Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Stadsregio Rotterdam

Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieStadsregio Rotterdam
Officiële naam regelingHuisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006
CiteertitelHuisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De datum inwerkingtreding wijkt af van art. 20 van de regeling.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Huisvestingswet
  2. Wet gemeenschappelijke regelingen
  3. gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

nadere regels omtrent het niet vereist zijn van de huisvestingsvergunning, de onttrekkingsvergunning en de splitsingsvergunning

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-06-200801-06-200822-02-2011art. 1

21-05-2008

De Havenloods, 04-06-2008 e.a.

documentnummer 29045
18-01-200701-01-200705-06-2008art. 2, 15, 16, 16a, 16b, 16c, 16d, 16f, 17, 17a, 17b, 17c, 17d, 17e, 17f, 18, bijlage 1

20-12-2006

De Havenloods, 17-01-2007 e.a.

documentnummer 10078
20-07-200601-07-200618-01-2007nieuwe regeling

05-07-2006

De Havenloods, 19-07-2006 e.a.

documentnummer 10007

Tekst van de regeling

Intitulé

Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006

De regioraad van de stadsregio Rotterdam,

 

gelet op:

de Huisvestingswet;

de Wet gemeenschappelijke regelingen;

artikel 11, lid 5 van de Gemeenschappelijke Regeling stadsregio Rotterdam;

 

gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 7 juni 2006  

 

 

b e s l u i t :

 

 

de hierna volgende Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 met bijlagen vast te stellen.

 

HOOFDSTUK 1 - ALGEMEEN

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aandachtsgroep: de primaire doelgroep met de lage inkomens zoals bedoeld in het Besluit Beheer Sociale Huursector;

  • b.

    Aftoppingsgrens: zoals bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag;

  • c.

    BBSH: Besluit Beheer Sociale Huursector;

  • d.

    Bestuurlijk Overleg: overleg tussen de voorzitter van de Maaskoepel en de portefeuillehouder Wonen van de stadsregio;

  • e.

    Burgemeester en wethouders: Burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grenzen zich de betreffende woonruimte of het betreffende gebouw zich bevindt;

  • f.

    doorstromer: woningzoekende die aantoonbaar na verhuizing een zelfstandige woning in Nederland leeg achterlaat;

  • g.

    GBA: de gemeentelijke basisadministratie;

  • h.

    huishouden:

    1. alleenstaande;

    2. twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren;

    • -

      bij éénouderhuishoudens telt het hoofd van het huishouden voor twee personen;

    • -

      wanneer sprake is van een zwangerschap van tenminste drie maanden, telt het huishouden het aantal personen dat naar verwachting als gevolg van die zwangerschap geboren zal worden extra. In het geval van een zwangerschap moet een door een medicus of verloskundige opgestelde zwangerschapsverklaring overlegd worden.

  • i.

    huurprijs: de rekenhuur volgens artikel 5 van de Wet op de Huurtoeslag;

  • j.

    huurprijsgrens: zoals bedoel in artikel 5 van de Wet op de Huurtoeslag;

  • k.

    inkomen: het rekeninkomen volgens artikel 14 van de Wet op de Huurtoeslag;

  • l.

    inkomensgrens: € 34.600,-. Deze grens wordt jaarlijks per 1 juli geïndexeerd conform artikel 27 van de Wet op de Huurtoeslag;

  • m.

    inschrijfduur: de periode welke is verstreken sinds de datum waarop de woningzoekende is geregistreerd conform het regionale aanbodmodel. De inschrijfduur is in alle gemeenten van de stadsregio Rotterdam geldig;

  • n.

    kleinstedelijke gemeenten: de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bernisse, Bleiswijk, Brielle, Krimpen aan den IJssel en Westvoorne en de deelgemeente Hoek van Holland;

  • o.

    partijen: de gemeenten, de corporaties, de Maaskoepel en de stadsregio, zoals die in de inleiding van deze overeenkomst beschreven zijn;

  • p.

    regionale aanbodmodel: het daaromtrent in artikel 3 bepaalde;

  • q.

    starter: iedere woningzoekende die geen doorstromer is;

  • r.

    urgentieverlener: de door de gemeenten bij separaat besluit aangewezen instantie die besluit op aanvragen van urgentieverklaringen.

  • s.

    woning: een woonruimte als bedoeld in artikel 1, derde lid van de Huisvestingswet.

Artikel 2

  • 1. Hoofdstuk 2 van deze verordening is van toepassing op alle van de corporaties voor verhuur vrijkomende woningen onder de huurprijsgrens.

  • 2. Hoofdstuk 3 en 4 van deze verordening zijn van toepassing op alle woningen en gebouwen.

HOOFDSTUK 2 – WOONRUIMTEVERDELING

Artikel 3

De aan de stadsregio Rotterdam deelnemende gemeenten werken alle mee aan de deelname van de op haar grondgebied actieve woningcorporaties aan het regionale aanbodmodel, zoals dit in de als bijlage 1 bij deze verordening gevoegde Ontwerp-Overeenkomst Woonruimteverdeling stadsregio Rotterdam 2006 is beschreven. Hiertoe sluiten zij een overeenkomst op grond van artikel 4 van de Huisvestingswet met de op hun grondgebied actieve woningcorporatie(s) overeenkomstig het model van de hiervoor genoemde ontwerp-overeenkomst, met inachtneming van de eventueel voor hun gemeente afgesproken wijzigingen.

Artikel 4

De in het derde artikel genoemde gemeenten dragen er zorg voor, dat de in het derde artikel genoemde overeenkomst in de plaats komt van alle op het moment van het sluiten van de overeenkomst van kracht zijnde lokale regelgeving met betrekking tot de verdeling van de vrijkomende huurwoningen van de woningcorporaties in de gemeenten van de stadsregio Rotterdam.

Artikel 5

Het Dagelijks Bestuur van de stadsregio kan aan een corporatie voor maximaal 1 jaar vrijstelling verlenen van de verplichting de werkwijze uit artikel 3 te hanteren, indien een corporatie niet werkt volgens het regionale aanbodmodel en eenmalig een overgangsperiode behoeft.

Artikel 6

Bij ingebreke blijven van één of meer van de aan de stadsregio Rotterdam deelnemende gemeenten met betrekking tot het gestelde in de artikelen 3 en 4, is het Dagelijks Bestuur op grond van artikel 115 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bevoegd om de in artikel 3 genoemde overeenkomst in plaats van en namens de desbetreffende gemeente te sluiten en de in artikel 4 genoemde lokale regelgeving in te trekken.

Artikel 7

Het Dagelijks Bestuur gaat niet over tot het gestelde in artikel 6 dan nadat de desbetreffende gemeente in staat is gesteld haar zienswijze ten aanzien van het in gebreke blijven kenbaar te maken aan het Dagelijks Bestuur.

Artikel 8

Om zich als woningzoekende te kunnen laten registreren en in aanmerking te komen voor het huren van een woning, moet het woningzoekende huishouden altijd aan de volgende eisen voldoen:

  • a.

    tenminste één der leden van het huishouden heeft de leeftijd van 18 jaar bereikt, of is het hoofd van een huishouden met (een) minderjarig(e) kind(eren);

  • b.

    het huishouden voldoet aan de bepalingen van artikel 9, lid 2 van de Huisvestingswet (Nederlanderschap of wettige verblijfsstatus).

Artikel 9

Indien zich voor een via het regionale aanbodmodel aangeboden woning meer gegadigden melden, geldt de volgende rangorde bij de verhuring van de woning:

  • a.

    woningzoekenden met een op grond van artikel 11 verstrekte urgentieverklaring of een op grond van artikel 12 verstrekte herhuisvestingsverklaring hebben absolute voorrang, mits de woning voldoet aan het desbetreffende zoekprofiel. Indien zich uit deze categorie meer gegadigden hebben gemeld, wordt de woning verhuurd aan degene van hen die de verklaring met de oudste datum van afgifte heeft;

  • b.

    daarna komen in aanmerking de overige woningzoekenden. De woning wordt verhuurd aan de woningzoekende met de langste inschrijfduur. Een woningzoekende met een urgentieverklaring of een herhuisvestingsverklaring die op de woning reageert, terwijl deze niet voldoet aan het desbetreffende zoekprofiel, doet mee in de rangordebepaling op basis van zijn inschrijfduur;

  • c.

    in afwijking van het gestelde onder b mag corporatie Woonbron de rangorde bepalen op basis van loting, mits hierover op lokaal niveau met de betreffende gemeente overeenstemming is bereikt;

  • d.

    na verhuizing naar een zelfstandige woning vervalt de inschrijfduur van de desbetreffende woningzoekende, behalve in de gevallen genoemd in paragraaf 5.2 van Bijlage 1 van de Ontwerp-Overeenkomst Woonruimteverdeling stadsregio Rotterdam 2006 en in Bijlage 2 van de Ontwerp-Overeenkomst Woonruimteverdeling stadsregio Rotterdam 2006.

Artikel 10

  • 1. Woningen met 5 kamers of meer en een huurprijs onder de aftoppingsgrens volgens de Wet op de huurtoeslag voor drie- of meerpersoonshuishoudens worden uitsluitend verhuurd aan huishoudens waarvan het aantal leden tenminste gelijk is aan het aantal kamers en waarvan het huishoudensinkomen niet boven de inkomensgrens ligt.

  • 2. Woningen die speciaal bestemd zijn voor de huisvesting van ouderen worden uitsluitend verhuurd aan huishoudens waarvan tenminste één van de leden 55 jaar of ouder is.

  • 3. Voor woningen die ingrijpend t.b.v. minder validen zijn aangepast kunnen meer specifieke, met de handicap verband houdende criteria gesteld worden door de corporatie.

  • 4. Standplaatsen voor een woonwagen kunnen eveneens met specifieke regels via het regionale aanbodmodel of buiten het aanbodmodel om verhuurd worden. Deze verhuringen worden niet betrokken bij de aanbiedingscategorieën uit artikel 5 van de Ontwerp-Overeenkomst Woonruimteverdeling stadsregio Rotterdam 2006.

Artikel 11

  • 1. Een huishouden dat wegens een persoonlijke noodsituatie zeer dringend een (andere) woning behoeft en geen gebruik kan maken van een voorliggende voorziening, kan in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. Deze verklaring is in alle bij de stadsregio Rotterdam aangesloten gemeenten geldig en omvat hetgeen hierover in bijlage 1 van de Ontwerp-Overeenkomst Woonruimteverdeling stadsregio Rotterdam 2006 is bepaald. De urgentieverklaring wordt verstrekt door de urgentieverlener die daartoe aangewezen is door de gemeente waarvan de aanvrager ingezetene is, of, indien de aanvrager buiten de stadsregio Rotterdam woonachtig is, de gemeente waarin de aanvrager voornemens is zich te vestigen. De aanvraag kan namens de urgentieverlener in ontvangst genomen worden door een daartoe door de urgentieverlener aangewezen andere instantie.

