Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Reeuwijk

Handreiking brandveiligheid evenementen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Reeuwijk
Officiële naam regelingHandreiking brandveiligheid evenementen
CiteertitelHandreiking brandveiligheid evenementen       
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerpOpenbare orde en veiligheid

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is van rechtswege vervallen op grond van artikel 28 Wet algemene regels herindeling per 1 januari 2013.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-200601-01-2013Van rechtswege vervallen op grond van artikel 28 Wet algemene regels herindeling per 1 januari 2013

14-02-2006

Kijk op Reeuwijk, 15-03-2006

Punt 11, B&W-vergadering 14-02-2006

Tekst van de regeling

Intitulé

Handreiking brandveiligheid evenementen

1 UITGANGSPUNTEN VOOR BRANDVEILIG GEBRUIK

1.1 Inleiding

Deze handreiking is bedoeld om de brandveiligheid tijdens evenementen te waarborgen. De brandveiligheid bij evenementen wordt in diverse regelgeving, met name gemeentelijke verordeningen, geregeld.

Brandveiligheidsmaatregelen zijn onder te verdelen in preventieve, preparatieve en repressieve maatregelen. Verder wordt er onderscheid gemaakt tussen door de organisator (vergunninghouder) te nemen maatregelen en de voorzieningen die door de overheid moeten worden getroffen. Het is belangrijk dit helder te formuleren zodat duidelijk is wie waar verantwoordelijk voor is en welke kosten dit met zich meebrengt. Als preventieve maatregel kan enerzijds bijvoorbeeld de aanwezigheid van een blusvoertuig nodig worden geacht en als voorwaarde in de vergunning worden opgenomen, Anderzijds kan dit ook noodzakelijk zijn uit overwegingen van bereikbaarheid (zorgnormen). In het eerste geval is de aanvrager verantwoordelijk (ook financieel) voor het ter plaatse aanwezig zijn van het blusvoertuig, in het tweede geval zal de gemeente hiervoor zorg moeten dragen. Men moet zich daarbij terdege van bewust zijn, dat het als preventieve maatregel beschikbaar stellen van een gemeentelijk blusvoertuig gevolgen kan hebben voor de reguliere brandweerzorg.

Of de overheid extra preparatieve of repressieve maatregelen moet treffen, kan bepaald worden aan de hand de “Handreiking inzet hulpverleningsdiensten bij evenementen veiligheidsregio Hollands Midden”. Hierbij moet niet alleen aandacht worden besteed aan het evenement zelf, maar ook aan de omgeving van het evenement. Denk aan het bereikbaar moeten blijven van gebouwen en bouwwerken tijdens festiviteiten en de kans dat grote delen van de gemeente onbereikbaar kunnen worden. De omgeving is nadrukkelijk een verantwoordelijkheid van de overheid wanneer een evenement wordt toegestaan.

Deze handreiking biedt standaardvoorschriften voor door de organisator van het evenement te nemen preventieve en preparatieve maatregelen. De door de overheid te treffen voorzieningen maatregelen zijn vermeld in de “Handreiking inzet hulpverleningsdiensten bij evenementen veiligheidsregio Hollands-Midden”.

Voordat wordt ingegaan op de van toepassing zijnde regelgeving volgt hieronder eerst een toelichting op de term “evenement”.

1.2 Evenement

Onder een ‘evenement’ wordt in de model-APV verstaan: “elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak (artikel 2.2.1 van de model-APV)”. Een evenement is dus een publieke gebeurtenis. Een evenement kan zowel binnen als buiten plaatsvinden. De volgende activiteiten zijn bijvoorbeeld als evenement te benoemen:

  • het houden van een bijeenkomst in een tent waarin maximaal 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn (kampeerterrein);

  • het houden van een bijeenkomst in een tent waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen (circustent en tentfeest);

  • het houden van evenementen in de openlucht (braderie, bazaar, fancyfair, antiekbeurs, rommel- en vlooienmarkt, straatspeeldag, straattheater);

  • het houden van evenementen in gebouwen waarvoor geen gebruiksvergunning in het kader van hoofdstuk 6 van de bouwverordening is verleend (braderie, bazaar, fancyfair, antiekbeurs, rommelmarkt en vlooienmarkt, speeldag, theater, toneel);

  • het houden van een circus;

  • het houden van een kermis;

  • het gebruiken van bakkramen (vast en los);

  • het houden van luchtvaartevenementen (helikoptervlucht, ballonvaart);

  • het houden van een buurtfeest / barbecue;

  • het oplaten van feestballonnen;

  • het stoken open vuur (kampvuur);

  • het houden van grootschalige evenementen (popfestival, marathon, groot sportevenement);

  • het houden van trekker- trek wedstrijden (wedstrijd met zware landbouwvoertuigen).

1.3 Wettelijk kader

Voor de brandveiligheid tijdens evenementen zijn drie gemeentelijke verordeningen van belang, te weten: de algemene plaatselijke verordening (APV), de brandbeveiligingsverordening en de bouwverordening. De evenementenvergunning op basis van de APV is de meest bekende vergunning die voor het houden van een evenement is vereist. In deze vergunning kan met name de bereikbaarheid voor brandweervoertuigen op de openbare weg worden geregeld. Voor het regelen van de bereikbaarheid op eigen terrein en andere brandveiligheidsmaatregelen, ook tijdens evenementen, is de gebruiksvergunning het geëigende middel.

Belangrijk daarbij is of het evenement wordt gehouden in een bouwwerk als bedoeld in de (gemeentelijke) bouwverordening, of in een inrichting als bedoeld in de (gemeentelijke) brandbeveiligingsverordening. Dit bepaalt namelijk de grondslag van de gebruiksvergunning. Een gebruiksvergunning op basis van de bouwverordening (artikel 6.1.1) of de brandbeveiligingsverordening (artikel 2.1.1) is vereist indien er:

a.meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn;
b.bedrijfsmatig de in de Regeling Bouwbesluit 2003 bedoelde stoffen worden opgeslagen;
c.aan meer dan 5 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;
d.aan meer dan tien personen jonger dan twaalfjaar, of aan meer dan tien personen met een lichamelijk en/of geestelijk beperking dagverblijf zal worden verschaft.

In een gebruiksvergunning kunnen te allen tijde nadere eisen met het oog op brandveiligheid worden opgenomen. De in deze handreiking opgenomen voorschriften kunnen desgewenst onverkort als nadere eis in een gebruiksvergunning worden opgenomen.

Bij een klein evenement waarvoor geen gebruiksvergunning is vereist, moet worden voldaan aan de algemene eisen uit artikel 6.2.1 van de bouwverordening dan wel artikel 2.2.1 van de brandbeveiligingsverordening.

De vergunningverlening voor evenementen is per gemeente anders geregeld. Soms wordt er gekozen voor het afgeven van een afzonderlijke evenementenvergunning en een afzonderlijke gebruiksvergunning. In het kader van de één loket gedachte is het echter wenselijk te kiezen voor een gecombineerde evenementen- en gebruiksvergunning.

Een evenementenvergunning moet minstens 8 weken van te voren worden aangevraagd. Hiervan kan in overleg worden afgeweken afhankelijk van het type evenement. Bij de aanvraag moet een set tekeningen in 4-voud zijn bijgevoegd (schaal 1:100 of 1:200 en situatie tekening 1:1000). Op deze tekeningen moet het volgende zijn aangegeven:

Algemene eisen tekeningen
-de ingang(en) en uitgang(en) van het terrein;
-de situatie en de indeling van het terrein;
-de situatie van de tijdelijke inrichting en de indeling van de inrichting;
-het stoelenplan;
-de blusmiddelen;
-de plaats en de doorgangsbreedte van de ingang(en), uitgang(en) en nooduitgangen;
-het aantal (te verwachten) bezoekers;
-plaats de armaturen van de nood- en transparantverlichting;
-de eventueel aanwezige bluswatervoorzieningen (brandkranen, geboorde putten);
-de plaats van de (pagode)tent(en) met gebruikersnaam en de eventuele indeling;
-de te gebruiken energiebron voor het koken/bakken/braden;
-de wijze van elektriciteitsvoorziening;
-de wijze van verwarming van de (pagode)tenten;
-de naam/namen van de contactperso(o)n(en) met bereikbaarheid;
-de naam van het evenement en de naam van de vergunninghouder;
-het soort evenement;
Eventuele aanvullende eisen tekeningen grote evenementen
-de naam van het beveiligingsbedrijf en de naam/namen van de contactperso(o)n(en) en de bereikbaarheid daarvan;
-de plaats(en) van de EHBO-post(en);
-de communicatiemiddelen (i.v.m, bereikbaarheid hulpverlenende diensten);
-de opslagplaats(en) van gasflessen waarbij aangegeven de stofnaam met gevaren identificatienummer;
-de grootte van de voorraad gasflessen;
-het draaiboek voor de opvang van de hulpverlenende diensten, en ontruiming bij calamiteit. (Calamiteitenplan);
-de openingstijden met betrekking tot voorstellingen;
-het verkeerscirculatieplan;
-de parkeervoorzieningen;
-de aan- en afvoerroutes voor de bezoekers;
-het aantal aanwezige bedrijfshulpverleners (BHV-ers);
-het ontruimingsplan;
-de plaats(en) van opslag en de wijze van afvoer van afval.

1.4 Risico’s en maatscenario‘s

Ieder evenement brengt zijn eigen risico’s en gevaarsaspecten met zich mee. Hierdoor zullen de brandveiligheidvoorschriften per evenement op maat moeten worden opgesteld waardoor deze per evenement kunnen verschillen. De risico’s zijn bijvoorbeeld afhankelijk van:

-het aantal bezoekers;
-het soort evenement;
-de locatie waar het evenement plaatsvindt;
-de bereikbaarheid van en de parkeermogelijkheden bij het evenement;
-de weersomstandigheden.

- - Door gebruik te maken van het risicoanalysemodel uit de “Handreiking inzet hulpverleningsdiensten bij evenementen veiligheidsregio Hollands-Midden” kan bepaald worden in welke mate brandpreventieve voorschriften noodzakelijk zijn. Het model gebruikt hiervoor drie risicokwalificaties te weten:”A”, “B” en “C”.

Bij maatscenario “A” kan deze handreiking onverkort worden toegepast, omdat preparatieve voorbereiding door de overheidshulpdiensten niet noodzakelijk is. In het geval van risicokwalificatie “B” of “C” moet tevens de plicht tot het opstellen van een calamiteitenplan als voorschrift in de gebruiksvergunning en/of evenementenvergunning worden opgenomen. De preparatieve maatregelen van de overheidshulpdiensten (brandweer, politie en GHOR) moeten hierop worden afgestemd.

1.5 Vooroverleg

Wanneer het een evenement uit de risicokwalificaties “B” of “C” betreft, is een vooroverleg tussen de overheidshulpdiensten en de organisator altijd noodzakelijk. De vergunningverlener mag hiervan afwijken en kan ook in andere gevallen bepalen dat een vooroverleg vereist is.

1.6 Evenementenplan

a.Voor de juiste beoordeling moet 14 dagen voor aanvang van het evenement, het definitieve evenementenplan ter goedkeuring bij de brandweer of de gemeente zijn aangeboden. Hierop moet zijn aangegeven de plaats van de attracties en marktkramen en/of stands, alsmede de plaatsen waar wordt gebakken of gekookt.
bOp de dag(en) dat het evenement plaatsvindt, moeten de aanwijzingen die door of namens de gemeente met betrekking tot de veiligheid van het publiek worden gegeven, direct en stipt worden opgevolgd.
cStand- en/of marktkraamhouders die niet voldoen aan de brandveiligheidvoorwaarden in de vergunning krijgen maximaal een halfuur de tijd om orde op zaken te stellen. Indien na een half uur blijkt dat zij in gebreken blijven, moet hun apparatuur direct van het evenement worden verwijderd.

