Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bolsward

Reïntegratieverordening 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bolsward
Officiële naam regelingReïntegratieverordening 2004
Citeertitelde Reïntegratieverordening 2004
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpGeen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Werk en Bijstand, art. 8, lid 1 en art. 18

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-200401-01-2011Nieuwe regeling

29-06-2004

Onbekend

Geen

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Bolsward,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 april 2004;

gehoord de raadscommissie 11 mei 2004;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet Werk en Bijstand;

besluit:

vast te stellen het volgende:

Reïntegratieverordening 2004

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities
  • a.

    De wet: de Wet Werk en Bijstand (WWB);

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Bolsward;

  • c.

    de gemeente: de gemeente Bolsward;

  • d.

    werk eerst: reïntegratie-instrument met als doel de direct bemiddelbare belanghebbende sneller op regulier werk te plaatsen door middel van sollicitatietraining en werkervaring;

  • e.

    opbouwsubsidie: subsidie voor de werkgever voor maximaal twee jaar waarbij de subsidie in telkens in hoogte afneemt;

  • f.

    startsubsidie: subsidie voor werkgever wanneer een lid van de doelgroep voor een jaar in dienst wordt genomen; mogelijk ontvangt de werkgever voor het tweede jaar een voortgangpremie;

  • g.

    werkstage: stage met als doel de belanghebbende werkervaring en vaardigheden op te laten doen;

  • h.

    vrijwillig werken met behoud van uitkering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten voor een beperkt aantal uren per week gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;

  • i.

    korte termijn: arbeidsperspectief binnen anderhalf jaar;

  • j.

    middellange termijn: arbeidsperspectief tussen anderhalf en tweeënhalf jaar;

  • k.

    lange termijn: arbeidsperspectief niet binnen tweeënhalf jaar;

  • l.

    alleenstaande: de alleenstaande zoals bedoeld in artikel 4 onder a. van de wet;

  • m.

    alleenstaande ouder: de alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4 onder b. van de wet;

  • n.

    gezin: het gezin als bedoeld in artikel 4 onder c. van de wet;

  • o.

    gehuwden: gehuwden of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn volgens artikel 3 van de wet;

  • p.

    kind: een kind als bedoeld in artikel 4 onder d. van de wet;

  • q.

    de doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7 eerste lid onder a. van de wet door de gemeente ondersteuning kan worden geboden;

  • r.

    degene die bijstand ontvangt: degene die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet. Met degene die bijstand ontvangt wordt gelijkgesteld degene die een uitkering ontvangt op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

  • s.

    de belanghebbende: het lid van de doelgroep dat aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

  • t.

    de werknemer: het lid van de doelgroep dat een dienstverband heeft met een werkgever die daarvoor subsidie ontvangt op grond van deze verordening;

  • u.

    ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • v.

    een traject: een aaneenschakeling van reïntegratie-instrumenten;

  • w.

    reïntegratie-instrumenten: de instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • x.

    arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6 onder b. van de wet;

  • y.

    wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon dat van toepassing is op de werknemer, exclusief werkgeverslasten. Als op de werknemer een minimumjeugdloon van toepassing is, geldt dat als het voor hem geldende minimumloon;

  • z.

    arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijk gesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht.

Artikel 2 Opdracht aan het college
  • 1. Het college biedt ondersteuning aan leden van de doelgroep.

  • 2. Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van reïntegratie-instrumenten en voor de voorzieningen die daaraan ondersteunend zijn. Het college houdt daarbij rekening met de aard en omvang van door het college te bepalen doelgroepen en de instrumenten die het meest geschikt zijn voor de leden van die doelgroepen.

  • 3. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan reïntegratie-instrumenten prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4. Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor leden van de doelgroep, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan een reintegratie-instrument.