  • 2. De urgentieverlener neemt de aanvraag van een urgentieverklaring niet in behandeling voordat de aanvrager een bedrag van € 45,- aan de urgentieverlener heeft betaald. Dit bedrag wordt gerestitueerd, indien de urgentieverklaring is verstrekt. Indien het bedrag van € 45,- niet binnen 8 weken na indiening van de aanvraag is betaald, wordt de aanvraag onbehandeld teruggezonden naar de aanvrager.

  • 3. De urgentieverlener verstrekt de urgentieverklaring, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      bij de aanvraag is alle informatie (bewijsstukken en andere gegevens) gevoegd die nodig is om de aanvraag te kunnen beoordelen;

    • b.

      de aanvrager voldoet aan het bepaalde in artikel 6 (toelating);

    • c.

      het inkomen van het huishouden van de aanvrager ligt niet boven de inkomensgrens;

    • d.

      de aanvrager voldoet aan één of meer van de urgentiegronden, zoals deze zijn opgenomen in bijlage 1 van de Ontwerp-Overeenkomst Woonruimteverdeling stadsregio Rotterdam 2006;

    • e.

      de aanvrager verkeert niet in de omstandigheden als genoemd in artikel 13 van de Ontwerp-Overeenkomst Woonruimteverdeling stadsregio Rotterdam 2006 (huurschuld, overlast);

    • f.

      de aanvraag is niet ingediend binnen twee jaar nadat zich één van de omstandigheden heeft voorgedaan als aangegeven in paragraaf 5.1. van bijlage 1 van de Ontwerp-Overeenkomst Woonruimteverdeling stadsregio Rotterdam 2006 (intrekking);

    • g.

      de aanvraag is niet ingediend binnen twee jaar nadat de voorgelegde huisvestingsproblematiek door eigen toedoen is ontstaan.

  • 4. Bij gewijzigde omstandigheden kan de urgentieverlener, al dan niet op verzoek van de aanvrager, besluiten de verstrekte urgentieverklaring te wijzigen. Dit wordt ter kennis van de aanvrager gebracht door middel van een nieuwe urgentieverklaring, waarin eventueel een nieuwe zelfzoektermijn opgenomen is, onder intrekking van de verstrekte urgentieverklaring.

  • 5. De urgentieverlener trekt een door hem verstrekte urgentieverklaring in, indien zich één van de omstandigheden voordoet als aangegeven in paragraaf 5.1. van bijlage 1 bij deze overeenkomst.

  • 6. Partijen dragen er zorg voor, dat bij de plaatsing van woningzoekenden met een urgentieverklaring gehandeld wordt overeenkomstig bijlage 1 van de Ontwerp-Overeenkomst Woonruimteverdeling stadsregio Rotterdam 2006.

  • 7. De bepalingen die in bijlage 1 van de Ontwerp-Overeenkomst Woonruimteverdeling stadsregio Rotterdam 2006 zijn opgenomen kunnen na advies van het Bestuurlijk Overleg door het Dagelijks Bestuur van de stadsregio gewijzigd worden.

Artikel 12

  • 1. Een huishouden dat wegens sloop of ingrijpende verbetering van zijn woning moet verhuizen, kan in aanmerking komen voor een herhuisvestingsverklaring. Deze verklaring is in alle bij de stadsregio Rotterdam aangesloten gemeenten geldig. De herhuisvestingsverklaring wordt verstrekt door de corporatie die de woning waaraan de ingreep wordt verricht, verhuurt.

  • 2. Partijen dragen er zorg voor, dat bij de plaatsing van woningzoekenden met een herhuisvestingsverklaring gehandeld wordt overeenkomstig bijlage 2 van de Ontwerp-Overeenkomst Woonruimteverdeling stadsregio Rotterdam 2006.

Artikel 13

In afwijking van het bepaalde in artikel 9 kan de corporatie weigeren de woning te verhuren aan de kandidaat met de hoogste positie in de rangorde. Dit kan uitsluitend op grond van één of meer van de hieronder genoemde omstandigheden:

  • a.

    onrechtmatigheid: de hoogste positie in de rangorde is op onrechtmatige wijze verkregen;

  • b.

    huur- of andere schuld zonder afbetalingsregeling: de kandidaat heeft een huurschuld of een schuld als gevolg van op kosten van de kandidaat uitgevoerde onderhouds- of herstelwerkzaamheden bij de huidige of een vorige verhuurder waarvoor geen afbetalingsregeling is getroffen;

  • c.

    overlast/misdraging: de kandidaat heeft in de afgelopen drie jaar in de huidige of een vorige woning herhaaldelijk voor overlast gezorgd, of heeft zich daar ernstig misdragen;

  • d.

    indien de huurprijs boven de voor de kandidaat relevante aftoppingsgrens ligt is weigeren mogelijke indien de verhuurder geen redelijke zekerheid kan verkrijgen dat de huurder zijn financiële verplichtingen kan nakomen.

Artikel 14

Indien vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval een strikte

toepassing van de artikelen 8, 9 en 10 van deze verordening zou leiden

tot een besluit dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid

ongewenst is, kan het dagelijks bestuur afwijken van deze artikelen.

HOOFDSTUK 3- OVERIGE WONINGEN EN WIJZIGINGEN VAN DE WOONRUIMTEVOORRAAD

Paragraaf 3.1 huisvestingsvergunning

Artikel 15
  • 1. Alle woonruimten binnen de grenzen van de stadsregio, die niet vallen onder hoofdstuk 2 van deze verordening en voor zover dit toegestaan is op grond van artikel 6 van de Huisvestingswet, mogen pas voor bewoning in gebruik genomen of gegeven worden, indien voor het in gebruik nemen daarvan een huisvestingsvergunning is verleend door burgemeester en wethouders

  • 2. Een huisvestingsvergunning voor een woonruimte wordt schriftelijk aangevraagd bij burgemeester en wethouders.

  • 3. De aanvraag bevat tenminste:

    • a.

      naam en adres van de aanvrager;

    • b.

      de samenstelling van het huishouden dat de woonruimte wil betrekken;

    • c.

      het adres van de woonruimte waar de aanvraag betrekking op heeft.

  • 4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere gegevens op te vragen die nodig zijn om de aanvraag te beoordelen.

  • 5. Burgemeester en wethouders beslissen binnen 13 weken na datum van indiening op de aanvraag. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de beslistermijn eenmalig te verdagen met 13 weken.

  • 6. De beschikking op de aanvraag bevat tenminste de persoonsgegevens van de aanvrager en de samenstelling van het huishouden dat de woonruimte wil betrekken en het adres van de woonruimte waar de aanvraag betrekking op heeft.

  • 7. De aanvraag tot een huisvestingsvergunning zal in behandeling worden genomen als de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij die woonruimte ook daadwerkelijk in gebruik zal kunnen nemen.

  • 8. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels op te stellen voor het binnen hun gemeente verstrekken van een vergunning als bedoeld in dit artikel.

  • 9. Het dagelijks bestuur van de stadsregio kan bij nadere regels bepalen dat de huisvestingsvergunning niet vereist is binnen bepaalde geografische gebieden of voor bepaalde categorieën van woonruimten.

Paragraaf 3.2 onttrekking, samenvoeging en omzetting

Artikel 16a

De artikelen in deze paragraaf gelden voor alle woonruimten en gebouwen binnen de grenzen van de stadsregio.

Artikel 16b Onttrekkingsvergunning
  • 1. Het is verboden om zonder een onttrekkingsvergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte:

    • a.

      aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder onttrekking geschikt is

    • b.

      met andere woonruimte samen te voegen

    • c.

      van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten

  • 2. Een onttrekkingsvergunning wordt schriftelijk aangevraagd bij burgemeester en wethouders.

  • 3. De aanvraag tot een onttrekkingsvergunning bevat tenminste:

    • a.

      naam en correspondentieadres in Nederland van de aanvrager;

    • b.

      naam en correspondentieadres in Nederland van de eigenaar van de te onttrekken, samen te voegen of om te zetten woonruimte(n);

    • c.

      naam en correspondentieadres in Nederland van belanghebbende;

    • d.

      plaats en aard van de te onttrekken, samen te voegen of om te zetten woonruimte;

    • e.

      een duidelijke omschrijving van de aanvraag en de grond(en) waarop deze berust;

    • f.

      de namen van eventuele bewoners van de te onttrekken woonruimte.

  • 4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere gegevens op te vragen die nodig zijn om de aanvraag te beoordelen

  • 5. Burgemeester en wethouders beslissen binnen 13 weken na datum van indiening op de aanvraag. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de beslistermijn eenmalig te verdagen met 13 weken.

Artikel 16c
  • 1. Een vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid van de Huisvestingswet, wordt verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen voor tijdelijke onttrekking, indien de onttrekking voorziet in een tijdelijke behoefte.

  • 3. De beschikking op de aanvraag bevat tenminste:

    • a.

      de termijn waarbinnen van de vergunning gebruikgemaakt kan worden;

    • b.

      de woonruimte(n) waarop de vergunning betrekking heeft.

Artikel 16d
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen aan de verlening van de vergunning de voorwaarde verbinden dat de onttrekking dient te worden gecompenseerd.

  • 2. Compensatie als bedoeld in het vorige lid kan worden geboden door het toevoegen aan de woningvoorraad van andere, vervangende woonruimte, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gelijkwaardig is aan de te onttrekken woonruimte. Compensatie kan ook worden geboden door betaling van compensatiegeld. Het fonds dat door deze compensatiegelden wordt gevormd kan uitsluitend binnen het kader van de Volkshuisvesting worden aangewend.

Artikel 16e
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een onttrekkingsvergunning intrekken, indien:

    • a.

      niet binnen de in de beschikking bepaalde termijn, nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot onttrekking, samenvoeging of omzetting;

    • b.

      de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Artikel 16f
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels op te stellen voor het binnen hun gemeente verstrekken van een vergunning als bedoeld in deze paragraaf.

  • 2. Het dagelijks bestuur van de stadsregio kan bij nadere regels bepalen dat de onttrekkingsvergunning niet vereist is binnen bepaalde geografische gebieden of voor bepaalde categorieën van woonruimten.

Paragraaf 3.3 splitsing

Artikel 17a

De artikelen in deze paragraaf gelden voor alle woonruimten en gebouwen binnen de grenzen van de stadsregio.

Artikel 17b Splitsing
  • 1. Het is verboden een recht op een gebouw, zonder splitsingsvergunning van Burgemeester en wethouders, te splitsen in appartementsrechten als bedoeld in artikel 106, eerste en derde lid, van boek 5 van het Burgerlijk wetboek, indien een of meer van de appartementsrechten de bevoegdheid omvatten tot het gebruik van een of meer gedeelten van het gebouw als woonruimte.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten of het aangaan van een verbintenis door een rechtspersoon met betrekking tot een gebouw als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Een splitsingsvergunning wordt schriftelijk aangevraagd bij burgemeester en wethouders.

  • 4. De aanvraag tot een splitsingsvergunning bevat tenminste:

    • a.

      naam en correspondentieadres in Nederland van de aanvrager;

    • b.

      naam en correspondentieadres in Nederland van de opdrachtgever, indien dit een ander is dan de aanvrager;

    • c.

      straat en huisnummer van het te splitsen gebouw;

    • d.

      bouwjaar van het te splitsen gebouw;

    • e.

      het aantal appartementsrechten waarin het recht op het gebouw zal worden gesplitst;

    • f.

      de tegenwoordige en toekomstige bestemming van de te vormen appartementsrechten.