1.7 Begrippen

Bakkramen/bakwagens Hieronder vallen bijvoorbeeld bakkramen voor de verkoop van oliebollen, patates frites, vis e.d. Deze kramen/wagens zijn door gespecialiseerde bedrijven gebouwd en moeten in het bezit zijn van een geldig keuringsrapport van de installaties. (zie voorbeeld Bijlage 4).

Ballonvaarten Voor het (laten) opstijgen van hete lucht ballonnen moet een vergunning worden aangevraagd bij de Rijksluchtvaartinspectie en het college van burgemeester en wethouders.

Bereikbaarheid De bereikbaarheid voor hulpverleningsvoertuigen is afhankelijk van de breedte van de rijbaan en de vrije hoogte boven de rijbaan. De benodigde vrije hoogte is altijd minimaal 4,2 m. Voor de breedte ligt dit anders deze is afhankelijk van het soort hulpverleningsvoertuig en het verloop van de rijbaan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen opstelplaats en rijroute. Voor het opstellen van een redvoertuig is bijvoorbeeld een vrije breedte van 4,5 m nodig, terwijl voor het verplaatsen van een blusvoertuig 3,5 m voldoende is. Als basiseis wordt in deze handreiking een minimale rijbaanbreedte van 3,5 m gesteld. Gelet op het bovenstaande zal de plaatselijke brandweer als dit noodzakelijk is, een bredere Vrije rijbaan eisen. Voor meer informatie wordt verwezen naar de “Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” (2003) uitgegeven door de NVBR.

Braderieën Een feestelijke, kermisachtige markt met straatverkoop door winkeliers, ambachtslieden etc. Bij dit evenement wordt veelal gebruik gemaakt van marktkramen en zgn. vrije plaatsen. Deze opstellingen vinden meestal plaats in de winkelstraat, -promenade of -centra.

Circus Een bezienswaardigheid, vaak op een daarvoor aangewezen terrein. Dit evenement heeft meestal eigen voorzieningen voor elektra e.d. Het evenement wordt door de eigen Organisatie vaak door middel van wagens en hekken afgesloten voor onbevoegden.

Helikoptervluchten Voor helikoptervluchten moet eveneens een vergunning worden aangevraagd bij de Rijksluchtvaartinspectie en het college van burgemeester en wethouders. In de aanvraag moet duidelijk zijn opgegeven het type helikopter, de plaats en het tijdstip van opstijgen en/of landen, en de soort vlucht waar de aanvraag betrekking heeft (rondvlucht; halen of brengen van passagiers e.d.).

EvenementenvuurwerkDit betreft vuurwerkshows, meestal ter afsluiting van evenementen, waarbij gebruik wordt gemaakt van professioneel knal- en siervuurwerk. Dit vuurwerk wordt geheel verzorgd door professionele bedrijven. Vergunningen voor het afsteken van dit vuurwerk moeten worden aangevraagd bij het provinciale bestuur, Het gemeentelijke bestuur heeft alleen in het kader van de openbare veiligheid een adviserende rol richting het provinciale bestuur (Vuurwerkbesluit 2002).

Kermis Een spektakel van zowel kramen als mechanische attracties, vaak op een afgesloten terrein. Kermissen worden ook vaak in combinatie met een braderie in en rond een winkelcentrum gehouden.

Overige (grootschalige) evenementen Dit zijn nader in te vullen activiteiten die zowel binnen als buiten en al of niet op openbaar terrein kunnen plaatsvinden. Bijvoorbeeld muziekfestivals, ruiterdagen; speciale activiteiten voor personen met een lichamelijk en/of verstandelijke beperking etc. Het betreft in alle gevallen activiteiten waarbij wordt verwacht dat er grote groepen mensen en/of dieren aanwezig zullen zijn.

Rommelmarkt Markt voor tweedehands goederen. Ook wel “snuffelmarkt” genoemd. Dit type markt vindt plaats zowel met als zonder kramen, Rommelmarkten worden periodiek op diverse locaties gehouden. Bijvoorbeeld de jaarlijkse rommelmarkten bij kerken, scholen, sportverenigingen, buurthuizen e.d. Ook hier moet men, evenals bij braderieën rekening houden met diverse (brand)veiligheidseisen qua opstelling van kramen en vrije uitstalplaatsen.

Stands t.b.v. promotiewerkzaamheden Veelal zijn het ingehuurde (markt)kramen. Het kunnen ook mobiele of speciaal door standbouwers gebouwde stands zijn.

Straat- of buurtfeest Dit zijn feesten die met en door bewoners van een straat of buurt veelal spontaan worden georganiseerd. Hierbij worden vaak op straat (kinder)spelletjes gespeeld en wordt er tevens een barbecue gehouden. De betreffende straat wordt daarbij gedurende een aantal uren van de dag en/of avond afgesloten voor alle verkeer.

Straatspeeldag Een jaarlijks terugkerend voor kinderen georganiseerd feest, waarbij spelletjes worden georganiseerd en bijvoorbeeld een springkussen wordt neergezet. Wegafsluitingen vinden veelal in meerdere wijken tegelijkertijd plaats gedurende de middaguren.

Straattheater of -toneel Bezienswaardig schouwspel, een op een plein of straat uitgevoerd toneelspel. Daarbij wil men soms gebruik maken van vuurelementen. Dit is niet altijd mogelijk en moet dus bij het vooroverleg bekend worden gemaakt. Ook de locatie is vaak wisselend. Er kan bijvoorbeeld een “wandelend” toneelstuk worden opgevoerd.

Trekker - Trek wedstrijden Wedstrijden met landbouwvoertuigen, in de klasse lichte, middelzware en zware voertuigen. In de klasse licht en middel is de brandstof hoofdzakelijk diesel. In de klasse zwaar wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van licht ontvlambare brandstoffen, met een vlampunt lager dan 2 1°C. De wedstrijden spelen zich meestal af op grote buitenterreinen en soms in sportcomplexen. Deze evenementen trekken over het algemeen veel toeschouwers.

Tent en Schuur feesten Typische plattelandsfeesten, georganiseerd door en voor mensen uit de buitengebieden. Het zijn relatief grote feesten met een besloten karakter. Het aantal bezoekers kan variëren van ongeveer 400 tot soms wel 2000 personen. Deze feesten worden veelal gehouden in schuren of gebouwen die niet primair zijn bestemd voor het houden van feesten, of in een voor dat doel geplaatste tent. Bij deze feesten wordt muziek ten gehore wordt gebracht en alcoholhoudende dranken verstrekt.

Motorcross Wedstrijd met crossmotoren in diverse klassen, die zowel op buitenterreinen als in sportcomplexen kunnen plaatsvinden. Het zijn relatief grote evenementen, waarbij veel publiek wordt verwacht. Het te gebruiken terrein is vaak opgedeeld in voor publiekstoegankelijke delen, het rennersgedeelte en het wedstrijdterrein.