Hoofdstuk 2 Doel en doelgroep

Artikel 3 Doelgroepen en doel van de ondersteuning

Het college kan aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie. Voor leden van de doelgroep omschreven als personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden, geldt dat niet alle voorzieningen voor hen toegankelijk zijn. Daarenboven gelden voor deze doelgroep de volgende voorwaarden:

  • 1.

    het gezinsinkomen ligt lager dan 150% van het Wettelijk minimumloon; en

  • 2.

    het traject duurt maximaal een jaar en moet arbeidsmarktrelevant zijn;

  • 3.

    de trajectkosten worden teruggevorderd wanneer het traject door eigen toedoen voortijdig beëindigd wordt.

Artikel 4 Vorm van de ondersteuning
  • 1. Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden van een traject, waarbij reïntegratie-instrumenten kunnen worden ingezet, of door het bieden van scholing, praktische hulp, advies, nazorg bij werkaanvaarding of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2. Bij de inzet van reïntegratie-instrumenten wordt gekozen voor dat instrument dat beschikbaar is en dat adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3. Reïntegratie-instrumenten die gericht zijn op de arbeidsinschakeling kunnen worden ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

Artikel 5 Onderzoek

Het college kan voordat besloten wordt tot een traject en/of tot de inzet van reïntegratie-instrumenten een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de reïntegratie-instrumenten of andere vormen van begeleiding.

Artikel 6 Verplichtingen

Onverminderd andere verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten, bijvoorbeeld in verband met een uitkering die de belanghebbende ontvangt, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

  • a.

    het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikt reïntegratie-instrument;

  • b.

    het verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in het vorige artikel;

  • c.

    het naar vermogen uitvoering geven aan de verschillende onderdelen van het traject;

  • d.

    na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of van de reïntegratie-instrumenten belemmert.

Hoofdstuk 3 Werk als instrument voor reïntegratie

Afdeling 1 Werken met behoud van uitkering
Artikel 7 Werk eerst
  • 1. Bemiddeling naar werk eerst is een instrument gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het werk eerst-instrument heeft als doel de belanghebbende, door sollicitatietraining en daarna werkervaring, sneller op regulier werk te plaatsen.

  • 3. Dit instrument kan ingezet worden wanneer is vastgesteld dat:

    • a.

      de belanghebbende zich heeft gemeld voor een uitkering op basis van de WWB, en

    • b.

      de belanghebbende door het CWI op direct bemiddelbaar is geïndiceerd.

  • 4. Het totale werk eerst-instrument duurt maximaal zes maanden.

Artikel 8 Werkstage
  • 1. Een werkstage kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De werkstage heeft als doel de belanghebbende, met behoud van een bijstandsuitkering, door middel van een stage werkervaring en vaardigheden op te laten doen in een bepaald vakgebied.

  • 3. Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een werkstage geïndiceerd is.

  • 4. De werkstage duurt maximaal zes maanden.

Artikel 9 Vrijwillig werken met behoud van uitkering
  • 1. Vrijwillig werken met behoud van uitkering heeft als doel de belanghebbende werkritme op te laten doen en/of behouden.

  • 2. Vrijwillig werken met behoud van uitkering wordt alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk. In afwijking daarvan kan vrijwillig werken ook verricht worden bij een organisatie die ten behoeve van de gemeente reïntegratieactiviteiten verricht als bedoeld in deze verordening.

  • 3. Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende geen perspectief, of op (middel)lange termijn geen reëel perspectief heeft op regulier werk en dat inzet van het instrument wenselijk is.

  • 4. De duur van dit instrument is, vanwege het vrijwillige karakter, niet beperkt tot een vaste termijn.

Afdeling 2 Betaald werk
Artikel 10 Opbouwsubsidie
  • 1. De opbouwsubsidie is subsidie aan de werkgever voor de werknemer die in het kader van reïntegratie wordt ondersteund door deze subsidie.

  • 2. Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat:

    • a.

      de belanghebbende minimaal één jaar werkloos is en

    • b.

      dat de belanghebbende een uitkering heeft op grond van de WWB of

    • c.

      een gesubsidieerde baan heeft die is gebaseerd op het besluit ID-banen of een WIW-dienstbetrekking.