  • 5. De aanvraag om een splitsingsvergunning dient tenminste vergezeld te gaan van:

    • a.

      de namen en adressen van de bewoners van het te splitsen gebouw:

    • b.

      een splitsingsplan dat voldoet aan de vereisten als neergelegd in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, en

    • c.

      een taxatierapport betreffende het gebouw en de tot afzonderlijke woonruimte bestemde gedeelten van het gebouw, opgemaakt door een beëdigd taxateur. Dit rapport bevat in elk geval mede een beschrijving en een beoordeling van de onderhoudstoestand van het gebouw.

  • 6. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere gegevens op te vragen die nodig zijn om de aanvraag te beoordelen.

  • 7. Burgemeester en wethouders beslissen binnen 13 weken na datum van indiening op de aanvraag. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de beslistermijn eenmalig te verdagen met 13 weken.

  • 8. De beschikking op de aanvraag bevat tenminste:

    • a.

      de termijn waarbinnen van de splitsingsvergunning gebruikgemaakt kan worden;

    • b.

      het gebouwd onroerend goed waarop de splitsing betrekking heeft.

Artikel 17c
  • 1. Burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grenzen het in het artikel 17b eerste lid, bedoelde gebouw zich bevindt kunnen een vergunning als bedoeld dat lid weigeren, indien:

    • a.

      het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een of meer woonruimten bevat die verhuurd worden of die laatstelijk verhuurd zijn geweest;

    • b.

      de huurprijs van een of meer van die woonruimten of voormalige woonruimten lager is dan de huurprijsgrens;

    • c.

      niet gewaarborgd is, dat die woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing bestemd blijven voor verhuur ter bewoning, en

    • d.

      het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad binnen de gemeente als geheel dan wel een deel daarvan, voor zover die woonruimtevoorraad voor verhuur is bestemd.

  • 2. Burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grenzen het in het artikel 17b eerste lid bedoelde gebouw zich bevindt kunnen een vergunning als bedoeld in dat lid weigeren, indien:

    • a.

      het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, voor zover het geheel of gedeeltelijk verhuurd is geweest voor bewoning, in strijd met de voorschriften van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, of met enig wettelijk voorschrift geheel of gedeeltelijk voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik is genomen;

    • b.

      de huurprijs van een of meer der voormalige woonruimten lager is dan het krachtens het eerste lid, onder b, vastgestelde bedrag;

    • c.

      niet gewaarborgd is, dat de voormalige woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing opnieuw bestemd zullen worden voor verhuur ter bewoning, en

    • d.

      het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad binnen de gemeente als geheel dan wel een deel daarvan, voor zover die woonruimtevoorraad voor verhuur is bestemd.

  • 3. Burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grenzen het in het artikel 17b eerste lid, bedoelde gebouw zich bevindt kunnen een vergunning als bedoeld in dat lid weigeren, indien:

    • a.

      de toestand van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen splitsing verzet, en

    • b.

      de desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende verzekerd is dat die gebreken zullen worden opgeheven.

Artikel 17d
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning aanhouden, indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij binnen een daarvoor redelijke termijn de gebreken, als bedoeld in het voorgaande lid met het oog op de voorgenomen splitsing zal opheffen;

  • 2. Indien burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid aanhouden, vermelden zij in het besluit tot aanhouding welke gebreken met het oog op de voorgenomen splitsing moeten worden hersteld en binnen welke termijn zij dit redelijk achten. Indien de in het besluit tot aanhouding vermelde gebreken zijn hersteld binnen de in datzelfde besluit aangegeven termijn, wordt de vergunning verleend.

  • 3. Burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grenzen het in artikel 17b eerste lid bedoelde gebouw zich bevindt kunnen een vergunning als bedoeld in dat lid weigeren, indien:

    • a.

      voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een stadsvernieuwingsplan als bedoeld in artikel 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing of een leefmilieuverordening als bedoeld in artikel 9 van die wet van kracht is, dan wel een ontwerp voor zodanig plan of een zodanige verordening of voor een herziening daarvan in procedure is;

    • b.

      het ontwerp voor dat plan of voor die verordening, dan wel voor de herziening daarvan ter inzage is gelegd voordat de aanvraag om vergunning is ingediend, dan wel, indien de aanvraag krachtens het tweede lid is aangehouden, voordat die aanhouding is geëindigd;

    • c.

      de voorgenomen splitsing nadelige gevolgen kan hebben voor de met het plan of de verordening nagestreefde of na te streven doeleinden, en

    • d.

      het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing op de aanvraag voor een splitsingsvergunning aanhouden, indien:

    • a.

      voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van kracht is met het oog op de voorbereiding van een stadsvernieuwingsplan of van een herziening daarvan;

    • b.

      dat besluit is genomen voordat de aanvraag om vergunning werd ingediend;

    • c.

      redelijkerwijs verwacht mag worden dat de in het stadsvernieuwingsplan op te nemen maatregelen nadelig kunnen worden beïnvloed door de voorgenomen splitsing, en

    • d.

      redelijkerwijs verwacht mag worden dat het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing.

  • 5. De aanhouding als bedoeld in het vorige lid duurt tot het moment dat het voorbereidingsbesluit ingevolge artikel 21 van de Wet op de ruimtelijke ordening is vervallen.

Artikel 17e

Burgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    niet binnen de in artikel 17b achtste lid bedoelde termijn nadat de beschikkingonherroepelijk is geworden, is overgegaan tot overschrijving in de openbare registers van de akte van splitsing in appartementsrechten, bedoeld in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of tot het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Artikel 17f
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels op te stellen voor het binnen hun gemeente verstrekken van een vergunning als bedoeld in deze paragraaf.

  • 2. Het dagelijks bestuur van de stadsregio kan bij nadere regels bepalen dat de splitsingsvergunning niet vereist is binnen bepaalde geografische gebieden of voor bepaalde categorieën van gebouwen.

Artikel 18 handhaving
  • 1. Met het toezicht op de handhaving van het bij of krachtens hoofdstuk 3 bepaalde zijn belast de daartoe door Burgemeester en Wethouders op grond van artikel 75, eerste lid van de Huisvestingswet aangewezen ambtenaren, die de bevoegdheid hebben als genoemd in de artikelen 77 en 78 van de Huisvestingswet.

  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels op te stellen voor het binnen hun gemeente uitvoeren van de handhavingsbevoegdheid als bedoeld in dit artikel.

HOOFDSTUK 4 – OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Deze verordening kan worden aangehaald als Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006.

Artikel 20

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2006.

  • 2. De Huisvestingsrichtlijn 2005 met bijlagen wordt ingetrokken per 1 juli 2006.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 5 juli 2006 van de regioraad.

 

de secretaris,              de voorzitter,

 

 

 

 

mr M.C. Jansen.           mr I.W. Opstelten.

Overeenkomst Woonruimteverdeling stadsregio Rotterdam 2006

 

Overeenkomst, houdende afspraken inzake de verdeling van huurwoningen in de aan de stadsregio Rotterdam deelnemende gemeenten en de daarbij te hanteren regels.

 

Ondergetekenden,

 

I.

Burgemeester en Wethouders van de gemeenten:

 

1.       Albrandswaard

2.       Barendrecht

3.       Bergschenhoek

4.       Berkel en Rodenrijs

5.       Bernisse

6.       Bleiswijk

7.       Brielle

8.       Capelle aan den IJssel

9.       Hellevoetsluis

10.     Krimpen aan den IJssel

11.     Maassluis

12.     Ridderkerk

13.     Rotterdam

14.     Rozenburg

15.     Schiedam

16.     Spijkenisse

17.     Vlaardingen

18.     Westvoorne,

 

ten deze vertegenwoordigd door de burgemeester (hierna te noemen ‘de gemeenten’),

 

II.

de woningcorporaties:

 

1.       3B-Wonen (Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs en Bleiswijk)

2.       Bouwvereniging Onze Woning (Rotterdam)

3.       De 6 kernen (Bernisse)

4.       De Goede Woning (Rotterdam)

5.       De Leeuw van Putten (Spijkenisse)

6.       De Nieuwe Unie (Rotterdam)

7.       De Stromen (stadsregio Rotterdam)

8.       Eendracht (Rotterdam)

9.       Gemeente Westvoorne (Westvoorne)

10.     Huis en Hof (Bernisse)

11.     Humanitas Huisvesting (Rotterdam)

12.     Laurens Wonen (Barendrecht en Rotterdam)

13.     Maasdelta (Hellevoetsluis, Maassluis, Spijkenisse en Rotterdam)

14.     PWS Krimpen (Krimpen aan den IJssel)

15.     PWS Woningstichting (Albrandswaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen)

16.     QuaWonen (Krimpen aan den IJssel)

17.     Resort Wonen (Rozenburg)

18.     Stadswonen (Rotterdam)

19.     Stichting Com.Wonen (Barendrecht, Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Rotterdam)

20.     Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (Brielle, Krimpen aan den IJssel en Rotterdam)

21.     Vestia Midden Nederland (Brielle en Maassluis)

22.     Vestia Rotterdam Feijenoord (Rotterdam)

23.     Vestia Rotterdam Hoogvliet (Rotterdam)

24.     Vestia Rotterdam Noord (Rotterdam)

25.     Vestia Rotterdam Zuid (Rotterdam)

26.     Volksbelang Rhoon (Albrandswaard)

27.     Waterweg Wonen (Vlaardingen)

28.     Woningbedrijf Rotterdam (Rotterdam)

29.     Woningbouwvereniging Hoek van Holland (Rotterdam)

30.     Woningbouwvereniging Patrimonium (Barendrecht)

31.     Woningbouwvereniging Poortugaal (Albrandswaard)

32.     Woningstichting Samenwerking Vlaardingen (Vlaardingen)

33.     Woonbron (Rotterdam en Spijkenisse)

34.     Wooncompas (Rotterdam)

35.     Woonplus Schiedam (Schiedam)

36.     Woonvisie (Ridderkerk)

37.     Woonzorg Nederland (stadsregio Rotterdam)

 

ten deze vertegenwoordigd door de directeur-bestuurder (hierna te noemen ‘de corporaties’),

 

III.

de Maaskoepel, federatie van woningcorporaties in de stadsregio Rotterdam, ten deze vertegenwoordigd door de voorzitter (hierna te noemen ‘de Maaskoepel’),

 

en

 

IV.

het Dagelijks Bestuur van de stadsregio Rotterdam, ten deze vertegenwoordigd door de portefeuillehouder Wonen (hierna te noemen ‘de stadsregio’);

 

overwegende,

1.       dat het gewenst is op elkaar afgestemde afspraken te maken over de verdeling van de huurwoningen van de corporaties in de aan de stadsregio Rotterdam deelnemende gemeenten,

2.       dat de verdeling van deze woningen dient plaats te vinden op een evenwichtige, rechtvaardige en voor woningzoekenden, gemeenten, corporaties, Maaskoepel en stadsregio inzichtelijke wijze;

3.       dat de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 deze overeenkomst eist;

 

gelet op

1.       artikel 4 van de Huisvestingswet,

2.       de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam;

3.       de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek;

4.       het Besluit Beheer Sociale Huurwoningen;

 

komen het volgende overeen:

 

 

HOOFDSTUK I           Algemene bepalingen

 

Artikel 1         Begripsbepalingen

 

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

 

a.       aandachtsgroep: de primaire doelgroep met de lage inkomens zoals bedoeld in het Besluit Beheer Sociale Huursector;

 

b.       Aftoppingsgrens: zoals bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag;

 

c.       BBSH: Besluit Beheer Sociale Huursector;

 

d.       Bestuurlijk Overleg: overleg tussen de voorzitter van de Maaskoepel en de portefeuillehouder Wonen van de stadsregio;

 

e.       doorstromer: woningzoekende die aantoonbaar na verhuizing een zelfstandige woning in Nederland leeg achterlaat;

 

f.       GBA: de gemeentelijke basisadministratie;

 

g.       huishouden:

1.       alleenstaande;

2.       twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren;

-        bij éénouderhuishoudens telt het hoofd van het huishouden voor twee personen;

-        wanneer sprake is van een zwangerschap van tenminste drie maanden, telt het huishouden het aantal personen dat naar verwachting als gevolg van die zwangerschap geboren zal worden extra. In het geval van een zwangerschap moet een door een medicus of verloskundige opgestelde zwangerschapsverklaring overlegd worden.

