdstuk 4 OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 18 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18 tweede lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd waarbij de bijstand wordt afgestemd op: a. de hoogte van het kortingspercentage en de duur als bedoeld in het tweede lid; alsmede opb. de vorm van bijstand, de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging redelijkerwijs eerder of langer recht heeft op bijstand als bedoeld in het derde lid, gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag en de daarbij behorende aflossingsverplichting als bedoeld in het derde lid.2. Onverminderd het derde lid alsmede onverminderd artikel 2 tweede lid van deze verordening wordt de bijstand van een belanghebbende die een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18 tweede lid van de wet, als volgt afgestemd:a. bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;b. bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;c. bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;d. bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 tot € 10.000,00: 100% van de bijstandsnorm; e. bij een benadelingsbedrag van € 10.000,00 of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.3. Bij de bepaling van de wijze van afstemming van de bijstand op de in het eerst leid onder sub b bedoelde vorm van bijstand, de periode en de daarbij behorende aflossingsverplichting, wordt de aan belanghebbende te verstrekken bijstand omgezet naar de vorm van een geldlening ter hoogte van 90% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm gedurende de periode waarin hij, naar het oordeel van het college, redelijkerwijs had kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan, gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag. Na de periode van leenbijstand wordt het recht op bijstand om niet voortgezet en zal 10% van de bijstandsnorm worden aangewend voor aflossing van de verstrekte bijstand. 

Artikel 19 Zeer ernstige misdragingen

1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of de in haar opdracht werkende ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18 tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2 tweede lid van deze verordening een maatregel opgelegd van mimimaal 10 en maximaal 30% voor de duur van een maand.2. Het gemeentelijk agressieprotocol is van toepassing. 

Hoofdstuk 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 20 Overgangsbepaling

Deze verordening is, met uitzondering van artikel 12, ook van toepassing op gedragingen die voor inwerkingtreding van deze verordening hebben plaatsgevonden. Dit voor zover aan belanghebbende, met toepassing van de artikelen 14 tot en met 14f van de Algemene bijstandswet een maatregel of boete opgelegd had kunnen worden, als deze bepalingen van kracht zouden zijn gebleven.

 

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening maatregelen Wet werk en bijstand 2010”. 

Artikel 22 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2010. 

Ondertekening

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergaderingder gemeente Naarden, gehouden op maandag 22 september 2010.

de voorzitter,

 

 

de griffier,

 

1

Algemene toelichting

Met de inwerkingtreding van de Wet investeren in jongeren op 1 oktober 2009, heeft de raad de opdracht gekregen om regels op te stellen over het maatregelbeleid voor de WIJ. Gekozen wordt aansluiting te zoeken bij het maatregelbeleid voor de WWB. Dit is conform de bedoelingen van de wetgever.

De groep jongeren tot 27 jaar valt niet meer onder de werking van de Wet werk en bijstand. Vanwege enkele afwijkende verplichtingen die voor de WIJ gelden is uit oogpunt van duidelijkheid gekozen voor het opstellen van een aparte maatregelverordening voor de WIJ.

De maatregelverordening voor de WWB zal gezien het voorgaande op enkele plaatsen moeten worden aangepast. Deze aanpassingen dienen er voor om maatregelwaardige gedragingen in de WIJ te betrekken bij de beoordeling in de WWB of sprake is van recidive. Hierbij moet uitdrukkelijk worden opgemerkt dat slechts gedragingen in de voorgaande twaalf maanden worden meegewogen.

Indien deze aanpassing niet wordt doorgevoerd ontstaat een rechtsongelijkheid ten opzichte van de maatregelwaardige gedragingen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 BegripsomschrijvingDit artikel is ongewijzigd.Artikel 2 Het opleggen van een maatregelDit artikel is ongewijzigd.Artikel 3 De berekeningsgrondslagDit artikel is ongewijzigd.Artikel 4 Het besluit tot het opleggen van een maatregelDit artikel is ongewijzigd.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregelDit artikel is ongewijzigd.Artikel 6 WaarschuwingBij dit artikel is een tweede lid gevoegd. Hierin is opgenomen dat een schriftelijke waarschuwing op grond van artikel 6 van de Maatregelverordening Wet investeren in jongeren 2010 ook als eerdere waarschuwing voor de WWB geldt.

Deze bepaling is nodig om te zorgen dat een waarschuwing voor de WIJ ook na de overgang van de klant naar de WWB zijn werking kan behouden in het geval sprake is van herhaling.

Artikel 7 De ingangsdatum en het tijdvak van een maatregelDit artikel is ongewijzigd.

Artikel 8 De heroverweging van de hoogte en/of duur van een maatregelDit artikel is ongewijzigd.

Artikel 9 Recidive, samenloop en geïndividualiseerde maatregeloplegging Vijfde lidBij de beoordeling of sprake is van recidive zullen ook de (gelijkwaardige) gedragingen in de WIJ dienen mee te tellen. Door toevoeging van dit artikel is deze mopgelijkheid geschapen.

HOOFDSTUK 2.GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID DAN WEL AAN VOORZIENINGEN GERICHT OP ARBEIDSINSCHAKELING

Artikel 10 Indeling in categorieënDit artikel is ongewijzigd.Artikel 11 De hoogte en duur van de maatregelDit artikel is ongewijzigd.

Artikel 12 De tijdelijke uitsluiting van een aanspraak op een voorziening Dit artikel is ongewijzigd.

Artikel 13 De terugvordering van kosten van een reïntegratietraject ten aanzien van een NUGGER of ANW-erDit artikel is ongewijzigd.

HOOFDSTUK 3. HET NIET-TIJDIG, ONVOLDOENDE DAN WEL NIET-NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 14Dit artikel is ongewijzigd.

Artikel 15 Het te laat verstrekken van gegevensDit artikel is ongewijzigd.

Artikel 16 Het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand of langdurigheidstoeslagDit artikel is ongewijzigd.

Artikel 17 Het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand Dit artikel is ongewijzigd.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 18 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheidDit artikel is ongewijzigd.

Artikel 19 Zeer ernstige misdragingenDit artikel is ongewijzigd. Artikel 20 OvergangsbepalingOm overgangsrechtelijke problemen in juridisch-technische zin te voorkomen is een afzonderlijke overgangsbepaling in deze verordening opgenomen.Artikel 21 CiteertitelBehoeft geen verdere toelichting.Artikel 22 InwerkingtredingBehoeft geen verdere toelichting.