  • 3. De onder lid 1 genoemde subsidie duurt maximaal twee jaar.

Artikel 11 Startsubsidie
  • 1. Startsubsidie kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De startsubsidie heeft als doel de belanghebbende, door betaald werk, een zodanige werkervaring op te laten doen dat het perspectief op een niet-gesubsidieerde vaste baan vergroot wordt.

  • 3. Dit onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende die bijstand ontvangt:

    • a.

      een reëel perspectief heeft op regulier werk,

    • b.

      minimaal een half jaar werkloos is;

    • c.

      dat de belanghebbende een uitkering heeft op grond van de WWB of

    • d.

      een gesubsidieerde baan heeft die is gebaseerd op het besluit ID-banen of een WIW-dienstbetrekking;

    • e.

      startsubsidie geïndiceerd is.

  • 4. De onder lid 1 genoemde subsidie duurt maximaal één jaar waarna bij voortzetting van het dienstverband van minimaal één jaar een bonus kan worden verkregen.

Artikel 12 Vervroegd intreden in de WSW
  • 1. De uitkeringsgerechtigde die voor de WSW geïndiceerd is, kan, voor de tijd dat hij op de wachtlijst staat, reeds in dienst worden genomen bij het WSW-bedrijf.

  • 2. De gemeente vergoedt het WSW-bedrijf voor de periode van maximaal twee jaar de kosten ter hoogte van de uitkering van de uitkeringsgerechtigde.

Hoofdstuk 4 Sociale activering

Artikel 13 Zelfstandige maatschappelijke participatie

Het college kan aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden bij zelfstandige maatschappelijke participatie als het hogergelegen doel van algemeen geaccepteerde arbeid niet haalbaar is. Een onderdeel van sociale activering kan zijn traditioneel vrijwilligerswerk, dat wil zeggen vrijwilligerswerk van beperkte omvang.

Hoofdstuk 5 Vormen van reïntegratietrajecten

Artikel 14 Gemeente en reïntegratiebedrijf

Het college kan aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden in de vorm van voornoemde instrumenten ofwel direct ofwel als onderdeel van een uitgebreider reïntegratietraject waarin het instrument een onderdeel vormt. Het instrument of traject kan door de gemeente of door een derde -een reïntegratiebedrijf- worden uitgevoerd. Naast de in deze verordening vastgelegde instrumenten kan scholing een onderdeel van het traject zijn. De scholing wordt op individuele basis bepaald in overleg tussen gemeente, reïntegratiebedrijf en de belanghebbende.

Hoofdstuk 6 Subsidies voor de werkgever

Afdeling 1 Algemene voorwaarden voor subsidies aan werkgevers
Artikel 15 Doel van de subsidies voor de werkgever

Het college kan een subsidie aan werkgevers verstrekken, zoals beschreven in art. 21-24, om zo werkgevers te stimuleren arbeidsplaatsen beschikbaar te stellen voor bepaalde categorieën werkloos werkzoekenden.

Artikel 16 Werkingssfeer

Subsidie aan werkgevers is alleen mogelijk ten behoeve van arbeidsplaatsen die worden vervuld door leden van de doelgroep.

Artikel 17 Samenloop van subsidies

Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, door de gemeente, reeds een andere subsidie wordt verstrekt.

Artikel 18 Definitieve vaststelling

Als de subsidie voor een bepaalde periode geldt, wordt het recht op die subsidie voor de betreffende periode vastgesteld.

Artikel 19 Voorschotten
  • 1. Het college kan in de situatie die bedoeld wordt in het vorige artikel. voorafgaande aan de subsidievaststelling voorschotten verstrekken als aan de andere voorwaarden voor subsidie is voldaan.