 

h.       huurprijs: de rekenhuur volgens artikel 5 van de Wet op de Huurtoeslag;

 

i.        huurprijsgrens: zoals bedoel in artikel 5 van de Wet op de Huurtoeslag;

 

j.        inkomen: het rekeninkomen volgens artikel 14 van de Wet op de Huurtoeslag;

 

k.       inkomensgrens: € 34.600,-. Deze grens wordt jaarlijks per 1 juli geïndexeerd conform artikel 27 van de Wet op de Huurtoeslag;

 

l.        inschrijfduur: de periode welke is verstreken sinds de datum waarop de woningzoekende is geregistreerd conform het regionale aanbodmodel. De inschrijfduur is in alle gemeenten van de stadsregio Rotterdam geldig;

 

m.      kleinstedelijke gemeenten: de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bernisse, Bleiswijk, Brielle, Krimpen aan den IJssel en Westvoorne en de deelgemeente Hoek van Holland;

 

n.       partijen: de gemeenten, de corporaties, de Maaskoepel en de stadsregio, zoals die in de inleiding van deze overeenkomst beschreven zijn;

 

o.       regionale aanbodmodel: het daaromtrent in artikel 3 bepaalde;

 

p.       starter: iedere woningzoekende die geen doorstromer is;

 

q.       urgentieverlener: de door de gemeenten bij separaat besluit aangewezen instantie die besluit op aanvragen van urgentieverklaringen.

 

Artikel 2         Werkingsgebied

 

Deze overeenkomst is van toepassing op alle van de corporaties voor verhuur vrijkomende woningen onder de huurprijsgrens.

 

Artikel 3         Taakverdeling in hoofdlijnen

 

1.       De corporaties verdelen de in artikel 2 genoemde woningen via het regionale aanbodmodel. Het regionale aanbodmodel is het door de corporaties toegepaste systeem van het aanbieden en verhuren van woningen met de volgende kenmerken:

a.       het aanbod wordt in voor alle woningzoekenden in de stadsregio toegankelijke media gepubliceerd;

b.       de verhuringen worden in diezelfde media zodanig verantwoord, dat per verhuring duidelijk is op welke gronden de verhuring heeft plaatsgevonden;

c.       hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van gezamenlijke media voor het aanbod en een gezamenlijk technisch systeem voor de match van vraag en aanbod en voor de registratie van vraag, aanbod en verhuringen.

 

2.       De gemeenten hebben op grond van de Huisvestingswet de taak toe te zien op de evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woningen. In het verband van deze overeenkomst volgen zij actief in welke mate de verschillende categorieën woningzoekenden in hun gebied erin slagen via  het regionale aanbodmodel hun verhuisbehoefte te realiseren.

 

3.       De Maaskoepel draagt mede zorg voor de instandhouding van het regionale aanbodmodel door een volledige deelname van al haar leden aan het regionale aanbodmodel te bevorderen. Zij faciliteert het regionale aanbodmodel en de daaraan verbonden uitvoeringsorganisaties met een passende overleg- en besluitvormingsstructuur aan de kant van de corporaties.

 

4.       De stadsregio draagt mede zorg voor de instandhouding van het regionale aanbodmodel door de aan haar deelnemende gemeenten bij huisvestingsverordening te verplichten mee te werken aan de deelname van de op hun grondgebied actieve corporaties aan het regionale aanbodmodel. Zij faciliteert het regionale aanbodmodel met een passende overleg- en besluitvormingsstructuur aan de kant van de gemeenten.

 

5.       Het Dagelijks Bestuur van de stadsregio kan aan een corporatie voor maximaal 1 jaar vrijstelling verlenen van de verplichting de werkwijze uit het eerste lid te hanteren, indien een corporatie niet werkt volgens het regionale aanbodmodel en eenmalig een overgangsperiode behoeft.

 

6.       Aan de in het vijfde lid genoemde vrijstelling worden minimaal de volgende voorwaarden verbonden:

a.       de corporatie dient een gedegen werkplan in waarin zij het overgangsproces beschrijft voor het invoeren van het in het eerste lid bedoelde aanbodmodel;

b.       de corporatie draagt er zorg voor dat haar aanbod toegankelijk is voor alle woningzoekenden in de stadsregio;

c.       de corporatie levert tijdig de nodige informatie ten behoeve van de in artikel 4 bedoelde ‘Regionale monitor aanbodmodel’.

 

7.       Partijen bepalen in onderling overleg welke bijzondere groepen direct bemiddeld worden; hieronder vallen in ieder geval de woningen die volgens de wettelijke huisvestingstaakstelling aan statushouders verhuurd moeten worden (zie artikel 5, lid 1, onder b). 

 

 

Artikel 4         Registratie, monitoring, verantwoording en bijsturing

 

1.       De corporaties dragen zorg voor de volledige, centrale registratie van vraag, aanbod en verhuringen en voor de kwartaalsgewijze uitgave van een op deze registratie gebaseerde ‘Regionale monitor aanbodmodel’. Een op basis van dezelfde registratie samengestelde jaarrapportage (die gelijk loopt aan het kalenderjaar) wordt ieder jaar ter verantwoording voorgelegd aan de gemeenten en de stadsregio.

 

2.       Partijen stellen tesamen een werkgroep in die de definitieve opzet van deze monitor bepaalt, vervolgens de monitor ieder kwartaal beoordeelt en partijen adviseert over eventuele bijsturing van de aanbiedingen en de verhuringen.

 

3.       De in het vorige lid genoemde bijsturing vindt op basis van de volgende uitgangspunten plaats:

a.       partijen spreken af dat zij de slaagkansen in de regio voor de volgende doelgroepen nauwgezet volgen:

•        de primaire doelgroep met de lage inkomens zoals bedoeld in het BBSH (Besluit Beheer Sociale Huursector)

•        de doorstromers

•        de starters

•        de ouderen (personen met een leeftijd van meer dan 55 jaar)

•        de jongeren (personen met een leeftijd lager dan 23 jaar)

•        de grote huishoudens (huishoudens die bestaan uit ten minste 5 personen)

•        eventueel nog nader af te spreken doelgroepen;

hierbij is de slaagkans gedefinieerd als het aantal geslaagden (per subgroep) dat in een bepaalde periode een woning heeft verkregen (verhuringen) via de media of directe bemiddeling, gedeeld door het aantal actief woningzoekenden (per subgroep) dat op die woningen heeft gereageerd plus het aantal geslaagde directe bemiddelden (die niet actief waren), uitgedrukt als percentage;

b.       partijen spreken af, dat de slaagkans in de regio voor de BBSH-doelgroep minstens gelijk moet zijn aan die voor de niet-BBSH-doelgroep;

c.       naast de onder a en b en art. 3, lid 7 genoemde afspraken voor de gehele stadsregio Rotterdam kunnen corporaties en gemeenten per gemeente lokale afspraken maken over slaagkansen en bijzondere groepen; de optelsom van de lokale afspraken mag niet strijdig zijn met de regionale afspraak;

d.       de in het tweede lid genoemde werkgroep doet op basis van de hiervoor genoemde afspraken en de Regionale monitor aanbodmodel aanbevelingen aan

het Bestuurlijk Overleg tussen de Maaskoepel en de stadsregio, met betrekking tot eventuele bijsturing op de gehele regionale woningmarkt. Indien het om bijsturing op lokaal niveau gaat wordt vanuit het Bestuurlijk Overleg actie ondernomen richting de betreffende lokale partijen;

e.       het Bestuurlijk Overleg zoals genoemd in art. 4, lid 3d is op grond van deze overeenkomst bevoegd bijsturingen vast te stellen.

 

4.       De in het voorafgaande genoemde bijsturingen kunnen verschillende vormen hebben. Wanneer gekozen wordt voor bijsturing binnen de woonruimteverdeling, kunnen, in afwijking van het in artikel 5 bepaalde, toch tijdelijk passendheidseisen gesteld worden bij (een deel van) het aanbod, bijvoorbeeld m.b.t. inkomen, leeftijd of huishoudenssamenstelling.

 

HOOFDSTUK II         Aanbieden en verhuren van  woningen

 

Artikel 5         Verschillende manieren van aanbieden

 

1.       Het aanbod van de corporaties wordt onderscheiden in de volgende categorieën, waarvoor verschillende verdelingsregels gelden:

a.       de woningen die via de media van het regionale aanbodmodel voorwaardenvrij aangeboden worden: hiervoor gelden de toelatings- en de rangordecriteria van de artikelen 6 en 7 en de eventuele aanvullende bepalingen als gevolg van de bijsturing, zoals deze in artikel 4 is weergegeven;

b.       de woningen die direct verhuurd worden aan de zgn. tweede en derde fase urgenten (zie bijlage 1 bij deze overeenkomst), aan de zgn. tweede fase herhuisvestingskandidaten (zie bijlage 2 bij deze overeenkomst) en aan de zgn. bijzondere groepen waarover separate afspraken zijn gemaakt (zie artikel 3, lid 7 en artikel 4, lid 3, onder c): deze woningen worden niet aangeboden via de media van het regionale aanbodmodel;

c.       de woningen die op grond van lokaal maatwerk via de media van het regionale aanbodmodel aangeboden worden of op grond van lokaal maatwerk via directe bemiddeling verhuurd worden: hiervoor gelden de regels van artikel 9;

d.       de woningen die via de media van het regionale aanbodmodel aangeboden worden, en waarbij gelabeld mag worden naar leeftijd, inkomen en/of huishoudensgrootte: hiervoor gelden in elk geval de toelatings-, rangorde- en passendheidscriteria van de artikelen 6, 7 en 8.