2 BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR (MOBIELE) BAKKRAMEN EN BAKWAGENS

2.1 Bereikbaareid en opstelling
2.1.1Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance), een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m worden vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) worden geplaatst.
2.1.2Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen.
2.1.3Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht.
2.1.4Gebouwen en bouwwerken achter de bakkraam!bakwagen moeten bereikbaar zijn en bereikbaar worden gehouden.
2.1.5De bakkraamlbakwagen moet zodanig zijn opgesteld, dat deze op geen enkele wijze gevaar kan opleveren voor de omgeving.
2.1.6Het aanbrengen van borden en vlaggen e.d. aan luifels van bakkramen en bakwagens is binnen voorgenoemde 3,5 m verboden.
2.2Bakruimte
2.2.1De bakinstallatie (oliebak) moet zodanig zijn geconstrueerd, dat olie of vet niet in de verbrandingsruimte kan komen (bijvoorbeeld door overbruisen, waarbij olie over de rand of door de kieren om de rand vloeit). Frituren is alleen toegestaan in ruimten die daarvoor zijn ingericht. Dus niet in verkoopruimten van winkels.
2.2.2Elk bak- en braadtoestel moet zijn voorzien van een goed functionerende thermostaat of thermokoppel met een maximum ingestelde waarde van 190°C.
2.2.3Een gaskomfoor moet zijn opgesteld op een plaat van onbrandbaar en slecht warmtegeleidend materiaal.
2.2.4Het draagvlak onder bak- en braadtoestellen moet tot minstens 0,1 m buiten de toestellen onbrandbaar zijn, dan wel zijn bekleed met een onbrandbaar en slecht warmtegeleidend materiaal. De wanden in de nabijheid van een bak- en braadtoestel moeten tot minstens 0,3 m buiten het toestel op dezelfde wijze zijn bekleed.
2.2.5Elektrisch verwarmde bakpannen c.q. bakinstallaties moeten door middel van thermostaten met een maximum ingestelde waarde van 190°C, tegen oververhitting zijn beveiligd.
2.2.6Losse verwarmingstoestellen met open vuur zijn verboden.
2.3Bakactiviteiten in voor gevels geplaatste bakkramen/bakwagens
2.3.1Frituren in bakkramen/bakwagens voor geheel “blinde” gevels is toegestaan.
2.3.2Frituren voor gevels met ramen en deuren is slechts toegestaan, als de afstand tussen de bakkraam!bakwagen en deze gevels ten minste 5 m bedraagt. Deze afstand geldt zowel naar achter, als naar links en rechts van de bakkraam/bakwagen.
2.4Elektrische installatie
2.4.1De elektrische installatie moet voldoen aan de norm NEN 1010 en de nadere eisen van het plaatselijke energiebedrijf.
2.4.2De elektrische installatie moet zijn voorzien van groepszekeringen en een aardlekschakelaar met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA.
2.4.3De verplaatsbare leiding (verlengsnoer) van een bakkraam/bakwagen naar een aansluitpunt voor elektriciteit moet:
-minstens 3 aderig zijn, met een nominale kerndoorsnede van 2V2 mm2
-zijn beschermd door een ommanteling van neopreen, die geen beschadigingen of gebreken vertoont.
2.4.4De lengte van de verplaatsbare leiding (verlengsnoer) mag ten hoogste 5 m bedragen en moet geheel zijn uitgerold.
2.4.5De plaats en de bevestiging van de verplaatsbare leiding (verlengsnoer) moet zodanig zijn, dat er niemand over kan struikelen.
2.5Gasinstallatie
2.5.1Bij een bakkraam/bakwagen mogen niet meer losse gasflessen/gastanks aanwezig zijn dan als werkvoorraad voor één dag nodig is.
2.5.2De waterinhoud van een losse gasfles/gastank mag niet groter zijn dan 115 liter.
2.5.3Een opstelruimte voor gasflessen, moet aan de buitenlucht zijn geventileerd door middel van minstens twee niet afsluitbare openingen nabij of in de vloer, die zover mogelijk uit elkaar moeten liggen. De netto doorlaat van de ventilatieopeningen moet 1/40 van het vloeroppervlak bedragen met een minimum van 100 cm2 per opening.
2.5.4Een opstelruimte voor gasflessen moet gasdicht zijn gescheiden van de gebruiksruimte en mag slechts van buitenaf door middel van een deur of luik bereikbaar zijn.
2.5.5Een flessengasinstallatie moet voldoen aan de norm NEN 2920 en de NPR 2921, dan wel de NEN-EN 12245.
2.5.6De afstand tussen een opstelling voor gasflessen en overige voor verwarming bestemde brandstoffen moet in een tijdelijke inrichting ten minste 5 m te bedragen.
2.5.7Een opslagplaats van gasflessen achter een bakkraam/bakwagen mag niet toegankelijk zijn voor publiek en moet zijn voorzien zijn van het opschrift “ROKEN EN OPEN VUUR VERBODEN” in letters met een hoogte van minimaal 8 cm.
2.5.8Een opslag van gasflessen/gastanks moet goed aan de buitenlucht worden geventileerd.
2.5.9Drukhouders moeten goed zijn beschermd tegen opwarming door zonnestraling.
2.5.10LPG mag uitsluitend worden toegepast in een LPG-dampgassysteem (rode tank) dat als zodanig gemonteerd, gekeurd en gecertificeerd moet zijn volgend de norm NEN-EN 1949:2002 en de norm NEN-EN 1949:2002/Al :2005.
2.5.11Gasflessen moeten zijn voorzien van een door Lloyds Register-Stoomwezen erkend geldig keurmerk.
2.5.12De aanwezigheid van gasflessen waarvan de goedkeuring volgens de ingeponste datum meer dan 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden, is verboden.
2.5.13Gasflessen en gastanks mogen slechts tot 80% worden gevuld.
2.5.14Een lege gasfles moet altijd met gesloten afsluiter worden bewaard.
2.5.15Afsluiters moeten tegen beschadigen worden beschermd. Als de bescherming uit een afneembare kop bestaat, moet deze bij niet aangesloten flessen zijn aangebracht.
2.5.16Het gebruik van een reduceerventiel (drukregelaar) dat ouder is dan 5 jaar is verboden.
2.5.17Een verbruikstoestel mag uitsluitend op de standplaats in werking zijn. Tijdens het transport van de bakwagen moeten de afsluiters van gasflessen en/of gastank te allen tijde zijn gesloten.
2.5.18Alle toegepaste appendages moeten van een door Lloyds Register-Stoomwezen goedgekeurd type zijn.
2.5.19Het leidingnet moet zijn uitgevoerd als een vaste leiding van metaal. Aan het einde van elk aftakpunt van de vaste leiding naar een gebruikstoestel moet zich een afsluiter bevinden.
2.5.20Het gebruik van een gasslang is alleen toegestaan:
-voor het aansluiten van een verbruikstoestel op het leidingnet;
-als koppelslang tussen een gasfles/gastank en het leidingnet;
-als koppelslang tussen een gasfles/gastank en een manifold.
2.5.21Elke verbindingsslang tussen een drukhouder en een verbruikstoestel e.d. moet:
-zijn vervaardigd van synthetische rubber met één of meer staaldraad en/of textielinlagen en niet ouder zijn dan twee jaar;
-door middel van slangklemmen op slangpilaren zijn bevestigd;
-Vrij en ongespannen zijn aangelegd;
-zodanig zijn aangebracht dat blootstelling aan ontoelaatbare ternperatuursinvloeden en/of mechanische beschadiging wordt voorkomen;
-zo kort mogelijk zijn gehouden.
 De slanglengte voor een tijdelijke opstelling mag maximaal 10 m bedragen. NB: Propaanslangen zijn erin twee uitvoeringen: de oranje/bruin gekleurde, met op de slang het jaar van aanmaak aangegeven en de zwarte slang met vaste metalen koppelingen. Het jaar van fabricage is hier ingeponst op de metalen koppeling.
2.5.22Het leidingnet met toebehoren moet iedere twee jaar en zo vaak als de omstandigheden daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld bij wijzigingen en reparaties), worden gekeurd en beproefd. Van de beproeving moet een door of vanwege de installateur getekende en door de vergunninghouder mede ondertekende verklaring bij de gebruikers aanwezig zijn. De keuring en beproeving moeten bevatten:
-controle op de vereiste beveiligingen van het leidingsysteem en controle op de goede werking van deze beveiligingen;
-controle op de toepassing van goedgekeurd toebehoren;
-beproeving van de installatie met lucht of een inert gas.
2.5.23Het leidingsysteem met toebehoren moet steeds in goede staat van onderhoud verkeren.
2.6Afvoer van verbrandingsgassen en dampen
2.6.1De verbrandingsgassen van bak- en braadtoestellen moeten d.m.v. afvoerleidingen van onbrandbaar en hittebestendig materiaal worden afgevoerd. Wand- en dakdoorvoeringen moeten zijn uitgevoerd met een dubbelwandige nisbus.
2.6.2Binnen een afstand van 0,3 m van een afvoerleiding voor bakdampen en een afvoerleiding voor verbrandingsgassen, mogen geen brandbare stoffen aanwezig zijn, tenzij deze zijn bekleed met een onbrandbaar en slecht warmtegeleidend materiaal.
2.6.3Afvoer van bakdampen en verbrandingsgassen door één leiding is toegestaan, mits de temperatuur van de verbrandingsgassen gemeten op de plaats van samenkomst, niet hoger is 200°C.
2.6.4De filters van de luchtreinigingsinstallatie moeten zo vaak gereinigd/vervangen worden als voor de goede werking noodzakelijk is.
2.7Blusmiddelen
2.7.1In elke bakkraam/bakwagen moet het volgende aanwezig zijn:
-nabij de toegang, een draagbaar blustoestel met een inhoud van minstens 6 kg bluspoeder, 5 kg koolzuursneeuw of een gelijkwaardig ander blusmiddel;
-goed passende deksels voor het snel afdekken van de pannen bij brand;
-een blusdeken van minimaal 120 x 90 cm.
 De deksels, het draagbaar blustoestel en de blusdeken moeten zich op een goed bereikbare plaats bevinden en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.
2.7.2Een draagbaar blustoestel moet in een goede staat van onderhoud verkeren en zijn voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer.
2.7.3Een draagbaar blustoestel moet overeenkomstig de norm NEN 2559 zijn onderhouden en zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is vermeld.

3 BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR TIJDELIJKE INRICHTINGEN, WAARONDER TENTEN, t.b.v. DIVERSE DOELEINDEN