  • 2. Voorschotten worden eerst verrekend met de definitief vastgestelde subsidie of met voorschotten over een zelfde of een volgend kalenderjaar. Als een werkgever meerdere subsidies ontvangt, kunnen voorschotten op de ene subsidie met een definitief vastgestelde andere subsidie op grond van deze verordening of met voorschotten op een andere subsidie op grond van deze verordening worden verrekend.

Artikel 20 Bevoegdheid college
  • 1. Het college kan aanvullende regels stellen met nadere voorwaarden voor subsidies aan werkgevers.

  • 2. Het college kan regels stellen waarin categorieën van werkgevers of werknemers worden aangewezen waarvoor aan bepaalde voorwaarden voor subsidie of de hoogte of de duur daarvan niet hoeft te worden voldaan.

  • 3. Het college kan een subsidieplafond vaststellen voor de subsidies aan werkgevers.

Artikel 21 De aanvraag

De subsidie moet worden aangevraagd uiterlijk drie maanden na de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst.

Afdeling 2 Opbouwsubsidie
Artikel 22 Voorwaarden bij opbouwsubsidie
  • 1. Het college kan aan een werkgever een subsidie geven voor een werknemer die in het kader van een traject gericht op reïntegratie in de arbeid ten behoeve van de werkgever werkt.

  • 2. De subsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werknemer van wie vooraf door of namens het college is vastgesteld dat deze tot de doelgroep voor opbouwsubsidie behoort.

  • 3. De subsidie wordt alleen verstrekt als het gaat om een arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer voor een dusdanig aantal uren wordt aangesteld, dat zijn netto salaris meer bedraagt dan het voor hem geldende bijstandsniveau.

  • 4. In afwijking van het vorige lid kan subsidie worden verstrekt als de werknemer voor een aantal uren wordt aangesteld waarbij het netto salaris minder bedraagt dan het voor hem geldende bijstandsniveau, als het college ten aanzien van de werknemer die alleenstaande ouder is heeft vastgesteld dat hij niet in staat is het aantal in het vorige lid bedoelde uren te werken in verband met de zorg voor één of meerdere kinderen. Ditzelfde geldt voor personen die vanwege hun handicap niet in staat zijn tot volledige arbeidsparticipatie.

  • 5. De subsidie wordt alleen dan verstrekt wanneer vastgelegd is dat de werkgever de intentie heeft de werknemer in vaste dienst te nemen na de subsidieperiode.

Artikel 23 Hoogte en duur van de opbouwsubsidie
  • 1. De subsidie bedraagt, als door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat er bij aanvang van het dienstverband op termijn een reëel perspectief is op arbeidsinschakeling en hij tot de aanvang van de arbeidsovereenkomst bijstand ontving, ten hoogste:

    • a.

      100% van het Wettelijk Minimum Loon voor de eerste twee maanden,

    • b.

      90% van het Wettelijk Minimum Loon voor de volgende vier maanden,

    • c.

      75% van het Wettelijk Minimum Loon voor de volgende zes maanden,

    • d.

      50% van het Wettelijk Minimum Loon voor de volgende zes maanden en

    • e.

      25% van het Wettelijk Minimum Loon voor de laatste zes maanden.

  • 2. De subsidie geldt voor een periode van maximaal twee jaar.

  • 3. De subsidie wordt naar rato verlaagd als het dienstverband korter heeft geduurd dan de periode waarvoor hij geldt en wanneer de baan niet voltijds wordt vervuld.

Afdeling 3 Startsubsidie
Artikel 24 Voorwaarden bij startsubsidie
  • 1. Het college kan aan een werkgever een subsidie geven voor een werknemer die in het kader van een traject gericht op reïntegratie in de arbeid ten behoeve van de werkgever werkt.

  • 2. De subsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werknemer waarvan vooraf door of namens het college is vastgesteld dat deze tot de doelgroep voor startsubsidie behoort.

  • 3. De subsidie wordt alleen verstrekt als het gaat om een arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer voor een dusdanig aantal uren wordt aangesteld, dat zijn netto salaris meer bedraagt dan het voor hem geldende bijstandsniveau.