 

2.       Hierbij gelden gemeentelijk de volgende ijkpunten:

 

Voorwaardenvrij (categorie a) Minimaal 40 %
Directe bemiddeling (categorie b)Maximaal 25 %
Lokaal maatwerk (categorie c)Maximaal 15 %
Labelen naar leeftijd, inkomen en/of huishoudensgrootte (categorie d) Maximaal 20 %
totaal100 %

  

De corporaties volgen deze ijkpunten in de centrale registratie nauwkeurig per corporatie, per gemeente en voor de gehele regionale woningmarkt. Partijen  spreken elkaar onderling aan op de resultaten per corporatie en per gemeente. Indien daarvoor op het schaalniveau van de gehele regionale woningmarkt aanleiding is, volgt nader Bestuurlijk Overleg tussen de Maaskoepel en de stadsregio, waarin de ijkpunten eventueel kunnen worden bijgesteld.

 

Artikel 6         Toelating

 

Om zich als woningzoekende te kunnen laten registreren en in aanmerking te komen voor het huren van een woning, moet het woningzoekende huishouden altijd aan de volgende eisen voldoen:

a.       tenminste één der leden van het huishouden heeft de leeftijd van 18 jaar bereikt, of is het hoofd van een huishouden met (een) minderjarig(e) kind(eren);

b.       het huishouden voldoet aan de bepalingen van artikel 9, lid 2 van de Huisvestingswet (Nederlanderschap of wettige verblijfsstatus).

 

Artikel 7         Rangorde

 

Indien zich voor een via het regionale aanbodmodel aangeboden woning meer gegadigden melden, geldt de volgende rangorde bij de verhuring van de woning:

a.       woningzoekenden met een op grond van artikel 11 verstrekte urgentieverklaring of een op grond van artikel 12 verstrekte herhuisvestingsverklaring hebben absolute voorrang, mits de woning voldoet aan het desbetreffende zoekprofiel. Indien zich uit deze categorie meer gegadigden hebben gemeld, wordt de woning verhuurd aan degene van hen die de verklaring met de oudste datum van afgifte heeft;

b.       daarna komen in aanmerking de overige woningzoekenden. De woning wordt verhuurd aan de woningzoekende met de langste inschrijfduur. Een woningzoekende met een urgentieverklaring of een herhuisvestingsverklaring die op de woning reageert, terwijl deze niet voldoet aan het desbetreffende zoekprofiel, doet mee in de rangordebepaling op basis van zijn inschrijfduur;

c.       in afwijking van het gestelde onder b mag corporatie Woonbron de rangorde bepalen op basis van loting, mits hierover op lokaal niveau met de betreffende gemeente overeenstemming is bereikt;

d.       na verhuizing naar een zelfstandige woning vervalt de inschrijfduur van de desbetreffende woningzoekende, behalve in de gevallen genoemd in paragraaf 5.2 van Bijlage 1 en in Bijlage 2.

 

Artikel 8         Passendheid

 

1.       Woningen met 5 kamers of meer en een huurprijs onder de aftoppingsgrens volgens de Wet op de Huurtoeslag voor drie- of meerpersoonshuishoudens worden uitsluitend verhuurd aan huishoudens waarvan het aantal leden tenminste gelijk is aan het aantal kamers en waarvan het huishoudensinkomen niet boven de inkomensgrens ligt.

 

2.       Woningen die speciaal bestemd zijn voor de huisvesting van ouderen worden uitsluitend verhuurd aan huishoudens waarvan tenminste één van de leden 55 jaar of ouder is.

 

3.       Voor woningen die ingrijpend t.b.v. minder validen zijn aangepast kunnen meer specifieke, met de handicap verband houdende criteria gesteld worden.

 

4.       Standplaatsen voor een woonwagen kunnen eveneens met specifieke regels via het regionale aanbodmodel of buiten het aanbodmodel om verhuurd worden. Deze verhuringen worden niet betrokken bij de aanbiedingscategorieën uit artikel 5.

 

Artikel 9         Lokaal maatwerk

 

1.       Vanwege argumenten in verband met de bevordering van de leefbaarheid, wijk- of buurtbinding, beheeraspecten of het invulling geven aan woonzorgprojecten, kunnen de corporaties vrijkomende huurwoningen met specifieke passendheidseisen via het regionale aanbodmodel aanbieden of via directe bemiddeling verhuren. Hierbij gelden de ijkpunten zoals aangegeven in artikel 5, als begrenzing. De toe te passen specifieke regels staan in een redelijke verhouding tot de aard van het probleem, zijn van tijdelijke aard en worden na uiterlijk twee jaar geëvalueerd.

 

2.       Argumenten in verband met de bevordering van de leefbaarheid of beheeraspecten kunnen ingegeven worden door de verwachting, dat het gemiddelde niveau van de sociaal-economische draagkracht in een bepaald complex, straat of buurt te laag wordt, of de mate van overlast te hoog wordt, indien geen specifieke regels zouden worden toegepast.

 

3.       Argumenten in verband met woonzorgprojecten kunnen gelegen zijn in het feit dat er in de woning, het complex of de directe omgeving speciale voorzieningen aanwezig zijn die ten goede moeten komen aan mensen met een zorgindicatie en/of medische urgentie.

 

4.       De toe te passen specifieke regels worden, voordat ze in werking treden, door de corporaties gemeld bij de desbetreffende gemeente en bij de stadsregio. De gemeente geeft binnen vier weken na de melding te kennen, dat zij ofwel met de toe te passen regels instemt, ofwel dat zij de inwerkingtreding opschort totdat overeenstemming is bereikt. Indien binnen vier weken na de melding geen bericht van de gemeente is ontvangen, wordt zij geacht in te stemmen.

 

Artikel 10      Afwijkingen voor de kleinstedelijke gemeenten en de gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek

 

1.       Voor de vrijkomende woningen in de kleinstedelijke gemeenten (zie artikel 1 onder m) gelden de volgende afwijkende afspraken:

a.       Albrandswaard:

woningen met een huurprijs onder de aftoppingsgrenzen van de Huursubsidiewet worden alleen verhuurd aan huishoudens die een inkomen van ten hoogste € 35.000,- per jaar hebben en die voldoen aan de volgende bezettingsnorm: 4 kamers tenminste 2 personen, 5 of meer kamers tenminste aantal personen gelijk aan aantal kamers minus één.

b.       Barendrecht:

woningen met een huurprijs onder de aftoppingsgrens voor 1- en 2-persoonshuishoudens van de Huursubsidiewet worden alleen verhuurd aan huishoudens die een inkomen onder de inkomensgrens hebben en die voldoen aan de volgende bezettingsnorm: 4 kamers tenminste 2 personen, 5 of meer kamers tenminste aantal personen gelijk aan aantal kamers minus één.

c.       Lansingerland:

1.       woningen met een huurprijs tot de kwaliteitskortingsgrens worden (bij voorkeur) verhuurd aan de primaire doelgroep met een inkomen volgens de BBSH-norm; woningen met een huurprijs onder de aftoppingsgrens van de Wet op de Huurtoeslag worden (bij voorkeur) verhuurd aan huishoudens met een inkomen genoemd in artikel 1 sub k van de Overeenkomst Woonruimteverdeling; 4-kamerwoningen worden alleen verhuurd aan huishoudens van tenminste 2 personen; 5-kamerwoningen worden alleen verhuurd aan huishoudens van tenminste 3 personen.

d.       Bernisse:

a) woningen onder de aftoppingsgrenzen van de Huursubsidiewet worden uitsluitend verhuurd aan huishoudens die een inkomen van ten hoogste € 35.000 per jaar hebben;

b) woningen met vier kamers worden uitsluitend verhuurd aan huishoudens van tenminste twee personen;

c) woningen met vijf kamers of meer worden uitsluitend verhuurd aan huishoudens waarvan het aantal personen tenminste gelijk is aan het aantal kamers minus één.

e.       Brielle: geen.

f.       Hoek van Holland: Geen.

g.       Krimpen aan den IJssel:

woningen met een huurprijs onder de aftoppingsgrenzen van de Huursubsidiewet worden alleen verhuurd aan huishoudens die een inkomen hebben dat voldoet aan de door Burgemeester en Wethouders van Krimpen aan den IJssel vastgestelde tabel en die voldoen aan de volgende bezettingsnorm: 4 kamers tenminste 2 personen, 5 of meer kamers tenminste aantal personen gelijk aan aantal kamers minus één.

h.       Westvoorne: geen.

 

 

2.       Voor de gebieden binnen de stadsregio die door de minister van VROM zijn aangewezen in het kader van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, geldt:

a.       datgene wat conform de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek in de gemeentelijke huisvestingsverordening is gesteld ten aanzien van de vereiste van een huisvestingsvergunning;

b.       dat woningen via het regionale aanbodmodel aangeboden en verhuurd worden voor zover dat niet strijdig is met de gemeentelijke verordening.

 

 

HOOFDSTUK III        Bijzondere bepalingen

 

Artikel 11      Urgentiesysteem

 

1.       Een huishouden dat wegens een persoonlijke noodsituatie zeer dringend een (andere) woning behoeft en geen gebruik kan maken van een voorliggende voorziening, kan in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. Deze verklaring is in alle bij de stadsregio Rotterdam aangesloten gemeenten geldig en omvat hetgeen hierover in bijlage 1 bij deze overeenkomst is bepaald. De urgentieverklaring wordt verstrekt door de urgentieverlener die daartoe aangewezen is door de gemeente waarvan de aanvrager ingezetene is, of, indien de aanvrager buiten de stadsregio Rotterdam woonachtig is, de gemeente waarin de aanvrager voornemens is zich te vestigen. De aanvraag kan namens de urgentieverlener in ontvangst genomen worden door een daartoe door de urgentieverlener aangewezen andere instantie.

 

2.       De urgentieverlener neemt de aanvraag van een urgentieverklaring niet in behandeling voordat de aanvrager een bedrag van € 45,- aan de urgentieverlener heeft betaald. Dit bedrag wordt gerestitueerd, indien de urgentieverklaring is verstrekt. Indien het bedrag van € 45,- niet binnen 8 weken na indiening van de aanvraag is betaald, wordt de aanvraag onbehandeld teruggezonden naar de aanvrager.

 

3.       De urgentieverlener verstrekt de urgentieverklaring, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.       bij de aanvraag is alle informatie (bewijsstukken en andere gegevens) gevoegd die nodig is om de aanvraag te kunnen beoordelen;

b.       de aanvrager voldoet aan het bepaalde in artikel 6 (toelating);

c.       het inkomen van het huishouden van de aanvrager ligt niet boven de inkomensgrens;

d.       de aanvrager voldoet aan één of meer van de urgentiegronden, zoals deze zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze overeenkomst;

e.       de aanvrager verkeert niet in de omstandigheden als genoemd in artikel 13 (huurschuld, overlast);

f.       de aanvraag is niet ingediend binnen twee jaar nadat zich één van de omstandigheden heeft voorgedaan als aangegeven in paragraaf 5.1. van bijlage 1 bij deze overeenkomst (intrekking);

g.       de aanvraag is niet ingediend binnen twee jaar nadat de voorgelegde huisvestingsproblematiek door eigen toedoen is ontstaan.