3.1Bereikbaarheid en opstelling
3.1.1De bereikbaarheid van de tijdelijke inrichting moet zodanig zijn dat de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance) het object tot op minimaal 10 m van de toegang kunnen benaderen.
3.1.2Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m zijn vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) zijn geplaatst.
3.1.3Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen.
3.1.4Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht.
3.1.5Gebouwen en bouwwerken achter een tijdelijke inrichting moeten altijd bereikbaar zijn.
3.1.6Indien het terrein (tijdelijk) is afgesloten, moet de (brandweer)ingang duidelijk zijn aangegeven en het toegangshek gemakkelijk door de brandweer te openen zijn, dan wel door een bewaking snel worden geopend.
3.1.7Rondom een tijdelijke inrichting (tent) moet een ruimte zijn vrijgehouden van ten minste 7,5 m. De inrichting mag voor een “blinde” gevel worden geplaatst als deze gevel geen onderbrekingen heeft zoals deuren en/of ramen en beschikt over een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 60 minuten.
3.1.8Tijdelijke bouwsels (afdak, partytent) moeten aan twee zijden open zijn en zodanig zijn opgesteld, dat deze op geen enkele wijze gevaar opleveren voor de omgeving.
3.2Vluchtroutes
3.2.1In ruimten waar personen kunnen verblijven, moeten voldoende vluchtroutes aanwezig zijn die voldoen aan de volgende eisen.
AEen vluchtroute heeft een Vrije doorgangshoogte van ten minste 2 m en een Vrije uitgangsbreedte van ten minste 0,85 m.
BDe totale vrije uitgangsbreedte van alle toe- en uitgangen samen, is in centimeters gelijk aan het totale aantal personen dat in de ruimte aanwezig zal zijn, vermenigvuldigd met de factor 0,9.
CBij meer dan 200 personen zijn er te minste twee uitgangen aanwezig, die op een onderlinge afstand van ten minste 5 m en bij voorkeur diagonaal ten opzichte van elkaar zijn gelegen.
3.2.2De ingangen, uitgangen, nooduitgangen, doorgangen, gangpaden, (trappen) en vluchtroutes moeten te allen tijde over de volle breedte zijn vrijgehouden van obstakels. Dit geldt eveneens voor het als verlengstuk van een vluchtroute aan te merken gedeelte van het aansluitende terrein.
3.2.3Vloeren in vluchtroutes en vloeren van ruimten waarin personen kunnen verblijven, moeten een aaneengesloten geheel vormen.
3.2.4Vloeren in vluchtroutes en vloeren van ruimten waarin personen kunnen verblijven, alsmede treden van trappen in vluchtroutes, moeten steeds voldoende stroef zijn. Dit voorschrift geldt niet voor het gedeelte van de vloer van een ruimte dat speciaal is ingericht als dansvloer.
3.2.5Alle kabels, leidingen en snoeren die op de grond liggen, moeten op zodanige wijze zijn bevestigd dat beschadiging, struikelen en/of vallen wordt voorkomen.
3.2.6Tussen tafels met de daaromheen gegroepeerde stoelen en/of andere opstellingen moeten ruime gangpaden aanwezig zijn, die rechtstreeks naar de uitgangen leiden (stoelenplan).
3.2.7Op de buitenzijde van de nooduitgang(en) moet duidelijk zichtbaar het opschrift: “NOODUITGANG VRIJHOUDEN” zijn aangegeven in letters met een hoogte van minimaal 8cm.
3.2.8Binnen een straal van 2 m van een (nood)uitgang mogen géén tafels, stoelen, tuien of andere obstakels aanwezig zijn.
3.2.9Deuren en andere beweegbare voorzieningen welke een brand- en/of rookwerende functie hebben, mogen niet langer in geopende stand worden gehouden, dan voor het verkeer van personen of goederen noodzakelijk is.
3.2.10De omgeving van een evenemententerrein moet zo zijn ingericht, dat er bij calamiteiten voldoende vluchtroutes aanwezig zijn. De vluchtroutes moeten vrij zijn van obstakels en duidelijk zijn aangegeven.
3.2.11Kabels die via palen e.d. bovengronds naar de tijdelijke inrichting voeren, moeten bij het kruisen van een toegangspad tot de tent of een vluchtroute op een hoogte van ten minste 4,2 m boven het pad of de route zijn aangebracht.
3.2.12Bij onvoldoende daglichttoetreding en bij avondgebruik moeten de vluchtroutes buiten de tijdelijke inrichting voldoende zijn verlicht.
3.2.13Het aantal toe te laten personen bij een evenement dat buiten plaats vindt, is vastgesteld op drie personen per vierkante meter vrije vloeroppervlakte.
3.3Materiaal, stoffering en versiering van de inrichting
3.31Tentdoek moet voldoen aan de DIN 4102/B1-B2 of M1-M2. De normering M1-M2 is altijd terug te vinden in de randen van het tentdoek. Bij gebruik van tentdoek dat voldoet aan de DIN 4102/B1-B2 moet er een (kopie)certificaat aanwezig te zijn. NB: Er bestaat nog geen Nederlandse norm voor tentdoek. Daarom wordt hier verwezen naar normen die al in Europa bestaan.
3.3.2Stoffering en versiering moeten zijn vrijgehouden van spots en andere warm wordende apparatuur, waarvan de oppervlaktetemperatuur meer dan 80 graden °C bedraagt.
3.3.3Vloer- en trapbedekkingen in vluchtroutes en in ruimten waarin meer da 50 personen gelijktijdig kunnen verblijven moeten zodanig zijn aangebracht dat zij niet kunnen verschuiven, omkrullen of oprollen en geen gevaar voor uitglijden, struikelen of vallen kunnen veroorzaken.
3.3.4Gordijnen en andere verticale stofferingen in ruimten waarin meer dan 50 personen gelijktijdig kunnen verblijven, moeten 10 cm vrij van de vloer worden gehouden.
3.3.5Tussen het vloeroppervlak van een ruimte en de aangebrachte versiering moet een vrije ruimte van minimaal 2,5 m overblijven. Deze versiering mag niet gemakkelijk ontvlambaar zijn en bij brand geen druppelvorming vertonen.
3.3.6De toe te passen, verticaal op te hangen textielproducten moeten in vluchtroutes en in ruimten waarin meer dan 50 personen gelijktijdig kunnen verblijven, een navlamduur hebben van ten hoogste 15 seconden en een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden, bepaald volgens de normen NEN-EN-ISO 6940 en 6941, uitgaven 2004.
3.3.7De toegepaste bekledingsmaterialen moeten voldoen aan:
 -NEN 1775, uitgave 1991, en NEN 1775/C2, uitgave 1992, klasse T1 ten aanzien van vloeren, of aan NEN-EN 1350 1-1 Europese norm, vastgesteld 15 mei 2003, Staatscourant;
 -NEN 6065, uitgave 1991, en NEN 6065/Ci, uitgave 1992, klasse 2 ten aanzien van de overige aankleding en versiering, of aan NEN-EN 13501-1 Europese norm, vastgesteld 15 mei 2003, Staatscourant.
3.3.8Blusmiddelen en nood- en transparantverlichting mogen niet door gordijnen en/of versieringen aan het oog zijn onttrokken.
3.3.9Kaarsen moeten op stabiele en degelijke, niet gemakkelijk ontvlambare, standaards zijn vastgezet. Kaarsen mogen uitsluitend als tafeldecoratie worden toegepast.
3.3.10Olielampen zijn niet toegestaan.
3.3.11Met brandbaar gas gevulde ballonnen mogen niet aanwezig zijn.
3.4Opslag van materialen
3.4.1Het is verboden voorwerpen of stoffen in de inrichting of in de omgeving daarvan op te slaan of neer te zetten indien daardoor het gebruik van telefoons, blusmiddelen, vluchtroutes nood- en uitgangen bemoeilijkt wordt.
3.4.2Het opslaan van brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen mag slechts plaatsvinden zoals dit op de door de brandweer gewaarmerkte tekening(en) is aangegeven.
3.5Elektrische installaties inclusief noodverlichting
3.5.1Elektrische installaties moeten voldoen aan de norm NEN 1010 en de nadere eisen van het plaatselijke energiebedrijf.
3.5.2Aanleg, bevestiging en plaatsing van kabels, leidingen en snoeren moeten zodanig geschieden, dat het publiek er niet mee in aanraking kan komen, en er niemand over kan struikelen of vallen.
3.5.3Schakelaars en zekeringkasten van elektrische installaties moeten onbereikbaar zijn voor publiek.
3.5.4Kabels en snoeren moeten altijd volledig van de haspel zijn afgerold.
3.5.5Elektrische verlichting moet zodanig zijn aangebracht dat er geen gevaar bestaat voor het ontstaan van brand.
3.5.6In voor personen bestemde ruimte(n) waar onvoldoende daglicht binnentreedt, moet, met het oog op het veilig kunnen verlaten van die ruimten, tijdens het gebruik daarvan een zodanige elektrische verlichting in werking zijn, dat de verlichtingssterkte gemeten op vloerniveau minstens 10 lux bedraagt.
3.5.7Indien een tijdelijke inrichting in de avonduren wordt gebruikt, moeten in het voor het publiek toegankelijke gedeelte nood- en transparantverlichting aanwezig zijn. De installatie moet voldoen aan de normen NEN-EN 1838 en NEN 6088 (pictogrammen).
3.5.8Nood- en transparantverlichting moeten tijdens de aanwezigheid van personen continu branden en zodanig zijn aangebracht, dat deze altijd voor iedereen zichtbaar is.
3.5.9Defecte lampen van de nood- en transparantverlichting moeten direct worden vervangen.
3.5.10Een opstelplaats van een (nood)stroomaggregaat moet op een afstand van ten minste 5 m van de tijdelijke inrichting liggen.
3.5.11Het gebruik van andere verlichting dan elektrische verlichting is verboden.
3.6Installaties voor verwarming en kookdoeleinden
3.6.1Het is verboden een verwarmingsinstallatie of een verwarmingstoestel op zodanige wijze te gebruiken, dat het gebruik ervan gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.
3.6.2In tenten of kramen waarvan het materiaal van de wanden en het dak een lagere brandvoortplantingsklasse bezit dan klasse 2 (klasse 3 of 4), moet, als een warmtebron op minder dan 1 m vanaf het tentdoek/materiaal is opgesteld, rondom de warmtebron tot een hoogte van 0,6 m gemeten uit het hart van de warmtebron, een brandwerende scheiding aanwezig zijn. Als de afstand tussen de warmtebron en het dak minder is dan 2,5 m, moet er ook een brandwerende scheiding boven de warmtebron aanwezig zijn. De genoemde afscheidingen moeten een brandwerendheid van ten minste 30 minuten bezitten. De afscheiding kan bijvoorbeeld bestaan uit een met brandwerende verf behandelde plaat multiplex met een dikte van ten minste 22 mm. Het brandwerende materiaal moet ter goedkeuring aan de brandweer worden voorgelegd, waarbij een certificaat van de verf moet worden overgelegd.
3.6.3Frituren in tenten is niet toegestaan.
3.7Gasinstallatie
3.7.1Er mogen niet meer losse gasflessen!gastanks aanwezig zijn dan als werkvoorraad voor één dag nodig is.
3.7.2De waterinhoud van een losse gasfles/gastank mag niet groter zijn dan 115 liter.
3.7.3De ruimte waarin de gasflessen staan moet voldoende zijn geventileerd.
3.7.4Een flessengasinstallatie moet voldoen aan de norm NEN 2920 en de NPR 2921, dan wel de NEN-EN 12245.
3.7.5De afstand tussen een opstelling voor gasflessen en overige voor verwarming bestemde brandstoffen moet ten minste 5 m te bedragen.
3.7.6Een opslagplaats van gasflessen moet voor het publiek zijn afgesloten door middel van een deugdelijk hekwerk met een hoogte van 2 in, dat is voorzien van het opschrift “ROKEN EN OPEN VUUR VERBODEN” in letters met een hoogte van minimaal 8 cm.
3.7.7Een opslag van gasflessen/gastanks moet goed aan de buitenlucht worden geventileerd.
3.7.8Drukhouders moeten goed zijn beschermd tegen opwarming door zonnestraling.
3.7.9LPG mag uitsluitend worden toegepast in een LPG-dampgassysteem (rode tank) dat als zodanig gemonteerd, gekeurd en gecertificeerd moet zijn volgend de norm NEN-EN 1949:2002 en de norm NEN-EN 1949:2002/A1:2005.
3.7.10Gasflessen moeten zijn voorzien van een door Lloyds Register-Stoomwezen erkend geldig keurmerk.
3.7.11De aanwezigheid van gasflessen waarvan de goedkeuring volgens de ingeponste datum meer dan 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden, is verboden.
3.7.12Gasflessen en gastanks mogen slechts tot 80% worden gevuld.
3.7.13Een lege gasfles moet altijd met gesloten afsluiter worden bewaard.
3.7.14Afsluiters moeten tegen beschadigen worden beschermd. Als de bescherming uit een afneembare kop bestaat, moet deze bij niet aangesloten flessen zijn aangebracht.
3.7.15Het gebruik van een reduceerventiel (drukregelaar) dat ouder is dan 5 jaar is verboden.
3.7.16Een verbruikstoestel mag uitsluitend op de standplaats in werking zijn. Tijdens het transport van het toestel moeten de afsluiters van gasflessen en/of gastank te allen tijde zijn gesloten.
3.7.17Alle toegepaste appendages moeten van een door Lloyds Register-Stoomwezen goedgekeurd type zijn.
3.7.18Het leidingnet moet zijn uitgevoerd als een vaste leiding van metaal. Aan het einde van elk aftakpunt van de vaste leiding naar een gebruikstoestel moet zich een afsluiter bevinden.
3.7.19Het gebruik van een gasslang is alleen toegestaan:
-voor het aansluiten van een verbruikstoestel op het leidingnet;
-als koppelslang tussen een gasfles/gastank en het leidingnet;
-als koppelslang tussen een gasfles/gastank en een manifold.
3.7.20Elke verbindingsslang tussen een drukhouder en een verbruikstoestel e.d. moet:
-zijn vervaardigd van synthetische rubber met één of meer staaldraad en/of textielinlagen en niet ouder zijn dan twee jaar;
-door middel van slangklemmen op slangpilaren zijn bevestigd;
-vrij en ongespannen zijn aangelegd;
-zodanig zijn aangebracht dat blootstelling aan ontoelaatbare temperatuursinvioeden enlof mechanische beschadiging wordt voorkomen;
-zo kort mogelijk zijn gehouden.
 De slanglengte voor een tijdelijke opstelling mag maximaal 10 m bedragen. NB Propaanslangen zijn erin twee uitvoeringen: de oranje/bruin gekleurde, met op de slang het jaar van aanmaak aangegeven en de zwarte slang met vaste metalen koppelingen. Het jaar van fabricage is hier ingeponst op de metalen koppeling
3.7.21Het leidingnet met toebehoren moet iedere twee jaar en zo vaak als de omstandigheden daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld bij wijzigingen en reparaties), worden gekeurd en beproefd. Van de beproeving moet een door of vanwege de installateur getekende en door de vergunninghouder mede ondertekende verklaring bij de gebruikers aanwezig zijn. De keuring en beproeving moeten bevatten:
-controle op de vereiste beveiligingen van het leidingsysteem en controle op de goede werking van deze beveiligingen;
-controle op de toepassing van goedgekeurd toebehoren;
-beproeving van de installatie met lucht of een inert gas.
3.7.22Het leidingsysteem met toebehoren moet steeds in goede staat van onderhoud verkeren.
3.8Blusmiddelen.
3.8.1In het de tijdelijke inrichting moeten voldoende draagbare blustoestellen aanwezig zijn. Per 150 m2 vloeroppervlakte moet minstens één blusmiddel aanwezig zijn met een inhoud van minstens 6 kg bluspoeder, 5 kg koolzuursneeuw of een gelijkwaardig ander blusmiddel.
3.8.2In de onmiddellijke nabijheid van een bakinstallatie moeten goed passende deksels of een blusdeken aanwezig zijn om het toestel bij brand te kunnen afdekken.
3.8.3Een draagbaar blustoestel moet:
-voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht;
-voor direct gebruik gereed zijn;
-in goede staat van onderhoud verkeren;
-zijn voorzien van een geldig Rij kskeurrnerk met rangnurnmer;
-overeenkomstig de norm NEN 2559 zijn onderhouden en zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is vermeld.
3.9Rookvorming
 Rookvorming door bijvoorbeeld een rookapparaat, koudijs of op andere wijze geproduceerd, mag nooit een veilige en snelle ontruiming verhinderen.
3.10Doorlopend toezicht
 Gedurende de tijd dat personen in de inrichting aanwezig zijn, moet een voor de naleving van de voorwaarden van de vergunning verantwoordelijke persoon aanwezig zijn, die de aanwijzingen van de met controle belaste ambtenaren op eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren.
3.11Wachtdiensten
 In het kader van brandveiligheid kan de commandant van de brandweer voor bepaalde activiteiten of locaties bepalen, dat tijdens bijzondere festiviteiten een wachtdienst moet worden ingesteld. Deze bewaking moet geschieden door gediplomeerd en ter zake kundig brandweerpersoneel. De deskundigheid moet door het overleggen van het diploma van de module brandwacht kunnen worden aangetoond.