  • 4. In afwijking van het vorige lid kan subsidie worden verstrekt als de werknemer voor een aantal uren wordt aangesteld waarbij het netto salaris minder bedraagt dan het voor hem geldende bijstandsniveau, als het college ten aanzien van de werknemer die alleenstaande ouder is heeft vastgesteld dat hij niet in staat is het aantal in het vorige lid bedoelde uren te werken in verband met de zorg voor één of meerdere kinderen. Ditzelfde geldt voor personen die vanwege hun handicap niet in staat zijn tot volledige arbeidsparticipatie.

Artikel 25 Hoogte en duur van de startsubsidie
  • 1. De subsidie bedraagt het eerste jaar € 5.000,00.

  • 2. Wanneer na het eerste jaar een dienstverband voor minimaal een jaar wordt aangegaan, ontvangt de werkgever € 300,00.

  • 3. De subsidie wordt in het eerste jaar naar rato verlaagd bij een dienstverband van minder dan 32 uren per week.

  • 4. De subsidie wordt naar rato verlaagd als het dienstverband korter heeft geduurd dan de periode waarvoor hij geldt.

Artikel 26 Bevoegdheid college

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Hoofdstuk 7 Subsidies voor de werknemer

Artikel 27 Bevoegdheid college
  • 1. Het college kan categorieën van personen aanwijzen aan wie een subsidie verstrekt of een vrijlating geboden kan worden ter bevordering van de aanvaarding of het behoud van werk gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college stelt nadere regels vast over de voorwaarden voor die subsidie en de hoogte daarvan, zoals opgenomen in bijlage 1: “Beleidsregels voor subsidieverstrekking WWB 2004”.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 28 Citeerwijze en inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: de Reïntegratieverordening 2004.

  • 2. De verordening “subsidiebeleid WIW en vrijlating inkomsten Abw, Ioaw en Ioaz 2003” wordt ingetrokken per 1 juli 2004.

  • 3. Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2004.

  • 4. Deze reïntegratieverordening wordt vastgesteld voor een jaar. Tijdig, doch drie maanden voor expiratie, wordt door de Raad besloten of aanpassing noodzakelijk of wenselijk is. Als dit niet het geval is, wordt de werkingsduur telkens met een jaar verlengd.

Toelichting

Algemeen

Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven, volgt uit artikel 8 WWB.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Definities

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. Voor een definitie van ondersteuning is aansluiting gezocht bij de definitie daarvan in de WWB. Reïntegratie-instrumenten zijn voorzieningen die verstrekt kunnen worden om die ondersteuning te bieden. Een traject is een aaneenschakeling van reïntegratie-instrumenten. Het doel is van tevoren vastgesteld. In de meeste gevallen wordt naar aanleiding van een diagnose, samen met de belanghebbende, een plan opgesteld, met daarin de trajectdoelen. Een traject kan ook uit een enkel reïntegratie-instrument bestaan.

Artikel 2 Opdracht aan het college

De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van reïntegratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren. Behalve de directe reïntegratie-instrumenten draagt de gemeente er ook zorg voor dat ondersteunende voorzieningen in voldoende mate aanwezig zijn. Hier valt te denken aan maatschappelijke hulpverlening, schuldhulpverlening en kinderopvang.

Artikel 4 Vorm van de ondersteuning

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere reïntegratie-instrumenten. Een reïntegratie-instrument kan ook scholing zijn.

Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Reïntegratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Reïntegratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken. Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van reïntegratie-instrumenten zijn.

Ook in dat geval geldt dat het instrument beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden worden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

Artikel 5 Onderzoek

In een aantal gevallen zal worden verwezen naar een reïntegratiebedrijf. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van meerdere reïntegratie-instrumenten niet nodig is en kan direct naar een instrument of voorziening worden verwezen.