 

4.       Bij gewijzigde omstandigheden kan de urgentieverlener, al dan niet op verzoek van de aanvrager, besluiten de verstrekte urgentieverklaring te wijzigen. Dit wordt ter kennis van de aanvrager gebracht door middel van een nieuwe urgentieverklaring, waarin eventueel een nieuwe zelfzoektermijn opgenomen is, onder intrekking van de verstrekte urgentieverklaring.

 

5.       De urgentieverlener trekt een door hem verstrekte urgentieverklaring in, indien zich één van de omstandigheden voordoet als aangegeven in paragraaf 5.1. van bijlage 1 bij deze overeenkomst.

 

6.       Partijen dragen er zorg voor, dat bij de plaatsing van woningzoekenden met een urgentieverklaring gehandeld wordt overeenkomstig bijlage 1 bij deze overeenkomst.

 

7.       De bepalingen die in bijlage 1 zijn opgenomen kunnen na advies van het Bestuurlijk Overleg door het Dagelijks Bestuur van de stadsregio gewijzigd worden.

 

Artikel 12      Herhuisvesting

 

1.       Een huishouden dat wegens sloop of ingrijpende verbetering van zijn woning moet verhuizen, kan in aanmerking komen voor een herhuisvestingsverklaring. Deze verklaring is in alle bij de stadsregio Rotterdam aangesloten gemeenten geldig. De herhuisvestingsverklaring wordt verstrekt door de corporatie die de woning waaraan de ingreep wordt verricht, verhuurt.

 

2.       Partijen dragen er zorg voor, dat bij de plaatsing van woningzoekenden met een herhuisvestingsverklaring gehandeld wordt overeenkomstig bijlage 2 bij deze overeenkomst.

 

Artikel 13      Weigering kandidaat met hoogste positie in rangorde

 

In afwijking van het bepaalde in artikel 7 kan de corporatie weigeren de woning te verhuren aan de kandidaat met de hoogste positie in de rangorde. Dit kan uitsluitend op grond van één of meer van de hieronder genoemde omstandigheden:

a.       onrechtmatigheid: de hoogste positie in de rangorde is op onrechtmatige wijze verkregen;

b.       huur- of andere schuld zonder afbetalingsregeling: de kandidaat heeft een huurschuld of een schuld als gevolg van op kosten van de kandidaat uitgevoerde onderhouds- of herstelwerkzaamheden bij de huidige of een vorige verhuurder waarvoor geen afbetalingsregeling is getroffen;

c.       overlast/misdraging: de kandidaat heeft in de afgelopen drie jaar in de huidige of een vorige woning herhaaldelijk voor overlast gezorgd, of heeft zich daar ernstig  misdragen; 

d.       indien de huurprijs boven de voor de kandidaat relevante aftoppingsgrens ligt is weigeren mogelijke indien de verhuurder geen redelijke zekerheid kan verkrijgen dat de huurder zijn financiële verplichtingen kan nakomen.

 

 

HOOFDSTUK IV        Slotbepalingen

 

Artikel 14      Experimenten

 

1.       Eén of meer van de gemeenten en één of meer van de corporaties kunnen met elkaar afspreken, dat zij (een deel van) de in artikel 2 genoemde woningen bij wijze van experiment zullen verdelen met van deze overeenkomst afwijkende regels. In dat geval sluiten zij hierover een aanvullende overeenkomst, waarin in ieder geval afspraken gemaakt worden over:

a.       de inhoud van het experiment;

b.       het toepassingsgebied van het experiment;

c.       de tijdsduur van het experiment;

d.       de wijze waarop het experiment begeleid en geëvalueerd wordt;

e.       de punten waarop het experiment geëvalueerd wordt.

 

2.       De in lid 1 genoemde aanvullende overeenkomst behoeft voorafgaande goedkeuring door de stadsregio.

 

Artikel 15      Looptijd en beëindiging van de overeenkomst

 

1.       Deze overeenkomst is met ingang van 1 juli 2006 aangegaan en is voor onbepaalde tijd van kracht.

 

2.       Jaarlijks bezien partijen in overleg met de Provincie Zuid-Holland wat de concrete werking van de in artikel 9 genoemde vestigingsbeperkende elementen in de overeenkomst is geweest. De Provincie beoordeelt op basis hiervan, telkens voor een jaar, of de met betrekking tot deze elementen aan de stadsregio verleende principetoestemming omgezet kan worden in een definitieve toestemming aan de betrokken gemeente. 

 

Artikel 16      Bindend advies Geschillencommissie

 

De uitspraken van de door de gemeenten bij separaat besluit ingestelde, onafhankelijke Geschillencommissie, voor zover ze betrekking hebben op de uitvoering van deze overeenkomst, strekken de gemeenten, de corporaties, de urgentieverleners en de uitvoeringsorganisaties van het regionale aanbodmodel als bedoeld in artikel 3, tot bindend advies.

 

Artikel 17      Overgangsbepaling

 

Aanvragen van urgentieverklaringen en herhuisvestingsverklaringen die zijn ingediend vóór het in werking treden van deze overeenkomst en waarop ten tijde van het in werking treden van deze overeenkomst nog niet is beslist, worden behandeld op grond van de in deze overeenkomst vervatte criteria, tenzij het voordien geldende recht voor de aanvrager gunstiger is.

 

 

Opgemaakt in ……voud en ondertekend te ……….. op …………

 

 

BIJLAGE 1 van de Overeenkomst behorende bij Ontwerp-wijziging van de huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 d.d. 20 december 2006’

 

Bijlage 1        Het urgentiesysteem, aanpassing per 1-1-2007

als bedoeld in artikel 11 van de Overeenkomst Woonruimteverdeling Stadsregio Rotterdam 2006 (in het vervolg de Overeenkomst genoemd)

 

 

Hoofdstuk 1              Algemeen

 

De hoofdlijn van het urgentiesysteem is als volgt:

 

In alle gemeenten van de Stadsregio Rotterdam worden dezelfde, in hoofdstuk 3 uitgewerkte gronden voor de urgentietoekenning gehanteerd. Alle corporaties in de Stadsregio Rotterdam erkennen alle door de verschillende urgentieverleners in de Stadsregio Rotterdam afgegeven urgentieverklaringen.

 

Een urgentieverklaring wordt alleen verstrekt in noodsituaties waarbij niet via de reguliere mogelijkheden door eigen inspanningen op korte termijn een (andere) woning kan worden gevonden.

In de beoordeling wordt betrokken of deze situatie door eigen toedoen is ontstaan. Wanneer dat het geval is zal in het algemeen geen urgentie worden toegekend.

 

•        in het regionale aanbodmodel heeft de urgent woningzoekende gedurende drie maanden binnen het zoekprofiel (zie hierna en paragraaf 4.1.) voorrang bij de reacties op advertenties van woningen in de hele regio (zie artikel 7 van de Overeenkomst); indien dit niet tot een oplossing heeft geleid, volgt daarna binnen twee maanden één aanbieding binnen het zoekprofiel (paragraaf 4.2)

 

De regio wordt opgedeeld in regiodelen. De gemeente Rotterdam is opgedeeld in vijf regiodelen. Een urgent woningzoekende moet bij de toekenning van de urgentie één van deze regiodelen kiezen,voor eventuele bemiddeling in de 2e fase (paragraaf 4.2). Het gekozen regiodeel wordt in het zoekprofiel opgenomen. Het zoekprofiel bevat ook een typering van de woning waarvoor de urgent woningzoekende met voorrang in aanmerking komt (zie paragraaf 4.1.2.).

 

Er wordt na drie maanden gecontroleerd op eigen inspanningen op de woningmarkt en op weigeringen van passende aanbiedingen. Onvoldoende activiteit of teveel weigeren is reden voor intrekking van de urgentieverklaring (zie paragraaf 5.1.).

 

Hoofdstuk 2  Uitvoering en organisatie

 

Uitgangspunt is dat de lokale overheid verantwoordelijk is voor het aanwijzen van de instantie die de urgentie bepaalt en de verklaring afgeeft. Deze instantie kan een gemeentelijke organisatie zijn, of een woningcorporatie, of een samen door gemeente(n) en woningcorporatie(s) opgezet instituut.

 

Tenzij anders besloten, is de in artikel 16 van de Overeenkomst genoemde Geschillencommissie de instantie waar bezwaarschriften tegen de weigering, toekenning, wijziging en intrekking van een urgentieverklaring worden behandeld. De Geschillencommissie geeft een bindend advies aan de urgentieverlener. Burgemeester en wethouders kunnen ook besluiten voor de behandeling van bezwaarschriften i.v.m. het urgentiesysteem een aparte, onafhankelijke geschillencommissie in te stellen, naast de algemene geschillencommissie.

 

Om te voorkomen dat men in elke gemeente een urgentieverklaring gaat aanvragen, kan de aanvraag uitsluitend worden gedaan bij de urgentieverlener in de gemeente waar de aanvrager woonachtig is. Aanvragen van vestigers van buiten de regio worden afgehandeld in de gemeente (regiodeel) waar de woonvoorkeur naar uitgaat.

 

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een urgentieverklaring wordt een bedrag van € 45,- in rekening gebracht, welke bedrag bij toekenning van de urgentieverklaring wordt gerestitueerd. Doel hiervan is, dat de aanvrager bij het indienen van de aanvraag een zorgvuldige afweging maakt. Artikel 11, lid 3, onder b bepaalt overigens, dat men met een inkomen boven de inkomensgrens niet voor urgentie in aanmerking komt.

 

Of naast het “statiegeld” van € 45,- nog een bijdrage voor de kosten van de medisch advies in rekening moet worden gebracht, is ter beoordeling van de individuele urgentieverlener.

 

Om een eenduidige uitvoering te waarborgen, is voor de functionarissen die urgentie bepalen een collegiaal uitvoeringsoverleg ingericht. Hierin wordt tevens gezorgd voor een adequate informatie-uitwisseling en afstemming met betrekking tot het vaststellen van zoekprofielen en woningtyperingen.

 

Hoofdstuk 3              Urgentiegronden

 

Een woningzoekende komt voor een urgentieverklaring in aanmerking, indien hij of zij zelfstandig kan wonen en aan alle voorwaarden voldoet die bij één van onderstaande urgentiegronden worden genoemd.

 

1.        Medische gronden

 

a)       Er is sprake van één niet- inwonend huishouden dat (direct voorafgaand aan de aanvraag) tenminste sedert één jaar als ingezetene op het huidige adres in één van de regiogemeenten woont.

b)       er is sprake van een medische problematiek, die verband houdt met de woonruimte. Dit wordt in opdracht van de urgentieverlener zonodig beoordeeld door een door de urgentieverlener aan te wijzen medisch adviseur;

c)       de alsdan uitgebrachte beoordeling van deze medisch adviseur leidt tot een bindend advies aan de urgentieverlener.