4 BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET HOUDEN VAN BRADERIEËN IN DE BUITENLUCHT

4.1Bereikbaarheid en opstelling
4.1.1Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance), een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m zijn vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) worden geplaatst.
4.1.2Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen.
4.1.3Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht.
4.1.4Stands en/of marktkramen alsmede eventuele podia moeten zodanig zijn geplaatst, dat alle toe- en uitgangen van omliggende gebouwen en bouwwerken onbelemmerd zijn te bereiken.
4.1.55 Tussen de achterzijde van de standplaatsen en de achterliggende bebouwing moet een strook van minstens 1 m breed zijn vrijgehouden.
4.1.6Kramen moeten zodanig zijn opgesteld, dat deze op geen enkele wijze gevaar opleveren voor de omgeving.
4.1.7De afstand tussen tegenover elkaar geplaatste kramen moet, gemeten tussen de luifels, ten minste 3,5 m bedragen.
4.1.8Het uitstallen van goederen en het plaatsen van kledingrekken e.d., al dan niet verrijdbaar, binnen de voorgenoemde 3,5 m is verboden.
4.1.9Het aanbrengen van borden, vlaggen e.d. aan de luifels binnen de voornoemde 3,5 m is verboden.
4.1.10Verkooppunten waar wordt gebakken of gekookt, moeten zijn opgesteld op een afstand van ten minste 5 m vanaf de bebouwing. Deze voorwaarde geldt niet als het een blinde gevel betreft, die over een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 60 minuten beschikt.
4.2Vluchtroutes
4.2.1De ligging van de tijdelijke inrichting moet met inbegrip van de eventuele benodigde tuidraden en/of scheerlijnen zodanig zijn, dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor een snelle en veilige ontvluchting vanuit de inrichting naar een veilige plaats.
4.2.2Vloeren moeten zodanig zijn aangebracht dat een stroef en gesloten vloeroppervlak ontstaat.
4.2.3Alle kabels, leidingen en snoeren die op de grond liggen, moeten op zodanige wijze zijn bevestigd dat beschadiging, struikelen en/of vallen wordt voorkomen.
4.3Elektrische installaties
4.3.1Elektrische installaties moeten voldoen aan de norm NEN 1010 en de nadere eisen van het plaatselijke energiebedrijf.
4.3.2Aanleg, bevestiging en plaatsing van kabels, leidingen en snoeren moeten zodanig geschieden, dat het publiek er niet mee in aanraking kan komen, en er niemand over kan struikelen of vallen.
4.3.3Schakelaars en zekeringkasten van elektrische installaties moeten onbereikbaar zijn voor publiek.
4.3.4Kabels en snoeren moeten altijd volledig van de haspel zijn afgerold.
4.3.5Elektrische verlichting moet zodanig zijn aangebracht dat er geen gevaar bestaat voor het ontstaan van brand.
4.4Bakken, braden en frituren
 Zie voor het bakken, braden en frituren in de buitenlucht, de voorschriften in hoofdstuk 2 “Brandveiligheidsvoorschriften voor (mobiele) bakkramen en bakwagens”, van deze handreiking.
4.5Blusmiddelen.
 Op verkooppunten waar voeding- en genotmiddelen worden gebakken of gekookt, moeten blusmiddelen aanwezig zijn zoals voorgeschreven in artikel 2.7 van hoofdstuk 2 “Brandveiligheidsvoorschriften voor (mobiele) Bakkramen en bakwagens”, van deze handreiking.
4.6Rookvorming
 Rookvorming door bijvoorbeeld een rookapparaat, koudijs of op andere wijze geproduceerd, mag nooit een veilige en snelle ontruiming verhinderen.

5 BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET HOUDEN VAN EVENEMENTEN IN GEBOUWEN

5.1Algemeen
 Op grond van het bepaalde in artikel 6.2.1 van de (Model)bouwverordening zijn de gebruikseisen in bijlage 3 en 4 van deze verordening altijd van kracht. Voorts kunnen er aanvullende gebruiksvoorschriften gelden, als er op grond van het bepaalde in artikel 6.1.1 van de (Model)bouwverordening voor een gebouw of bouwwerk een gebruiksvergunning is verleend en in deze vergunning aanvullende gebruiksvoorschriften zijn opgenomen. Het kan afhankelijk van het soort evenement noodzakelijk zijn, dat er naast de bovengenoemde voorschriften ook nog een of meerdere van de onderstaande aanvullende gebruiksvoorschriften opgenomen moeten worden.
5.2Mogelijk aanvullende voorschrjften
5.2.1Decors, versieringen, bekledingen etc. moeten voor zover deze beneden de 2,5 m boven de vloer zijn aangebracht, zijn vervaardigd van moeilijk ontviambare materialen die voldoen aan de norm NEN 6065 of aan de nieuwe Europese norm NEN-EN 13501-1, vastgesteld 15 mei 2003, Staatscourant.
5.2.2Doeken, gordijnen en andere voorwerpen mogen slechts op zodanige wijze zijn aangebracht, dat zij met de deuren meedraaien en het openen van de deuren niet hinderen.
5.2.3Alle deuren van ruimten waarin publiek wordt toegelaten, moeten zonder gebruik te moeten maken van sleutels of andere losse voorwerpen, altijd in één beweging onmiddellijk kunnen worden geopend. Een deur van een ruimte waarin meer dan 100 personen aanwezig kunnen zijn, moet door een lichte druk op deze deur kunnen worden geopend (panieksluiting).
5.2.4In vluchtroutes en in voor ontvluchting bestemde doorgangen en uitgangen mogen geen voorwerpen aanwezig zijn waardoor de benodigde vrije doorgang wordt verminderd, of waaraan men zich kan verwonden, of die ontvluchting kunnen verhinderen.
5.2.5Losse vloerbedekking zoals lopers, vloerkleden etc, mogen niet in de voor het publiek toegankelijke ruimten, toegangen, uitgangen, vluchtroutes en looppaden aanwezig zijn.
5.2.6Blusmiddelen, alarmeringsmiddelen, noodverlichting, vluchtrouteaanduidingen en (nood)uitgangen moeten te allen tijde goed zichtbaar, bruikbaar en gebruiksgereed zijn.
5.2.7Het gebruik van onvoldoende geïsoleerde verwarming- en verlichtingsbronnen, en de aanwezigheid van gasflessen en gastanks is verboden.
5.2.8Het gebruik van (licht)ontvlambare vloeistoffen en gassen is niet toegestaan.
5.2.9Tussen de rijen stands, tafels, marktkramen e.d. moeten doorgangen van minstens 2 m zijn vrijgehouden.
5.3Overnachten
5.3.1Overnachten in een daarvoor niet bestemd bouwwerk is uitsluitend toegestaan als het bouwwerk voldoet aan de voorschriften voor bestaande logiesgebouwen in het Bouwbesluit 2003 (en/of het beleidsniveau voor bestaande logiesgebouwen als dit gemeentelijk is vastgesteld). De brandveiligheidinstallaties moeten altijd voldoen aan de meest recente wijziging van de (Model)bouwverordening. Het gebruik van een tijdelijke (draadloze) brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie is toegestaan.
5.3.2Als niet aan de voorschriften voor (sub)brand- en rookcompartimentering kan worden voldaan, kan een situatie die voldoet aan de hierna genoemde voorschriften als gelijkwaardig worden beschouwd:
-alle slaapruimten liggen op de begane grond,
-in alle slaapruimten geldt een rookverbod en een verbod op de aanwezigheid van open vuur,
-elke slaapgebied beschikt over een directe uitgang naar het aansluitende terrein (naar buiten), en
-er wordt zowel bouwkundig als voor wat betreft het gebruik minimaal voldaan aan de voorschriften die gelden voor bezettingsgraadklasse B3. Gebruik volgens de bezettingsgraadklassen BI en B2 is niet toegestaan. NB Deze gelijkwaardigheid geldt uitsluitend voor incidentele niet commerciële gevallen, zoals overnachtingen in scholen, bij sportverenigingen en in scoutingclubhuizen. Het betreft in deze gevallende eigen leerlingen of leden die overnachten. Verhuur aan derden in combinatie niet deze gelijkwaardigheid is dus niet toegestaan.

6 BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET GEBRUIK VAN (KERMIS)TERREINEN

6.1Bereikbaarheid en opstelling
6.1.1Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance), een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m zijn vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) zijn geplaatst.
6.1.2Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen.
6.1.3Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht.
6.1.4De afstand van een tijdelijke inrichting (kermisattractie, kraam) tot iedere andere inrichting en de rondom gelegen gebouwen en bouwwerken moet ten minste 5 m bedragen.
6.1.5Kermisattracties en kramen moeten zodanig zijn geplaatst dat brandoverslag wordt voorkomen.
6.1.6De afstand tussen tegenover elkaar geplaatste kramen moet, gemeten tussen de luifels, ten minste 3,5 m bedragen.
6.1.7Het uitstallen van goederen en het plaatsen van kledingrekken e.d., al dan niet verrjdbaar, binnen de voorgenoemde 3,5 m is verboden.
6.1.8Het aanbrengen van borden, vlaggen e.d. aan de luifels binnen de voornoemde 3,5 m is verboden.
6.1.9De constructie van een inrichting moet vôôr de aanvang van de kermis door de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente zijn geïnspecteerd en goed bevonden.
6.1.10Verkooppunten waar wordt gebakken of gekookt, moeten zijn opgesteld op een afstand van ten minste 5 m vanaf de bebouwing. Deze voorwaarde geldt niet als het een blinde gevel betreft, die over een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 60 minuten beschikt.
6.1.11Auto’s, trekkers, aanhangwagens, aggregaten, containers e.d. mogen uitsluitend op het kermis- terrein aanwezig zijn, als zij op de daarvoor bestemde en door de commandant van de brandweer goedgekeurde plaats zijn opgesteld, waartoe vooraf een tekening van het feestterrein ter goedkeuring bij de brandweer moet worden ingediend.
6.2Vluchtroutes
6.2.1De plaats van de tijdelijke inrichting moet met inbegrip van de eventuele benodigde tuidraden en/of scheerlijnen zodanig zijn, dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor een snelle en veilige ontvluchting vanuit de inrichting naar een veilige plaats.
6.2.2Vloeren moeten zodanig zijn aangebracht dat een stroef en gesloten vloeroppervlak ontstaat.
6.2.3Alle kabels, leidingen en snoeren die op de grond liggen, moeten op zodanige wijze zijn bevestigd dat beschadiging, struikelen en/of vallen wordt voorkomen.
6.3Elektrische installaties
6.3.1Elektrische installaties moeten voldoen aan de norm NEN 1010 en de nadere eisen van het plaatselijke energiebedrijf.
6.3.2Aanleg, bevestiging en plaatsing van kabels, leidingen en snoeren moeten zodanig geschieden, dat het publiek er niet mee in aanraking kan komen, en er niemand over kan struikelen of vallen.
6.3.3Schakelaars en zekeringkasten van elektrische installaties moeten onbereikbaar zijn voor publiek.
6.3.4Kabels en snoeren moeten altijd volledig van de haspel zijn afgerold.
6.3.55 Elektrische verlichting moet zodanig zijn aangebracht dat er geen gevaar bestaat voor het ontstaan van brand.
6.3.6In voor personen bestemde ruimte(n) waar onvoldoende daglicht binnentreedt, moet, met het oog op het veilig kunnen verlaten van die ruimten, tijdens het gebruik daarvan een zodanige elektrische verlichting in werking zijn, dat de verlichtingssterkte gemeten op vloerniveau minstens 10 lux bedraagt.
6.3.7Indien een besloten tijdelijke inrichting in de avonduren wordt gebruikt, moeten in het voor het publiek toegankelijke gedeelte nood- en transparantverlichting aanwezig zijn. De installatie moet voldoen aan de nonnen NEN-EN 1838 en NEN 6088 (pictogrammen).
6.3.8Nood- en transparantverlichting moeten tijdens de aanwezigheid van personen continu branden en zodanig zijn aangebracht, dat deze altijd voor iedereen zichtbaar is,
6.3.9Defecte lampen van de nood- en transparantverlichting moeten direct worden vervangen.
6.3.10Een opstelplaats van een (nood)stroomaggregaat moet op een afstand van ten minste 5 m van de tijdelijke inrichting liggen.
6.3.11Het gebruik van andere verlichting dan elektrische verlichting is verboden.
6.4Bakken, braden en frituren
 Zie voor het bakken, braden en frituren in de buitenlucht, de voorschriften in hoofdstuk 2 “Brandveiligheidsvoorschriften voor (mobiele) bakkramen en bakwagens”, van deze handreiking.
6.5Blusmiddelen
 Op verkooppunten waar voeding- en genotmiddelen worden gebakken of gekookt, moeten blusmiddelen aanwezig zijn zoals voorgeschreven in artikel 2.7 van hoofdstuk 2 “Brandveiligheidsvoorschriften voor (mobiele) bakkramen en bakwagens”, van deze handreiking.
6.6Rookvorming
 Rookvorming door bijvoorbeeld een rookapparaat, koudijs of op andere wijze geproduceerd, mag nooit een veilige en snelle ontruiming verhinderen.