Artikel 6 Verplichtingen

Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het reïntegratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de belanghebbende worden verhaald, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen. Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Artikel 7 Werk eerst

Klanten die zich melden bij het CWI en een beroep op een WWB-uitkering doen en tegelijk een korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben, worden direct actief benaderd. Men wordt direct in een intensief sollicitatietrainingstraject van vier weken geplaatst. Aansluitend wordt deelgenomen, indien men nog niet is uitgestroomd, aan het onderdeel werkervaring/werkgewenning, waarvoor geldt dat voor vijf maanden tenminste 16 uur per week een zo passend mogelijke werkplek wordt aangeboden met daarnaast 4 uur per week sollicitatiebegeleiding.

Doel van dit tweeledige instrument is de werkloosheidsduur zo veel als mogelijk te beperken.

Artikel 8 Werkstage

De werkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De werkstage is bedoeld voor leden van de doelgroep die op korte, middellange of lange termijn perspectief op betaald werk hebben. Wat die termijnen inhouden is nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 9. Voor de werkstage geldt net als voor vrijwilligerswerk dat niet alleen het arbeidsperspectief bepalend is voor de inzet van het instrument. Anders dan bij vrijwilligerswerk geldt hier wel een duurbeperking. De reden daarvan is dat de werkstage niet kan worden ingezet met als (voorlopig) einddoel zelfstandige maatschappelijke participatie, zodat een duurbeperking hier geen ongewenste beperkingen aan de inzet ervan geeft.

Artikel 9 Vrijwillig werken met behoud van uitkering

Vrijwillig werken met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op middellange of lange termijn mogelijk is. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dat altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat de het arbeidsperspectief wijzigt. In deze verordening wordt uitgegaan van de volgende termijnen:

-korte termijn: binnen anderhalf jaar;

-middellange termijn: tussen anderhalf en tweeënhalf jaar;

-lange termijn: niet binnen tweeënhalf jaar.

Niet alleen het arbeidsperspectief is bepalend voor de inzet van een reïntegratie-instrument. Steeds geldt dat het nodig moet zijn, dat de kortste weg naar werk gevolgd wordt en dat het geïndiceerd is. Vrijwillig werken met behoud van uitkering wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Uit de definitie in artikel 1 onder h. volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten. Er is van afgezien om een maximale duur vast te stellen, om ervoor te zorgen dat het instrument ingezet kan worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk niet mogelijk is, en voor wie het vrijwillige werk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft. Als vrijwillig werken een onderdeel van een traject naar betaald werk is, wordt de duur beperkt doordat een traject van beperkte duur is.

Artikel 10 Opbouwsubsidie

De opbouwsubsidie is bedoeld ter ondersteuning van een persoon uit de doelgroep die een reguliere baan aangeboden krijgt. De subsidie verbonden aan de baan is bedoeld voor mensen met een relatief korte afstand, minimaal een jaar werkloos, tot de arbeidsmarkt. Gehuwden, of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn, worden niet op een baan met opbouwsubsidie geplaatst als zij een partner hebben met een inkomen dat hoog genoeg is om in het gezinsinkomen te voorzien.

Artikel 11 Startsubsidie

De startsubsidie is bedoeld ter ondersteuning van personen uit de doelgroep die een reguliere baan aangeboden krijgen. De subsidie verbonden aan de baan is bedoeld om mensen met behulp van de subsidie werkervaring te laten opdoen. Hiermee wordt getracht te voorkomen dat de persoon langdurig werkloos zal worden. Personen met een relatief korte afstand, minimaal een half jaar werkloos, komen voor deze subsidie in aanmerking. De startsubsidie is maximaal één jaar, waarna na voortzetting van het dienstverband voor minimaal een jaar een bonus wordt verstrekt.

Gehuwden, of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn, worden niet op een baan met startsubsidie geplaatst als zij een partner hebben met een inkomen dat hoog genoeg is om in het gezinsinkomen te voorzien.