 

2.        Onbewoonbaarheid van de woonruimte

 

a)       Er is sprake van één niet-inwonend huishouden dat (direct voorafgaand aan de aanvraag) tenminste sedert één jaar aansluitend als ingezetene op het huidige adres in één van de regiogemeenten woont;

b)       1. de woonruimte is formeel onbewoonbaar verklaard op grond van artikel 29 van de Woningwet, of

2. de woonruimte is feitelijk onbewoonbaar, hetgeen blijkt uit een verklaring van de gemeente gericht aan de urgentieverlener, of

3. de woonruimte is t.g.v. een calamiteit feitelijk onbewoonbaar en is niet binnen drie maanden te herstellen. Hierbij kan van de onder a) bedoelde jaareis worden afgeweken;

c)       de aanvraag moet binnen één maand nadat de calamiteit heeft plaatsgevonden, worden ingediend.

 

3.        Woonlasten

 

a)       Er is sprake van één niet-inwonend huishouden dat (direct voorafgaand aan de aanvraag) tenminste sedert één jaar aansluitend als ingezetene op het desbetreffende adres in één van de regiogemeenten woont;

b)      1. er is door de instantie die belast is met de uitvoering van de ‘Wet werk en bijstand woonkostentoeslag met verhuisverplichting toegekend, of

         2. het huishouden houdt in de huidige zelfstandige woonruimte, na aftrek van de woonlasten, minder dan de helft van de voor dat huishouden geldende netto-bijstandsnorm over èn de huurprijs van de woonruimte (wanneer het een huurwoning betreft) ligt boven de voor het desbetreffende huishouden geldende aftoppingsgrens volgens de Wet op de Huurtoeslag. Onder woonlasten wordt in dit verband verstaan: huurprijs, servicekosten, reinigingsrechten, energierekening, rekening voor waterleverantie, OZB, bijdrage VVE, opstalverzekering, waterschaps- en polderlasten, aflossing hypotheek en 2/3 van de hypotheekrente;

c)       het gebruik (kunnen) maken van voorliggende voorzieningen als Huurtoeslag, Woonkostentoeslag wordt in de urgentiebeoordeling betrokken;

d)       indien de situatie onder b. het gevolg is van echtscheiding of beëindiging samenwoning, of deze situatie dreigt te ontstaan als gevolg van voorgenomen echtscheiding of beëindiging samenwoning, kan een urgentieverklaring op deze grond slechts worden verstrekt aan één van beide partners, op voorwaarde dat tot zijn of haar huishouding na de echtscheiding of de beëindiging samenwoning één of meer minderjarige kinderen behoren; de (voorgenomen) echtscheiding of beëindiging samenwoning moet ten genoege van de urgentieverlener met officiële bewijsstukken worden aangetoond.

 

4.        Geweld of bedreiging

 

a)       Er is sprake van één niet-inwonend huishouden en de aanvrager is ingezetene van één van de regiogemeenten;

b)       er is sprake van ernstig psychisch en/of fysiek (huiselijk)geweld, of bedreiging daarmee, wat tot gevolg heeft dat aanvrager niet langer in de huidige woonruimte kan blijven wonen;

c)       het geweld of de bedreiging is aangetoond door een schriftelijke verklaring van de (wijk)politie,waaruit blijkt dat de aanvrager vanwege veiligheidsredenen niet meer in de huidige woning kan blijven wonen. Verhuizen is acuut noodzakelijk.

 

5.        Afhankelijkheid van instellingen of personen in één van de regiogemeenten

 

De aanvrager is geen ingezetene van de regio en wil zich in één van de regiogemeenten vestigen, omdat de aanvrager afhankelijk is van bepaalde instellingen of personen in één van de regiogemeenten.

 

Toelichting:

•        bij afhankelijkheid van een instelling kan als voorbeeld dienen, dat iemand in de nabijheid van een ziekenhuis moet wonen in verband met bijv. nierdialyse. In dergelijke bijzondere omstandigheden kan de medisch adviseur om advies gevraagd worden;

•        slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan de afhankelijkheid van personen aanleiding geven tot het toekennen van urgentie. Er dient dan een directe behoefte aan verzorging te bestaan, waarbij de zorgmogelijkheden in de gemeente van herkomst ontbreken;

•        ook binnen de regio zelf kan in uitzonderlijke gevallen worden overgegaan tot urgentietoekenning op deze grond;

•        werken of studeren in één van de regiogemeenten, dan wel heimwee zijn geen voldoende reden voor het verlenen van een urgentieverklaring.

 

6.        Doorstroming uit opvanginstellingen

 

6.1.                 Vrouwen in opvang

 

a)       De aanvraagster verblijft in een opvangcentrum voor vrouwen;

b)       aanvraagster is ingeschreven in de gemeentelijke bevolkingsadministratie van één van de regiogemeenten, of heeft (bij opvang buiten de regio) direct voorafgaand aan de opvang een regionaal woonverleden van tenminste één jaar;

c)       Naar het oordeel van de urgentieverlener is sprake van een dringend huisvestingsprobleem. De rapportage van het opvangcentrum wordt als een zwaarwegend advies beschouwd. Uit deze rapportage blijkt in ieder geval, dat:

•        de woonruimte is verlaten in verband met ernstig psychisch en/of fysiek geweld of bedreiging daarmee;

•        terugkeer naar de woonruimte is vanwege veiligheidsredenen onmogelijk;

•        opvang plaatsvindt in een 24 uurs opvanginstelling;

•        aanvraagster meer dan 31 dagen in de opvanginstelling verblijft;

d)       wanneer een vrouw binnen de regio (in een 24 uurs opvanginstelling met een minimum van 31 dagen) wordt opgevangen, maar afkomstig is van buiten de regio en terugkeer naar de gemeente van herkomst is vanwege veiligheidsredenen onmogelijk, kan eveneens urgentie worden toegekend;

e)       voor een man in vergelijkbare omstandigheden worden bovengenoemde bepalingen naar analogie toegepast.

 

6.2.                 Schippersinternaten

 

De aanvrager verblijft minimaal één jaar in een schippersinternaat in de regio en moet binnen vier maanden het internaat verlaten.

 

6.3.                 Woontrainingscentra

 

a)       De aanvrager verblijft in een woontrainingscentrum in de regio;

b)       naar het oordeel van de urgentieverlener is sprake van een dringend huisvestingsprobleem. De rapportage van het woontrainingscentrum wordt als een zwaarwegend advies beschouwd. Uit deze rapportage blijkt in ieder geval, dat:

•        aanvrager direct voorafgaand aan het verblijf in het woontrainingscentrum minimaal één jaar aansluitend in de regio gewoond heeft;

•        aanvrager volgt minimaal 9 maanden een woontrainingstraject;

•        aanvrager binnen 4 maanden het woontrainingscentrum moet verlaten;

•        de rapportage wordt vergezeld van een afschrift van een overeenkomst tussen de instelling en de aanvrager waaruit blijkt wat de doelstellingen zijn van de training;

c)       indien de aanvrager in een woontrainingscentrum in één van de regiogemeenten verblijft, maar daarvóór niet minimaal een jaar in de regio heeft gewoond, kan niettemin een urgentieverklaring afgegeven worden, indien terugkeer naar de gemeente van herkomst niet tot de mogelijkheden behoort en aan de overige voorwaarden wordt voldaan.

 

7.        Resocialisatie

 

Naar het oordeel van de urgentieverlener is sprake van een dringend huisvestingsprobleem en er is een resocialisatietraject doorlopen dat in voldoende mate is afgerond. Betrokkene is minimaal een half jaar clean van drugs, dan wel aantoonbaar gestabiliseerd, c.q. heeft een beheersbaar middelengebruik. De rapportage van de desbetreffende hulpverleningsinstelling wordt als een zwaarwegend advies beschouwd.

 

1.       In de uitgebreide rapportage van de hulpverleningsinstelling dient in alle gevallen te zijn opgenomen:

- de voorgeschiedenis van de aanvrager;

- het behandelplan;

- het nazorgtraject;

- stand van zaken (verslavings)problematiek;

- dagvulling (studie, (vrijwilligers)werk of uitzicht hierop); -

-.

Tevens zijn de voorwaarden bij:

2.       ex-verslaafden:

-        positieve intake rapportage;

-        geen zelfstandige woonruimte;

-        binding aan één van de regiogemeenten, hetgeen blijkt uit een regionaal woonverleden of een afhankelijkheid van een regionale hulpverleningsinstelling.

3.       dak- en thuislozen:

-        voorafgaand aan de periode van dak- of thuisloosheid minstens één jaar aansluitend regionaal woonverleden;

-        enkelvoudige huisvestingsproblematiek.

4.       ex-prostituees:

-        het ontbreken van zelfstandige woonruimte is een deel van de problematiek;

-        aanvrager is gemotiveerd om uit "het milieu" te geraken.

5.       ex-gedetineerden:

-        detentie van minstens één jaar;

-        voorafgaand aan detentie minstens één jaar een regionaal woonverleden in een zelfstandige woonruimte die tijdens en door detentie verloren is gegaan. Het verloren gaan van de woonruimte moet niet-verwijtbaar zijn

-        de urgentieaanvraag moet binnen een maand nadat de detentie is afgelopen zijn ingediend.

6.       ex-psychiatrische patiënten:

-        opname in psychiatrische instelling van minimaal een jaar;

-        aanvrager heeft voor het verblijf in de instelling minimaal een jaar aansluitend in de regio gewoond;

-        het ontbreekt aan zelfstandige woonruimte en aanvrager heeft voor de opname zelfstandig gewoond of er is een contra-indicatie inzake terugkeer naar eerder inwoonadres.

 

 

Hoofdstuk 4 Plaatsing urgenten

 

4.1.                 Zoekprofiel

 

De urgentieverklaring omvat ook een zogenaamd zoekprofiel. Dit geeft de kenmerken van de woning aan, waarmee het huisvestingsprobleem kan worden opgelost.

 

Het zoekprofiel bevat de volgende elementen:

1.       het gekozen regiodeel/ uitgesloten regiodeel

2.       het kamertal van de woonruimte waarvoor het urgente huishouden met voorrang in aanmerking komt;

3.       de typering van de woning waarvoor het urgente huishouden met voorrang in aanmerking komt

 

De urgent woningzoekende heeft binnen het aanbodmodel voorrang voor alle woningen die voldoen aan het zoekprofiel.

 

4.1.1. Regiodeel

 

De grenzen van de regiodelen worden gevormd door de thans vigerende gemeentegrenzen. Een uitzondering wordt gemaakt voor Rotterdam. Het daar geldende woonruimteverdelingsmodel gaat uit van vijf regiodelen (twee op de linkeroever van de rivier, drie op de rechteroever).

 

De regiodelen van Rotterdam zijn:

 

Rechter Maasoever Oost:

Agniesebuurt, Alexanderpolder (Het Lage Land), Bergpolder (dat gedeelte wat oostelijk ligt van de Schieweg), Crooswijk, De Esch (DWL-terrein), ’s-Gravenland, Hillegersberg, Kralingen, Kralingseveer, Liskwartier, Nesselande, Nieuw Terbregge, Ommoord, Oosterflank, Oude Noorden, Prinsenland, Rubroek, Stadsdriehoek, Struisenburg, Zevenkamp.