7 BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET OPSTIJGEN VAN HETELUCHTBALLONNEN en HELIKOPTERS

7.1Vereiste toestemmingen
7.1.1De vereiste toestemmingen van de Rijksluchtvaartinspectie moeten zijn verleend. Met deze instantie moet altijd contact worden opgenomen.
7.1.2De eigenaar van het terrein waar het vullen en het opstijgen van de ballon(en) dan wel helikopter plaatsvindt, moet schriftelijk toestemming hebben verleend.
7.1.3De opstellingsplaats(en) van de ballon(nen) dan wel helikopter, de tankwagen(s) en het overige materieel moet(en) de goedkeuring hebben van de politie en brandweer.
7.2Bereikbaarheid
7.2.1Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance), een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m zijn vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) zijn geplaatst.
7.2.2Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen.
7.2.3Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht.
7.3Opstelplaats en vullen van ballonnen
7.3.1Het verwarmen van de lucht voor een ballon moet geschieden door ter zake deskundig personen. Deze personen moeten vooraf over hun taak zijn geïnstrueerd en de verstrekte opdrachten nauwgezet opvolgen. De personen moeten herkenbaar zijn door bijvoorbeeld een band om de arm.
7.3.2De opstellings- en opstijgplaats van een ballon moet zodanig zijn afgezet, dat de toeschouwers de ballon en de drukhouders met vloeibaar gas, niet dichter dan tot op 25 m kunnen benaderen. Binnen deze afzetting mogen alleen ballonvaarders en personen aanwezig zijn die werkzaamheden moeten verrichten welke direct verband houden met het vullen en opstijgen van de ballon(nen).
7.3.3Als er meerdere ballonnen worden gevuld en opgelaten, moet de onderlinge afstand tussen de ballonnen, hart op hart gemeten, ten minste 25 m bedragen.
7.3.4Het in de punten 7.3.2 en 7.3.3 genoemde terreingedeelte moet vrij zijn van obstakels en voorwerpen, die het verwarmen van de lucht voor de ballon en het opstijgen in gevaar kunnen brengen of hinderen.
7.3.5De te gebruiken drukhouders met vloeibaar gas moeten op een veilige plaats goed geventileerd en buiten het bereik van onbevoegden zijn opgesteld.
7.3.6Bij het verwarmen van de lucht voor en het opstijgen of dalen van een ballon moeten alle voorzorgsmaatregelen worden genomen om gevaar en/of schade te voorkomen.
7.3.7Een ballon mag niet opstijgen als deze door de heersende windrichting en de windsterkte gevaar voor de bemanning, de toeschouwers dan wel de omgeving kan opleveren.
7.4Gasinstallatie
 De brander moet door middel van een verbindingssiang met behulp van deugdelijk bevestigde slangenklemmen aan de drukhouders zijn aangesloten. De verbindingsslang moet voldoen aan de norm NEN 3143 en zijn vervaardigd van synthetisch rubber, met één of meer staaldraad- en/of textielinlagen.
7.5Blusmiddelen
7.5.1Bij het verwarmen van de lucht voor het opstijgen van de ballon moet een koolzuursneeuwbiusser met een inhoud van ten minste 12 kg dan wel een poederblusser met een inhoud van ten minste 12 kg aanwezig zijn.
7.5.2Een draagbaar blustoestel moet:
-voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn;
-voor direct gebruik gereed zijn;
-in goede staat van onderhoud verkeren;
-zijn voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer;
-overeenkomstig de norm NEN 2559 zijn onderhouden en zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is vermeld.
7.6Wachtdiensten
 De commandant van de brandweer kan in het kader van de brandveiligheid bepalen, dat tijdens het verwarmen van de lucht voor een ballon gecertificeerd personeel aanwezig moet zijn. De omvang van deze bewaking is ter beoordeling aan de commandant van de brandweer. De kosten van de bewaking zijn voor rekening van de vergunninghouder.

8 BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET OPLATEN VAN KABELBALLONNEN

8.1Vereiste toestemmingen
8.1.1De vereiste toestemmingen van de Rijksluchtvaartinspectie moeten zijn verleend. Met deze instantie moet altijd contact worden opgenomen.
8.1.2De eigenaar van het terrein waar het vullen en oplaten van de ballon(en) plaatsvindt, moet schriftelijk toestemming hebben verleend.
8.1.3De bepalingen, gesteld in LVB 201578 Regeling inzake Kabelvliegers en kleine ballons van de Minister van Verkeer en Waterstaat, moeten worden opgevolgd.
8.1.4De opstellingsplaats(en) van de ballon(nen), de tankwagen(s) en het overige materieel moet(en) de goedkeuring hebben van de politie en brandweer.
8.1.5Alvorens een ballon wordt opgelaten, moet eerst toestemming zijn verleend door de verkeersleidingdienst van het plaatselijke verkeersgebied waarin het oplaten plaatsvindt.
8.2Bereikbaarheid
8.2.1Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance), een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m zijn vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) zijn geplaatst.
8.2.2Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen.
8.2.3Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht.
8.3Opstelplaats, vullen en oplaten van ballonnen
8.3.1Het vullen van een ballon moet geschieden door ter zake deskundige personen. Deze personen moeten vooraf over hun taak zijn geïnstrueerd en de verstrekte opdrachten nauwgezet opvolgen. De personen moet herkenbaar zijn door bijvoorbeeld een band om de arm.
8.3.2De opstellings- en opstijgplaats van een kabelballon moet een diameter hebben van ten minste 40 m en zodanig zijn afgezet, dat toeschouwers de ballon en de gasvulapparatuur niet kunnen benaderen. Binnen deze afzetting mogen alleen personen aanwezig zijn die werkzaamheden moeten verrichten welke direct verband houden met het vullen en oplaten van de ballon.
8.3.3Tijdens het oplaten en neerlaten van het toestel mogen binnen een gebied met een middellijn gelijk aan ten minste driemaal de grootste lengte van het toestel en met inachtneming van het hiervoor onder punt 8.3.2 bedoelde gebied geen obstakels aanwezig zijn met een grotere hoogte dan 4 m boven het terrein.
8.3.4Tijdens het in de lucht houden van het toestel mogen geen obstakels steken door een denkbeeldig vlak, dat vanaf het onder punt 8.3.3 genoemde gebied oploopt met een helling van 1:1 (45°).
8.3.5Het onder punt 8.3.3 genoemde terrein mag niet worden gebruikt voor het gelijktijdig oplaten en in de lucht houden van meerdere kabelballonnen.
8.3.6Het oplaten en in de lucht houden mag slechts plaatsvinden bij een horizontaal zicht van ten minste 1,5 km en een verticale afstand van de ballon tot het wolkendek van ten minste 150 m. Hierbij mag de windsterkte niet meer bedragen dan 10 m per seconde.
8.3.7kabelballon mag niet hoger stijgen dan tot 50 m boven de grond of het water.
8.3.8kabelballon moet zijn voorzien van een inrichting om het gas bij het onverhoopt losraken van de ballon van de grondverankering op snelle wijze te kunnen laten ontsnappen (scheurlijn).
8.3.9Aan boord van de kabelballon mogen zich geen personen bevinden.
8.3.10De ballon mag uitsluitend worden opgelaten tussen zonsopgang en zonsondergang.

9 BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET VERKOPEN en/of OPLATEN VAN MET HELIUM GEVULDE (FEEST)BALLONNEN

9.1Vereiste toestemmingen
 Als er meer dan 1000 (feest)ballonnen gelijktijdig zullen worden opgelaten, moet er een aparte vergunning worden aangevraagd bij de Luchtvaartinspectie (informatie bij de Helpdesk Luchtvaart 020-4062201).
9.2Bereikbaarheid
 Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen.
9.3Vullen, verkopen en/of oplaten van ballonnen
9.3.1Voor het vullen van (feest)ballonnen die kunnen worden opgelaten, mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van helium.
9.3.2Het vullen van (feest)ballonnen moet geschieden door ter zake deskundige personen. Deze personen moeten vooraf over hun taak zijn geïnstrueerd en de verstrekte opdrachten nauwgezet opvolgen.
9.3.3De plaats waar de ballonnen worden gevuld en/of de met helium gevulde cilinders worden opgeslagen, mag niet toegankelijk zijn voor het publiek. Rondom deze plaats moet op een afstand van 10 m een deugdelijke afrastering zijn aangebracht.
9.3.4Met helium gevulde cilinders moeten tegen omvallen en opwarming door zonnestralingen zijn beschermd.
9.3.5Op niet in gebruik zijnde cilinders moet de beschermkap zijn aangebracht.
9.3.6Na het vullen van de ballonnen moeten de daarvoor gebruikte cilinders worden afgevoerd.
9.3.7De voorraad aan te bieden of te verkopen gevulde ballonnen moeten buiten handbereik van de bezoekers zijn opgeborgen.
9.3.8De voorraad gevulde ballonnen mag niet meer bedragen dan voor de goede gang van de verkoop of uitdeling is vereist.
9.3.9De voorraad van met helium gevulde ballonnen mag uitsluitend buiten worden opgeslagen.
9.3.10Aan de op te laten ballonnen mogen géén metalen (aluminium) plaatjes zijn bevestigd.
9.3.11Ballonnen mogen niet in ‘trossen’ worden opgelaten.

Eén kwartier voor het oplaten van de ballonnen moet de luchtverkeersleiding hiervan in kennis worden gesteld.

Luchtverkeersleiding Rotterdam telefoon (010) 446 08 00.