Artikel 12 Vervroegd intreden in de WSW

Wanneer een persoon voor de WSW geïndiceerd wordt, kan hij, voor de tijd dat hij op de wachtlijst staat, reeds in dienst worden genomen bij het WSW-bedrijf; de kosten daarvan, ter hoogte van de uitkering, worden voor maximaal 2 jaar gedekt uit de WWB-middelen.

Artikel 15 Doel van de subsidies voor de werkgever

Doel van subsidiering van arbeidsplaatsen is om extra werkgelegenheid te bevorderen voor speciale groepen van werklozen die anders geen werk kunnen vinden. De reden hiervoor kan zijn dat deze werklozen door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of dat werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn om iemand in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn. Door deze subsidiering worden die financiële risico’s van de werkgever gecompenseerd, en komen er voor de gemeente extra instrumenten beschikbaar voor het uitvoeren van haar reïntegratiedoelstellingen.

Artikel 17 Samenloop van subsidies

Ongewenste samenloop van subsidies moet worden voorkomen. Voor een deel is daarin al voorzien doordat alleen voor kosten subsidie kan worden verleend. Toch is nog eens uitdrukkelijk opgenomen dat een loonkostensubsidie alleen mogelijk is voor die loonkosten, of voor dat deel van die loonkosten, waar niet al een andere gemeentelijke subsidie voor wordt ontvangen. Dat hoeft niet een subsidie te zijn die alleen voor de loonkosten bedoeld is. Het kan ook om een meer algemene subsidie gaan, waarvan is vastgesteld dat die ook voor de loonkosten bedoeld is.

Artikel 18 Definitieve vaststelling

Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van ieder kalenderjaar. Als er meer dan één gesubsidieerde arbeidsplaats is, wordt op dat moment tevens het totaal aan subsidies voor die arbeidsplaatsen vastgesteld. Definitieve vaststelling per kalenderjaar sluit ook goed aan bij het moment van salarisveranderingen en fiscale veranderingen en bij het moment waarop definitief opgave van loonkosten moet worden gedaan ten behoeve van andere regelingen.

Artikel 19 Voorschotten

Voorschotverlening is mogelijk gemaakt omdat de subsidie eenmaal per jaar definitief wordt vastgesteld, en de bedrijfsvoering van werkgevers niet altijd toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar de inkomsten uit de loonkostensubsidie tegenover staat. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiering is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag ten behoeve van de aanwezige gesubsidieerde arbeidsplaatsen over de periode waar het voorschot betrekking heeft. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie vindt verrekening van de verstrekte voorschotten plaats. Het verschil dat resteert wordt uitbetaald als het positief is, of verrekend met de bevoorschotting van het volgende kalenderjaar als het negatief is. Als verrekening niet mogelijk is, worden te veel verstrekte voorschotten teruggevorderd.

Artikel 20 Bevoegdheid college

In deze verordening zijn de belangrijkste voorwaarden voor subsidieverlening opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat bepaalde voorwaarden worden aangevuld of aangescherpt, bijvoorbeeld als blijkt dat bestaande regels oneigenlijke subsidiering of concurrentievervalsing mogelijk maken. Omgekeerd kan het wenselijk zijn dat ten behoeve van bepaalde categorieën van werknemers of werkgevers in gunstige zin kan worden afgeweken. Om te voorkomen dat telkens in individuele gevallen van de gestelde regels wordt afgeweken, is voorgeschreven dat dit alleen kan op grond van door het college vastgestelde algemene richtlijnen. De aan het college gegeven mogelijkheid om een subsidieplafond vast te stellen is om ongewenste overschrijding van de beschikbare middelen te voorkomen. Dat is nodig omdat vooraf niet bepaald kan worden hoe effectief het beleid om de werkgelegenheid voor speciale doelgroepen te vergroten zal zijn, en wat de uitgaven zullen zijn die daar het gevolg van zijn.