 

Rechter Maasoever West:

Bergpolder (dat gedeelte wat westelijk ligt van de Schieweg), Blijdorp, Bospolder, Cool, CS-Kwartier, Delfshaven, Dijkzigt, Kleinpolder, Landzicht, Middelland, Molenlaankwartier, Nieuwe Werk, Nieuwe Westen, Oude Westen, Oud-Mathenesse, Overschie, Provenierswijk, Spangen, Schiebroek, Schiemond, Tussendijken, Witte Dorp, Zestienhoven.

 

Linker Maasoever Oost:

Afrikaanderwijk, Beverwaard, Bloemhof, Feijenoord, IJsselmonde, Hillesluis, Kop van Zuid, Lombardijen, Noordereiland, Vreewijk.

 

Linker Maasoever West:

Carnisse, Heijplaat, Oud-Charlois, Katendrecht, Pendrecht, Tarwewijk, Wielewaal, Zuiderpark, Zuidwijk, Zuidplein.

 

Hoogvliet e.o.:

Hoogvliet, Boomgaardshoek, Meeuwenplaat, Zalmplaat, Pernis.

 

 

4.1.2. Kamertal

 

In het zoekprofiel wordt het kamertal opgenomen waarvoor het urgente huishouden in aanmerking komt. Nadruk ligt op het oplossen van het als urgent vastgestelde huisvestingsprobleem. Daarom wordt een woning toegewezen die voldoet aan de minimale eisen om het huisvestingsprobleem op te lossen. Het aantal kamers wordt vastgesteld aan de hand van de volgende uitgangspunten:

•        naast een woonkamer dient er tenminste een slaapkamer te zijn voor de ouders;

•        er moet een mogelijkheid zijn voor het gescheiden kunnen slapen van jongens en meisjes;

•        er geldt een maximum van twee kinderen per kamer.

•        Een inwonend kind van 27 jaar en ouder wordt niet tot het huishouden gerekend, tenzij er een aantoonbaar zorgbehoefte m.b.t. dit kind is.

•        Overige inwonenden worden tot het huishouden gerekend, mits er een aantoonbare zorgbehoefte bestaat.

 

 

4.1.3. Woningtypering

 

Om tot uitdrukking te brengen dat een urgentieverklaring dient om een specifiek huisvestingsprobleem op te lossen en het verkrijgen van urgentie niet gelijk staat aan het vergroten van de kansen op woningen die bij iedereen in trek zijn, wordt op het urgentiebewijs vermeld dat de voorrang alleen geldt voor bepaalde woningtypen. Deze woningtypering geeft het woningtype aan dat voldoende is om het huisvestingsprobleem op te lossen. Voor woningtypen die uitgaan boven dit niveau heeft de urgent woningzoekende geen voorrang.

 

Wanneer bijvoorbeeld een huishouden een vierkamerwoning nodig heeft om een huisvestingsprobleem op te lossen dan wordt als woningtypering vermeld: vierkamer-galerij- of portiekwoning. De voorrang is dan niet geldig voor vierkamer-eengezinswoningen.

 

 

Het zoekprofiel wordt altijd zodanig geformuleerd, dat er geen situatie ontstaat waarbij voorrang wordt verkregen voor woningtypen die uitgaan boven het als voldoende aangemerkte woningtype.

 

Alleen indien de reden van urgentie daartoe aanleiding geeft, wordt een nog meer specifieke woningtypering opgenomen. Dat zal met name het geval zijn bij huisvestingsproblematiek van medische aard.

Er wordt overigens geen onderscheid gemaakt tussen de kwaliteitssoorten (zoals nieuwbouw, renovatie, kleine beurt, oudbouw, naoorlogse bouw).

 

4.2.     Aanbiedingstermijn

 

Zoals in hoofdstuk 1 al werd genoemd, is het streven erop gericht het urgente huisvestingsprobleem binnen drie maanden op te lossen. Indien na de zelfzoektermijn er geen aanbod van het noodzakelijke woningtype in het gekozen regiodeel is, wordt door de urgentieverlener na de belanghebbende gehoord te hebben een ander regiodeel vastgesteld.

 

Wanneer de toegemeten voorrangspositie na drie maanden (1e fase) niet heeft geresulteerd in een passende oplossing, dan volgt binnen twee maanden (2e fase) één aanbieding in het gevraagde regiodeel door één van de verhuurders.

Mocht dit na twee maanden niet hebben geleid tot een oplossing, dan treedt de 3e fase in, waarin een daartoe door de urgentieverlener aangewezen corporatie op voordracht van de urgentieverlener de eerstvolgende woning beschikbaar stelt, die past binnen het zoekprofiel. De urgent woningzoekende blijft na de zelfzoektermijn urgent tot de eerstvolgende passende woningaanbieding.

 

Hoofdstuk 5. Overige uitvoeringsregels

 

5.1.     Intrekking

 

Intrekking van de afgegeven urgentieverklaring vindt plaats:

1.       na twee geweigerde aanbiedingen binnen de periode van zelfwerkzaamheid in de Stadsregio Rotterdam, overeenkomstig kamertal/woningtypering, zoals beschreven in het zoekprofiel.

2.       wanneer na drie maanden is vastgesteld, dat de urgent woningzoekende in deze periode niet tenminste drie maal heeft gereageerd op aanbiedingen overeenkomstig het zoekprofiel in het regionale aanbodmodel, tenzij in deze periode minder dan drie aanbiedingen overeenkomstig het zoekprofiel in het regionale aanbodmodel zijn geweest;

3.       wanneer na de termijn van drie maanden een aanbieding is gedaan (en geweigerd) overeenkomstig het zoekprofiel;

4.       wanneer wordt vastgesteld dat bij het aanvragen van urgentie onjuiste gegevens zijn verstrekt;

5.       wanneer niet meer aan de vereisten zoals genoemd in het urgentiesysteem wordt voldaan (gewijzigde omstandigheden);

6.       wanneer de belanghebbende zelf aangeeft geen behoefte meer te hebben aan zijn urgentieverklaring;

7.       bij verhuizing, tenzij de woningzoekende kan aantonen dat het huisvestingsprobleem niet is opgelost. Een verzoek tot handhaving van de urgentieverklaring dient binnen 30 dagen na verhuizing ingediend te worden bij de instantie die de urgentie heeft afgegeven.

 

Indien de urgentie om één van bovengenoemde redenen is ingetrokken, wordt binnen een termijn van twee jaar niet op basis van dezelfde huisvestingsproblematiek urgentie toegekend.

 

Wanneer de woningzoekende niet reageert op de schriftelijke uitnodiging voor het intakegesprek dat tot doel heeft om te komen tot een woningaanbieding, dan wordt dit gezien als een formele weigering van die woningaanbieding.

 

De urgentie wordt ingetrokken door de urgentieverlener die de urgentieverklaring heeft verstrekt. Wanneer een urgentieverlener in een andere gemeente desgevraagd de plaatsing heeft overgenomen zal in alle gevallen de urgentieverlener in de gemeente van herkomst worden verwittigd van plaatsing, of de reden waarom de urgentie zou moeten worden ingetrokken. De urgentieverlener die de urgentieverklaring heeft verleend trekt de urgentie vervolgens in. Hiertegen kan bezwaar gemaakt worden bij de in artikel 16 van de Overeenkomst genoemde Geschillencommissie. In geen geval zal daarom de urgentieverlener die de plaatsing overneemt opnieuw een urgentie afgeven.

 

5.2.     Inschrijfduur

 

Met de invoering van het voorliggende urgentiesysteem is veel meer nadruk komen te liggen op een snelle oplossing van het huisvestingsprobleem. De keuzevrijheid van de urgent woningzoekende is daarom in enige mate beperkt. Om de woningzoekende niet te belemmeren (op termijn) een woning naar zijn keuze te vinden, houdt de aanvrager automatisch de eerder opgebouwde inschrijfduur na acceptatie van de woning.

 

5.3.     Hardheidsclausule

 

De urgentieverlener is bevoegd om - in gevallen waarin toepassing van de regelgeving naar zijn oordeel leidt tot een bijzondere hardheid - in het voordeel van de aanvrager af te wijken van bovenstaande urgentiegronden.

 

 

-0-0-0-0-0-0-0-0-0-

 

 

Bijlage 2                  De herhuisvestingsverklaring

als bedoeld in artikel 12 van de Overeenkomst Woonruimteverdeling Stadsregio Rotterdam 2005 (in het vervolg de Overeenkomst genoemd)

 

 

De in artikel 12 van de Overeenkomst genoemde corporatie die wegens een voorgenomen ingreep aan een woning de bewoner moet herhuisvesten, geeft aan deze bewoner een herhuisvestingsverklaring af.

 

Deze verklaring wordt niet eerder dan 18 maanden vóór de geplande datum van de sloop of de ingrijpende verbetering afgegeven.

 

Een herhuisvestingsverklaring heeft dezelfde waarde op de woningmarkt als een urgentieverklaring, d.w.z. geeft dezelfde voorrang binnen een aanbodmodel of een distributiemodel. Alle gemeenten en woningcorporaties in de stadsregio erkennen een door een corporatie afgegeven herhuisvestingsverklaring. Er is ook een eerste fase van zelf zoeken in het regionale aanbodmodel en een tweede fase van actieve bemiddeling, zoals bij woningzoekenden met een urgentieverklaring

 

Er zijn t.o.v. de urgentieverklaring echter enkele verschillen:

•        De eerste fase van zelf zoeken duurt bij herhuisvesting 9 maanden.

•        De tweede fase van actieve bemiddeling duurt bij herhuisvesting 6 maanden.

•        Daarna is er eventueel nog een derde fase voor een juridische traject.

•        Hoewel eerst zelf zoeken ook bij herhuisvesting uitgangspunt blijft, mag een woningzoekende met een herhuisvestingsverklaring in bijzondere gevallen daarnaast ook direct door de desbetreffende corporatie in de tweede fase geplaatst worden en actief bemiddeld worden.

•        Een herhuisvestingsverklaring bevat een zoekprofiel voor een gelijkwaardige woning, d.w.z. met dezelfde kenmerken als de woning die verlaten moet worden. Indien een woningzoekende met een herhuisvestingsverklaring een dergelijke, gelijkwaardige woning accepteert, houdt hij de eerder opgebouwde inschrijfduur, op dezelfde wijze als een woningzoekende met een urgentieverklaring. Hierbij wordt rekening gehouden met de overgangsregeling woonduur – inschrijfduur, zoals weergegeven in artikel 7 onder d van de Overeenkomst. Indien een woningcorporatie een woningzoekende met een herhuisvestingsverklaring direct voor een andere woning buiten het aanbodmodel om bemiddelt en het betreft tevens een duidelijke stap in een gewenste wooncarrière (bijvoorbeeld van flatwoning naar eengezinswoning), behoudt de woningzoekende de eerder opgebouwde inschrijfduur niet.

 

 

-0-0-0-0-0-0-0-0-0-