10 BRANDVEILIGHEIDS VOORSCHRIFTEN VOOR HET HOUDEN VAN (STRAAT)BARBECUES

10.1Bereikbaarheid
 Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen.
10.2Opstelplaats en gebruik van de barbecue
10.2.1Een barbecue moet om kans op schade te voorkomen, op een afstand van minstens 5 m van gebouwen, bouwwerken, beplanting en goederen zijn geplaatst.
10.2.2Een barbecue moet zodanig zijn opgesteld dat deze niet kan omvallen of omgestoten kan worden.
10.2.3Een barbecue mag uitsluitend onder voortdurend toezicht van een meerderjarige persoon worden gestookt.
10.2.4Voor het aanmaken van een barbecue mag nooit gebruik worden gemaakt van brandbare vloeistoffen.
10.2.5Ten einde hinder, overlast of brandgevaar tot een minimum te beperken, is het stoken van een barbecue alleen geoorloofd bij een gunstige windrichting en windsterkte. Bij windkracht 5 en hoger mag niet worden gestookt
10.2.6Na afloop moeten de nog smeulende resten houtskool met water worden geblust of met een laag zand worden afgedekt.
10.2.7Asresten mogen uitsluitend in onbrandbare afvalemmers of containers e.d. worden gedeponeerd die in de buitenlucht staan.
10.3Elektrische barbecues
10.3.1Aanleg, bevestiging en plaatsing van kabels, leidingen en snoeren moeten zodanig geschieden, dat het publiek er niet mee in aanraking kan komen, en er niemand over kan struikelen of vallen.
10.3.2Kabels en snoeren moeten altijd volledig van de haspel zijn afgerold.
10.4Gasflessen
10.4.1Gasflessen moeten zijn voorzien van een door Lloyds Register-Stoomwezen erkend geldig keurmerk.
10.4.2De aanwezigheid van gasflessen waarvan de goedkeuring volgens de ingeponste datum meer dan 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden, is verboden.
10.4.3Een gasslang moet van een goedgekeurd type en niet ouder zijn dan twee jaar (de datum is op de slang aangegeven). De gasslang moet door middel van slangklemmen op de slangpilaren zijn bevestigd.
10.4.4De te gebruiken drukregelaar mag niet ouder zijn dan 5 jaar.
10.5Blusmiddelen
10.5.1In de directe nabijheid van een barbecue moet een blusmiddel voor onmiddellijk gebruik beschikbaar en bereikbaar zijn.
10.5.2Bij een op houtskool gestookte barbecue moet minimaal een blusmiddel in de vorm van een emmer water of een op de waterleiding aangesloten tuinslang aanwezig zijn.
10.5.3Bij een gas gestookte barbecue, moet ten minste een draagbaar blustoestel aanwezig zijn met een inhoud van minstens 6 kg bluspoeder, 5 kg koolzuursneeuw of een gelijkwaardig ander blusmiddel, dat geschikt is voor het blussen van B-branden (vloeistoffen) en C-branden (gassen).
10.5.4Het draagbaar blustoestel moet in een goede staat van onderhoud verkeren en zijn voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer.
10.5.5Draagbare blustoestellen moeten jaarlijks door een bevoegde persoon op deugdelijkheid worden gecontroleerd en zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is vermeld.

11 BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET STOKEN VAN EEN KAMP VUUR/VREUGDEVUUR/RIETVERBRANDING

11.1Vereiste toestemmingen
11.1.1Het stoken van een kampvuur/vreugdevuur is uitsluitend toegestaan als de APV en de milieuwetgeving dit toelaten.
11.1.2Bij mist, sterke wind (> 7 meter/seconde) en/of kritische droogte van de ter plaatse aanwezige begroeiing mag niet worden gestookt (e.e.a.. ter beoordeling van de lokale commandant van de brandweer).
11.1.3Rietverbrandingen mogen alleen plaatsvinden in de maanden januari, februari en maart
11.2Opstelplaats en stoken van een kampvuur/vreugdevuur/rietverbranding
11.2.1Het aanleggen, stoken of hebben van een kampvuur/vreugdevuur mag geen gevaar of schade opleveren voor derden.
11.2.2Het aanleggen, stoken of hebben van een kampvuur/vreugdevuur moet plaatsvinden op een grotere afstand dan:
-30 m van een gebouw, bouwwerk en een opstapeling van oogstproducten;
-100 m van een bos, een weg of een spoorweg.
11.2.3De afmetingen van een stookplaats mogen niet groter zijn dan 1 x 1 x 0,5 m3.
11.2.4De stookplaats moet over een afstand van 2 m rond het vuur zijn ontdaan van brandbare begroeiing.
11.2.5Het aanleggen, stoken of hebben van een kampvuur/vreugdevuur mag uitsluitend plaatsvinden onder voortdurend toezicht van een meerderjarige persoon.
11.2.6Bij het aanleggen van een kampvuur/vreugdevuur mag geen gebruik worden gemaakt van milieu belastende vloeistoffen als benzine en dergelijke.
11.2.7Per verbranding mag er maximaal 0,5 m3 hout worden verbrand.
11.2.8Er mag uitsluitend schoon hout worden verbrand. Het verbranden van andere soorten hout en/of afval is niet toegestaan.
11.2.9Het aanleggen, stoken of hebben van een kampvuur/vreugdevuur/rietverbranding is verboden, als de rook in de richting van een weg of een spoorweg gaat.
11.2.10Na afloop van een kampvuur/vreugdevuur/rietverbranding moet het vuur volledig worden gedoofd en de resten worden opgeruimd.
11.3Blusmiddelen
11.3.1In de directe nabijheid van een kampvuur/vreugdevuur moet minstens een draagbaar blustoestel aanwezig zijn met een inhoud van ten minste 6 kg bluspoeder of een gelijkwaardig ander blusmiddel dat geschikt is voor het blussen van klasse A-branden (vaste stoffen), B-branden (vloeistoffen) en C-branden (gassen).
11.3.2Een draagbaar blustoestel moet in een goede staat van onderhoud verkeren en zijn voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer
11.3.3Draagbare blustoestellen moetenjaarlijks door een bevoegde persoon op deugdelijkheid worden gecontroleerd en zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is vermeld.
11.4Kennisgeving van begin van stoken van een kampvuur/vreugdevuur
 Het exacte tijdstip van begin van het kampvuur/vreugdevuur moet 2 uur van tevoren worden gemeld aan de politie en de brandweer. Het telefoonnummer voor de politie is 0900-8844. Het telefoonnummer voor de brandweer is dat van de Regionale Alarmcentrale Hollands-Midden telefoonnummer 071-5352532.

12 BRAND VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET HOUDEN VAN TENT- en SCHUURFEESTEN

12.1Bereikbaarheid en opstelling
12.1.1De bereikbaarheid van de tijdelijke inrichting moet zodanig zijn dat de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance) het object tot op minimaal 10 m van de toegang kunnen benaderen.
12.1.2Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m zijn vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) zijn geplaatst.
12.1.3Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen.
12.1.4Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht.
12.1.5Gebouwen en bouwwerken achter een tijdelijke inrichting (tent) moeten altijd bereikbaar zijn.
12.1.6Indien het terrein (tijdelijk) is afgesloten, moet de (brandweer)ingang duidelijk zijn aangegeven en het toegangshek gemakkelijk door de brandweer te openen zijn, dan wel door een bewaking snel worden geopend.
12.1.7Rondom een tijdelijke inrichting (tent) moet een ruimte zijn vrijgehouden van ten minste 7,5 m. De inrichting mag voor een “blinde” gevel worden geplaatst als deze gevel geen onderbrekingen heeft zoals deuren en/of ramen en beschikt over een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 60 minuten.
12.1.8Tijdelijke bouwsels (afdak, partytent) moeten aan twee zijden open zijn en zodanig zijn opgesteld, dat deze op geen enkele wijze gevaar opleveren voor de omgeving.
12.2Elektrische installaties
12.2.1Elektrische installaties moeten voldoen aan de norm NEN 1010 en de nadere eisen van het plaatselijke energiebedrijf.
12.2.2Aanleg, bevestiging en plaatsing van kabels, leidingen en snoeren moeten zodanig geschieden, dat het publiek er niet mee in aanraking kan komen, en er niemand over kan struikelen of vallen.
12.2.3Schakelaars en zekeringkasten van elektrische installaties moeten onbereikbaar zijn voor publiek.
12.2.4Kabels en snoeren moeten altijd volledig van de haspel zijn afgerold.
12.3Schuurfeest
 Indien een feest in een gebouw of een bouwwerk wordt gehouden, zijn de voorschriften in de bouwverordening en de daarbij behorende bijlagen 3 en 4 van kracht. Voorts zijn er aanvullende voorschriften gegeven in hoofdstuk 5 “Brandveiligheidsvoorschriften voor het houden van evenementen in gebouwen”, van deze handreiking. Als er meer dan 50 personen gelijktijdig in het gebouw of bouwwerk aanwezig zullen zijn, moet er ook een gecombineerde evenementen- en gebruiksvergunning voor dit gebouw of bouwwerk zijn aangevraagd en afgegeven.
12.4Tentfeest
 Indien een feest in een tent wordt gehouden, moet deze tent voldoen aan de voorschriften in hoofdstuk 3 “Brandveiligheidsvoorschriften voor tijdelijke inrichtingen, waaronder tenten, t.b.v. diverse doeleinden”, van deze handreiking.

13 BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET HOUDEN VAN MOTORCROSS- en TREKKER-TREKWEDSTRIJDEN

13.1Bereikbaarheid en opstelling
13.1.1De bereikbaarheid van de tijdelijke inrichting moet zodanig zijn dat de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance) het object tot op minimaal 10 m van de toegang kunnen benaderen.
13.1.2Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m zijn vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) zijn geplaatst.
13.1.3Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen.
13.1.4Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht.
13.1.5Gebouwen en bouwwerken achter een tijdelijke inrichting moeten altijd bereikbaar zijn.
13.1.6Indien het terrein (tijdelijk) is afgesloten, moet de (brandweer)ingang duidelijk zijn aangegeven en het toegangshek gemakkelijk door de brandweer te openen zijn, dan wel door een bewaking snel worden geopend.
13.1.7Rondom een tijdelijke inrichting moet een ruimte zijn vrijgehouden van ten minste 7,5 m. De inrichting mag voor een “blinde” gevel worden geplaatst als deze gevel geen onderbrekingen heeft zoals deuren en/of ramen en beschikt over een weerstand tegen branddoorslag en brand- overslag van ten minste 60 minuten.
13.1.8Tijdelijke bouwsels moeten zodanig zijn opgesteld, dat deze op geen enkele wijze gevaar opleveren voor de omgeving.
13.2Elektrische installaties
13.2.1Elektrische installaties moeten voldoen aan de norm NEN 1010 en de nadere eisen van het plaatselijke energiebedrijf.
13.2.2Aanleg, bevestiging en plaatsing van kabels, leidingen en snoeren moeten zodanig geschieden, dat het publiek er niet mee in aanraking kan komen, en er niemand over kan struikelen of vallen.
13.2.3Schakelaars en zekeringkasten van elektrische installaties moeten onbereikbaar zijn voor publiek.
13.2.4Kabels en snoeren moeten altijd volledig van de haspel zijn afgerold.
13.3Veiligheidsvoorschriften voor een rennerskwartier in de buitenlucht
13.3.1De plaats(en), waar de motoren/trekkers voor de wedstrijd/training worden gereedgemaakt, mag niet toegankelijk zijn voor publiek.
13.3.2In het rennerskwartier geldt een totaal verbod voor roken en open vuur (laswerkzaamheden). Dit verbod moet met borden zijn aangegeven.
13.3.3De voor de motoren benodigde brandstof moet in deugdelijke metalen jerrycans of andere deugdelijke reservoirs zijn opgeslagen.
13.3.4De maximale hoeveelheid brandstof mag per motor niet meer bedragen dan 20 liter.
13.4Veiligheidsvoorschriften voor een rennerskwartier binnenin een sportcomplex
13.4.1De plaats(en), waar de motoren/trekkers voor de wedstrijd/training worden gereedgemaakt, mag niet toegankelijk zijn voor publiek.
13.4.2In het rennerskwartier geldt een totaal verbod voor roken en open vuur (laswerkzaamheden). Dit verbod moet met borden zijn aangegeven.
13.4.3Reparatiewerkzaamheden aan de motoren en het vullen van brandstoftanks moeten buiten het gebouw geschieden.
13.4.4De brandstofvoorraad moet buiten het gebouw op afstand van minimaal 5 m van het gebouw zijn opgeslagen.
13.4.5De luchtverversing van het gebouw en de afvoer van uitlaatgassen uit het gebouw moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat er voor het publiek tijdens het evenement geen gevaar ontstaat.
13.5Veiligheidsvoorschriften voor publiekstoegankelijke gedeelten
13.5.1Voor publiek toegankelijke tenten, zoals bijvoorbeeld voor catering e.d., moeten voldoen aan de voorschriften in hoofdstuk 3 “Brandveiligheidsvoorschriften voor tijdelijke inrichtingen, waaronder tenten, t.b.v. diverse doeleinden”, van deze handreiking.
13.5.2Tribunes moeten voldoen aan het gestelde in de bijlagen 3 en 4 van de bouwverordening en moeten constructief worden geïnspecteerd door Bouw en Woningtoezicht.
13.6 Blusmiddelen
13.6.1Bij een evenement in de buitenlucht moeten er in overleg met en ter goedkeuring van de lokale commandant van de brandweer op het terrein voldoende draagbare blustoestellen aanwezig zijn.
13.6.2In het rennerskwartier moet per motor/trekker een draagbaar blustoestel aanwezig zijn.
13.6.3In de opslagplaats voor de brandstofvoorraad moeten minimaal twee draagbare blustoestellen aanwezig zijn.
13.6.4Een draagbaar blustoestel moet:
-voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn;
-voor direct gebruik gereed zijn;
-in goede staat van onderhoud verkeren;
-zijn voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer;
-overeenkomstig de norm NEN 2559 zijn onderhouden en zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is vermeld;
-een inhoud van ten minste 6 kg bluspoeder, 5 kg koolzuursneeuw of een gelijkwaardig blusmiddel bezitten.