Artikel 22 Voorwaarden bij opbouwsubsidie

De werkgever ontvangt alleen subsidie nadat hij een arbeidsoverkomst heeft gesloten met een werknemer waarvan vooraf door het college is vastgesteld dat hij tot de doelgroep behoort. In de praktijk zal een werkgever kenbaar maken dat hij een arbeidsplaats wil creëren voor de doelgroep en daarvoor subsidie wil gaan ontvangen. Daarna zullen aan hem verschillende kandidaten worden gepresenteerd voor wie in het kader van hun reïntegratie een baan met opbouwsubsidie wordt gezocht. De beschikbaarheid van een geschikte kandidaat die tot de doelgroep van een baan met opbouwsubsidie behoort, is daardoor een voorwaarde voor subsidie geworden. Een andere belangrijke voorwaarde is dat het werk (en dus ook de betaling daarvoor) van een dusdanige omvang is, dat de belanghebbende daarmee in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, en dus geen beroep meer hoeft te doen op (aanvullende) bijstand. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als het om een alleenstaande ouder gaat, van wie vooraf door het college is vastgesteld dat hij dat benodigde aantal uren niet kan werken vanwege de zorg voor minderjarige kinderen of om een persoon die niet volledig arbeidsgeschikt is.

Artikel 23 Hoogte en duur van de opbouwsubsidie

De hoogte en de duur van de subsidie zijn zo vormgegeven dat het aandeel voor de werkgever in de loonkosten wordt opgebouwd. De baan wordt daarmee, naarmate de tijd verstrijkt, telkens minder een gesubsidieerde baan. De hoogte van de subsidie is afhankelijk van het wettelijk minimumloon, zoals dat zou gelden bij een dienstverband van 32 uur.

Door uit te gaan van het wettelijk minimumloon en niet van de werkelijke loonkosten, wordt voorkomen dat de hoogte van de subsidie afhankelijk is van door de werkgever te beïnvloeden omstandigheden, zoals de hoogte van het feitelijk uitbetaalde salaris en de hoogte van de werkgeverslasten.

Bovenstaande berekening geldt bij dienstverbanden van 32 uren per week of meer. Bij dienstverbanden van minder dan 32 uren per week, wordt de subsidie naar rato verlaagd.

Artikel 24 Voorwaarden bij startsubsidie

Een werkgever ontvangt alleen subsidie nadat hij een arbeidsoverkomst heeft gesloten met een werknemer waarvan vooraf door het college is vastgesteld dat hij tot de doelgroep behoort en dat een startsubsidie geïndiceerd is. Het eerste deel van de subsidie wordt gedurende het eerste jaar verstrekt. Het tweede deel wordt verstrekt als na afloop van het eerste jaar een arbeidscontract wordt aangegaan voor minimaal een jaar.

Artikel 25 Hoogte van de startsubsidie

De subsidiebedragen gelden bij dienstverbanden van 32 uren per week of meer. Bij dienstverbanden van minder dan 32 uren per week, wordt de subsidie naar rato verlaagd.

Artikel 26 Bevoegdheid college

In dit artikel wordt aan het college de mogelijkheid geboden om de subsidie voor een baan hoger vast te stellen, of voor een langere duur mogelijk te maken.

Artikel 27 Bevoegdheid college

Dit artikel maakt het mogelijk om middels beleidsregels voor subsidieverstrekking premies te geven aan bijvoorbeeld mensen die bijstand ontvangen en die arbeid in loondienst aanvaarden die leidt of zal leiden tot volledige arbeidsinschakeling.

Artikel 28 Citeerwijze en inwerkingtreding

De verordeningen die de bestaande loonkostensubsidies en premies regelen worden ingetrokken.

Ten aanzien van lid 4:

De indieners achten het wenselijk dat er jaarlijks een evaluatie plaatsvindt van het reïntegratiebeleid en op basis daarvan kaders voor uitvoering van de WWB te stellen, c.q. bij te stellen.