BIJLAGE 1 Impregneren van brandbare materialen

Leveranciers van impregneermiddelen laten deze toetsen bij TNO volgens de normen NEN 1722, NEN 6065 klasse 2, en/of de nieuwe Europese norm NEN-EN 13501-1. Hiervoor wordt vervolgens een certificaat afgegeven. Voor het impregneren van brandbare materialen kunt u bijvoorbeeld bij de volgende gecertificeerde bedrijven terecht. Hieronder volgen enkele professionele bedrijven die impregneren volgens NEN normen. Deze lijst is niet limitatief. Voor meer informatie wordt u verwezen naar de “Gouden gids” en naar de desbetreffende sites op het Internet.

Flame Guard b.v. Hulzenseweg 10-20 6534 AN Nijmegen 024-3789581 infoflameguard.nl categorie: A,Y Gerco Beveiligingen b.v. Bergambachtstraat 3 2871 JB Schoonhoven 0182-3 83577 infogerco.nl categorie:C,Y
Magma Applications b.v. Rivium Quadrant 94 2909 LC Capelle aan den IJssel 0 10-2884333 infomagma.nl categorie: A,Y AVB Brandbeveiliging Schutsboom 17 4847 HZ Teteringen 076-5871649 info avb@concept.nl categorie: Z
Van Lierop Impregneerbedrijven b.v. Kopersweg 31 2401 LH Alphen aan den Rijn 0172-433514 categorie: B Bolderdijk Brandpreventie voor klanten alleen te bereiken via RAI Amsterdam. 020-5491313 categorie: Z
Woodchem b.v. Noolseweg 2 1261 EC Blaricum 035-5381192 categorie: B Piecom International b.v. Bovendijk 217 3045 PD Rotterdam 0 10-4188379 info@piecom.nl categorie: Z
P & M service Batterij laan 9 1402 SL Bussum 03 5-6936878 categorie: A, Z Groot theaterdecors BV Henegouwerweg 26 2741 KS Waddinxveen 0182-6 163 10

categorie: A= bedrijf is leverancier van alle vormen van impregneermiddelen B= bedrijf is leverancier van o.a, impregneermiddelen voor rieten daken C= bedrijf is leverancier van o.a. impregneermiddelen voor hout Y= bedrijf impregneert met eigen materialen Z= bedrijf impregneert met materialen van derden

BIJLAGE 2 Bedrijven gespecialiseerd in brandblusmiddelen

Voor het kopen van blusmiddelen kunt u bijvoorbeeld bij de volgende gespecialiseerde bedrijven terecht. Deze lijst is niet limitatief. Voor meer informatie wordt u verwezen naar de “Gouden gids” en naar de desbetreffende sites op het Internet.

Safety Service Center BVHoogvliet(010) 416 07 88
AFC BrandpreventieAlphen a.d. Rijn(0172) 41 84 90
Saval Breda(076) 548 70 00
Paraat BrandbeveiligingHeerlen(045) 522 35 16
Ajax BrandbeveiligingAmsterdam(020) 590 95 00

Een overzicht van erkende onderhoudsbedrijven voor brandblusmiddelen kunt u vinden op de volgende website: http://www.ncpreventie.nl/blusmenu.htm De zorg voor - en het voldoen aan de brandveiligheid is en blijft te allen tijde de verantwoording van de organisatie/ondernemer van een evenement. Enkele voorbeelden van bedrijven waar tenten kunnen worden zijn:

De Boer Tenten BV, Laanenderweg 11, 1812 PW Alkmaar, Tel. 072-5400444.

‘t Hekeltje (tenten) Laat 129, 1811 ED Alkmaar, Tel. 072-5112704.

Heimensen Sail BV, Hoge Eng West 2-4, 3882 TR Putten, Tel. 0341-357873.

Thermomobile industries BV (tentverwarming) Konijnenberg 80, 4825 BD Breda, Nederland Tel. (076) 587 34 50 info@thermobile.com

Wardenaar b.v.(verwarming) Schagen. Tel:0224-212448.

De Bruin Tentenverhuur Herenstraat 63 3985 RR Werkhoven Tel. 0343-551531

Maessen Tenten Katwijkseweg 21a 2242 PB Wassenaar Tel. 070-5119395

Tevens kunt u bij deze bedrijven noodverlichting, vluchtwegaanduiding en verwarming inhuren.

BIJLAGE 3 Relevante normeringen (NEN, NEN-EN, NEN-ISO en DIN)

NEN 10 10:2005Veiligheidsbepaling voor laagspanningsinstallaties.
NEN- 1078Eisen en bepalingen huishoudelijke gasleidinginstallaties. Zie voor de nadere uitwerking en toelichting het desbetreffende deelblad van de NPR 3378.
NEN 1775:1991 (C2)Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van vloeren (klasse T1).
NEN 1775:1991/A1:1997idem.
NEN-EN 1838:1999Toegepaste verlichtingstechniek — Noodverlichting.
NEN-EN 1949:2002Eisen voor de installatie van LPG-systemen voor huishoudelijk gebruik in vrijetijdsvoertuigen en andere wegvoertuigen.
NEN-EN 1949:2002/A1:2005idem.
NEN 2559:2001Onderhoud van draagbare blustoestellen.
NEN 2559:2001/A2:2004idem.
NEN 2920:1997Eisen voor huishoudelijke gasverbruikinstallaties en vergelijkbare installaties in midden- en kleinbedrijf van handel, horeca en nijverheid bedreven met handelspropaan, handelsbutaan en butaan/propaan (B/P)-mengsels.
NPR 2921:1997Toelichting bij MEN 2920:1997.
NPR 3378:2003Leidraad bij MEN 1078.
NEN 6065:1991 (Cl)Voorschriften t.a.v. brandvoortplanting overige aankleding en versiering (klasse T2).
NEN 6066:1991Voorschriften t.a.v. rookproductie toe te passen materialen.
NEN 6068:1991Voorschriften bepaling weerstand branddoorslag, brandoverslag
NEN 6088:2002Brandveiligheid van gebouwen — Vluchtwegaanduiding — Eigenschappen en bepalingsmethoden
NEN-EN-ISO 6940:2004Textiel — Brandgedrag- Bepaling van de ontvlambaarheid van verticaal geplaatste proefstukken (voorschriften t.a.v. navlam- en nagloeiduur van verticaal op te hangen textielproducten).
NEN-EN-ISO 6941:2004Textiel — Brandgedrag- Meting van de vlamverspreidingseigenschappen van verticaal geplaatste proefstukken.
NEN-EN 12245 :2002Verplaatsbare gasflessen —Volledig met composietmaterialen omwikkelde cilinders.
NEN-EN 1350 1-1:2003Brandclassificatie voor bouwproducten en bouwdelen — Deel 1: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag, vastgesteld d.d. 15 mei 2003 Staatscourant nr. 101.
DIN 4102/B 1-B2Brandveiligheidsnorm voor tenten en tentdoek (Duitse Norm). Franse Norm wordt aangeduid met Ml of M2.

Voor meer informatie over de gehanteerde normen wordt u verwezen naar: www.nen.nIof naar het Nederlands Normalisatie-instituut; Postbus 5059; 2600 GB Delft.

BIJLAGE 4 Voorbeeld keuringsrapport bakwagens

controle mobiele bakwagens

Vergunninghouder_________________________________________________________________
Adres___________________________PC+Plaats___________________________
Kenteken__________________________Registratienummer________________________
Bouwjaar____________________________Rapportnummer__________________________
Inspecteur____________________________Datum__________________________________
FLESSEN/TANK
Flessen max. 40 L waterinhoud tot. Max 120 Lo n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Geldig keurmerk flessen max. 10 jaar oudo n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Afsluiters losse flessen beschermdo n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
OPSTELRUIMTE  
Ventilatie 1/40 vloeropp. Min. 2 x 1 00 cm2o n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Scheiding met gebruiksr.+ 30 min.brw (klasse 2) o n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Flessen: scheiding met gebruiksruimte gasdichto n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Alleen van buitenaf bereikbaaro n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Bevestiging stevig / flessen snel verwisselbaaro n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Maximale temperatuur 250°Co n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Elektra: gasontploffingsgevaar of +0.10 mo n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Vast ingerichte drukregelaar (max.10 jaar oud) (1286)o n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Manifold: afsluiter + overdrukbev. Op drukregelaaro n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
LEIDINGSYSTEEM  
Vaste leiding + afsluiters o n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Zwarte koppelslangen (max. 10 jaar oud)(E76R01) o n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Slang: max 10 meter (vast-toestel) ( max. 2 jaar OUD) o n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Ieder twee jaar verklaring keuring en beproevingo n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Goede staat van onderhoud / visueel o n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
GEBRUIKSRUIMTE  
Deksel(so n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Thermostaat 190°Co n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Opstelling los gaskomfooro n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Draagvlak toestel en wand + 30 min.brw (klasse 2)o n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Elektrische bakpan. thermostatisch beveiligd 190°Co n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
P6 of K5/ controle datum max. 1 jaar oudo n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Losse verwarming met open vuur verbodeno n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Onder oven/branders gereinigd o n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
AFVOER VERBRANDINGSGASSEN / BAKDAMPEN  
<30 cm afvoerleiding geen brandbare stoffen o n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Onbrandbaar en hittebestendigo n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Combischakeling ventilatie/gasklepo n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Filters gereinigdo n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
ELEKTRISCHE INSTALLATIE  
NEN 1010 (3125/3410)o n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Groepszekeringen + aardlekschakelaar 30 mAo n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
Snoer wagenaansluiting max. 20 meter rubbero n.v.t.o acc.o niet acc. o____________________
AFSPRAKEN / OPMERKINGEN:
Afpersrapport volgen NEN 2920 / praktijkrichtlijnen NPR 2921